Reactie op aangenomen moties naar aanleiding van het tweeminutendebat dieren buiten de veehouderij (5 december 2024)
Dierenwelzijn
Brief regering
Nummer: 2025D01181, datum: 2025-01-16, bijgewerkt: 2025-01-22 11:35, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28286-1377).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Onderdeel van kamerstukdossier 28286 -1377 Dierenwelzijn.
Onderdeel van zaak 2025Z00461:
- Indiener: J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- : [2025] Dieren buiten de veehouderij en dierproeven (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-01-21 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-01-22 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1377 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2025
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de volgende aangenomen ontraden moties tijdens het tweeminutendebat dieren buiten de veehouderij (5 december 2024). Daarnaast informeer ik uw Kamer over de invulling en voortgang van enkele moties die zijn aangenomen tijdens de begrotingsbehandeling in februari 2024.
Motie van het Lid Kostić over maatregelen tegen bijtincidenten (Kamerstuk 28 286, nr. 1363)
De aangenomen motie van het lid Kostić1, ingediend tijdens het tweeminutendebat Dieren buiten de veehouderij van 5 december jl., constateert dat mijn ambtsvoorganger verschillende maatregelen tegen bijtincidenten door honden heeft voorgesteld2 om nader uit te werken. De motie verzoekt mij om naast het opzetten van een landelijk meldpunt en invoering van een verplicht afstammingsbewijs voor honden met bepaalde kenmerken ook prioriteit te geven aan het nader uitwerken van de voorgestelde landelijk geldende muilkorf- en aanlijnplicht voor honden die gevaarlijk gedrag vertonen en de verplichte cursus om kennis bij eigenaren te vergroten.
Omdat het voorstel veelomvattend is kunnen niet alle maatregelen gelijktijdig worden uitgewerkt. Ik heb prioriteit gegeven aan het realiseren van een landelijk meldpunt en het uitwerken van een verplicht afstammingsbewijs, omdat ik verwacht dat deze de meeste impact hebben.
Zoals ik in mijn brief3 van 18 oktober jl. heb aangegeven, zou ik met die prioritering eind 2025 een operationeel landelijk meldpunt kunnen realiseren en zou een verplicht afstammingsbewijs voor honden met bepaalde kenmerken in 2027/2028 in werking kunnen treden. Het mede prioriteren van het uitwerken van de twee andere maatregelen heeft mogelijk gevolgen voor dit tijdspad. Voor een landelijke aanlijn- en muilkorfplicht voor bepaalde honden moet een nieuwe wettelijke bevoegdheid op Rijksniveau worden ingevoerd. Hiervoor is een wetswijziging nodig. Dat kost minimaal twee jaar. Een cursusverplichting kan middels een algemene maatregel van bestuur ingevoerd worden. De inhoud en vorm moeten echter nog nader bepaald worden. Dit zal ongeveer drie jaar in beslag nemen. Ik zal uw Kamer met de eerstvolgende verzamelbrief Dierenwelzijn over het nieuwe tijdpad informeren.
Motie van het Lid Kostić c.s. over een plan van aanpak voor een einde aan het doden van gezonde dieren in dierentuinen (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 69)
De aangenomen motie van het lid Kostić c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 69), ingediend en aangehouden tijdens de begrotingsbehandeling van het toenmalige Ministerie van LNV in februari 2024, stelt dat dierentuinen te veel fokken en dat het niet acceptabel is als deze dieren in suboptimale omstandigheden terecht komen of gedood worden. Daarom wordt een plan van aanpak gevraagd om een einde te maken aan het doden van gezonde dieren in dierentuinen.
Het is niet acceptabel als dierentuinen lukraak met dieren fokken, terwijl er geen geschikte plekken voor de nakomelingen beschikbaar zijn. Daarom is het belangrijk dat dierentuinen vóórdat ze met dieren fokken goed nadenken of er een geschikte bestemming is voor de nakomelingen. Het fokken met dieren kan noodzakelijk zijn voor de instandhouding van diersoorten, dat gereguleerd wordt vanuit internationaal gecoördineerde instandhoudingsprogramma’s. Deze belangrijke maatschappelijke taak voor dierentuinen moet behouden blijven. Ook is het belangrijk dat dieren hun soorteigen gedrag, waaronder voortplantingsgedrag kunnen blijven vertonen. Dit is geregeld in hoofdstuk 4 van het Besluit houders van dieren.
Er bestaat een risico dat surplus dieren die niet gedood mogen worden in suboptimale omstandigheden terecht komen, bijvoorbeeld in het buitenland, of naar het buitenland worden getransporteerd om te worden gedood. Dit tast hun welzijn aan en moet worden voorkomen. Daarom zal ik onderzoek doen naar hoe vaak het doden van surplus dieren in dierentuinen voorkomt, de redenen hierachter, de bestemming van de dieren (denk aan voederdieren, wetenschap of destructie) en de alternatieven voor populatiemanagement en het doden van surplus dieren in dierentuinen. Daarbij ga ik ook in gesprek met de sector en andere belanghebbenden. Aan de hand van dit onderzoek en de gesprekken zullen beleidskeuzes worden gemaakt om de hoeveelheid surplus dieren in dierentuinen te verminderen en hun welzijn zo goed mogelijk te borgen.
Motie-Graus/Kostić over opvang- en zorgplicht van de betrokken overheden voor dieren die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1367)
De aangenomen motie van de leden Graus en Kostić verzoekt om er zorg voor te dragen dat alle betrokken overheden voldoen aan hun opvang- en zorgplicht van dieren die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan.
De Omgevingswet bevat een algemene bepaling waarin staat dat een ieder voldoende zorg dient te dragen voor de fysieke leefomgeving, waar de natuur (inclusief de in het wild levende dieren) onderdeel van uitmaakt (afdeling 1.3 van de Omgevingswet). Voor gehouden dieren geldt eveneens een zorgplicht op grond van de Wet dieren (artikel 1.4). De Wet dieren kent verder een verplichting om hulpbehoevende dieren, zowel gehouden als in het wild levend, de nodige zorg te verlenen (artikel 2.1, zesde lid). Deze zorgplichten verplichten overheden als zodanig niet om dieren op te vangen.
De enige opvangplicht die geldt is opgenomen in artikel 5:5 van het Burgerlijk Wetboek, en is gericht tot gemeenten. Die plicht maakt dat gehouden dieren die ronddwalen niet aan hun lot worden overgelaten. Hier vallen ook dieren onder die sinds de invoering van de huis- en hobbydierenlijst niet meer gehouden mogen worden, en die in de openbare ruimte worden aangetroffen, omdat ze zijn ontsnapt of losgelaten. Ook deze dieren dienen in eerste instantie door gemeenten te worden opgevangen.
Wanneer dit niet gebeurt, ontfermt de wildopvangsector zich in de praktijk over deze dieren. Hoewel er gelukkig geen aanwijzingen zijn dat dieren die niet (meer) op de huis- en hobbydierenlijst staan in groten getale worden losgelaten en zorgen voor overbelasting bij de wildopvangcentra, is het belangrijk dat de gemeenten zich bewust zijn van hun wettelijke opvangplicht. De opvangplicht is echter een autonome plicht voor gemeenten. Daar heeft de rijksoverheid geen sturende rol in. Ik voer wel gesprekken met gemeenten over de opvang van dieren. Zoals toegezegd in het debat zal ik deze gesprekken voortzetten en gemeenten het belang van de nakoming van hun bewaarplicht benadrukken. Ik zal de Kamer met de eerstvolgende verzamelbrief Dierenwelzijn over de voortgang van deze gesprekken informeren.
Ook voer ik gesprekken met de wildopvangsector, omdat zij in de praktijk de dieren opvangen. Daar lopen zij soms tegen knelpunten aan, waarin we gezamenlijk naar een oplossing zoeken. Samen met de wildopvang zijn de beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten herzien (Staatscourant 2024, 368634). Met deze herziening sluiten de beleidsregels meer aan op de praktijk en blijft het mogelijk voor opvangorganisaties om (wilde) dieren door middel van ontheffingen en vrijstellingen op te vangen.
De gewijzigde motie-Graus over een plicht voor Staatsbosbeheer om passende opvang te faciliteren voor de resterende konikspaarden uit de Oostvaardersplassen (Kamerstuk 28 286, nr. 1371)
De aangenomen motie van het lid Graus, ingediend tijdens het tweeminutendebat Dieren buiten de veehouderij van 5 december jl., verzoekt mij om het doden zonder medische noodzaak van de Konikpaarden uit de Oostvaardersplassen te voorkomen en Staatsbosbeheer passende opvang te laten faciliteren.
De huidige vorm van populatiebeheer, onder andere van de Konikpaarden, is een inherent onderdeel van de inzet van grote grazers en is nodig omdat natuurlijk populatiebeheer door predatoren ontbreekt. De grote grazers worden ingezet ten behoeve van Natura 2000 doelen. Ik zal in gesprek gaan met Staatsbosbeheer en de Provincie Flevoland om te kijken hoe het populatiebeheer van de inzet van grote grazers op zo een manier vorm kan worden gegeven dat het doden zonder medische noodzaak van de Konikpaarden uit de Oostvaardersplassen kan worden beperkt. Mochten daar geen goede oplossingen voor zijn dan zal ik Staatsbosbeheer vragen in voorkomende gevallen passende opvang te laten faciliteren voor zover mogelijk.
Motie van het lid Graus over de herziening van het Zeehondenakkoord inzake spoedige noodhulp aan zogende zeehondenpups (Kamerstuk 28286, nr. 1370)
In het tweeminutendebat Dieren buiten de veehouderij (CD 23/10) op 5 december 2024 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen die vraagt om een «herziening van het Zeehondenakkoord inzake spoedige noodhulp aan zogende zeehondenpups zonder moeder daar door de gestelde 24 uurstermijn [in het Zeehondenakkoord] uitgehongerde zeehondenbaby’s te lang aan hun lot worden overgelaten, in strijd met de Wet dieren, artikel 2.1, lid 6.» (motie 28 286, nr. 1370 van het lid Graus PVV).
Op dit moment is een onafhankelijke tussenevaluatie van het Zeehondenakkoord gaande5. De opdracht voor de tussenevaluatie is besproken met alle bij het Zeehondenakkoord betrokken partijen. Ik kan niet vooruitlopen op de resultaten van de tussenevaluatie. De concept bevindingen van de tussenevaluatie zijn medio december door de opdrachtnemer gepresenteerd aan en besproken met de betrokken partijen.
De tussenevaluatie kijkt breed naar alle aspecten van het Zeehondenakkoord en de ervaringen in de uitvoering hiervan. Daarmee biedt de tussenevaluatie aanknopingspunten om verder naar de ervaringen met de 24 uurstermijn te kijken. Naar aanleiding van de motie zal ik aanvullend onderzoek laten doen specifiek gericht op ervaringen met de 24 uurstermijn en bezien of hierover betrouwbare data beschikbaar zijn om duidelijke uitspraken te kunnen doen. Ik zal in gesprek gaan met partijen over de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie, de aanvullende gegevens en de interpretatie van het Zeehondenakkoord.
Het Zeehondenakkoord en het daarin opgenomen handelingskader beschrijft op welke wijze er per geval gehandeld dient te worden. Om onnodig lijden van zowel zeehondenmoeders als zeehondenpups te voorkomen is op basis van advies van de Wetenschappelijke Adviescommissie Zeehondenopvang (WAZ) de 24 uurstermijn vastgesteld6. Gewone zeehonden laten hun pups soms alleen om te foerageren. Deze foerageertochten kunnen lang duren en gescheiden moeders en pups moeten voldoende tijd krijgen om elkaar weer te vinden, om zo verweesde pups te voorkomen. Het advies van de WAZ is uitgewerkt in het handelingskader van het Zeehondenakkoord. Dit handelingskader beschrijft ook de mogelijke uitzonderingen op de 24 uurstermijn. Zo kan er bijvoorbeeld eerder gehandeld worden als de pup op een lastige of gevaarlijke plek ligt of indien het dier ernstig ziek is. Het aanvullend onderzoek dat ik zal uitzetten is bedoeld om te bezien hoe de 24 uurstermijn in de praktijk werkt en welke ervaringen daarmee zijn.
Indien Partijen van het Zeehondenakkoord het nodig achten kunnen er naar aanleiding van de lopende tussentijdse evaluatie afspraken uit het Zeehondenakkoord worden gewijzigd, met in achtneming van artikel 22. Artikel 22 stelt dat alle wijzigingen in het Zeehondenakkoord schriftelijke instemming behoeven van alle 15 Partijen. Er zijn mij tot op heden geen verzoeken tot wijziging van het Zeehondenakkoord bekend.
Ik zal de Tweede Kamer voor de zomer over de resultaten van het aanvullend onderzoek informeren, tegelijkertijd met mijn appreciatie op de tussentijdse evaluatie, in afstemming met de bij het Zeehondenakkoord betrokken partijen.
Motie van de leden Kostic (PvdD) en Graus (PVV) over niet langer dan vier jaar te wachten met een verbod op het levend koken van krabben en kreeften (Kamerstuk 28 286, nr. 1362)
In de motie wordt verzocht om over te gaan tot het instellen van een verbod op het levend koken van krabben en kreeften en dit eerder dan in vier jaar te realiseren. In onderstaande informeer ik u over de wijze waarop ik hier in de komende periode uitvoering aan zal geven.
Op dit moment ben ik bezig met een onderzoek naar het bewustzijn van krabben en kreeften en met het ontwikkelen van een elektrisch bedwelmingsapparaat. Dit apparaat zorgt ervoor dat krabben en kreeften verdoofd zijn en geen pijn voelen bij het koken. Dit onderzoek zal worden voortgezet. Zoals ik heb benoemd in het Tweeminutendebat dieren buiten de veehouderij van 5 december jl. zal de eerste fase van dit onderzoek in het tweede kwartaal van 2025 worden afgerond. De resultaten hiervan zal ik vervolgens delen met de Kamer. Op basis hiervan zal daarna in de volgende fase een bedwelmingsapparaat ontwikkeld worden dat in horecakeukens toepasbaar is.
Daarnaast kwam in het debat aan de orde dat er in sommige andere landen al wel een verbod geldt. Het gaat hier onder andere om Zwitserland en Nieuw-Zeeland. Ook werd toegelicht dat in de praktijk vaak een mes achter de kop wordt gestoken om de dieren te dodenvoor ze gekookt worden. Het ingewikkelde hieraan is dat dit niet altijd leidt tot doding van de dieren, waarna de dieren alsnog levend de pan in gaan. Dit betekent dat de dieren dan twee keer pijn lijden, als eerst door de ingreep met het mes en vervolgens door het koken. Hiervoor zal dus nog uitgewerkt moeten worden of deze methode zodanig kan worden toegepast dat de dieren hiermee wel daadwerkelijk worden gedood. Aandachtspunt hierbij is ook dat de zenuwknopen die hiervoor moeten worden doorgesneden bij krabben en kreeften verschillend in het lichaam zijn gesitueerd.
Dit houdt in dat ik als invulling van de motie in de komende periode in overleg met experts als eerste wil vaststellen of, en met welke planning, elektrische bedwelming en toepassing van een messnede snel tot een praktisch toepasbare werkwijze zouden kunnen leiden. Ik zal hierover ook in overleg gaan met Koninklijke Horeca Nederland.
De bovenstaande stappen zullen in 2025 plaatsvinden. De resultaten hiervan zal ik delen met de Kamer. Wanneer deze stappen zijn afgerond zal ik kijken hoe dit in regelgeving uitgewerkt kan worden, met als insteek dat levend koken vanaf dat moment niet meer toegestaan zal zijn. Dit zal dan naar verwachting in 2026 kunnen plaatsvinden. Punt van aandacht daarbij is ook op welke wijze de handhaving op doding van de dieren in horecakeukens uitvoerbaar kan worden vormgegeven. Over de handhaving van het in te stellen verbod zal ik in gesprek gaan met de NVWA.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en
Natuur,
J.F. Rummenie