Voorstel van wet van het lid Van Nispen houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (36468) (antwoord 1e termijn + rest) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D01427, datum: 2025-01-16, bijgewerkt: 2025-01-17 09:14, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-01-16 11:35: Voorstel van wet van het lid Van Nispen houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (36468) (antwoord 1e termijn + rest) (Plenair debat (initiatiefwetgeving)), TK
Preview document (š origineel)
Opneming in de Grondwet van bepalingen inzake het correctief
referendum
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het Voorstel van wet van het lid Van Nispen houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (36468).
(Zie vergadering van 20 november 2024.)
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is nu de voortzetting van de
behandeling van het Voorstel van wet van het lid Van Nispen houdende
verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen
inzake het correctief referendum (36468). Verder zijn aanwezig Nicole
Temmink, oud-Kamerlid voor de SP en oud-initiatiefnemer van dit
initiatiefwetsvoorstel, en Anne Cramer, beleidsmedewerker bij de
SP-fractie. Tevens heet ik in vak K de minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties wederom van harte welkom. Zij zal bij de
behandeling van dit wetsvoorstel optreden als adviseur van de
Kamer.
In november was de eerste termijn van de zijde van de Kamer aan de orde.
Vandaag gaan we door met de beantwoording in de eerste termijn, maar
gaan we ook de tweede termijn volledig afmaken.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik wens de heer Van Nispen, die nu als initiatiefnemer het woord gaat
voeren, van harte succes met zijn eerste termijn. Gaat uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter, voor het succes wensen maar ook voor het woord.
We moeten oppassen met het woord "historisch", omdat dit te pas en te
onpas wordt gebruikt, maar vandaag kan toch echt een historische dag
worden waarop we een belangrijke stap zetten naar een correctief
referendum. 25 jaar geleden werd een eerste wetsvoorstel nipt afgewezen
in de Eerste Kamer. Dat was een voorstel van het kabinet-Kok van de
PvdA, de VVD en D66. Als dat niet was gebeurd, was het correctief
referendum nu al een onmisbaar onderdeel geworden van onze democratie.
Toch zijn die 25 jaar niet voor niets geweest. In die jaren zijn veel
voorstellen gemaakt, is er geoefend met het referendum en is het
onderzoek naar en het debat over het correctief referendum verdergegaan.
Lang werd het referendum vooral gezien als onverenigbaar met de
parlementaire democratie, maar inmiddels wordt het correctief referendum
vrij algemeen beschouwd als aanvulling op onze parlementaire democratie,
als een welkome noodrem voor de kiezers richting de gekozenen.
Dit wetsvoorstel heeft vele moeders. Ik noemde de VVD, D66 en de PvdA
al. Later voegde GroenLinks zich daarbij. En natuurlijk mijn voormalige
fractiegenoten Ronald van Raak, Renske Leijten, Lilian Marijnissen en
Nicole Temmink. Hen wil ik hier in het bijzonder bedanken. Het is een
eer dat ik hier mag staan, min of meer op hun schouders. Maar toch is
dit geen SP-wet. Als wij een referendumwet hadden gemaakt, was die
anders geweest; die wƔs natuurlijk ook anders. We hebben hier bewust
geen partijpolitiek voorstel gedaan, omdat we vinden dat de inrichting
van onze democratie iets is wat boven de partijen uitstijgt en moet
kunnen rekenen op brede steun. Daarom waren wij blij met het voorstel in
2018 van de staatscommissie parlementair stelsel oftewel de
commissie-Remkes. In het eindrapport met de prachtige titel Lage
drempels, hoge dijken zegt de staatscommissie het heel overtuigend:
"Inhoudelijke representatie houdt in dat de politieke opvattingen van
kiezers in het parlementaire debat terugkeren, dat hun belangen
effectief worden behartigd en dat de uitkomsten van het democratisch
proces aansluiten bij wat zij verwachten en verlangen. Schiet de
inhoudelijke representatie tekort, dan kan dat bij burgers leiden tot
onvrede of zelfs vervreemding van het parlementair stelsel. Gebrek aan
acceptatie van overheidsbesluiten door de bevolking kan regeringsbeleid
ineffectief maken, kan het draagvlak voor politieke besluitvorming
schaden en kan een aantasting betekenen van de democratische
rechtsstaat. De invoering van het bindend correctief referendum kan
bijdragen aan het oplossen van dit probleem en een aanvulling betekenen
op de representatieve democratie."
De opvatting van de staatscommissie wordt gedeeld door de Raad van State
in het advies bij dit wetsvoorstel en wordt ondertussen ook gedeeld door
de meeste wetenschappers. Het correctief referendum als een sluitstuk,
als een noodrem of als een kroon ā zo zou ik het willen noemen ā op de
parlementaire democratie. Een referendum dat de werking van ons
parlement niet beperkt maar versterkt, en dat het vertrouwen kan
vergroten. De gekozen Kamers blijven gewoon wetten maken zoals we dat
gewend zijn om te doen; daar verandert dit wetsvoorstel natuurlijk niets
aan. De kiezers krijgen met deze wet wel de mogelijkheid om ons, de
gekozenen, te corrigeren als wij wetten maken die de mensen echt
helemaal niet willen omdat het niet een goed maar een slecht compromis
is, of niet uitvoerbaar is, of gewoon niet kan rekenen op draagvlak
onder de bevolking.
Ik wil alle woordvoerders uit de eerste termijn hartelijk bedanken voor
hun bijdrages, voor de complimenten hier en daar en voor alle
vragen.
De heer Erkens en mevrouw Van Dijk volharden in hun verzet. Dat
respecteer ik, maar ik ben het er niet mee eens. De VVD en het CDA
gebruiken het klassieke argument dat het referendum niet zou passen bij
ons parlement. De staatscommissie-Remkes is het daar niet mee eens, de
Raad van State ook niet en de meeste wetenschappers delen die opvatting
ook niet. Maar ik snap wel waar dat idee vandaan komt. Want kijk toch
eens naar die brexit. Dat was toch verschrikkelijk? Dat willen we hier
toch helemaal niet? Dit soort argumenten tegen referenda hoor ik
weleens. En die zijn terecht. In Groot-Brittanniƫ weigerde het parlement
om zich uit te spreken over een heel belangrijke politieke kwestie en
werd de zaak overgelaten aan de bevolking, die in een referendum een
keuze maakte. Vervolgens had het parlement geen idee wat het met die
uitslag aan moest en zagen we een politieke chaos ontstaan. De brexit is
een goed voorbeeld van hoe het wat ons betreft precies niet moet. Het
voorstel dat wij doen, is dan ook precies het tegenovergestelde. Het
referendum over de brexit was een raadplegend referendum. Om het aardig
te zeggen: de politiek legde een probleem voor aan de kiezers. Om het
wat minder aardig te zeggen: de politici schoven een probleem af op de
bevolking. Daarna was er wel een besluit, maar geen oplossing, geen
richting en geen idee. Wat wij met deze wet voorstellen, is een
correctief referendum. Het kabinet en de Kamers maken de wetten, zoals
we dat sinds 1848 gewend zijn te doen, en zo presenteert de politiek een
oplossing voor een probleem. Daarna kunnen de kiezers onder allerlei
voorwaarden een referendum houden over het wetsvoorstel.
Het referendum maakt van politieke problemen een ja of nee, zei de heer
Erkens. En het referendum kan de tegenstellingen tussen wij en zij
vergroten, vreesde mevrouw Van Dijk. De politiek gaat uiteindelijk
altijd over ja of nee. Dat zien we bij elke stemming in deze Kamer. En
elk besluit schept toch iets van een wij tegenover een zij: mensen die
hun zin kregen tegenover mensen die dat niet kregen. Daarom is het wel
heel belangrijk dat over ieder voorstel een goed debat wordt gevoerd,
zodat we weten waarom mensen een bepaalde opvatting hebben en we elkaar
daarover kunnen bevragen. Dat hoeft er niet toe te leiden dat we het
eens worden, maar het kan er wel aan bijdragen dat we elkaars
standpunten beter begrijpen en dat we daardoor een besluit beter kunnen
accepteren. Datzelfde kan gebeuren bij een correctief referendum.
Voordat we gaan stemmen, wordt een uitgebreide campagne gevoerd. Ik hoop
van harte dat de heer Dijk gelijk krijgt als hij zegt dat dit een
discussie wordt die "aan de keukentafel, bij de koffieautomaat, in de
kantine, op het schoolplein, in de schaftkeet, in de pers, op het
internet, aan de deur, op straat en op verjaardagen" zal worden gevoerd,
waarbij ook begrip kan ontstaan voor elkaars ideeƫn. Het referendum kan
helpen het hokjesdenken en de bubbels juist te doorbreken.
Dan vroeg de heer Sneller hoe recht kan worden gedaan aan de uitslag als
een wet wordt afgewezen. Het correctief referendum is bindend. Op het
moment dat de bevolking nee zegt, gaat de wet in die vorm niet door. Bij
het vervallen van een wetsvoorstel, of het nu door de Tweede Kamer wordt
verworpen, door de Eerste Kamer, of straks mogelijk door de bevolking
via een referendum, is het in eerste instantie altijd aan de regering om
te bepalen hoe verder te gaan met het onderwerp en de voorstellen.
Hiervoor zal ze ook in debat moeten met de volksvertegenwoordiging. Dat
betekent dat juist niet de verantwoordelijkheid van het parlement
ophoudt. Nee, het tegendeel is waar. Het nee van de kiezers is een
opdracht aan de gekozenen, want wij moeten dan besluiten hoe we verder
gaan. Dat is nou eenmaal onze rol als gekozen volksvertegenwoordigers.
Soms zal dit makkelijker zijn, als tijdens een campagne blijkt dat een
bepaald onderdeel van een wet op grote bezwaren stuit. Soms zal dit
moeilijker zijn, bijvoorbeeld als groepen mensen verschillende bezwaren
hebben. Dat zullen we dan met elkaar moeten uitdiscussiƫren, hier in
deze Kamer. Wij moeten dan een besluit nemen om geen wet te maken, of
een andere wet, of om een deel van de wet te veranderen. Wij moeten de
bezwaren van de kiezers interpreteren. Dat is niet vreemd. Dat is ons
werk. Het is mijn vaste overtuiging dat in de maatschappelijke discussie
en de stemgronden van burgers voldoende argumenten zullen zitten om een
wijze uitkomst te vinden voor de vraag hoe verder te gaan. Uiteraard kan
dan over dat wetsvoorstel, als het door beide Kamers is aangenomen,
opnieuw een referendum worden aangevraagd en kan het voorstel in theorie
opnieuw gecorrigeerd worden door de bevolking.
Verschillende leden vroegen naar de uitvoeringswet en vroegen wat voor
ons goede drempels zouden zijn voor het aanvragen van een
referendum.
De voorzitter:
Ogenblik. Er is toch nog een vraag van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Het wordt een referaat in plaats van een debat. Ik begrijp dat de heer
Van Nispen geen voorstander is van een vaste procedure of, zoals in
sommige andere landen, bijvoorbeeld een burgerforum of een andere vaste
vorm om daar opvolging aan te geven.
De heer Van Nispen (SP):
Dat klopt. Die vraag had de heer Sneller inderdaad gesteld. Impliciet
blijkt uit mijn antwoord dat wij daar geen voorstander van zijn. De
vraag van de heer Sneller heeft ons wel aan het denken gezet; dat bleek
ook in het debat. Dat heeft tot dit antwoord geleid. Wij denken dat we
als volksvertegenwoordiging de argumenten van kiezers wel moeten
interpreteren, maar dat daarna echt regering en kabinet weer aan zet
zijn. Natuurlijk kunnen daar in de toekomst nog verschillende varianten
aan worden toegevoegd. Als we het bijvoorbeeld als Kamer verstandig
vinden om mensen wel te raadplegen met een burgerforum of op andere
wijze, dan kan dat allemaal. Dat is niet uitgesloten. Daar kom ik ook
nog op terug. Sterker nog, dat zouden we misschien zelfs toejuichen.
Maar een vaste procedure, waar de heer Sneller nu om vraagt, lijkt ons
niet zinnig, omdat je die niet vast kunt voorschrijven. Ja, misschien
kan het in andere landen wel, maar wij kiezen er niet voor om die vast
voor te schrijven. Bij elk type wetsvoorstel en bij elk type referendum
kan dat namelijk heel anders liggen.
De heer Sneller (D66):
Dat snap ik. Ik suggereerde het omdat ik zoek naar een manier om te
zorgen dat niet elk referendum en elke uitslag leiden tot het
controversiƫler maken van het instrument referendum. Want "u heeft geen
recht gedaan aan de uitslag" is een leuk politiek spel, maar mijn
observatie is dat het aanzien van het instrument daar uiteindelijk ook
onder lijdt. Natuurlijk is het allemaal politiek, dus voor mij is het
ook een zoektocht. Ik hoop daarbij ook op wat creativiteit van de heer
Van Nispen. Kunnen we door daar toch iets over te zeggen tijdens deze
behandeling, niet zorgen dat we dit wat serieuzer nemen? Kunnen we niet
duidelijker maken dat de manier waarop we omgaan met die uitslag ook
iets is wat we collectief doen om te zorgen dat dat instrument, als het
er zo meteen komt, ook blijft bestaan?
De heer Van Nispen (SP):
Die zoektocht begrijp ik, want ik weet natuurlijk ook wat er in het
verleden is gebeurd, gezegd en voorgevallen. Ik kan die zoektocht ook
wel waarderen. Ik zou tegen de heer Sneller willen zeggen dat ik
daarover graag met hem meedenk. Het heeft misschien wat hem betreft nu
nog tot teleurstellend weinig creativiteit bij ons geleid om dit
voorstel aan te vullen, maar ik denk wel dat dit iets is wat we zouden
kunnen bespreken, bijvoorbeeld bij gelegenheid van de uitvoeringswet,
waar we ook nog op terugkomen.
Dus laten we die handschoen oppakken en dit debat zeker vervolgen. Dat
lijkt mij heel goed. Ik was net bij die uitvoeringswet terechtgekomen.
Ons is gevraagd wat voor ons dan goede drempels zouden zijn voor het
aanvragen van een referendum en voor het erkennen van de uitkomst.
Eerder hebben de toenmalige initiatiefnemers aangegeven dat naast dit
wetsvoorstel voor een correctief referendum in de Tweede en Eerste Kamer
ook alvast een uitvoeringswet zou kunnen worden besproken. Dat leek toen
logisch, maar dat bleek het niet te zijn. Voordat een wetsvoorstel voor
de uitvoering kan worden behandeld, moet er namelijk eerst iets uit te
voeren zijn. Eerst moeten we deze wet behandelen vandaag. Dan zou de wet
ook moeten worden aangenomen als de Kamer daarvoor kiest. Eerst komt de
grondwetswijziging en daarna pas de uitvoering. De grondwetswijziging
geeft het haakje, de wettelijke basis, om tot die uitvoeringswet te
komen.
Die uitvoeringswet willen wij graag overlaten aan het kabinet. Dat is
voortschrijdend inzicht van onze kant. Dat willen we niet alleen omdat
het veel werk is, zeg ik even eerlijk ā dat is het natuurlijk ook ā maar
ook om een wat principiƫlere reden. Als dit wetsvoorstel voor een
correctief referendum straks in tweede lezing met tweederdemeerderheid
door de Tweede en Eerste Kamer zou worden aangenomen, dan is deze wet
van ons allemaal. Dan past het wat ons betreft niet meer goed om de
uitvoering over te laten aan Ć©Ć©n fractie. We zijn dan ook heel blij dat
de minister zich bereid heeft verklaard om die uitvoeringswet op zich te
nemen, om dit uit te gaan werken, om dit te gaan doen. Hoe die drempels
en al die andere formele voorwaarden en organisatorische zaken voor een
referendum eruit komen te zien, is uiteindelijk aan de Tweede en Eerste
Kamer, die deze uitvoeringswet met een tweederdemeerderheid moeten gaan
aannemen. Dat gegeven past volgens ons bij een wet die gaat over de
inrichting van onze democratie. Daarvoor is een gewone meerderheid niet
voldoende; er moet een breed draagvlak zijn in de Kamers.
Maar gelukkig hoeven we niet bij nul te beginnen. Er is al heel veel
goed werk verricht, onder meer door die al genoemde staatscommissie
onder leiding van de heer Remkes. Daarin hebben ervaren bestuurders en
vooraanstaande wetenschappers zich hierover gebogen. Ik heb een aantal
leden, onder wie de heer Dijk, al horen zeggen dat zij de voorstellen
van de commissie-Remkes als uitgangspunt willen nemen voor de
uitvoeringswet. Ik ben het daar persoonlijk ook mee eens. Maar wat ik
vandaag persoonlijk vind van die uitvoeringswet, doet iets minder ter
zake. We laten het graag aan de minister over om met een wetsvoorstel te
komen en daarna aan de collega's in de Tweede en Eerste Kamer om te
bespreken wat precies de goede drempels zijn en wat daarbij verstandig
is.
Ik zeg nog wel in de richting van de heer Erkens dat de uitvoeringswet
op grond van de nieuwe artikelen 89a en 89d in de Grondwet ā die
bespreken we dus wel vandaag ā met tweederdemeerderheid moeten worden
aangenomen. Daarin komt namelijk te staan hoeveel kiezers nodig zijn
voor een inleidend verzoek, hoeveel ondersteuningsverklaringen er nodig
zijn. De uitkomst die bepaalt of de uitslag geldig is, komt daar ook in
te staan. Dat wordt daar dus allemaal in geregeld. Alle andere
uitvoeringszaken kunnen op grond van artikel 89f bij wet met gewone
meerderheid worden aangenomen, maar dat zou ook samen kunnen in Ć©Ć©n wet.
Dat is dan aan de minister. Dat laatste lijkt mij persoonlijk op het
eerste gezicht logischer, maar op grond van deze wet zouden beide
varianten technisch gezien mogelijk zijn.
Voorzitter. Als ik de lijst met woordvoerders verder afga, kom ik toch
nogmaals bij de heer Erkens, die nog enkele interessante vragen stelde.
Wat nou als een belangenorganisatie een referendum organiseert? Past dit
dan wel bij onze parlementaire democratie, zo vroeg hij mij. Ik snap die
vraag, want er is wel degelijk een verschil. Belangenorganisaties
lobbyen voor deelbelangen, en dit parlement moet alle belangen afwegen.
Maar het is niet zo dat een organisatie zomaar een referendum kan
organiseren. Daarvoor zijn er voldoende drempels. Die moeten laag genoeg
zijn om een referendum mogelijk te maken en hoog genoeg om misbruik te
voorkomen. Maar stel dat een aantal belangenorganisaties bijvoorbeeld
meehelpt om handtekeningen op te halen. Dan nog moet de meerderheid van
de bevolking in een referendum nee zeggen. Ik denk dat veel lobbyisten
liever in stilte lobbyen dan een referendum houden. Het lijkt mij minder
logisch dat politieke partijen een referendum proberen te houden, zeker
partijen die vertegenwoordigd zijn in de Tweede of Eerste Kamer. Daarin
hebben zij al een stem; die is er al. Anderzijds is het wel weer logisch
dat partijen zich ook mengen in een referendumcampagne.
De heer Erkens is bovendien bang dat het referendum ons land bestuurlijk
tot stilstand zou brengen. We hebben volgens mij een gaspedaal nodig en
geen rempedaal, zei hij. Wij nodigen het kabinet natuurlijk van harte
uit om met voorstellen te komen. Als wij die goed vinden, steunen we die
ook nog. Daar zal het referendum niets aan afdoen. Maar dit referendum
is bedoeld om wetsvoorstellen voor te leggen aan de bevolking. Als een
groot deel van de mensen vreest dat een wet niet goed, te ingewikkeld,
onuitvoerbaar of niet gewenst is en als we in flinke vaart de verkeerde
kant op gaan, dan is het volgens ons niet goed om gas te geven, maar
soms juist beter om toch nog heel even te remmen.
De heer Erkens kwam ten slotte nog met cijfers waaruit zou blijken dat
de steun voor het referendum groot is, maar zou afnemen. Wij denken dat
het uitmaakt om wat voor referendum het gaat. Zoals ik net zei, was het
brexitreferendum geen goed referendum. Dit heeft de sympathie voor het
referendum niet altijd groter gemaakt. Zoals gezegd, is dit voorstel het
tegenovergestelde. Het correctief referendum is geen alternatief voor de
parlementaire democratie, maar een versterking daarvan. Zie ook de
staatscommissie-Remkes. De heer Erkens citeerde wel enigszins selectief
uit de cijfers. We kunnen uit het Nationaal Kiezersonderzoek 2023, waar
ook de heer Erkens naar verwees, opmaken dat de groep mensen die tegen
referenda is, nog steeds aanzienlijk kleiner is dan de groep
voorstanders. Daarnaast kunnen we wijzen op cijfers van I&O
Research. Daarin is de steun voor referenda groter, namelijk 61%. Deze
cijfers zijn niet allesbepalend of zaligmakend, maar hiermee heb ik wel
gereageerd op de opmerkingen van de heer Erkens hierover.
Mevrouw Helder en andere woordvoerders ā ik noem de heer Sneller en
mevrouw Palmen ā spraken hun steun uit voor dit wetsvoorstel voor een
correctief referendum. Maar zij noemen het terecht geen wondermiddel. De
staatscommissie-Remkes noemt dit referendum een belangrijk middel om de
parlementaire democratie te versterken, maar doet ook nog allerlei
andere voorstellen. Die ga ik niet allemaal aflopen; daarvoor vind ik nu
niet het moment. Maar Ć©Ć©n opmerking wil ik wel maken. Het correctief
referendum is een noodrem die mensen helemaal aan het einde van het
wetgevingsproces kunnen gebruiken. Dit wetsvoorstel is prima te
verenigen met voorstellen om de mensen meer invloed te geven aan het
begin van het proces, bijvoorbeeld in een burgerforum, of tijdens het
proces, zoals met een recht van amendement. Allerlei combinaties zijn
goed mogelijk. Zo kan een burgerforum heel goed worden afgesloten met
een referendum, zodat er draagvlak is voor een voorstel. Over
burgerbetrokkenheid zou ik als Kamerlid, voor een partij die
buitenparlementair vrij veel werk verzet, kunnen uitweiden, maar ik houd
het kort. Het betrekken van burgers is gewoon altijd van groot belang.
Dat kan op allerlei manieren, zo ook bij het ontwikkelen van beleid en
bij het toetsen of iets werkt. Het moet dus echt altijd gebeuren, maar
dat staat los, echt los, van de mogelijkheid van een noodrem, die mensen
wat ons betreft ook altijd moeten hebben.
Ook een wetsvoorstel dat eindeloos is besproken met de bevolking kan
onderwerp worden van een referendum. Mijn overtuiging is dat als er goed
naar draagvlak is gezocht, het referendum dat ook zal reflecteren. Een
referendum gaat om bestuurders die de moed hebben zich te laten
corrigeren, om plannen die ze zelf goed vinden en hartstochtelijk
verdedigen voor te leggen aan de bevolking. Dit is in wezen de
democratie. Wat mij betreft zegt dit referendum dus meer over de kunst
van bestuurders en volksvertegenwoordigers om zich te laten corrigeren
dan van burgers die kunnen participeren als bestuurders ze daar om
vragen.
Mevrouw Chakor (GroenLinks-PvdA):
Ik ga even terug, want ik was in afwachting van de visie van de
initiatiefnemer op de drempels. U zegt terecht over de uitvoeringswet
dat we dan komen te spreken over hoe we het gaan doen. Nu spreken we
inderdaad over wat we gaan doen: we stemmen voor een correctief
referendum. Wat betreft het inleidend verzoek ben ik toch wel benieuwd
naar het volgende. De staatscommissie heeft getallen genoemd met
betrekking tot het besluitend definitief verzoek en het inleidend
verzoek. Hoe kijkt u daartegen aan?
De heer Van Nispen (SP):
Dank voor de vraag. Ik denk dat het geen geheim is wat mijn fractie
daarover heeft gezegd, ook eerder bij de behandeling, in de eerste
lezing. Er is ook door de voormalige initiatiefnemer, mevrouw Leijten,
een brief geschreven aan de Kamer waarin is voorgesteld om de drempels
te volgen die de staatscommissie-Remkes noemt, omdat dat een objectief
gegeven is. Het is een staatscommissie. Het is niet zomaar iemand die
dat heeft gezegd. Dat zou wat mij betreft richtinggevend kunnen voor het
debat. Maar de discussie is toch wat prematuur, omdat ik echt denk dat
we vandaag de grondwetswijziging bespreken en dat op een later moment de
minister met een uitvoeringswet kan komen. Dan kunnen we precies
bespreken wat daar de redelijke drempels zijn.
Maar ik zal ze toch noemen, ook voor het debat en voor de Handelingen.
Om te komen tot een geldig inleidend verzoek heeft de staatscommissie
geadviseerd om het aantal verzoeken op 5.000 te stellen. Vervolgens zijn
er 400.000 ondersteuningsverklaringen nodig om het definitieve verzoek
geldig te verklaren. Dat zijn dus die ondersteuningsverklaringen. Dan
heeft de staatscommissie ook nog geadviseerd om een uitkomstdrempel te
hanteren. Die bepaalt wanneer een uitkomst geldig is. Die bestaat uit
een derde van het aantal kiesgerechtigden voor de Tweede
Kamerverkiezingen. Dat houdt in dat een wetsvoorstel is verworpen als
een meerderheid van de opgekomen kiezers tegenstemt Ć©n die meerderheid
ten minste een derde omvat van hen die gerechtigd waren deel te nemen
aan de stemming. De staatscommissie heeft dat ook "een haalbare, maar
niet eenvoudig te nemen horde" genoemd. Dat is dus de reden dat wij in
het wetsvoorstel, in artikel 89d, hebben opgenomen: "een representatief
en haalbaar deel". Wat dat dan precies is ... Ik noem dus nu net heel
concreet die getallen, maar dat is echt een discussie die we wat ons
betreft bij de uitvoeringswet zouden moeten voeren.
De voorzitter:
De heer Van Nispen vervolgt zijn betoog.
De heer Van Nispen (SP):
Mevrouw Helder van BBB vroeg ook nog waarom in de lijst van
uitzonderingen voor het referendum nationale veiligheid niet is
opgenomen. Het korte antwoord: dat is inderdaad een bewuste keuze
geweest. Het is ook niet besproken, gewogen of in twijfel getrokken in
de eerste lezing. Het iets langere antwoord van ons is dat het ook niet
logisch is om dit echt uit te sluiten. Het raadgevend referendum uit
2017 over de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
leidde bijvoorbeeld tot een brede maatschappelijke discussie. Wellicht
vond niet iedereen de uitkomst toen leuk, maar er is wel breed
gediscussieerd en mensen hebben gemotiveerd gestemd. Het zou, denken
wij, niet goed zijn als in dit soort zaken de bevolking het recht om een
referendum aan te vragen, kan worden onthouden met een beroep op de
nationale veiligheid. Dat is juist ook omdat gedachten en opvattingen
hierover aan verandering onderhevig zijn; dat is misschien nog wel
belangrijker. Mevrouw Helder verwees in haar bijdrage zelf ook naar de
definitie van de AIVD. Die geeft aan dat wat onder nationale veiligheid
moet worden verstaan niet voor eens en altijd vast staat. Dat zal
telkens opnieuw moeten worden bekeken. Bovendien kan het aspect van
nationale veiligheid, en alle argumenten daarover, zeer goed onderdeel
zijn van het maatschappelijke debat tijdens de referendumcampagne.
Wij danken mevrouw Helder van BBB voor haar steun, en ook mevrouw
Palmen. Zij wees ons in de eerste termijn van de Kamer terecht op de
lange geschiedenis van het correctief referendum, die teruggaat tot de
commissie-Biesheuvel in de jaren tachtig. Mevrouw Palmen van NSC heeft
ons gevraagd naar de bepaling dat ook andere overheden, namelijk
gemeenten en provincies, kunnen besluiten tot een referendum. Het klopt.
De Tweede en Eerste Kamer hebben in eerste lezing bewust voor die
kan-bepaling gekozen met een amendement. Dat deden ze mede vanwege de
autonomie van de lokale en provinciale politiek. Maar wij zijn de
nationale volksvertegenwoordiging. Wij kunnen met dit wetsvoorstel een
correctief referendum mogelijk maken voor wetten die wij hebben
goedgekeurd. De meerderheid van de Tweede en Eerste Kamer meende in
eerste lezing dat het besluit voor een correctief referendum op lokaal
en provinciaal niveau kan worden overgelaten aan volksvertegenwoordigers
op die bestuurlijke niveaus. Maar het is wel nodig dat wij daarvoor in
de Grondwet de mogelijkheid bieden.
Op dit moment is er een verschil tussen gemeentes waar wel en niet een
referendum mogelijk is. Dat zal in de toekomst waarschijnlijk zo
blijven. Wat wel kan helpen is dat het IPO, het Interprovinciaal
Overleg, en de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de
provincies en gemeenten gaan helpen bij het opstellen van de regels en
die zo ook uniformeren. Dat zou kunnen helpen. Maar er zijn nu dus al
gemeenten met een referendumverordening, maar ook gemeenten zonder. Dit
is ook een onderwerp dat bij reguliere lokale verkiezingen een speerpunt
kan zijn, waar partijen van die dingen om de gunst van de kiezer een
onderwerp kunnen maken. Wat nieuw wordt, is dat als er een lokaal
correctief referendum komt, het dan ook bindend is.
Ik wil er nog wel op wijzen dat er wel een signaal uitgaat van het feit
dat het recht op een correctief referendum in de Grondwet komt. Het zal
mensen in gemeentes waar het niet in de lokale verordening komt mogelijk
motiveren om er actie voor te voeren. Dat betekent dat mensen zich met
de democratie bemoeien en zich er dus om bekommeren. Het is dan aan
burgers en lokale volksvertegenwoordigers en bestuurders om eruit te
komen. Ik denk dat dat alleen maar goed zou kunnen zijn.
Dank ook voor de steun van mevrouw Chakor. De fracties van PvdA en
GroenLinks hebben een belangrijke rol gespeeld in de wetgeving voor het
correctief referendum. Het doet ons goed dat wij zo een deel van het
verkiezingsprogramma weten te realiseren van PvdA-GroenLinks, zeg ik
even met een knipoog.
Mevrouw Chakor vraagt in het bijzonder naar het probleem van nepnieuws.
Ook enkele andere woordvoerders hebben dat gedaan, en terecht. Nepnieuws
kan een bedreiging zijn voor onze democratie. We zijn ook verheugd om te
constateren dat de minister serieus aandacht heeft voor dit probleem.
Een referendum kan niet zonder een goede referendumcampagne, zoals een
verkiezing niet zonder een verkiezingscampagne kan, waarin kiezers
zichzelf goed kunnen informeren. Het probleem van nepnieuws is een
probleem voor onze hele democratie en vraagt brede aandacht. Dat kunnen
en mogen we niet beperken tot dit wetsvoorstel voor een correctief
referendum. Het is ook niet met welke mogelijkheid dan ook in deze wet
te regelen. Maar we kunnen en moeten het wel bediscussiƫren in andere
debatten. Zo is er bijvoorbeeld vanavond ā dat is vrij toevallig, maar
het is wel zo ā een debat gepland over dit onderwerp met de minister van
Binnenlandse Zaken. Want er is wel aandacht en beleid voor vanuit de
regering, en terecht. Daarbij is ook al benadrukt dat de waarden en de
grondrechten van de rechtsstaat, zoals de vrijheid van meningsuiting,
voorop blijven staan. Dat zeg ik ook in de richting van de heer Van
Meijeren. Maar het is dus niet exclusief een probleem voor het
referendum. Dat laatste wil ik echt met klem benadrukken.
Veel dank ook voor de steun van de heer Deen van de PVV. Hij spreekt van
"het broodnodige referendum dat een middel kan zijn om de kloof tussen
samenleving en politiek te verkleinen". De heer Deen noemde ook het
hoofdlijnenakkoord, waarin afgesproken is dat de behandeling van het
initiatiefgrondwetsvoorstel voor het correctief referendum in tweede
lezing wordt voortgezet. Hier staan we dan. Ik realiseer me dat ik
hierbij bijdraag aan het uitvoeren van het coalitieakkoord. Ik zal daar
geen gewoonte van maken, zal ik daar nog even bij zeggen. We moeten wel
een beetje rolvast blijven hier in deze Kamer. Maar dit, het versterken
van de democratie, stijgt toch wel boven de partijen uit, dus daar maak
ik graag een uitzondering voor.
Ik denk dat het ook goed is dat de heer Deen benadrukt dat het debat
over de uitvoeringswet en zaken als de drempels goed en zorgvuldig moet
worden gevoerd. Het is ook mooi om te horen dat hij er veel belang aan
hecht dat voorstellen voor drempels en dergelijke moeten kunnen rekenen
op brede steun in beide Kamers. Ik vind dat ook. Ik zal die discussie te
zijner tijd heel graag met hem voeren.
De heer Van Meijeren brengt ons in herinnering dat zijn fractie
aanvankelijk tegen dit voorstel voor een correctief referendum wilde
stemmen, maar hier een referendum over organiseerde met haar leden. Die
waren in meerderheid toch voor. Een referendum houden over deze
referendumwet, dat is natuurlijk prachtig. De heer Van Meijeren liet
duidelijk weten waar hij het niet eens was met deze wet. Dat is zijn
goed recht en ik begrijp dat. Het is niet het voorstel van Forum voor
Democratie. Maar het is ook geen SP-wet. Daar begon ik mijn bijdrage
mee. Deze wet is het resultaat van de uitvoerige discussie in de
samenleving op allerlei plekken, maar vooral ook van de discussie in
eerste lezing in de Tweede en Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel is
gebaseerd op de referendumvoorstellen van de staatscommissie-Remkes. Dat
leek ons de beste manier om voldoende steun en draagvlak te krijgen voor
deze wet in de samenleving en in de politiek. De heer Van Meijeren zegt
dat hij dit voorstel met frisse tegenzin zal gaan steunen. Dat vind ik
dan wel weer jammer. Ik had liever gehad dat hij het vol overtuiging zou
steunen, maar toch dank ik hem hartelijk voor de steun van zijn
fractie.
Voorzitter. Ik kom bijna tot een afronding. Wij zijn gekozen door de
kiezers, die aan ons hun vertrouwen hebben gegeven. Om dat vertrouwen
waar te maken, werken we hier hard en leggen we voortdurend
verantwoording af. We doen allemaal ons best om, ieder vanuit onze eigen
ideeƫn, beginselen en achtergrond, het algemeen belang te dienen. Soms
doen wij het niet goed of niet goed genoeg, of kunnen we onze kiezers
niet overtuigen. Dan is het geen teken van zwakte, maar een vorm van
kracht dat wij ons ook laten corrigeren, en dat we dat durven te laten
doen door de mensen die ons hebben gekozen en die wij
vertegenwoordigen.
25 jaar hebben we gediscussieerd. 25 jaar hebben we kunnen nadenken over
de juiste vorm. 25 jaar hebben we ook kunnen wennen aan het idee. Na al
die jaren lijkt er eindelijk sprake van voldoende consensus in de Tweede
en Eerste Kamer om een correctief referendum in te voeren. Het is jammer
dat het 25 jaar geleden niet is gelukt en dat we zo lang hebben moeten
wachten, maar misschien hadden we die 25 jaar ook wel nodig met elkaar.
Laten we nu de democratie versterken. Laten we dit parlement versterken.
Laten we onszelf versterken. Ik reken op uw steun!
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank aan de heer Van Nispen als initiatiefnemer. In deze
termijn is het ook mogelijk het woord te geven aan de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat ga ik ook doen. Zij zal
in haar rol als adviseur van de Kamer ook nog ingaan op vragen die zijn
gesteld in de eerste termijn. Ik geef bij dezen het woord aan de
minister.
Minister Uitermark:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik begin met een compliment aan de
initiatiefnemer, de heer Van Nispen, en aan zijn voorgangers. Hij gaf
zelf aan op hun schouders te staan bij de verdediging van dit
wetsvoorstel. Het verdient altijd lof als Kamerleden het initiatief
nemen voor wetgeving, maar zeker als het gaat om een zo fundamenteel
onderwerp als onze Grondwet. Het onderwerp waarover wij vandaag spreken,
is in het verleden al vaak onderwerp van debat geweest. Dit
initiatiefvoorstel voor een bindend correctief referendum past daarmee
in een lange traditie van wetsvoorstellen die beogen het referendum in
onze rechtsorde te verankeren. Ik mag wel zeggen dat de leden van de
SP-fractie in de afgelopen jaren hierin een niet mis te verstane rol
hebben gespeeld.
Nadat het initiatiefgrondwetsvoorstel tot opneming van een bindend
correctief referendum in de Grondwet van de heer Van Raak en later
mevrouw Leijten op 5 juli 2022 in tweede lezing geen meerderheid haalde
in deze Kamer, liet mevrouw Leijten het er niet bij zitten. Nog dezelfde
dag maakte zij een initiatiefwetsvoorstel met dezelfde strekking in
eerste lezing opnieuw aanhangig bij uw Kamer. En met succes, zo bleek in
eerste lezing.
Vandaag zijn we hier bijeen voor de behandeling van de tweede lezing van
dit initiatiefgrondwetsvoorstel. De procedure hiervoor is net iets
anders dan die voor de eerste lezing. In de tweede lezing moet namelijk
een voorstel tot wijziging van de Grondwet met tweederdemeerderheid door
de Tweede en Eerste Kamer worden aanvaard. Of deze steun aanwezig is in
uw Kamer, zal tijdens deze behandeling blijken.
De voorzitter zei het al: ik sta hier vandaag als adviseur voor de Kamer
en om het standpunt van het kabinet over dit voorstel te geven. Ik zal
mijn inbreng verdelen in de volgende blokjes. Eerst zal ik ingaan op het
oordeel van het kabinet over de wijzigingen die zijn aangebracht tijdens
de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer tijdens de eerste
lezing. Daarna zal ik een antwoord geven op de vragen die uw Kamer in de
eerste termijn aan mij heeft gesteld. Ik ga eerst in op de vragen over
de uitvoeringswetgeving, daarna op enkele vragen over participatie en
dan op vragen in de categorie varia.
Als eerste het standpunt van dit kabinet. Tijdens de eerste lezing van
dit grondwetsvoorstel hebben mijn twee ambtsvoorgangers namens het
kabinet een neutraal standpunt ingenomen. Zij hebben daarnaast als
adviseur van uw Kamer een aantal inhoudelijke punten ingebracht die het
toenmalige kabinet graag geregeld zag. Tijdens de behandeling in eerste
lezing is de Kamer het kabinet op een aantal van die punten inhoudelijk
tegemoetgekomen. Zo zijn dankzij een amendement wetten tot goedkeuring
van verdragen nu integraal uitgezonderd van referendabiliteit. Over de
hoogte van de uitkomstdrempel is bepaald dat die ā dat vind ik
belangrijk ā "representatief en haalbaar" moet zijn. Ook is de
reikwijdte van het voorstel beperkt tot het nationale niveau. Wel biedt
dit voorstel aan decentrale overheden de mogelijkheid om zelf te
beslissen of zij een correctief bindend referendum wensen of niet.
De Kamer heeft het advies van het vorige kabinet niet overgenomen over
het vastleggen van de concrete hoogte van de verschillende drempels in
de Grondwet. Het gevolg van het niet in de Grondwet opnemen van de
verschillende drempels is dat na de eventuele inwerkingtreding van de
grondwetswijziging eerst nog met een twee derde meerderheid een gewone
wet zal moeten worden vastgesteld waarin de hoogte van de drempels is
geregeld, voordat de grondwetswijziging materieel effect kan krijgen. De
overgangsbepaling uit het voorstel geeft de wetgever vijf jaar de tijd
om deze wetgeving in te voeren, met de mogelijkheid van een verlenging
van nog eens vijf jaar. Mocht de gewone wetgever daar niet uit komen,
dan zal de grondwettelijke bepaling over het referendum een lege huls
blijven.
Als uw adviseur wil ik namens het kabinet nog een aantal aanvullende
aandachtspunten meegeven, maar voordat ik daaraan toekom lijkt het mij
goed om de positie die het kabinet inneemt te benoemen. Net als mijn
twee ambtsvoorgangers kan ik melden dat ook dit kabinet zich neutraal
opstelt en het oordeel over het voorstel aan uw Kamer laat. Als uw Kamer
van oordeel is dat het correctief bindend referendum met dit voorstel
geĆÆntroduceerd kan worden, dan zal het kabinet dat niet in de weg staan.
Zo staat het ook in het regeerprogramma: de behandeling van het
wetsvoorstel zal worden voortgezet.
Dan de aandachtspunten die ik graag aan uw Kamer wil meegeven.
Allereerst wil ik benadrukken dat het grondwetsvoorstel en de daarop te
baseren uitvoeringswetgeving, waarmee ik aan de slag zal gaan,
financiƫle consequenties heeft. NSC heeft mij daar in zijn bijdrage in
eerste termijn ook naar gevraagd. Het is op dit moment onduidelijk hoe
hoog die kosten zullen zijn. De kosten zullen sterk afhangen van de
keuzes die in de uitvoeringswetgeving nog gemaakt zullen worden,
bijvoorbeeld over de eventuele mogelijkheden voor subsidiƫring van
meningsvormende campagnes. Een significant deel van de kosten wordt
daarnaast gemaakt door gemeenten. Omdat zij belast zijn met de
uitvoering, maken zij kosten voor de organisatie van het referendum. Om
een beter inzicht te krijgen in de kosten die gemeenten maken voor
verkiezingen, laat ik op dit moment onderzoek uitvoeren naar de kosten
die gemeenten hebben gemaakt voor de organisatie van de Tweede
Kamerverkiezing in 2023 en de verkiezing van de leden van het Europees
Parlement in 2024. De resultaten van dit onderzoek zullen ook inzicht
geven in de mogelijke toename van de kosten van de organisatie van een
referendum. Ook wijs ik erop dat op voorhand niet te voorspellen is
hoeveel referenda er zullen plaatsvinden, dus ook niet welk bedrag
hiervoor gereserveerd moet worden.
Ik constateer dat de initiatiefnemer vooralsnog geen voorstellen heeft
gedaan voor de budgettaire dekking. Ik zie als minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties hiervoor op mijn eigen begroting geen
dekking. In het regeerprogramma is voorzien in een beperkte bijdrage van
2 miljoen per 2025 voor het grotendeels dekken van de structurele kosten
van een referendum. Ik nodig de initiatiefnemer en de Kamer daarom
alsnog nadrukkelijk uit om met een dekkingsvoorstel te komen. Ik wil u
er ook op wijzen dat de uitvoeringswetgeving pas in werking zal treden
als er is voorzien in adequate financiƫle dekking voor het
voorstel.
In dit verband wil ik ook benadrukken dat het combineren van een
referendum met een verkiezing uit kostenoverweging of vanwege de hoogte
van de uitkomstdrempel weliswaar aanlokkelijk lijkt, maar dat hier ook
grenzen aan zitten. Het ligt niet in de rede dat alle referenda
gelijktijdig zullen plaatsvinden met verkiezingen. Daarvoor zijn ook
enkele argumenten aan te dragen. Ten eerste lopen verkiezingen doorgaans
niet gelijk op met de referenda in de tijd en qua planning. Ten tweede
speelt een rol dat de organisatie van meervoudige verkiezingen, dus
gecombineerde verkiezingen en referenda, een zware opgave is voor
gemeenten. Het opsparen van meerdere referenda om die te kunnen
combineren met een reguliere verkiezing kan leiden tot problemen bij de
gemeenten. Ten derde is het ook denkbaar dat het opsparen van referenda
over meerdere onderwerpen ertoe kan leiden dat bepaalde onderwerpen in
het maatschappelijk debat ondersneeuwen door andere, misschien meer
actuele kwesties. Dat zou een nadelig effect kunnen hebben op de
kwaliteit van het maatschappelijk debat. Natuurlijk zijn er ook andere
goede redenen om bepaalde wetgeving waarover men een referendum wenst
niet enkele jaren op te houden totdat er weer een verkiezing is.
Ik zal nu ingaan op de in de eerste termijn gestelde vragen als het gaat
over de uitvoeringswetgeving. De heer Sneller, mevrouw Chakor, mevrouw
Helder van de BBB en de heer Erkens van de VVD hebben vragen gesteld
over de planning. Om deze vragen te beantwoorden ga ik eerst in op hoe
ik de verdere behandeling van de uitvoeringswetgeving voor mij zie. In
veel gevallen wordt pas gestart met de uitvoeringswetgeving als de
tweede lezing van een grondwetsvoorstel bijna of geheel is afgerond. De
initiatiefneemsters in eerste lezing waren aanvankelijk van plan zelf
het initiatief te nemen voor de uitvoeringswetgeving, maar de heer Van
Nispen ā hij gaf het net ook al aan ā kiest een andere route en heeft
mij begin oktober verzocht om de uitvoeringswetgeving ter hand te nemen.
Ik heb aangegeven daartoe bereid te zijn, maar dat betekent wel dat pas
op dat moment de verantwoordelijkheid voor de uitvoeringswetgeving bij
mijn departement is komen te liggen en het proces dus ook pas recent is
opgestart.
Ik ben sindsdien wel voortvarend aan het werk met de
uitvoeringswetgeving. Mijn streven is om voor het zomerreces van 2026
een voorstel voor de uitvoeringswetgeving bij uw Kamer in te dienen. Dat
klinkt misschien ver weg, maar het is de kortst mogelijke termijn, want
voor het tijdpad moet ik ook rekening houden met een zorgvuldig
wetgevingsproces. Het opstellen van de uitvoeringswetgeving vergt
namelijk op veel punten nog nadere doordenking. Bovendien moet er
voldoende ruimte zijn voor inbreng en consultatie van relevante
partners, zoals de Kiesraad, de NVVB, de koepels, de Autoriteit
Persoonsgegevens en de gemeente Den Haag. Ik kan dus ook bevestigend
antwoorden op de vraag van mevrouw Chakor van GroenLinks-PvdA dat ik
over de uitvoeringswetgeving in gesprek zal gaan met vertegenwoordigers
van medeoverheden. Sterker nog, de eerste gesprekken hebben hierover al
plaatsgevonden op ambtelijk niveau. Dat de uitvoeringswetgeving er nu
nog niet is, staat niet in de weg aan de behandeling van het
voorliggende grondwetsvoorstel. Het gaat om twee afzonderlijke
voorstellen die op hun eigen merites kunnen worden beoordeeld. Van
belang is ook dat het Reglement van Orde van uw Kamer bepaalt dat de
Kamer een tweede lezing met bekwame spoed behandelt.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik ben een beetje in de war, ook naar aanleiding van het debat dat we
gisteren hebben gehad over wetten naar de Kamer brengen zonder
financiƫle dekking. Toen konden bepaalde wetten niet naar de Kamer waar
de Kamer wel om vroeg; de Kamer vroeg om vaart te maken. Dan is een van
de argumenten vaak: we hebben toch geen geld, dus dan kunnen we ook geen
wet naar de Kamer brengen. Maar nu hoor ik dat we het wel gaan doen. Los
van de vraag of ik het er wel of niet mee eens ben; mij gaat het even om
het proces, om wat er gisteren gezegd werd en wat ik hier nu hoor.
Minister Uitermark:
Wat hier anders aan is, nog los van de vraag of ik het met uw stelling
eens ben, is dat het hier om twee wetsvoorstellen gaat: vandaag
behandelen we het wetsvoorstel dat ziet op de grondwetswijziging om het
correctief bindend referendum mogelijk te maken; de uitvoeringswet
behandelen we op een ander moment. Wat ik hier neerleg, is dat het pas
materieel effect krijgt op het moment dat ook die uitvoeringswet straks
in werking treedt. Ergens in het proces daarnaartoe, voordat dat wordt
aangeboden, moet de financiƫle dekking duidelijk zijn.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dan ga ik er gewoon van uit dat er met de behandeling van de
uitvoeringswet ook een financieel dekkingsvoorstel ligt. Dan kunnen we
daarover praten.
Minister Uitermark:
Ik benadruk nogmaals dat het belangrijk is dat uw Kamer zelf ook nadenkt
over de gevolgen hiervan, ook de financiƫle gevolgen. Die hangen ook
samen met de keuzes die gemaakt worden, bijvoorbeeld als het gaat om
drempels bij de uitvoeringswetgeving.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Uitermark:
Ik was volgens mij gebleven bij het feit dat ik wil benadrukken dat het
belangrijk is om de tweede lezing ook met bekwame spoed te behandelen,
zoals ook het Reglement van Orde van uw Kamer voorschrijft.
Namens NSC en de VVD is gevraagd of ik bereid ben een brief te sturen
met de hoofdlijnen van de uitvoeringswetgeving, want zoals ik net
aangaf, heb ik meer tijd nodig om het uitvoeringswetsvoorstel an sich
voor te bereiden. Dat brengt ons naar de zomer van volgend jaar. Maar ik
kan toezeggen dat ik eerst een hoofdlijnenbrief zal schrijven. Ik streef
ernaar om die voor de zomer gereed te hebben. Als de Tweede Kamer het
inhoudelijk eens is met het wetsvoorstel dat vandaag wordt behandeld,
dan kan de brief door de Eerste Kamer worden betrokken bij de plenaire
behandeling daar. Dus ik zal mijn best doen om die contourenbrief voor
deze zomer gereed te hebben. Ik streef daar ook naar.
Mevrouw Chakor heeft ook enkele vragen gesteld over de inhoudelijke
invulling van de uitvoeringswetgeving. Haar vragen zagen op zowel de
uitkomstdrempel als de drempels in de voorfase van het referendum. Dat
kwam net ook al even ter sprake. Ik wil benadrukken dat we vandaag
debatteren over het grondwetswetvoorstel als zodanig en nog niet over de
uitvoeringswetgeving. Op enkele vragen van mevrouw Chakor, zoals de
vraag of handtekeningen digitaal of fysiek moeten worden verzameld, ga
ik daarom op dit moment nog niet in. Dat gezegd hebbende zal ik alvast
wel enkele gedachten over de drempels meegeven, uiteraard onder het
voorbehoud dat er nog geen inhoudelijke keuzes zijn gemaakt, want dat
vergt nog aparte bespreking en besluitvorming, ook in het kabinet. Als
het gaat om de hoogte van de uitkomstdrempels, dan kunnen we kijken naar
de concrete adviezen van de staatscommissie parlementair stelsel, maar
ook naar de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State en
de positionpapers die in eerste lezing door drie wetenschappers zijn
ingebracht. Die adviezen zijn niet geheel eenduidig. Zo gaat de
staatcommissie uit van een derde van het electoraat ā dat werd net ook
al genoemd ā maar de Afdeling advisering gaat uit van een meerderheid
van de bij de laatste verkiezingen opgekomen kiezers. De wetenschappers
daarentegen hanteren weer andere percentages.
Ik noemde het net ook al: tijdens de eerste lezing is een clausulering
aangebracht in de ruimte die de gewone wetgever heeft ten aanzien van de
hoogte van de uitkomstdrempel, die we dus nog moeten bepalen. Het moet
gaan om een representatief en haalbaar deel van hen die gerechtigd waren
aan het referendum deel te nemen. Dat is belangrijk. Welk percentage het
precies zal worden, is onderdeel van de uitvoeringswet waar ik aan ga
werken. Ik doe daar onderzoek naar en beraad mij daar nog op. In de
richting van de heer Dijk van de SP en mevrouw Chakor van
GroenLinks-PvdA kan ik dus zeggen dat ik de adviezen van de
staatscommissie zal betrekken in mijn overwegingen. Het is echter nog
geen uitgemaakte zaak dat ik ze per definitie overneem in de
uitvoeringswetgeving.
Over de drempels in de voorfase kan ik het volgende zeggen. Ook op dit
onderdeel zitten er behoorlijke verschillen tussen de adviezen van de
staatscommissie en die van de Afdeling advisering van de Raad van State.
Ik zie het zo dat de drempels bedoeld zijn om vast te stellen in welke
mate de kiezers daadwerkelijk hechten aan een referendum over een
specifiek voorstel. Ik vind daarom dat de hoogte van de drempels in
beide voorfasen afhankelijk zou moeten zijn van de wijze waarop in deze
voorfasen referendumverzoeken kunnen worden ingediend. Een voorbeeld:
als kiezers worden verplicht om in persoon een referendumverzoek in te
dienen, moeten zij daar relatief veel moeite voor doen. Dat zou tot
gevolg kunnen hebben dat de drempel in absolute zin lager kan worden
vastgesteld dan wanneer bijvoorbeeld het indienen van een verzoek
elektronisch kan. Dat Ćs ook veel laagdrempeliger. Ik zoek dus naar een
juiste verhouding tussen de hoogte van de drempel en de wijze waarop een
verzoek tot steun kan worden ingediend.
De heer Erkens van de VVD stelde tot slot enkele technische vragen aan
de initiatiefnemer over de uitvoeringswetgeving. Hij vroeg onder meer of
de Kamer twee wetsvoorstellen voor de uitvoering mag verwachten: eentje
over de drempels in de voorfase en de uitkomstdrempel, dat met een
tweederdemeerderheid moet worden aangenomen, en eentje over de rest van
de uitwerking, waarvoor een gewone meerderheid voldoende is. Gelet op de
wetstechnische aard van de vragen en mijn rol bij de
uitvoeringswetgeving, licht ik graag toe wat hierin de smaken zijn en
welke voor- en nadelen hieraan kleven.
De eerste optie is dat alle uitvoeringswetgeving in Ć©Ć©n wetsvoorstel
wordt gestopt. Dit wetsvoorstel moet dan met een tweederdemeerderheid
worden aangenomen. Voor de behandeling van het voorstel, en
wetstechnisch gezien, heeft deze optie voordelen. Maar het betekent ook
dat er een tweederde-eis gaat gelden voor onderdelen van de
uitvoeringswetgeving die op grond van het Grondwetsvoorstel eigenlijk
geen tweederdemeerderheid zouden behoeven. Dat betekent overigens niet
dat wijzigingsvoorstellen later altijd met een tweederdemeerderheid
moeten worden aangenomen. In dat geval kan onderscheid worden gemaakt
tussen wijzigingen van een tweederdeonderdeel en die van een gewoon
onderdeel.
De tweede optie is dat de uitvoeringswetgeving in twee wetsvoorstellen
wordt geknipt: het deel dat een tweederdemeerderheid behoeft en het
gewone deel. De moeilijkheid van deze optie is dat veel onderdelen uit
de uitvoeringswetgeving met elkaar samenhangen. Het is dan ook lastig om
te bepalen waar je de splitsing maakt tussen het tweederdedeel en het
gewone deel. Zo moet de hoogte van het aantal benodigde verzoeken om een
referendum te houden in het tweederdedeel in de wet staan, maar strikt
genomen hoeft de wijze waarop die verzoeken worden gedaan er niet in. De
wijze waarop die verzoeken worden gedaan is juist heel relevant voor hoe
hoog de drempel in de praktijk wordt ervaren. Het kan er dan
bijvoorbeeld om gaan of je fysiek naar het gemeentehuis moet of dat je
een verzoek digitaal vanuit huis kunt indienen. Bovendien heeft het
weinig zin als uiteindelijk alleen het gewone wetsvoorstel zou worden
aangenomen, want dan is er nog steeds geen volledige
uitvoeringswetgeving aangezien de drempels uit het tweederdedeel dan
ontbreken.
Het klinkt misschien wat ingewikkeld, maar dat is het ook. Beide opties
kennen voor- en nadelen. Ik zal hierover nader een keuze maken. Die maak
ik nu nog niet; dit doe ik zodra ik meer duidelijkheid heb over de
hoofdlijnen van de uitvoeringswetgeving, want pas dan kunnen we immers
goed kijken op welke wijze de verschillende onderwerpen met elkaar
samenhangen.
Dan kom ik nu bij het blokje participatie. Daarover zijn door meerdere
Kamerleden vragen gesteld. Mevrouw Helder van de BBB wees er in haar
bijdrage op dat het van belang is om voorafgaand aan besluitvorming al
brede maatschappelijke betrokkenheid rond een vraagstuk te realiseren.
Zij vroeg mij naar mijn visie op de manieren om burgers er al in een
vroege fase van het wetgevingsproces bij te betrekken. Hoewel het wat
mij betreft strikt genomen niet een-op-een verbonden is met waar wij
vandaag over besluiten, wil ik wel zeggen dat ik onderschrijf wat
mevrouw Helder belangrijk noemt. Ik onderschrijf dat zelfs volledig. Het
is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor alle departementen om te
zorgen dat we burgers op de juiste manier en vroeg betrekken bij
belangrijke besluitvorming. Dat doen we op dit moment ook, omdat we
bijvoorbeeld het uitgangspunt hebben dat we burgers in de vorm van
internetconsultatie vooraf willen laten meedenken over wetten. Iedere
burger kan een conceptwetsvoorstel online bekijken en daarop
reageren.
Recent is een strategische verkenning met een essaybundel gepubliceerd
over het versterken van de participatie op nationaal niveau. Daarin
verken ik manieren om de participatie rijksbreed beter te verankeren.
Verder zet dit kabinet in op het versterken van de kracht van de
samenleving en willen we initiatieven van burgers waar mogelijk
versterken. Via dit soort routes zoekt het kabinet de verbinding met
burgers, ook met degenen die zijn afgehaakt. Daar maak ik mij ook zorgen
over.
Mevrouw Helder vroeg daar ook naar. In antwoord daarop wil ik aangeven
dat er veel redenen zijn waarom groepen mensen niet meer meedoen in de
politiek. Een belangrijk aandachtspunt is dat deze burgers vaak minder
het gevoel hebben dat de politiek er is voor mensen zoals zij. Ze hebben
het gevoel dat ze toch geen invloed kunnen uitoefenen. Dat vind ik echt
zorgelijk. De democratie is van ons allemaal en raakt ons
allemaal.
De heer Sneller vroeg mij naar de stand van zaken van de uitvoering van
de motie van de leden Van Dijk, Mulder en Strolenberg uit mei 2022 over
de evaluatie van bestaande vormen van participatie en nieuwe voorstellen
voor participatie. Vragen over deze motie zijn al beantwoord in
Kamerbrieven van mijn ambtsvoorgangers, onder meer in de Kamerbrief over
de aanpak en voortgang van burgerparticipatie en burgerfora van 17 maart
2023. Bij die Kamerbrief is destijds ook een verkennend onderzoek
gedaan, waarin geschetst wordt wat er op het gebied van
burgerparticipatie op nationaal niveau juridisch kan en moet, en wat er
al aan participatie plaatsvindt. Zoals gezegd, werk ik op dit moment
opties uit voor het versterken van betekenisvolle participatie op
nationaal niveau. Het erbij betrekken van mensen moet veel meer en veel
vaker in Den Haag gebeuren op vroege momenten, eigenlijk al vanaf de
allereerste momenten waarop we nadenken over het oplossen van problemen
en over hoe wet- en regelgeving daarin een rol heeft.
Daarnaast werk ik aan het doorontwikkelen van gecombineerde vormen van
burgerbetrokkenheid. Voorbeelden daarvan zijn het burgerberaad en online
participatie. Evengoed werk ik natuurlijk aan het versterken van onze
representatieve democratie en haar instituties, zoals de politieke
partijen en de volksvertegenwoordiging.
Mevrouw Helder vroeg ook om een reflectie op de term
"diplomademocratie". Ze koppelde dit aan de vraag of de uitkomst van het
referendum wel representatief is als vooral hoogopgeleiden de weg naar
het referendum weten te vinden. De term "diplomademocratie" verwijst
naar de tweedeling tussen lager en hoger opgeleiden. De essentie hiervan
is dat de politiek wordt gedomineerd door burgers met de hoogste
diploma's. Deze groep heeft gedeeltelijk andere voorkeuren, belangen, en
een andere invloed dan praktisch opgeleiden. Ik zie het referendum juist
als een instrument dat iets kan doen aan dit beeld van de
diplomatiedemocratie. Zoals de heer Dijk aangaf in zijn bijdrage blijkt
uit het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat in 2019
84% van de lager opgeleiden een referendum steunde. De steun voor het
referendum onder hoger opgeleiden bedroeg toen "slechts" 60%. Er is dus
met name onder niet-academisch geschoolden een aanzienlijke steun voor
het referendum.
Naar aanleiding van de raadgevende referenda ā dat zijn niet de
referenda waar we het vandaag over hebben ā in 2016 over de
associatieovereenkomst met OekraĆÆne en in 2018 over de Wet op de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn kiezersonderzoeken uitgevoerd.
Daarbij is er onder andere gekeken naar de verschillen tussen
respondenten met verschillende opleidingen ten aanzien van opkomst en
stemkeuze. Over de relatie tussen de opkomst en het niveau van de
opleiding komt een wisselend beeld naar voren. Naarmate men hoger
opgeleid was, was de kans dat men gestemd had groter, vooral bij het
referendum dat ging over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, maar
de onderzoekers constateren dat daar verschillende factoren aan ten
grondslag kunnen liggen, zoals het onderwerp waar het over gaat of het
feit dat het referendum werd gecombineerd met
gemeenteraadsverkiezingen.
Wat betreft de stemkeuze zelf was er volgens de onderzoekers in 2018,
dus bij de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, geen
statistisch significante trend te ontdekken tussen opleidingsniveau en
stemkeuze. Maar bij het referendum in 2016 waren daarentegen de hoger
opgeleiden duidelijk meer voorstander van het associatieverdrag met
OekraĆÆne dan lager opgeleiden. Kortom, het recente verleden laat zien
dat hoger opgeleiden niet per definitie vaker hun zin krijgen bij een
referendum dan lager opgeleiden. Het zijn ook niet enkel de hoger
opgeleiden die hun weg naar het referendum weten te vinden.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank aan de minister voor haar uitgebreide antwoord. De vraag van mijn
collega zag erop dat er bij de referenda die er zijn geweest, vaak maar
een opkomst van ongeveer 30% was. Dat is een heel laag percentage. We
zien dat die kloof tussen politiek en samenleving steeds groter is
geworden. Ook bij de praktisch opgeleiden zien we dat dat heel erg
speelt. Ik ben heel benieuwd naar hoe de minister dat ziet. Hoe denkt de
minister dat met die uitvoeringswet, waar we later nog over gaan
debatteren, verder vorm te kunnen gaan geven? Hoe gaat ze ervoor zorgen
dat het referendum ook echt zin gaat hebben, in die zin dat we een
representatieve uitslag krijgen?
Minister Uitermark:
Volgens is dat de kern van waar het straks in de uitvoeringswetgeving
over moet gaan. De drempels die er op meerdere momenten zijn, vind ik
een heel belangrijk onderdeel straks van het referendum. In die zin zijn
ze natuurlijk onvergelijkbaar, omdat het raadgevend referendum aan de
voorkant en het correctief referendum aan de achterkant zit, dus als de
Tweede Kamer en de Eerste Kamer er al een oordeel over hebben gevormd.
Het is dan correctief, dus de volksraadpleging kan de bestuurder
corrigeren. Dat is echt een andere variant. Maar ik vind het zowel aan
de voorkant als aan de achterkant ontzettend goed als het volk zich kan
uitspreken en als alle mensen zich dus kunnen uitspreken. Uit de cijfers
blijkt dat het verleden echt een wisselend beeld laat zien. Het is dus
niet zo dat bepaalde groepen beter de weg naar het referendum weten te
vinden dan andere groepen. Dat wisselt per referendum, niet alleen gelet
op het onderwerp maar ook gelet op hoe het wordt georganiseerd, dus of
het bijvoorbeeld tegelijkertijd met andere verkiezingen wordt
georganiseerd. Ik denk dat dit allemaal vraagstukken zijn die we mee
kunnen nemen bij het verder invullen van die uitvoeringswetgeving.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Het is goed om te horen dat de minister hier aandacht voor heeft, maar
ik ben wel benieuwd of de minister het ook met mij eens is dat 30% best
wel een laag opkomstpercentage is en dat we dat referendum juist ook
willen gebruiken om de kloof tussen politiek en samenleving weer te
verkleinen. Het is een van de instrumenten die we eventueel kunnen gaan
inzetten. Het zou wel mooi zijn als het opkomstpercentage wel echt hoger
gaat zijn dan 30%.
Minister Uitermark:
Ik ben het absoluut met u eens dat dat mooi is. Als we het hebben over
de wenselijkheid dat mensen zich uitspreken, geldt: hoe hoger de
opkomst, hoe beter. Dat geldt eigenlijk voor elke keer dat we een burger
vragen om zich ergens over uit te spreken. Maar het is een keuze waar je
de drempel legt. Zoals ik net aangaf, zijn er adviezen waarin staat: een
derde. Er zijn ook adviezen waarin staat: de helft. De wetenschappers
denken er nog weer anders over. Ik denk dat het nu veel te vroeg is om
richtinggevende uitspraken te doen over het bepalen van die drempel.
Maar ik ben het er helemaal mee eens dat de wens is dat de feitelijke
opkomst zo hoog mogelijk is.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Uitermark:
Dan kom ik bij het laatste blokje, varia.
Mevrouw Van Dijk van het CDA vroeg mij of het kabinet de toezegging na
zal komen om nog voor het WGO Sport te komen met een reactie op het
rapport over regeldruk bij vrijwilligersorganisaties. Ik begrijp dat die
reactie op 28 november is verstuurd door de staatssecretaris Langdurige
en Maatschappelijke Zorg en de staatssecretaris Rechtsbescherming.
Daarom verwijs ik mevrouw Van Dijk voor dit onderwerp graag naar deze
brief. Die kent zij ongetwijfeld al, maar voor de Handelingen zeg ik het
toch even.
Mevrouw Chakor gaf aan zich zorgen te maken over de mogelijkheid van
desinformatie en buitenlandse online beĆÆnvloeding bij referenda. Zij
vroeg mij om op deze zorgen in te gaan en aan te geven hoe we
desinformatie bij referenda zo veel mogelijk tegen kunnen gaan. De heer
Van Nispen heeft daar net ook het nodige over gezegd. Daar sluit ik me
bij aan. Nepnieuws en desinformatie zijn op meerdere momenten een
belangrijk punt van zorg. Dat geldt bij verkiezingen en dat zal ook
gelden bij referenda. Het is belangrijk dat referenda eerlijk kunnen
verlopen, vrij van heimelijke beĆÆnvloedingspogingen en vrij van
desinformatie. Het kabinet neemt daartoe maatregelen tijdens
verkiezingen. Het is ook verstandig om na te gaan of er voor het
referendum extra maatregelen nodig zijn, want het verleden heeft
aangetoond dat referenda extra kwetsbaar zijn voor desinformatie. Het
lijkt mij logisch om straks bij dit onderwerp stil te staan bij de
behandeling van de uitvoeringswetgeving.
De heer Sneller sprak in dit kader over waarborgen tegen microtargeting,
buitenlandse beĆÆnvloeding en andere vormen van desinformatie. Hij vroeg
of we hier voldoende weerbaar tegen zijn en wat we daaraan gaan doen.
Laat ik, aanvullend op wat ik al gezegd heb, nog toevoegen dat per
oktober 2025 de Europese verordening inzake transparantie en gerichte
politieke reclames in werking treedt. Daarmee worden transparantie-eisen
gesteld aan politieke reclames en ontstaat de verplichting om inzicht te
geven in de manier waarop er gebruik is gemaakt van targeting. De
verordening ziet ook op referenda. Het kabinet werkt op dit moment aan
een bijbehorende uitvoeringswet op dit specifieke punt.
Meneer de voorzitter, hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn
termijn.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Daarmee zijn we ook aan het einde gekomen van de hele
eerste termijn. Ik stel wel voor dat we gelijk doorgaan met de tweede
termijn. Ik kijk als eerste naar de heer Dijk. Hij ziet af van zijn
tweede termijn. Mevrouw Van Dijk ziet ook af van haar tweede termijn.
Meneer Erkens? Nee. Mevrouw Wijen-Nass? U heeft ook geen behoefte aan
een tweede termijn. De heer Van Waveren ook niet. Mevrouw Chakor? Nee.
De heer Sneller gaat toch nog wat zeggen.
De heer Sneller (D66):
Het lijkt me in ieder geval passend om de beide personen die hebben
geantwoord even te bedanken voor de uitgebreide beantwoording, mede
namens de collega's.
De voorzitter:
Daar sluit iedereen zich van harte bij aan. Kan ik er daarmee van
uitgaan dat ook de heren Deen en Van Meijeren geen tweede termijn
willen? Nee. Dan is het ook niet nodig dat de initiatiefnemer en de
minister een tweede termijn houden. Ik dank hen hartelijk.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We kunnen dinsdag ook al stemmen over de wet, want er zijn geen
amendementen ingediend waar we ons nog op moeten beraden. Dan zien we
uit naar de stemming op de 21ste, dinsdag aanstaande. We gaan nu
schorsen. Na de schorsing is er ook direct een beƫdiging van een nieuwe
collega van Forum voor Democratie, maar gelet op het tijdstip waarop
mensen en ook de familie in huis zijn, ga ik nu schorsen tot 14.05 uur.
Daarna heropenen we de vergadering.
De vergadering wordt van 13.00 uur tot 14.05 uur geschorst.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|