Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren (Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren) (Kamerstuk 36163) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D01817, datum: 2025-01-20, bijgewerkt: 2025-01-20 16:17, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-01-20 10:30: Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren (Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren) (Kamerstuk 36163) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren (Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren) (36163)
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 20 januari 2025 overleg gevoerd met de heer Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, over:
het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren (Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren) (36163).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid,
Pool
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Brood
Voorzitter: Pool
Griffier: Paauwe
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Ellian, Koops, Mutluer, Van der Plas, Pool, Smitskam en Teunissen,
en de heer Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming.
Aanvang 10.30 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, het is 10.30 uur op deze mooie maandagochtend. Bij dezen
open ik het wetgevingsoverleg over de Wijziging van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in
verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de
bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren, ook wel de
Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren.
Bij ons zijn zelfs twee staatssecretarissen aangetreden: een van
Justitie en Veiligheid, ook wel Rechtsbescherming, en de
staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.
Hartelijk welkom. Fijn dat u bij ons bent. We hebben zes sprekers aan de
zijde van de Kamer. Die hebben zelf hun spreektijden mogen opgeven. De
Partij voor de Dieren zal spreken voor twintig minuten, de PVV voor
acht, Nieuw Sociaal Contract voor tien, de VVD voor acht, de BBB en
GroenLinks-Partij van de Arbeid ook voor acht. We hebben vandaag tot
13.00 uur de tijd. We hebben dus tweeënhalf uur. Laten we dus een beetje
letten op de tijden. Dat zou fijn zijn. In deze eerste termijn heeft
iedereen drie interrupties onderling.
Dan gaan we voorts beginnen met mevrouw Teunissen van de Partij voor de
Dieren. Aan u het woord.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, hartelijk dank. Dieren zijn geen goederen, maar levende
wezens met bewustzijn en gevoel. Je zou dan ook verwachten dat dieren
wettelijk beter beschermd zijn dan goederen, maar helaas is dat niet
altijd zo. Het kabinet wilde dit wetsvoorstel geruisloos als hamerstuk
door de Tweede Kamer loodsen, maar de Partij voor de Dieren vindt het
wel belangrijk dat we dit wetsvoorstel behandelen, omdat het kabinet de
bewijslasttermijn die voor elk goed geldt, namelijk één jaar, voor
levende dieren wil terugdraaien naar zes maanden. Vóór ons ligt dus een
forse afzwakking van de bescherming van dieren en de bescherming van de
consument.
Dit wetsvoorstel is een duidelijk voorbeeld van hoeveel invloed
commerciële lobby in de politiek kan hebben. Het is een knap staaltje
lobby van de paardenfokkers en -handelaren. Het vorige kabinet diende
namelijk in 2021 een wetsvoorstel in waarmee de consument beter zou
worden beschermd bij het kopen van goederen. Volgens die wet zijn dieren
ook goederen, dus met die wet werd de bescherming van gezelschapsdieren
verbeterd, terwijl dat niet per se de bedoeling was. Fijn, want dat was
hard nodig. Maar daar waren niet alle partijen blij mee. De
paardenfokkers waren al eerder een enorme lobby gestart om dieren uit te
zonderen van dit wetsvoorstel. Zo lezen we in het LTO-jaarverslag van
2022 dat een van hun hoogtepunten van dat jaar was dat ze succesvol
hadden gelobbyd tegen het wetsvoorstel. Op hun website staat uitgebreid
hoe ze bepaalde politieke partijen, waarvan sommige ook bij dit debat
aanwezig zijn, hebben weten te bewerken.
Welke partijen waren gevoelig voor deze lobby? Dat konden we heel
duidelijk zien. De VVD diende een voorstel in om paarden en andere
dieren uit te zonderen van de wet. De BBB deed daar een schep bovenop en
kwam met het voorstel om de bescherming zelfs nog verder af te zwakken
dan tot dan toe het geval was. Gelukkig viel een meerderheid van de
Tweede Kamer niet voor de paardenlobby en werden deze voorstellen
verworpen. De wet werd aangenomen. De Eerste Kamer zwichtte helaas wel
voor deze lobby. Er werd een voorstel van de VVD aangenomen waarmee de
wet moest worden aangepast, zodat paarden en andere dieren alsnog
uitgezonderd zouden worden. Daarom zitten we hier vandaag. Kort
samengevat: onder druk van de lobby van paardenhandelaren wordt de
bescherming van dieren en van de consument fors afgezwakt.
Voorzitter. Ik vraag beide staatssecretarissen om te reflecteren op dit
wetstraject. De Tweede Kamer heeft toch precies dit voorstel eerder al
verworpen door tegen het amendement van de VVD te stemmen? Het
schrijnende is dat niet alleen paardenfokkers de hand boven het hoofd
wordt gehouden, maar dat ook malafide hondenfokkers die honden in
schuren houden en aan de lopende band zwanger maken of puppy's massaal
uit Oost-Europa naar Nederland halen, enorm worden gematst. Laat het
duidelijk zijn: dit is een wet met een slechte onderbouwing, omdat die
tot stand is gekomen door de paardenlobby. De bescherming van dieren
wordt afgezwakt, het leven van foute fokkers wordt een stuk makkelijker
gemaakt en consumenten worden minder beschermd. De Partij voor de Dieren
zal dan ook vol overtuiging tegen dit voorstel stemmen.
Voorzitter. Ik ga het concreet maken. Nu schrijft de wet nog voor dat
het aan de fokker of handelaar is om aan te tonen dat hij een gezond
dier, bijvoorbeeld een puppy, heeft afgeleverd als dat dier binnen
twaalf maanden ziek wordt. Met het voorliggende voorstel wordt die
termijn van twaalf maanden ingekort naar zes maanden. Zes maanden nadat
je een dier in huis hebt gekregen, moet je als koper dus zelf aantonen
dat het dier al ziek was bij de fokker. Neem epilepsie, een
verschrikkelijke ziekte, ook bij honden. Erfelijke epilepsie uit zich
bij honden meestal vanaf zes maanden. Dan heb je dus een ernstig zieke
puppy in huis en moet je ook nog eens gaan aantonen dat de epilepsie is
veroorzaakt door onzorgvuldig fokken van de fokker. Succes daarmee, want
dat is heel lastig.
Het geldt niet alleen bij epilepsie. De eerste klachten van
heupdysplasie zijn bij honden pas zichtbaar vanaf vier tot tien maanden.
50% van de Cavalier King Charles Spaniels heeft een ernstige afwijking
waarbij hun kleine hersenen in de schedel worden gedrukt. De honden
lijden ondraaglijke pijn en gillen soms zelfs bij bewegingen. Wanneer
kom je erachter dat een hond ziek is? Doorgaans pas vanaf een halfjaar
tot een jaar na de geboorte. En dan moet je als puppybaas aantonen dat
de fokker fout zit. Dat is heel veel gedoe en je hebt weinig poten om op
te staan, terwijl je wel met een ernstig ziek dier thuis zit. Andersom
zou het veel makkelijker zijn. Als je zo nodig dieren wilt fokken, kun
je gezondheidstesten doen, je DNA-afstammingscontrole op orde hebben en
duidelijk laten zien dat je alles hebt gedaan om ongezonde pups te
voorkomen. Ik benadruk het nogmaals: met deze wet krijgen foute fokkers
vrij spel.
Voorzitter. Ik weet dat de staatssecretaris van LVVN dit een belangrijk
onderwerp vindt. Hij is op werkbezoek geweest in Utrecht om zich te
verdiepen in de gezondheid van honden, en vertelde daar trots over in
een filmpje op sociale media. Wat vindt de staatssecretaris ervan dat de
noodzaak om gezonde honden te fokken met deze wet afneemt, terwijl de
maatschappij en de politiek juist willen dat er een einde komt aan het
fokken van ongezonde dieren en aan malafide hondenfokkers? Kan hij
bevestigen dat deze wet tot stand is gekomen door de lobby van de
paardensector? Wat vindt hij daarvan?
Voorzitter. Ik ga verder op de paarden. Ik citeer de oud-minister: "Een
verkoper kan altijd aantonen dat een paard gewoon gezond was bij de
aflevering. Het is verder ook goed mogelijk voor de verkoper om binnen
dit jaar aan te tonen dat een gebrek aan een paard niet aan de verkoper
lag. Dat kan door aan de voorkant een medische verklaring op te vragen
bij de veearts. Die kan dan vaststellen waarom een paard bijvoorbeeld
kreupel is geworden." Ik wil met dit citaat aantonen dat het gewoon kan.
Tegen de paardenlobby wil ik zeggen: als jullie nou net zo veel energie
zouden steken in het fokken van gezonde paarden als in de lobby tegen de
bescherming van paarden, dan zou een bewijslasttermijn helemaal geen
probleem moeten zijn. Nu zijn de gezondheidskeuringen bij de verkoop van
een paard helemaal niet verplicht. Als de koper dat wil, dan moet hij
daar zelf voor betalen in plaats van dat de handelaar dat doet. Ik snap
dat de paardenhandelaren tegen de bewijslasttermijn zijn, want dan
moeten ze opeens zelf betalen en verantwoording afleggen als ze
ongezonde dieren hebben verkocht. Kan de staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid de woorden van zijn voorganger bevestigen, namelijk dat je
als verkoper gewoon kan aantonen dat het dier gezond was bij de verkoop?
Ziet de staatssecretaris het als optie om een verplichte
gezondheidskeuring in te voeren bij het verhandelen van paarden, zodat
de koper en het dier beter worden beschermd?
In 2022 schreef de paardenlobby in een brief aan de Tweede Kamer dat de
verkoop van paarden aan particulieren geheel stil is komen te vallen. Ik
vraag aan de staatssecretaris van LVVN: klopt dat? Ligt de handel in
paarden al sinds 2022 helemaal stil? Ik heb namelijk een aantal websites
van paardenhandelaren bekeken en daar worden nog volop paarden
aangeboden, ook aan particulieren, terwijl de huidige bewijslasttermijn
van twaalf maanden al geldt sinds 2022. Dus blijkbaar kan het wel. Ik
vermoed dat de sector toch wat heeft overdreven om steun te krijgen voor
de afzwakking. Vooral de foute fokkers en handelaren gaan van deze wet
profiteren, want fokkers en handelaren die netjes hun
gezondheidskeuringen op orde hebben, kunnen prima bewijzen dat ze een
gezond dier hebben afgeleverd.
Voorzitter. Op paardenmarkten worden paarden nog vaak met handjeklap
verkocht, zonder enige vorm van toezicht of keuring. Als de NVWA op zo'n
markt aanwezig is, constateert ze meestal meerdere ernstige
overtredingen. De documentatieverplichting wordt regelmatig overtreden
en er worden veel ongezonde dieren verkocht. Is de staatssecretaris van
LVVN zelf weleens op een paardenmarkt geweest? Deelt hij de mening dat
het welzijn en de gezondheid van de paarden op zo'n markt niet voldoende
kunnen worden gewaarborgd?
Voorzitter. Dan ook nog even over de dieronvriendelijke
trainingsmiddelen die worden gebruikt bij paarden en honden. Naar
aanleiding van een motie van de PVV die specifiek vroeg om een verbod in
te stellen op alle dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen, ligt
er nu een onderzoek. De staatssecretaris laat weten geen
dieronvriendelijke middelen te gaan verbieden of uitfaseren. Dat
onderzoek voldoet niet aan datgene waar de motie om vraagt. Daar is het
ook al over gegaan bij het commissiedebat Dieren buiten de veehouderij.
Maar op pagina's 23 en 29 staan wel degelijk twee duidelijke lijsten met
dieronvriendelijke trainingsmiddelen. Ik vraag de staatssecretaris of
hij toch bereid is om deze middelen uit te faseren.
Voorzitter. Nu het kabinet zelf het dierenwelzijn van gezelschapsdieren
ter discussie stelt met deze wet, vind ik het belangrijk om te
benadrukken dat de Tweede Kamer vrij eensgezind is in de wens om het
dierenwelzijn van gezelschapsdieren juist te verbeteren. Wat nu
voorligt, is een afzwakking van die bescherming. Daarom heb ik een
aantal voorstellen gedaan waarmee we wel stappen in de goede richting
zetten om dieren de bescherming te geven die nodig is. Ik vind het een
gemiste kans dat het kabinet niet komt met maatregelen om het welzijn
van dieren te verbeteren. Waarom heeft de staatssecretaris daar niet
voor gekozen?
Wanneer je via bol.com voor €3 een doosje paperclips bestelt, heb je
wettelijk gezien veertien dagen de tijd om je te bedenken en het product
terug te sturen naar de verkoper. Maar wanneer je in een dierenwinkel
een konijn koopt of bij een hondenfokker een puppy, heb je geen recht op
bedenktijd. Ik heb het voorstel gedaan om ook bij de koop van levende
gezelschapsdieren een bedenktijd van veertien dagen te hanteren. Vooral
malafide broodfokkers zullen door dit amendement worden geraakt, want in
de praktijk zien we dat veel gezelschapsdieren in een impuls worden
gekocht. Malafide fokkers voeden deze impuls door niet het eerlijke
verhaal te vertellen, maar het te laten overkomen alsof de pup een
gezonde afkomst heeft. Er wordt bijvoorbeeld niet bij verteld dat de pup
afkomstig is uit grote puppyfabrieken in Hongarije of Roemenië, of dat
de pup uit een grote schuur komt waar de ouderhonden aan de lopende band
nestjes moeten krijgen en nooit het daglicht te zien krijgen, laat staan
dat ze ooit een rondje mogen wandelen door het bos. Kopers krijgen een
schattige pup in handen gedrukt en worden meteen verliefd op het diertje
of willen het dier juist redden. De meeste kopers staan binnen vijftien
minuten weer buiten met een pup. Tijd om na te denken is er niet.
Eenmaal thuis zijn sommige pups doodsbang omdat het de eerste keer is
dat ze buiten komen en ze niets anders gewend zijn dan de kleine, vieze,
donkere kennels waarin ze zijn opgegroeid. Vaak hebben mensen dan pas
door dat er iets niet klopt, maar de koper heeft dan wettelijk gezien
geen poot om op te staan.
Een ander probleem is het grote aantal dumpingen. Meerdere keren per
jaar luiden dierenopvangcentra de noodklok omdat ze overvol zitten en
veel gedumpte dieren aantreffen. Zo meldt een dierenopvang in Amsterdam
dat ze nu gemiddeld per maand meer gedumpte katten binnenkrijgen dan in
de afgelopen jaren bij elkaar. In vier maanden tijd hebben ze 300 katten
moeten weigeren. Sommige huisdiereigenaren dreigen ermee het dier te
dumpen als de opvang het niet aanneemt. Het internet staat vol met
verhalen van kersverse huisdiereigenaren die al binnen twee weken spijt
hebben. In een blog schrijft Ilse: "Ik heb nu een week een puppy en ik
heb er een beetje spijt van. Ik heb het onderschat. Ik heb geen vrijheid
meer en dat vind ik lastig. Ik denk dat ik het nog een week aankijk."
Manisha schrijft dat ze spijt heeft dat ze een kitten in huis heeft
gehaald. De fokker gaf echter aan dat ze de kitten niet terug wil. "Ik
wil gewoon dat de fokker de kitten terugneemt en dat ik mijn geld
terugkrijg. Kan iemand mij vertellen wat mijn rechten zijn?" Daarom is
het zo belangrijk dat er een wettelijke bedenktijd komt, zodat de
consument evenveel rechten heeft wanneer diegene een huisdier koopt in
een dierenwinkel als wanneer hij een doosje paperclips via bol.com
bestelt.
Daarnaast heb ik een voorstel ingediend om de verkoop van dieren via
platforms als Marktplaats en Facebook Marketplace te verbieden. Dit
soort sites zijn een paradijs voor malafide broodfokkers en
puppysmokkelaars. Organisaties zoals House of Animals vechten elke dag
weer om die advertenties aan te pakken, maar het is dweilen met de kraan
open. Vorig jaar bleek nog dat in drie maanden tijd meer dan 100
advertenties van kittens van het ras Scottish Fold zijn aangeboden. Het
is al tien jaar verboden om met deze katten te fokken omdat de dieren
ernstig lijden vanwege erfelijke afwijkingen. Dit begrijp ik echt niet.
Als de staatssecretaris geen verbod regelt op de verkoop via online
marktplaatsen, kom ik met dit amendement.
Voorzitter. Als laatste heb ik een voorstel ingediend om de verkoop van
dieren via tuincentra en dierenwinkels te stoppen. Dit zijn bij uitstek
plekken waar impulsaankopen worden aangewakkerd. Mensen gaan naar een
tuincentrum voor twee geraniums en komen naar buiten met een cavia of
een konijn. Alleen al de Dierenbescherming vangt jaarlijks meer dan
2.000 gedumpte konijnen op en dat is nog maar het topje van de ijsberg.
We moeten dus impulsaankopen tegengaan en stoppen met het verkopen van
levende dieren via dat soort winkels.
Voorzitter. Ik rond af. Ik ga ervan uit dat de Kamer niet een wet
aanneemt die het dierenwelzijn afzwakt, de bescherming van consumenten
afzwakt en malafide broodfokkers in de kaart speelt, alleen omdat een
stelletje paardenhandelaren er niet op zit te wachten. De maatschappij
verwacht van ons dat we dieren beter gaan beschermen, niet dat we wetten
aannemen om die bescherming nog verder af te zwakken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk voor uw bijdrage. U heeft nog een interruptie van de
heer Smitskam.
De heer Smitskam (PVV):
Mevrouw Teunissen heeft het over het wettelijk instellen van een
bedenktijd van veertien dagen. Dat begrijp ik, maar dat zou ook kunnen
betekenen dat een pup die is teruggebracht naar een fokker vervolgens
naar een volgende eigenaar gaat en hetzelfde verhaal ondergaat. Dat is
ook een vorm van lijden. Zou het niet veel verstandiger zijn om een
bedenktijd te hebben voordat mensen überhaupt een dier
aanschaffen?
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik vind het een hele goede vraag. Ik denk dat het een het ander niet
hoeft uit te sluiten. Ik heb het voorstel gedaan voor een bedenktijd van
veertien dagen omdat dit ook voor producten geldt en ik dan vind dat het
op z'n minst ook voor dieren moet gelden. Maar ook voorafgaand kun je
natuurlijk het een en ander doen om impulsaankopen te voorkomen, dus ik
sta zeer open voor een voorstel van de PVV. Als de PVV daarmee zou
komen, sta ik daar open voor.
De voorzitter:
Voldoende? Ja. Mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Mijn vraag sluit een beetje aan op wat de heer Smitskam net vroeg. De
consument heeft rechten, maar de consument heeft ook plichten. Een van
de plichten zou moeten zijn dat je je voordat je een dier aanschaft —
vaak gebeurt dat in een impuls — bedenkt wat het allemaal inhoudt om
voor een dier te zorgen. Met een bedenktijd van veertien dagen zie ik
gebeuren dat mensen nog meer geprikkeld worden om een impulsaankoop te
doen, want ze denken: "Joh, we hebben toch veertien dagen. Weet je? We
gaan effe testen of het leuk is met zo'n diertje want we kunnen 'm
binnen veertien dagen toch gewoon weer wegbrengen." Dat is gewoon heel
onwenselijk. Hoe ziet mevrouw Teunissen dit?
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik denk eerder dat als we een bedenktijd invoeren, dat juist .. We
hebben nu malafide hondenfokkers. Eigenlijk gaat het aan de verkoopkant
heel vaak mis. Met zo'n bedenktijd is er bescherming van de consument,
maar ontmoedig je tegelijkertijd de misstanden aan de voorkant. Daarom
vind ik het voorstel voor een bedenktijd juist zo goed. En ja, ik ben
het ermee eens dat de consument ook plichten heeft, bijvoorbeeld om goed
voor het dier te zorgen. Maar dan heeft de consument dus ook echt wel
tijd nodig om te bedenken wat daarbij komt kijken en dan vind ik dat er
ook een verantwoordelijkheid bij de verkopers ligt om goede informatie
te verstrekken. Wat ik nu zie, bijvoorbeeld op Marktplaats en in
tuincentra, is dat de nadruk niet ligt op informatievoorziening over hoe
je goed voor een dier zorgt, maar veel meer op het aanprijzen van
dieren, waardoor consumenten juist geneigd zijn om misschien te snel
toch even dat konijn te kopen als ze een plan kopen in een tuincentrum.
Ik vind dat we daar zorgvuldiger mee moeten omgaan en dat inderdaad ook
informatiebevordering belangrijk is. Maar daarnaast moet er een
bedenktijd komen om consumenten weerbaar te maken tegen commerciële
reclame, die niet aan objectieve informatievoorziening doet.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Mevrouw Teunissen zegt in de ene zin "dieren zijn geen producten; dieren
zijn levende wezens". Aan de andere kant wil ze consumentenbescherming
omdat het een product is, van: voor paperclips is het zo, dus dan moet
het voor een kat ook gelden. Dan ga je dat dier toch in dezelfde
categorie zetten als een paperclip? Een voorstel van een bedenktijd
voordat je een dier aanschaft, zodat je echt weet waar je aan begint
voordat je het dier koopt, lijkt mij veel effectiever. Volgens mij zijn
er ook al dierenwinkels die tegen mensen die binnenkomen en direct een
konijn willen kopen, zeggen: we doen dat niet meteen, we geven u eerst
informatie en dan komt u later nog eens terug. Dat is volgens mij veel
effectiever dan dat je na twee weken een dier nog mag terugbrengen alsof
het een paperclip is.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Het is natuurlijk en-en. Je moet aan de voorkant goede
informatievoorziening hebben. Daar kunnen wij als politiek voor zorgen
door richtlijnen in te stellen. Daarnaast is het belangrijk dat dieren
achteraf bescherming krijgen om impulsaankopen te voorkomen. We hebben
onderzoeken naar de effecten. We hebben praktijkvoorbeelden van mensen
die spijt hebben van hun aankoop. Mevrouw Van der Plas schetst hier dat
er een tegenstelling zou zijn tussen dat de Partij voor de Dieren aan de
ene kant zegt "dieren zijn geen producten", maar dat we aan de andere
kant toch willen dat ze dezelfde bescherming krijgen als producten. Laat
ik daar heel helder over zijn: wij willen dat dieren minimaal dezelfde
bescherming krijgen als goederen en als consumenten krijgen wanneer zij
een goed kopen. Maar wij bepleiten natuurlijk dat dieren een veel betere
bescherming krijgen, omdat het levende wezens zijn. Om nu de
tegenstelling te creëren dat ik zou bepleiten dat dieren dezelfde
bescherming krijgen als producten ... Ik zeg: dat is het minimum aan
bescherming dat dieren verdienen.
De voorzitter:
Voldoende voor nu? Oké. Dan gaan we naar de tweede spreker en dat is de
heer Ellian. Aan u het woord.
De heer Ellian (VVD):
Dank, voorzitter. Goed dat we dit wetgevingsoverleg nu hebben. Het heeft
een aardige geschiedenis, maar die heeft mevrouw Teunissen zojuist al
toegelicht. Terwijl ik luisterde naar mevrouw Teunissen en ook naar de
vragen van de collega's, dwaalden mijn gedachten even af. Mensen weten
dat vaak niet van mij, maar ik ben docent privaatrecht geweest. Ik
pretendeer niet daar veel van te weten, maar ik kan de inbreng van
mevrouw Teunissen waarderen, al klinkt dat misschien gek, omdat zij heel
erg inzoomt op een vraagstuk dat eigenlijk het privaatrecht al heel erg
lang bezighoudt, namelijk: waar beleg je bepaalde risico's tussen
contractspartijen? De koper en de verkoper hoeven niet hetzelfde belang
te hebben, de huurder en de verhuurder ook niet. De eigenaar en
bijvoorbeeld een houder evenmin. Zo kent de wet bijvoorbeeld een regel
dat de eigenaar van een gebouw aansprakelijk kan zijn voor ongelukken
die voortkomen uit gebreken aan dat gebouw.
Mijn gedachten dwaalden dus heel erg af naar hoe ik privaatrecht
doceerde en dat probeerde ik dan, terwijl ik luisterde naar mevrouw
Teunissen, toe te passen op waar wij het vandaag over hebben, levende
dieren. Paarden hebben daarin een bijzondere rol. Het klopt dat ook ik
inmiddels drie jaar geleden met de paardenbranche gesproken heb, zoals
ik in mijn portefeuille altijd met diverse partijen praat. Ik heb
overigens zelf ooit een rechtszaak gehad over een paard. Daarin stond ik
een dierenarts bij. Het hoeft dus geen geheim te zijn dat paarden hierin
een wat bijzondere rol hebben. Maar het is helemaal niet zo dat dat voor
de VVD doorslaggevend was. Waar het mij om ging, en eigenlijk vandaag
nog steeds om gaat — ik ben er nog niet helemaal uit en ga dus
aandachtig luisteren naar de collega's die na mij komen — is dat je een
balans probeert te zoeken tussen aan de ene kant de bescherming van de
consument, de koper, en aan de andere kant de bescherming van de
verkoper, die volgens mij ook een te respecteren belang heeft. En
uiteraard wil je ook dat mensen zo zorgvuldig mogelijk omgaan met
dieren, want dat zijn levende wezens. Ik denk dat je daar ergens een
balans tussen probeert te zoeken.
De regel bestaat al heel lang in het privaatrecht, in Boek 7, dat bij
levende dieren de omkering van de bewijslast van zes maanden gold. Voor
mijn fractie was dat prima. Een termijn van één jaar vonden we echt te
ver gaan, want in een jaar is het gedrag van degene die uiteindelijk met
het dier omgaat wel heel bepalend. We vonden één jaar dus te ver gaan en
zagen dat de meeste andere landen die termijn ook niet hebben. Sommige
landen kiezen voor helemaal een uitzondering. Dus we dachten, zoals dat
in de politiek soms ook niet erg is, dat we ergens tussenin zouden
moeten uitkomen. Vandaar dat wij toen dat voorstel hebben gedaan om het
te houden zoals het was. Daar staan we eigenlijk nog steeds achter, ware
het niet dat ik er open in zit en ga luisteren naar de inbreng van
anderen. Je kunt namelijk redeneren dat het strenger moet, je kunt
redeneren zoals collega Van der Plas doet, die een amendement met daarin
drie maanden indient, en je kunt ook zeggen "hou het op de termijn uit
de richtlijn." Maar de essentie is dat je wil dat de consument
uiteindelijk beschermd wordt tegen gebreken die al bij een dier aanwezig
waren en dat de consument die niet in moeilijke omstandigheden hoeft te
bewijzen. Je wil ook de verkoper beschermen, zodat die niet wordt
opgezadeld met mensen die slecht met het dier omgaan waarvoor de
verkoper dan uiteindelijk het risico moet dragen.
In dat verband kom ik te spreken over het voorstel van mevrouw Teunissen
over de wettelijke bedenktijd. Ik vind het heel interessant en ga erover
nadenken. Wat ik er wel moeilijk aan vind, is het volgende. Kijk naar
het online kopen van kleren. Ik doe dat wat minder, ik ga nog graag naar
een winkel, maar veel verkopers klagen nu en zeggen: "Het is abnormaal
zoals de kleding wordt teruggestuurd. Een besteld product mag binnen
veertien dagen teruggestuurd worden, maar eigenlijk is zo'n product
daarna onbruikbaar." Dat is mijn zorg bij dieren. Die bedenktijd kan bij
mensen een verkeerde prikkel introduceren, in de trant van: ik hoef niet
zorgvuldig met het dier om te gaan, want ik mag het toch teruggeven. Aan
de andere kant — dat ben ik erg met mevrouw Teunissen eens — zie je op
Facebook vaak langskomen dat bijvoorbeeld kittens of konijnen langs de
weg worden gezet. Dat gaat me verschrikkelijk aan het hart; ik vind het
echt onbegrijpelijk dat mensen zo omgaan met levende dieren. Ik begrijp
dus best dat je daar wat aan wil doen. Ik moet er even over nadenken of
een wettelijke bedenktermijn van veertien dagen de oplossing is. Ik ben
ook benieuwd hoe de regering hiernaar kijkt. Er zitten hier vandaag twee
kundige bewindspersonen, dus ik ga aandachtig luisteren. Het voorstel is
sympathiek bedacht, maar zou best weleens slechter kunnen uitpakken. Ik
wil er dus even over nadenken.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen over de andere twee voorstellen … De
Wet dieren, daar ben ik niet zo … Overigens ben ik geen woordvoerder
privaatrecht en ook geen woordvoerder dieren; ik ben hier even in
verzeild geraakt. Ook naar die voorstellen moet ik even rustig kijken.
Maar voor ons is die zes maanden een redelijk midden in de afweging van
alle belangen. Daar zit niet in dat we het belang van de een laten
prevaleren boven dat van de ander. Daar zit niet in dat we ons oor in
doorslaggevende mate laten hangen naar de paardenlobby. Helemaal niet.
We vonden dit een redelijke uitkomst.
Dank u wel, voorzitter,
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk voor uw inbreng. U heeft nog een interruptie van
mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik heb één vraag. Ik vond het een mooi betoog van de heer Ellian. De
heer Ellian zei dat we er natuurlijk voor moeten zorgen dat de verkoper
wordt beschermd tegen een koper die niet goed met een dier omgaat en dat
klachten die in een jaar ontstaan, niet allemaal verhaald kunnen worden
op de verkoper. Ik begrijp dat je niet alles bij de verkoper kunt
leggen. Maar erfelijke aandoeningen zoals epilepsie worden pas na zes
tot tien maanden duidelijk. Het zou dus best kunnen dat die verkoper op
een slechte manier een dier heeft gefokt en dat die epilepsie niet van
tevoren is aangetoond doordat er een slechte gezondheidstest is gedaan.
Nou, zie dat als koper maar eens te bewijzen, als er inderdaad sprake is
van epilepsie. Je kunt die bewijslast ook aan de andere kant leggen. Als
een dier een been breekt, dan hoef je als verkoper echt niet aan te
tonen dat dat niet aan jou lag. Dat kun je dan heel makkelijk zeggen,
omdat het gebeurd is op het moment dat de koper het dier al in bezit
had. Maar als het bijvoorbeeld gaat om erfelijke aandoeningen, dan heeft
die verkoper een hele goede mogelijkheid om van tevoren een
gezondheidstest te doen en gewoon heel netjes aan te tonen dat dit
helemaal niet aan de verkoper ligt. Voor de koper is dat een stuk
moeilijker. Hopelijk ziet de heer Ellian dat ook zo.
De heer Ellian (VVD):
Dat is een goede vraag. Dat maakt het dus een heel ingewikkeld
vraagstuk. Er is ook allerlei jurisprudentie over gedragsproblemen bij
paarden en hoe die worden beoordeeld; ik zat daar net nog even naar te
kijken. Dat is natuurlijk heel ingewikkeld. Had het paard dat
gedragsprobleem al, of is dat veroorzaakt door de behandeling van de
berijder? Daarin zie je, ook bij de rechter, best wel verschillende
richtingen. Probeer dat, aan beide kanten, maar eens te bewijzen. Ik
denk dat ik de vraag als volgt kan beantwoorden. De VVD is met name op
zoek naar hoe je in het midden hiervan de beste balans vindt, hoewel dat
in de politiek soms niet kan. Maar hoe kan je een weg vinden die zo veel
mogelijk recht doet aan beide belangen? Want er zijn natuurlijk ook
gebreken die je door goed onderzoek en goede rapporten kunt aantonen. Ik
ben geen kenner, maar ik weet dat met name voor de wedstrijdpaarden hele
stamboomonderzoeken worden gedaan. Er kan heel lang geruzied worden over
of iets wel of niet bekend was. Je wilt volgens mij uiteindelijk dat
mensen prettig met dieren omgaan. Dat zou sowieso voorop moeten staan.
Je wilt tegelijkertijd dat de koop en verkoop van dieren nog wel
mogelijk blijft, maar wel op zo'n manier dat kopers beschermd worden
tegen de malafide praktijken die mevrouw Teunissen benoemde, en dat
verkopers niet opgezadeld worden met bewijsvermoedens die ze heel
moeilijk kunnen ontkrachten. Ergens daartussenin probeer ik maar een weg
te vinden in dit geheel.
De heer Koops (NSC):
Meneer Ellian zat een aantal jaar geleden ook al op dit dossier. Toen is
van uw hand het amendement voorgesteld om tot een halfjaar te komen. Ik
kon niet terugvinden in de Kamerstukken of de VVD-fractie daar destijds
ook de opinie van broodfokkers bij heeft betrokken, om daar eens mee te
beginnen. Of hebben we het hier alleen gehad over de input van een
paardenlobby, die kennelijk inderdaad vrij stevig is?
De heer Ellian (VVD):
Volgens mij doet het er niet per se toe wie met wie spreekt. Ik gaf net
aan — dat was ook openbaar en stond volgens mij in de krant — dat ik
naar een paardenfokker ben geweest. Ik heb toen volgens mij niet met
broodfokkers gesproken. Maar ik probeerde net uit te leggen dat ik heb
geprobeerd een balans te zoeken. Ik had toen volgens mij ook een
interruptiedebat met mevrouw Van der Plas. Die vond: aardig bedacht,
Ellian, maar ik zie het nog weer anders; ik vind dat het naar drie
maanden moet. Volgens mij kun je hier dus op meerdere manieren naar
kijken.
Dan over de opinie. Ik heb ook — dat zal de heer Koops kunnen
appreciëren — met een hoogleraar consumentenrecht gesproken. Ik heb
zelfs de vakliteratuur bekeken. Maar uiteindelijk kom je op basis van
het geheel tot een afweging. Soms leunt die heel erg duidelijk naar de
ene of de andere kant. Wij kwamen tot de conclusie om het dan op zes
maanden te houden. Maar goed, er zijn landen die heel rabiaat — of
"rabiaat", zo moet ik het niet zeggen — heel stevig zeggen dat dieren
helemaal uitgezonderd zijn van de bewijslastomkering. Dat kan. Er zijn
landen die het op één jaar houden. Ik denk dus niet per se dat er een
goed of fout is; je probeert daar middenin te zoeken.
Dan de kwestie van de broodfokkers. Ik heb aandachtig geluisterd naar
mevrouw Teunissen. Dat is een omstandigheid die je erbij moet betrekken.
Wellicht is het voor NSC doorslaggevender dan voor mij, maar dat
betekent niet dat ik er geen acht op zal slaan. Ik ga het allemaal
meenemen en ik wil ook echt even horen hoe de twee bewindspersonen hier
vanuit twee verschillende perspectieven over denken. Ik ga goed
luisteren hoe zij daarnaar kijken. Dat neem ik dan mee in de totale
afweging.
De voorzitter:
Voldoende, meneer Koops? Ja. Dan heeft mevrouw Mutluer ook nog een
vraag.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik snap dat mijn collega, die destijds een amendement heeft ingediend,
nu lastig af kan komen van het amendement dat hij destijds heeft
ingediend. Desondanks waardeer ik ook het betoog om te kijken naar die
balans. Maar ik heb het idee dat die balans nu een beetje zoek is. Dan
ga ik ook even terug naar die privaatrechtslessen die we gezamenlijk
hebben gegeven. Daarbij ging het ook altijd om de vraag: wat mag je van
een professionele partij verwachten en wat mag je van een consument
verwachten? In mijn beleving, en ik wil mijn collega daarop bevragen,
mag je in dit geval van een professionele partij in het licht van
transparantie en de conformiteitsvereiste iets meer verwachten en moeten
consumenten beschermd worden. Vindt mijn collega niet dat met deze
wijziging juist de consument in de knel komt, omdat die enorme kosten
moet gaan maken om te bewijzen dat er bijvoorbeeld erfelijke
aandoeningen zijn, terwijl ze soms de middelen noch de kennis hebben om
dat voor elkaar te krijgen? Ik ben wel even benieuwd hoe mijn collega,
ook in het licht van de balans waar hij het over had, hiernaar
kijkt.
De heer Ellian (VVD):
Dat is een interessante vraag. Even oud-collega's onderling. Mijn
oud-collega weet dat de wet decennialang, voordat wij dit
wetgevingsoverleg hadden, uitging van zes maanden. Het is niet zo dat
door de VVD nu ineens een positie verbeterd of verslechterd is. Het
uitgangspunt is altijd geweest: artikel 7:18, lid 2. De staatssecretaris
weet het misschien nog beter dan ik. Dat bestond al heel lang. Er kwam
een richtlijn, waarin overigens uitdrukkelijk ook opgenomen is:
lidstaten, u mag levende dieren compleet uitzonderen van deze werking.
Uiteraard mag je van een professionele partij meer verwachten.
Overigens, als er geen sprake is van een consumentenkoop heb je sowieso
een andere situatie. Dat lijkt me duidelijk, maar dan nog speelt
natuurlijk de vraag: heeft het gekochte beantwoord aan hetgeen je mocht
verwachten? Ik wil ook helemaal niet terug, want anders zou ik nu gezegd
hebben: beste mensen, ik kom terug op het amendement; ik heb goed nieuws
voor de een of voor de ander. Ik sta nog steeds achter dat amendement.
Als de PVV ... Als er geen verwarring was ontstaan tussen de Eerste en
Tweede Kamer, dan was het misschien ook anders gelopen, maar daar kopen
we nu niets voor. Ik denk nog steeds dat zes maanden een goede balans
is. Nogmaals, aan de ene kant werd ik bevraagd: waarom wil je niet een
jaar? Aan de andere kant zei bijvoorbeeld BBB: waarom ben je nou niet
bereid om naar drie maanden te gaan? Dat laat denk ik het aardige zien.
Ik ben ergens in het midden gaan zitten. Je kunt ook uitgaan van een
maand. Je mag van een professionele partij meer verwachten. Er zijn
stukken te vinden, ook in privaatrechtelijke literatuur, waarin wordt
gesteld dat je binnen drie maanden prima erachter zou moeten kunnen
komen of een paard een ernstig gebrek heeft. Je kan er op meerdere
manieren ... Maar dat geldt niet voor alles. Ik denk ook niet dat we
moeten denken dat we vandaag voor alle gevallen één wettelijk
bewijsvermoeden kunnen regelen. Zo werkt het recht ook. Er zijn altijd
gevallen waarin de omstandigheden van het geval kunnen maken dat het de
ene of de andere kant op valt. Nogmaals, ik probeer in het midden te
blijven. De zes maanden, zoals onze wet al heel lang luidde, vond en
vind ik nog steeds prima. Maar ik luister wel met interesse naar de
inbreng van de collega's, zeker ook over de bedenktermijn. Daar ga ik me
nog eens even over buigen.
De voorzitter:
Goed, hartelijk dank. Dat zijn de vragen van u. Dan is het woord aan de
heer Koops voor zijn inbreng.
De heer Koops (NSC):
Dank u, meneer de voorzitter. Pretentieus hè, tien minuten over dit
onderwerp. Maar ik dacht: anders kapt u mij weer af, dus ik vraag gewoon
om tien minuten.
Als ik denk aan levende dieren, dan heb je helemaal aan het ene eind van
het spectrum de goudvis en helemaal aan het andere eind van het spectrum
het paard. Allebei worden gekocht door consumenten en wij moeten ons nu
buigen over een regeling die geldt voor zowel de goudvis als het paard.
Dat vind ik maar knap lastig.
Daarmee kom ik meteen aan een vraag aan de meest gerede
staatssecretaris. Wat ik simpelweg irritant vind bij het beoordelen van
deze stukken en dit wetsvoorstel, is dat ik geen enkel verstand heb van
hondjes, van goudvissen of van paarden. Ik weet helemaal niet wanneer
een hondje voor het eerst een epileptische aanval krijgt, of dat na zes
maanden of na tien maanden is, of dat altijd zo is of dat het ook al na
vier maanden gebeurt. Ik weet ook niet wanneer ... Ik weet niet eens
hoelang een goudvis leeft. Ik vind dat een onderbouwing ontbreekt aan de
hand van empirische gegevens om op die zes maanden uit te komen. Want
anders dan van meneer Ellian en mijzelf kan bij het indienen van zo'n
wetsvoorstel toch verwacht worden dat daar even grondig naar wordt
gekeken en dat overleg wordt gezocht met belangenbehartigers maar ook
met zoiets simpels als de dierenbescherming of de bonafide fokker van
hondjes, want die bestaat gelukkig ook. Kort en goed is de vraag waarom
die onderbouwing ontbreekt bij dit voorstel, want we praten nu enigszins
in de lucht. Dat is vraag nummer een.
Vraag nummer twee betreft toch weer dat paard en die lobby. Ik vind de
totstandkoming van deze wet een soort van curiosum. Eerst heb je een
wetsvoorstel dat hier in de Tweede Kamer wordt behandeld. Met 64 tegen
74 wordt dat ding alsnog verworpen en blijft het staan op een jaar. Dan
gaan we naar de Eerste Kamer en komt er zo'n amenderende motie. Dat is
helemaal niet de rol van de Eerste Kamer, maar het gebeurt daar wel en
nu kijken we opnieuw naar een halfjaar of een jaar. Heeft de regering
bij dit wetsvoorstel overwogen om toch een uitzondering te maken voor
die paarden? De hele markt voor paarden, de consument die een paard
koopt, is niet te vergelijken met de consument die een hondje aanschaft.
Dat gaan mijn echtgenote en ik doen. Ik wil graag bescherming hoor; over
een jaar zijn we zover. Hij gaat Warrigje heten en hij wordt zwart. Dat
zijn de twee criteria voor ons nieuwe huisdier. Dat is wat anders dan
voor een paard, waar je een weiland voor nodig hebt, waar je verzorging
voor nodig hebt en waar je simpelweg nogal wat geld voor nodig hebt. Dat
is geen gemiddelde consument, dus waarom is er geen uitzondering
denkbaar dat je de termijn terugschroeft naar desnoods drie maanden
zoals mevrouw Van der Plas voorstelt, specifiek voor paarden? Want die
kunnen niet door elkaar worden gehaald met enige andere vorm van
huisdier of levend dier dat door een consument wordt gekocht. Dat is dus
vraag nummer twee.
Verder schaar ik mij geheel aan de zijde van het lid van de PVV als het
gaat over de bedenktijd vooraf. Ik denk dan simpelweg aan mijn
dochtertjes. Je gaat met ze naar een dierenwinkel toe, ze zien een
allerliefst caviaatje of woestijnratje en dat moet 'm dan worden om
allerlei redenen. Dan zeg je: meisje, we gaan eerst eens eventjes naar
huis, ga er eerst maar eens even over nadenken — waar komt ie dan te
staan in je kamer? — en volgende week kijken we weer. Dat is op dit punt
een vrij normale gang van zaken in een volgens mij vrij normaal gezin.
Hoe kijkt de regering dus aan tegen het introduceren van een bedenktijd
voorafgaand aan de aanschaf van een lief diertje?
Tot zover mijn inbreng.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk. U heeft nog een vraag, van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik wil allereerst even opmerken dat ik het heel terecht vind dat de heer
Koops begint over de onderbouwing van de regering om dit te doen. Want
even eerder in het debat leek toch een beetje alsof die zes maanden
normaal zouden zijn omdat de wet daar oorspronkelijk op gestoeld was.
Maar de vorige regering heeft die termijn destijds natuurlijk niet voor
niks verlengd naar een jaar. Daar is een onderbouwing aan voorafgegaan.
Die onderbouwing was ingegeven door betere consumentenbescherming, maar
ook doordat we in de praktijk hebben gezien dat bepaalde aandoeningen
zich pas na die zes maanden voordoen. Mijn vraag aan de heer Koops is
als volgt. Hij pleit hier wel voor de uitzondering van paarden. Maar wat
is daar dan de onderbouwing bij? Want ook bij paarden zie je dat
bepaalde aandoeningen, bijvoorbeeld artrose, pas zichtbaar worden na een
x-aantal maanden. Zou daar dan ook niet beter naar gekeken moeten
worden? Of is het dan puur … De paardenhandelaren hebben er natuurlijk
ook commerciële belangen bij als die termijn wordt teruggeschroefd. Maar
moeten we niet ook bij paarden gaan kijken naar de aandoeningen die zich
voordoen? Is een jaar dan ook deugdelijk om in de wet te houden?
De heer Koops (NSC):
Ik heb nou eenmaal meer medelijden met het gezinnetje dat een hondje,
een Warrigje, koopt dat epileptische aanvallen krijgt na zes maanden,
dan met een consument die een paard aanschaft. Ik vooronderstel een hoge
mate van kennis bij degene die dat paard gaat aanschaffen, want het
lijkt mij een wereldveranderende of levensveranderende gebeurtenis als
je opeens zorg draagt voor zo'n beest. Dit hele wetsvoorstel redeneert
vanuit de consument, vanuit de bescherming van de consument. Ik vind dat
de consument die een hondje koopt een andere is dan degene die een paard
koopt. Dit staat wat mij betreft los van de discussie over hoe zielig
een paard met artrose is en hoe je vaststelt wanneer en hoe dat beest
aan die artrose komt. Dus kortom, ik sta hier net als de heer Ellian
redelijk afwachtend tegenover. Ik wil ook wel benadrukken dat het
bepaald niet makkelijker wordt als je aan de ene kant Frankrijk hebt
zonder termijn en aan de andere kant Duitsland met een termijn van een
jaar of een halfjaar. Volgens mij moeten er in beide landen evenveel
paarden, hondjes en goudvissen zijn, maar ik heb geen idee hoe die
landen dan op een verschillende termijn uitkomen. Feitelijk is dit dus
een noodkreet uit frustratie in plaats van het innemen van een politiek
standpunt. Dat is eigenlijk mijn antwoord.
De voorzitter:
Mevrouw Teunissen, uw derde en laatste interruptie.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Nog één vervolgvraag. Als ik het goed begrijp, zegt de heer Koops dus:
het gaat om de bescherming van de consumenten, en dat zie ik bij paarden
anders dan bij andere dieren. Daar ga ik zelf niet in mee. Maar goed,
dat kan een stellingname zijn. Maar dan is alsnog de vraag: hebben we
deze termijn niet ook om iets aan preventie te doen? Het is dus niet
alleen maar de verkoop door consumenten, maar ook het beschermen van
dieren aan de voorkant, juist bij het fokken. Met die termijn van een
jaar stimuleer je natuurlijk wel dat het aan de voorkant allemaal netjes
gebeurt. Is de heer Koops dat ook met mij eens?
De heer Koops (NSC):
Ja, ik ben het volkomen met u eens. Het lijkt me in feite een gunstige
impuls dat je ervoor zorgt dat een beestje niet weer gemankeerd
terugkomt als je het verkoopt. Daartegenover staat de zekerheid die je
moet hebben in het handelsverkeer. Ik bedenk daar ook bij dat de
verkoper van een paard misschien net wat minder rustig in zijn bed ligt
als hij bedenkt dat hij dat dure beest weer terug moet nemen op een enig
moment binnen een jaar. Ziet u? Dat zie ik als een verschil.
De voorzitter:
Goed, dank u wel. Begrijp ik goed dat u uw hondje Warrigje gaat
noemen?
De heer Koops (NSC):
Absoluut! Dat wordt echt zo'n ontzettend lief beest. Hij krijgt van die
lange flaporen. Dat hadden we in feite ook al bedacht. Dank u,
voorzitter.
De voorzitter:
Misschien kunnen we voor de namen ook een bedenktermijn instellen.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Maar goed, heel veel plezier met uw hondje! Mevrouw Mutluer, aan u het
woord.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Als je naar de bijdrages van de collega's van de VVD
en NSC luistert, dan hoor je eigenlijk al dat er vraagtekens worden
geplaatst bij de wijze waarop deze wetswijziging, in mijn beleving
doordacht, tot stand is gekomen. Ik zal straks ook iets zeggen over de
consultatieronde, die achterwege is gelaten. Ik vind dat zelf een
gemiste kans.
Maar ik denk dat ik u niet verras als ik zeg dat wij ontzettend kritisch
kijken naar deze wetswijziging. Voor ons is het consumentenrecht
namelijk een groot goed. Ik zie dat dat met deze wetswijziging
behoorlijk in de knel kan komen. Ik denk dat de omkering van de
bewijslast ingrijpende gevolgen kan hebben voor consumenten die een
huisdier aanschaffen. Want ik zie dat het aantal juridische geschillen
toeneemt, terwijl — dat weet de staatssecretaris Rechtsbescherming ook —
onze rechtbanken al enorm vol zitten. Ik zie dat de financiële lasten
voor consumenten toenemen, terwijl we weten dat het leven ook gewoon
duurder wordt. Mensen kunnen dus behoorlijk in de knel komen.
Mijn collega van de Partij voor de Dieren gaf het ook al aan: we hebben
het hier echt over levende dieren en niet over meubels of elektronische
apparatuur die je even koopt. Sterker nog, daar krijg je zelfs een veel
langere garantietermijn voor dan voor deze levende dieren. Ondanks die
garantie, kan je altijd terugvallen op artikel 7:17 van het Burgerlijk
Wetboek, waarin staat dat een consument recht heeft op een product dat
voldoet aan redelijke verwachtingen. Ik ben echt bang dat je met deze
kortere termijn consumenten tekortdoet en dat dit alleen maar gaat
leiden tot onzekerheid.
Ik zei het al: het gaat om levende dieren. Die ontwikkelen zich. Die
groeien. Terwijl ze groeien, kunnen verborgen gebreken zichtbaar worden
en kunnen gezondheidsproblemen optreden. Ik vind dat je er als consument
op moet kunnen vertrouwen dat een dier gezond is als je het koopt en je
achteraf niet heel veel juridisch gedoe krijgt. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is in ieder geval hoe dat halfjaar zich tot de
praktische realiteit verhoudt. Het aantonen van zo'n gebrek, zeker bij
dieren met erfelijke aandoeningen, is superingewikkeld en superkostbaar.
Ik wil, in navolging van mijn collega van NSC, ook weten waarom de
staatssecretaris niet gekozen heeft voor een uitzondering bij de aankoop
van dieren met een erfelijke aandoening of erfelijke risico's.
Ik begrijp dat de staatssecretarissen, de bewindspersonen, zich moeten
houden aan de Europese richtlijn, maar ook ik zie de verschillen. Dat
staat ook in de memorie van toelichting. In landen als Italië, Finland,
Zweden en Ierland gaan ze een termijn hanteren van een jaar. Frankrijk
en Spanje hebben levende dieren helemaal uitgesloten van de werking van
de richtlijn. In Duitsland geldt de termijn van zes maanden voor alle
producten. Daar is nog iets van rechtsgelijkheid. Hoe zit het met de
argumentatie om nu te kiezen voor een halfjaar? Hoe verhoudt dat zich
tot de keuzes die andere landen hebben gemaakt bij de implementatie van
de richtlijn? U snapt dat ik daarom denk, vind en voel dat deze
wetswijziging onvoldoende doordacht is. Ik vind het echt heel erg dat er
geen consultatie heeft plaatsgevonden, want dan had je de ruimte gehad
voor discussie en tegenargumenten, ook vanuit de consumentenbonden en
dierenwelzijnsorganisaties. Dan had je een hele gebalanceerde keuze
kunnen maken, dus ik vind dat echt een gemiste kans.
Voorzitter, tot slot. Mocht deze wet het halen, dan moeten de
bewindspersonen in mijn beleving in ieder geval in de komende twee jaar
de gevolgen van deze wijziging monitoren dan wel evalueren om te kijken
of consumenten wel goed worden beschermd. Dat geldt zeker voor de
aankoop van dieren met erfelijke aandoeningen of risico's. Mocht deze
wet het halen, dan vraag ik me ook af hoe de bewindspersonen aan
eventuele publiekscampagnes gaan doen, zodat consumenten in ieder geval
weten wat hun rechten en plichten zijn. Ik wil dat de bewindspersonen
ingaan op deze twee voorstellen die ik doe. Nogmaals, wij zijn super-,
superkritisch ten opzichte van deze wetswijziging. Ik ben benieuwd naar
de input en de inbreng van de bewindspersonen.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk. Dan is het woord aan de heer Smitskam.
De heer Smitskam (PVV):
Dank u, voorzitter. Ik moet even mijn bril opzetten. Ik heb wat korte
armen.
Voorzitter. Het voorstel waarover we vandaag spreken, heeft zich te lang
voortgesleept en heeft tot veel discussie geleid, vanwege uiteenlopende
perspectieven en belangen. Voor ieders standpunt valt iets te
zeggen.
Bij het verkopen van levende dieren is het essentieel om een evenwicht
te vinden tussen de belangen van de consument en die van de verkoper.
Consumenten hebben recht op duidelijke informatie en, in dit geval, een
gezond dier, zodat ze op een verantwoorde manier een huisdier kunnen
aanschaffen. Tegelijkertijd heeft de verkoper baat bij eerlijke
bedrijfsvoering en redelijke regelgeving. Een zorgvuldige afweging is
nodig om te voorkomen dat het ene belang ten koste gaat van het andere,
waarbij het welzijn van de dieren altijd centraal moet staan.
Voorzitter. Is een bewijslasttermijn van zes maanden wel voldoende? Dat
is waar we vandaag over spreken. Stel dat een gezin een puppy koopt van
een erkende fokker. Na zeven maanden loopt het hondje plotseling mank.
Door de dierenarts wordt de diagnose heupdysplasie gesteld. Dit is een
erfelijke aandoening die bij bepaalde hondenrassen voorkomt. De
dierenarts legt uit dat de symptomen vaak pas zichtbaar worden naarmate
de pup ouder wordt en dat met enige zekerheid kan worden vastgesteld dat
de aandoening al bij de geboorte aanwezig moet zijn geweest. Omdat de
gezondheidsproblemen pas na zeven maanden aan het licht komen, zou een
bewijslasttermijn van slechts zes maanden betekenen dat het gezin de
kosten voor de behandeling en eventuele operaties volledig zelf moet
dragen, terwijl de aandoening een aangeboren afwijking betreft. Met een
termijn van twaalf maanden kan dit gezin terecht bij de verkoper om tot
een rechtvaardige oplossing te komen, zoals een vergoeding of andere
passende maatregelen.
Voorzitter. Levende dieren zijn geen standaardproducten. Ze hebben
specifieke behoeftes, zijn gevoelig voor hun omgeving en vereisen een
zorgvuldige behandeling. Dit maakt het noodzakelijk om een stevige
juridische basis te hebben, die zowel de koper als de verkoper
beschermt. Een bewijslasttermijn van twaalf maanden biedt in onze optiek
die balans. Het stelt consumenten in staat om vertrouwen te hebben in
hun aankoop en geeft ze een redelijke periode om eventuele verborgen
gebreken die mogelijk al bij de overdracht aanwezig waren, te ontdekken.
Het handhaven van de bewijslasttermijn van twaalf maanden bij de
consumentenkoop van levende dieren is essentieel om zowel consumenten
als verkopers rechtvaardig te beschermen. Bij levende dieren, zoals
honden, katten of paarden, kunnen nu eenmaal erfelijke aandoeningen,
aangeboren afwijkingen of andere gezondheidsproblemen vaak pas later aan
het licht komen. Een termijn van slechts zes maanden is te kort om deze
gebreken op te sporen, vooral ook omdat jonge dieren in de eerste
maanden van hun leven nog volop in ontwikkeling zijn.
Voorzitter. Het is belangrijk om te begrijpen dat een bewijslasttermijn
van twaalf maanden niet betekent dat de verkoper automatisch
aansprakelijk is voor elke klacht. Binnen deze termijn heeft de
consument het recht om aan te geven dat men denkt dat een probleem reeds
bestond op het moment van aankoop, maar de verkoper heeft ook de ruimte
om aan te tonen dat eventuele gebreken het gevolg zijn van externe
factoren, zoals onvoldoende zorg of ongelukken na levering. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan onjuiste verzorging. Met een termijn van twaalf maanden
wordt een evenwicht bereikt tussen het belang van zowel consumenten als
verkopers en wordt het vertrouwen in de handel van levende dieren
versterkt. De langere termijn is namelijk ook goed voor de verkopende
partij. Door een langere termijn aan te bieden toont de verkoper
vertrouwen in de kwaliteit van hun dieren en hun fokpraktijken. Dit
versterkt het imago van betrouwbaarheid en professionaliteit, wat kan
leiden tot tevreden klanten en positieve aanbevelingen. Daarnaast kunnen
verkopers gemakkelijker aantonen dat problemen buiten deze periode het
gevolg zijn van factoren waar ze níét verantwoordelijk voor zijn. Het
biedt verkopers dus een betere basis voor een goede klantenrelatie en
beschermt hen tegen onredelijke claims op de lange termijn.
Voorzitter. Het welzijn van de dieren moet in dit alles centraal staan.
Door de termijn van twaalf maanden te handhaven moedigen we consumenten
aan om bewust en goed voorbereid een dier aan te schaffen, terwijl
verkopers gestimuleerd worden om transparant en zorgvuldig te werk te
gaan. Dit leidt niet alleen tot rechtvaardige bescherming voor beide
partijen, maar draagt ook bij aan het verantwoord houden van levende
dieren. Voor de PVV is daarom het handhaven van de termijn van twaalf
maanden belangrijk.
Ter afsluiting zou ik nog een vraag willen stellen aan de
staatssecretaris. Is hij het niet met mij eens dat het gelijkstellen van
dieren aan koelkasten, wasmachines enzovoort te algemeen is? Zou er niet
enig voorbehoud moeten zijn?
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk voor uw inbreng. Dan komen we als laatste in deze
eerste termijn bij … O, u heeft alsnog een vraag. Mevrouw Van der
Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik hoor meerdere leden steeds spreken over erfelijke aandoeningen. Maar
als er een erfelijke aandoening is, is al aan te tonen dat die bij de
verkoper ligt, die fokt met een dier. Neem heupdysplasie. Bij
herdershonden is bekend dat heupdysplasie een erfelijke aandoening kan
zijn. Mensen die een herdershond nemen, moeten daar sowieso goed over
nadenken, want een herdershond is een dier dat nogal structuur en
leiding nodig heeft. Maar er wordt bijvoorbeeld al geadviseerd dat je
een herderpup gewoon de eerste maanden moet optillen en dat je die niet
zo van de trap af mag laten lopen. Daar krijg je al instructies voor.
Maar dat terzijde. Het is dus al aan te tonen dat dit bij de verkoper
ligt. Mijn vraag is daarom wat zo'n wet daarin helpt, want we hebben het
over erfelijke aandoeningen. Die komen dus al bij de verkoper vandaan,
want zo'n aandoening is erfelijk. Wat zou deze wet dan meer doen dan de
al bestaande bescherming van de consument?
De heer Smitskam (PVV):
Ik ben niet zo heel erg thuis in het fokken van honden, maar wat ik heb
meegekregen en heb kunnen lezen, is dat er vaak wel alvorens er gefokt
wordt met honden, al kan worden vastgesteld of er erfelijke afwijkingen
zijn geconstateerd bij zowel de moeder als de vader. Op het moment dat
je dat weet en je toch gaat fokken, dan loop je het risico dat ook de
pups van dat paar tegen dezelfde problemen aanlopen.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Er zijn geen verdere vragen voor u. Dan is nu het woord
aan mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u, voorzitter. Vandaag debatteren wij over de reparatie van een
heel onhandige wet. Omdat veel mensen toch nog niet weten hoe deze wet
werkt, wil ik dat eerst even kort uitleggen. Het gaat om de termijn van
omkering van de bewijslast bij aankoop van levende dieren. De omkering
van de bewijslast betekent dat de wet voor het volgende zorgt. Als je
iets koopt, is er een periode daarna waarbij we ervan uitgaan dat als
het product stukgaat, het al stuk of slecht was toen je het kocht. Als
de verkoper er echt van overtuigd is dat het product goed was bij de
verkoop, dan moet hij dat bewijzen. De koper hoeft niet te bewijzen dat
het product kapot was bij de aankoop. Dat is de omkering van de
bewijslast.
Een voorbeeld zou zijn — sorry, heer Smitskam, ik ga toch even de
koelkast noemen — als je een koelkast koopt. Als die na een paar maanden
stukgaat, dan heb je recht op vervanging, omdat de wet ervan uitgaat dat
je als consument een kapotte koelkast van de verkoper hebt gekregen. Dat
is natuurlijk niet onlogisch, want een koelkast hoort echt niet stuk te
gaan na een paar maanden of zelfs na een jaar. Als de koelkast na die
termijn stukgaat, dan sta je als consument natuurlijk niet met lege
handen. Stel dat de koelkast na anderhalf jaar stukgaat en je gewoon
zeker weet dat de koelkast met een fout geleverd is, waardoor hij
sneller stuk ging dan verwacht, dan kun je namelijk alsnog je geld, een
deel daarvan of, natuurlijk, een vervangend product terugkrijgen. Het
enige verschil is dat je dat als koper dan zelf moet bewijzen. De
bewijslast ligt nu dus bij jouzelf.
Maar nu hebben we het hier over dieren. Dat is wel een ander verhaal.
Als ik een puppy of een kitten koop van een professionele fokker, kan er
in een jaar, of zelfs in een halfjaar, zo veel misgaan in de verzorging
en in het leven van het diertje, dat we er niet van uit kunnen gaan dat
het probleem al bestond voor de aankoop. Dat dier is in zes maanden tijd
misschien wel een paar keer groter geworden. Dan is het niet
waarschijnlijk dat een ziekte of een blessure al bestond bij de
verkoop.
Als een fokker niet professioneel bezig is met erfelijke afwijkingen en
met erfelijke afwijkingen fokt, dan is de consument ook zonder omkering
van de bewijslast natuurlijk al goed beschermd. Zoals ik net al zei,
bestaat een erfelijke of aangeboren afwijking namelijk altijd al bij de
aankoop. Dat is voor de eigenaar dus makkelijk te bewijzen. Daarmee is
de koper al beschermd. Kan de staatssecretaris toelichten hoe deze
bescherming nu al is geregeld?
Over fokkerij gesproken. Ik hoorde een aantal leden bijvoorbeeld over de
paardenfokkerij spreken. Fokkerijproblemen pak je mijns inziens gewoon
aan via de Fokkerijverordening en via de Wet dieren. De RVO, de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, controleert ook regelmatig of de
fokkerijorganisatie zich houdt aan de Fokkerijverordening, bijvoorbeeld
via controles van de NVWA. In het slechtste geval, als
fokkerijorganisaties of fokkers zich daar niet aan houden, dan kan
bijvoorbeeld een fokprogramma of een erkenning worden ingetrokken. Die
regels zijn er dus al. Kan de staatssecretaris van LVVN ingaan op de
Fokkerijverordening? Wat gebeurt er al aan? Hoe zou deze wet een
probleem oplossen dat er misschien niet eens is?
Voorzitter. Ik heb het gevoel dat we bezig zijn met een herhaling van
zetten. Ik weet ook wel hoe dat komt. We hebben dit debat namelijk
inderdaad al eerder gevoerd. Op vijf dagen na is het precies twee jaar
geleden dat ik in de plenaire zaal inbracht dat het een slecht idee was
om de termijn naar twaalf maanden te brengen. Ik heb zelfs, ook toen al,
een amendement ingediend om de termijn voor dieren op drie maanden te
houden. Dat doe ik vandaag weer. Minister Weerwind zei toen letterlijk
het volgende. Ik quote: "In de schriftelijke ronde heb ik ook aangegeven
dat de richtlijn alleen het volledig uitzonderen van dieren toelaat.
(...) Wij willen vasthouden aan die twaalf maanden om de redenen die ik
noemde." De minister ontraadde mijn amendement destijds omdat het, zei
hij, van Europa niet mocht. Bureau Wetgeving gaf ook toen al aan wel te
denken dat de termijn voor dieren anders mag zijn, maar de minister
hield destijds vol. Inmiddels weten we allemaal dat het anders was dan
de minister destijds zei. De minister zag uiteindelijk zijn fout in. Hij
stelde daarom de wijziging voor die we nu bespreken. Hij beloofde dat de
fout in de wet zo snel mogelijk gerepareerd zou worden, zodat we er
nauwelijks last van zouden hebben. Nu zijn we dus, op een week na, twee
jaar verder. Twee jaar nadat de minister een Europese richtlijn verkeerd
interpreteerde, zitten ondernemers, consumenten en dieren nog steeds met
de gebakken peren.
In plaats van de wet meteen zo aan te passen dat het een verbetering is
ten opzichte van de oorspronkelijke wet, gaan we terug naar wat we al
hadden, namelijk een termijn van zes maanden. Daarom dien ik opnieuw een
amendement in om de termijn naar drie maanden te brengen. De termijn van
zes maanden is natuurlijk een verbetering ten opzichte van die twaalf
maanden die nu in de wet staat, maar drie maanden is in mijn optiek voor
alle dieren veel beter. Juist voor het dierenwelzijn is een kortere
termijn beter.
Voorzitter. Stel je een eigenaar voor die een relatief goedkoop dier
koopt, bijvoorbeeld een konijn, een kipkuiken of een rat. Stel dat dat
dier ziek wordt, dan is het makkelijk om ervoor te kiezen om niet naar
de dierenarts te gaan, want je hebt tenslotte een halfjaar garantie.
Waarom zou je kiezen voor een duur onderzoek en dure behandelingen als
je recht hebt op een nieuwe? Als het dier zieker wordt of doodgaat, haal
je gewoon bij de leverancier een nieuw konijn. De kinderen zien het
verschil niet eens en het kost je niks. Het is natuurlijk ook helemaal
niet waarschijnlijk dat zulke dieren, als je ze meer dan drie maanden
hebt, al die tijd al een afwijking hadden, want dan had je dat wel
eerder gemerkt.
Stel je nu een eigenaar voor die een duur sportpaard koopt. Juist
paarden kunnen beschadigd raken als je er verkeerd mee omgaat. Als een
duur sportpaard verkeerd bereden wordt of bijvoorbeeld met een slecht
passend zadel, dan kunnen er makkelijk pees- of spierblessures ontstaan.
Dan is het voor de oude eigenaar moeilijk om te bewijzen dat dat
probleem door de nieuwe eigenaar is ontstaan, zeker als het dier al
maanden verkeerd bereden wordt en er niet op tijd ingegrepen is. De
Sectorraad Paarden waarschuwde recent nog maar eens dat de professionele
verkoop van paarden door de termijn van twaalf maanden vrijwel stil is
komen te liggen. Nu worden de meeste paarden van particulier aan
particulier verkocht. Dan is de consument nog veel slechter beschermd,
omdat de wet dat niet ziet als een consumentenkoop. Daardoor heeft de
nieuwe eigenaar maar heel weinig rechten. Er is dan bijvoorbeeld
helemaal geen termijn voor omkering van de bewijslast. Ook de
kennisoverdracht wordt veel minder. Dit heeft een slechtere situatie
voor veel dieren tot gevolg. In vrijwel alle gevallen is het dus beter
om te kiezen voor een veel kortere termijn, juist voor het welzijn van
dieren, maar ook voor de consument zelf.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk. Hiermee zijn we aan het einde van de eerste termijn
van de zijde van de Kamer. Ik kijk even hoelang de twee bewindspersonen
nodig hebben om hun antwoorden voor te bereiden. Twintig minuten? Goed,
dan schors ik tot 11.55 uur. Tot dan.
De vergadering wordt van 11.34 uur tot 11.55 uur geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, welkom terug bij dit wetgevingsoverleg van de vaste
Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid. We zijn aangekomen bij de
eerste termijn van de zijde van het kabinet. De bewindspersonen zullen
de vragen van de leden beantwoorden alsook een appreciatie geven op de
amendementen die zijn ingediend. Als eerste geef ik het woord aan de
staatssecretaris Rechtsbescherming van het ministerie van Justitie en
Veiligheid. We hebben in deze eerste termijn drie interrupties voor de
leden. Het woord is aan u.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter, dank u wel. Dit is een bijzondere gelegenheid, omdat dit een
bijzonder onderwerp is en ook omdat het staatssecretaris Rummenie en mij
samenbrengt in één debat. Bovendien is het een thema dat velen van ons
doet denken aan de eigen leefomgeving en ook aan het verleden. Dat geldt
ook voor mij, daar waar het de consumentenkoop betreft en de
kernbegrippen van het privaatrecht.
Vandaag spreken we over een onderdeel daarvan specifiek bij de
consumentenkoop, namelijk over de vraag bij wie de bewijslast rust ten
aanzien van de vraag of een gebrek al bestond ten tijde van de levering
en over de vraag bij wie het risico rust, als dat bewijs niet of
moeilijk geleverd kan worden of te duur is om te leveren. Ik herken de
analyses van de heer Ellian en mevrouw Van der Plas. Zij gaven beiden
adequaat weer waar het hier om gaat, namelijk: wie draagt het risico op
welk moment, als het bewijs dat een gebrek ten tijde van de aflevering
al bestond, moeilijk te leveren is, kostbaar is of onvoldoende
concludent is? Daar gaat het om.
Ik zal even spreken over het wetstraject en de keuzes die daarin zijn
gemaakt. Daarna zal ik iets ingaan op de bewijslastproblematiek en dan
met name op de termijn, met een enkele opmerking over dierenwelzijn
vanuit het recht inzake de consumentenkoop. Aan het slot zal ik nog even
iets zeggen over de bedenktijd vanuit mijn perspectief. De bedenktijd is
een thema dat terugkomt bij staatssecretaris Rummenie, want die zal daar
aan het slot van zijn interventie ook over spreken.
Wat het wetstraject betreft. Het uitgangspunt voor het wetstraject van
vandaag is de motie van de Eerste Kamer, waarbij in meerderheid een
opdracht is gegeven aan de regering om door middel van deze
wijzigingswet de termijn van twaalf naar zes maanden te brengen. Dat is
het uitgangspunt. Zo simpel is het. Daarmee is ook gegeven dat de
insteek van de regering zes maanden is, omdat dat de essentie vormde van
het amendement-Ellian. De opdracht van de Eerste Kamer is om dat
amendement te implementeren door middel van deze wijzigingswet. Het was
denkbaar geweest, zowel destijds als nu, dat er op een heel andere
manier tegen deze wettelijke regel was aangekeken en er ook op een
andere manier onderzoek naar was gedaan, namelijk door de analyses te
maken waar de heer Koops onder andere naar vroeg. Hoe pakt dat nou uit?
Wat is precies de logica? Zit er verschil tussen het ene product en het
andere? En zelfs de vraag: zit er een verschil tussen het ene dier en
het andere dier? Ik kan me inderdaad iets voorstellen bij de analyses
die hij maakte over het verschil tussen de koop van een paard en de koop
van een konijn. Op die manier is echter niet naar de wetgeving gekeken,
niet ten tijde van het oorspronkelijke wetsvoorstel, maar ook niet in
het verleden, omdat wij in het verleden voor alle producten een uniforme
regel kenden inzake bewijslastverdeling bij consumentenkoop.
Het is goed om nog wel expliciet te maken dat de wijziging van het recht
in 2022 is ingegeven door een Europese richtlijn, die als strekking
heeft: het verscherpen van de bescherming van consumenten in geval van
consumentenkoop in Europa. De vergroting van de bescherming van
consumenten is de insteek geweest. In dat licht is die gedetailleerde
analyse op basis van de aard van het goed niet gemaakt.
De voorzitter:
U heeft een eerste interruptie van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik hoor een heel helder verhaal over dat dit voorstel niet gebaseerd is
op analyses over het dierenwelzijn en de verschillen die daarbij komen
kijken. Dat vind ik wel problematisch, omdat het wetsvoorstel wel grote
gevolgen kan hebben voor het dierenwelzijn. Ik vraag me af hoe de
staatssecretaris daarnaar kijkt. We zien nu dat het voorstel van de VVD
voor een groot deel — dat is tenminste mijn analyse — werd ingegeven
door de paardenlobby. Nu zitten we met een wetsvoorstel dat alle andere
dieren ook betreft, terwijl we bijvoorbeeld bij honden — daar is het
uitgebreid over gegaan — wel degelijk allerlei aandoeningen zien die
erfelijk zijn en pas na zes maanden zichtbaar zijn. Vindt de
staatssecretaris het dan getuigen van deugdelijke wetgeving dat er
helemaal geen analyse is gemaakt van de gevolgen voor het
dierenwelzijn?
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb er lang over nagedacht, maar ik zie eigenlijk het verband tussen
deze risicoverdelingsregel en het dierenwelzijn niet. Laat ik
vooropstellen dat dierenwelzijn ook voor de regering een cruciaal
element is van regelgeving. Daar zal staatssecretaris Rummenie uitvoerig
op ingaan. Dierenwelzijn staat centraal in allerlei regelgeving, maar
niet hierbij, als het gaat om de bewijslastverdeling bij
consumentenkoop. Ik zie eigenlijk ook niet zo heel goed in dat de regels
inzake bewijslastverdeling invloed hebben op het dierenwelzijn. De
verkoper blijft er namelijk belang bij houden om een gezond dier af te
leveren, ongeacht de periode na de aflevering waarin een omkering van de
bewijslast van toepassing is. Zelfs nadat de periode voor omkering van
de bewijslast is verstreken, kan heel goed aantoonbaar zijn, door de
koper dan weliswaar, dat het ging over een defect dat ten tijde van de
aflevering al bestond. Voor de verkoper blijft het ongeacht de periode
zonder meer van belang om een deugdelijk product af te leveren; lees:
een dier dat vrij is van allerlei complicaties en erfelijke
ziekten.
Wat de koper betreft: deze heeft er in alle omstandigheden belang bij om
goed te zorgen voor het dier. Als de gebreken het gevolg zijn van
verwaarlozing gedurende de periode dat die bewijsvermoedens gelden, dan
kan het heel goed zijn dat de verkoper erin slaagt te bewijzen dat het
probleem, de ziekte of het gebrek het gevolg is geweest van die
verwaarlozing. Nog afgezien van de vraag of een koper zich snel zal
laten verleiden tot verwaarlozing uit slordigheid of nonchalance, is het
goed denkbaar dat de verkoper erin slaagt dat te bewijzen. Dat is het
punt. Gedurende de periode waarin dat bewijsvermoeden geldt, is het aan
de verkoper om daadwerkelijk aan te tonen, en dus niet slechts
aannemelijk te maken, dat de behandeling of de verwaarlozing of wat dan
ook door de koper de oorzaak is geweest van het gebrek. In gevallen van
ernstige verwaarlozing is goed denkbaar dat de verkoper in dat bewijs
slaagt. Ik zie dus niet goed in hoe de termijn van de omkeringsregel
invloed kan hebben op het gedrag van mensen als het dierenwelzijn
betreft.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Teunissen heeft nog een vraag.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik kan enigszins meegaan in het betoog van de staatssecretaris als hij
het heeft over ernstige verwaarlozing. Ik denk dat het wetsvoorstel wat
dat betreft inderdaad niet zo veel effect heeft op het dierenwelzijn.
Maar ik heb ook uitgebreid betoogd dat het wel daadwerkelijk een invloed
kan hebben op of een fokker op een deugdelijke manier dieren fokt of
dieren fokt waarbij hij niet weet of een dier bijvoorbeeld artrose,
heupdysplasie of andere erfelijke aandoeningen heeft die pas zichtbaar
worden na die zes maanden. Ik vind het een vreemde constatering van de
staatssecretaris als hij zegt dat het helemaal geen effect heeft op het
dierenwelzijn. Heeft hij dan voldoende gekeken naar wat het betekent dat
dieren daadwerkelijk erfelijke aandoeningen kunnen hebben die pas na zes
maanden zichtbaar zijn?
Staatssecretaris Struycken:
In de wet blijft de verkoper aansprakelijk voor gebreken ten tijde van
de levering, ook indien die gebreken zich pas openbaren nadat de
wettelijke termijn is verstreken, of dat nou twaalf, zes of drie maanden
is. Dus ook als na anderhalf jaar een gebrek zich openbaart waarvan komt
vast te staan dat het een erfelijke aandoening is die reeds ten tijde
van de aflevering moet hebben bestaan, dan is de verkoper onverminderd
aansprakelijk onder het consumentenkooprecht. Het enige verschil na
twaalf maanden, zoals thans, of wellicht in de toekomst na zes maanden,
als dit wetsvoorstel wordt aanvaard, is de vraag: wie moet het aantonen
en op wie rust het bewijsrisico als het niet aangetoond kan worden? Dan
wordt de aard van de aandoening relevant. Als dan na vijftien maanden
door een deskundige wordt vastgesteld dat het een erfelijke aandoening
is, dan is daarmee, denk ik, door de koper voldoende het bewijs geleverd
dat het om een erfelijke aandoening ging en dus om een gebrek dat ten
tijde van de aflevering bestond. Het is niet zo — dat is misschien een
misverstand, dat ik ook teruglees in de brief van de Sectorraad Paarden
— dat die termijn bepalend is voor de aansprakelijkheid. De verkoper
blijft aansprakelijk voor non-conformiteit, voor gebreken die ten tijde
van de aflevering bestaan, ongeacht wanneer dat gebrek zich
openbaart.
De voorzitter:
Hartelijk dank. U heeft nog een vraag van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Als ik de staatssecretaris zo beluister, is een van de dingen die ik
daar wel bij denk: het is niet voor niets dat in de Europese richtlijn
de ruimte aan de lidstaten is gelaten om zelf een oordeel te bepalen
over de duur van de omkering van die bewijslast. Mij lijkt het dan dat
juist omdat die ruimte wordt gegund aan de lidstaten, zo'n lidstaat ook
de verantwoordelijkheid moet nemen om goed onderzoek te onderzoek te
doen voordat die tot een zelfstandig besluit komt. Hij kan zich namelijk
niet verschuilen achter datgene wat Europa met ons wil, omdat Europa
specifiek dit aspect ervan aan ons heeft gelaten. Kan de
staatssecretaris daarop reageren?
Staatssecretaris Struycken:
Zoals dat gaat bij wetgeving in Europa, is Europese regelgeving ook
altijd het product van compromissen. Zoals ook nu blijkt uit een
rondgang langs de diverse lidstaten, wordt er in de verschillende
lidstaten heel verschillend gedacht over de vraag of Europese
consumentenbescherming überhaupt van toepassing moet zijn op dieren en,
zo ja, met welke termijn voor omkering van de bewijslast er dan gewerkt
moet worden. Ik denk dat de keuzes die in lidstaten worden gemaakt het
gevolg zijn van compromissen, waarbij de belangen van de verschillende
partijen worden afgewogen. Lobby's kunnen daarbij inderdaad een rol
hebben gespeeld. Dat die lobby's verschillend uitvallen in de diverse
lidstaten, is de realiteit van Europa. De Nederlandse regering heeft de
keuze gemaakt om de Europese regelgeving wel van toepassing te laten
zijn, maar gebruik te maken van de ruimte om af te wijken van de termijn
die voor overige producten is gaan gelden, namelijk die van twaalf
maanden. Die keuze maakt de wetgever thans door met het voorstel te
komen die termijn voor levende dieren naar zes maanden te brengen. Dan
zou de vraag kunnen zijn of je per type levend dier een andere regel zou
moeten maken. Dat stuit op andere bezwaren en afbakeningsproblemen. Het
wordt dan ook moeilijk om grensgevallen te plaatsen bij de verkorte of
minder verkorte termijn. Daarom heeft de wetgever, ook vanuit het
oogpunt van de hanteerbaarheid van het recht, ervoor gekozen om de regel
die slechts de risicoverdeling ten aanzien van de bewijslastlevering
betreft voor alle levende dieren gelijk te stellen en te houden op de
voorgestelde termijn van zes maanden.
De voorzitter:
Een vervolgvraag, de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Die vervolgvraag gaat over het volgende. Ik luister goed naar de
staatssecretaris, maar ik denk dan: "een konijn" en "een paard" zijn
heel goed af te bakenen. Een paard wordt geen konijn en ook geen ezel;
het is gewoon een paard. Het argument dat afbakening een probleem zou
kunnen zijn bij de introductie van een apart regime voor paarden,
begrijp ik dus niet. Kan de staatssecretaris dat nog toelichten?
Staatssecretaris Struycken:
Vanuit mijn onwetendheid denk ik dat het probleem niet zozeer de
afbakening van "een paard" ten opzichte van "een konijn" is, maar
misschien wel de afbakening van "een paard" ten opzichte van "een ezel",
en dat het dan gaat om de keuzes die daarover gemaakt moeten
worden.
De voorzitter:
Goed, verder geen vragen op dit punt. Continueert u dan.
Staatssecretaris Struycken:
Tot zover wat het wetstraject betreft.
Ik heb al heel veel gezegd ten aanzien van de bewijslastverdeling. Een
van de vragen die aan de orde kwamen, was bijvoorbeeld: wat kan een
verkoper dan doen? In dat kader werd gesproken over een verklaring van
een veearts, bijvoorbeeld een keuringsrapport. Die kan inderdaad helpen.
Als er een verklaring van een deskundige is ten tijde van de aflevering,
dan kan dat een indicatie zijn dat het betreffende beest ten tijde van
de aflevering bepaalde gebreken niet had. Maar het kan ook gaan om — nu
ga ik buiten mijn competentie spreken — gebreken die niet kenbaar waren
met een deskundigenrapportage ten tijde van de aflevering, maar die toch
een genetisch defect blijken te zijn. Dan heb je natuurlijk een nuance
en is er sprake van een andere situatie, waarin de aard van het gebrek,
dat zich dus pas veel later heeft geopenbaard, toch duidelijk maakt dat
de koper dit gebrek ten tijde van de aflevering niet behoefde te
verwachten, want daar gaat het om bij de conformiteitsproblematiek.
Mevrouw Mutluer noemde terecht artikel 17 van Boek 7. Dan gaat het om de
vraag wat de koper redelijkerwijs mocht verwachten. Een
deskundigenrapport ten tijde van de aflevering zou dan niet volledig
doorslaggevend kunnen zijn ten aanzien van de vraag bij wie uiteindelijk
de aansprakelijkheid ligt.
Ik geloof dat ik stiekem al heel veel vragen heb beantwoord. Mevrouw
Mutluer vroeg nog naar de evaluatie. Het antwoord is: er is niet
voorzien in een specifieke evaluatie van de gevolgen van deze
aanpassingswet. Dat staat mede in het licht van wat ik al heb gezegd,
namelijk dat de termijn van zes maanden tot een paar jaar geleden gold,
en decennialang heeft gegolden, als termijn voor omkering van de
bewijslast. In zoverre gaan we terug naar het recht dat tot voor kort
gold. Ik vermeld daarbij: dat recht is destijds niet problematisch
bevonden, noch ten aanzien van de keuzes ten aanzien van de
risicoverdeling — dat is het namelijk; de heer Ellian zei terecht: het
gaat uiteindelijk gewoon om het vinden van een balans tussen het risico
voor de koper en het risico voor de verkoper — noch ten aanzien van het
recht, dat destijds geen aanleiding gaf tot zorgen omtrent
dierenwelzijn. Ik vermeld daarbij dan ook dat de brief van de Sectorraad
Paarden kennelijk ervan uitgaat dat de termijn van zes maanden uit het
verleden een werkbare termijn is. Die termijn wordt in de brief namelijk
als zodanig genoemd.
Dan kom ik tot slot nog op een enkele opmerking over de bedenktijd. De
vraag die op tafel is gekomen, komt van mevrouw Teunissen van de Partij
voor de Dieren. Zij heeft hier ook met haar motie aandacht voor
gevraagd. Ik kijk naar de bedenktijd van veertien maanden vanuit de
vraag of die opportuun is. Dan gaat het, denk ik, wel degelijk over een
risicoverdeling, maar ook over impulsen, over prikkels. In het algemeen,
zonder dat het over dieren gaat, kan er worden geconstateerd dat,
bijvoorbeeld in de kledingindustrie ... Een van de leden wees er terecht
op — ik geloof dat het meneer Smitskam was — dat we in Nederland het
probleem hebben dat mensen ertoe verleid worden om grote hoeveelheden
kleding te bestellen en die dan terugsturen in een niet meer bruikbare
staat. Dus die wettelijke bedenktijd kent negatieve consequenties, die
zich in het algemeen doen voelen en misschien tot heroverweging
nopen.
Tegelijkertijd kan ik me goed voorstellen dat er voor dieren een
bijzondere analyse moet worden gemaakt. Vanuit het perspectief van mijn
portefeuille zou ik ten minste nader moeten nadenken over de vraag of
het opportuun is om een wettelijke bedenktijd in te voeren en of die dan
moet ingaan na aflevering of in de periode tussen het sluiten van de
koop en de aflevering. Zo'n bedenktijd houdt in dat je naar de winkel
gaat, een konijn koopt, de helft vooruitbetaalt en het konijn pas een
week later ophaalt. Die komt misschien tegemoet aan de zorgen die de
heer Koops heeft en aan de casuïstiek die hij schetste. Maar op dit punt
laat ik het aan staatssecretaris Rummenie om daar verder op te
reflecteren, specifiek vanuit het perspectief van het
dierenwelzijn.
Dan kom ik op de amendementen. Misschien verrast het u niet, maar ik zal
een appreciatie geven van het amendement op stuk nr. 9 en het amendement
op stuk nr. 10. Het amendement op stuk nr. 9 is het amendement van
mevrouw Van der Plas. Zij stelt voor de termijn te verkorten naar drie
maanden. Wij stellen voor de termijn te houden op zes maanden, ten
eerste omdat de motie van de Eerste Kamer daar simpelweg toe noopt. De
tweede reden is dat de termijn volgens het recht decennialang zes
maanden is geweest. De derde reden is dat we geen nader onderzoek hebben
gedaan naar de opportuniteit van die zes maanden ten aanzien van de
consumentenkoop van levende dieren. Ik noemde al dat de Sectorraad
Paarden ook uitgaat van een termijn van zes maanden, die volgens hen
goed werkbaar was.
Het amendement op stuk nr. 10 betreft die wettelijke bedenktijd. Ik gaf
u aan dat ik vanuit mijn perspectief het amendement nader zou willen
onderzoeken. Als het een motie was geweest, dan had ik "ontijdig"
gezegd, maar een amendement kan ik niet op die wijze appreciëren. Ik
neem een voorschot op wat staatssecretaris Rummenie gaat zeggen vanuit
zijn perspectief, maar vanuit mijn perspectief ben ik genegen het
amendement te ontraden op basis van het argument dat het beter
onderzocht moet worden en dat er beter nagedacht moet worden over de
wijze waarop de bedenktijd het beste vorm zou kunnen krijgen.
Tot zover. Dank u.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Het amendement op stuk nr. 9 is dus ook ontraden.
Staatssecretaris Struycken:
Zeker. Beide zijn ontraden.
De voorzitter:
Beide. Dan hebben we dat genoteerd. Hartelijk dank. Zijn er nog op- of
aanmerkingen van de leden? Bent u klaar met uw inbreng,
staatssecretaris? Goed. Dan is het woord aan de staatssecretaris van …
O, er is nog een vraag, van mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik heb nog een vraag over een van de antwoorden, dus niet zozeer over de
appreciatie, want die neem ik voor kennisgeving aan, al denken wij dat
het wel een goed idee is. Ik wil nog even terug naar de erfelijke
aandoeningen. De staatssecretaris is in zijn antwoord op de vragen van
mevrouw Teunissen al een beetje ingegaan op mijn vraag, maar ik wil het
even recapituleren. Klopt het dat als er sprake is van erfelijke
aandoeningen bij een dier, een consument altijd al die rechtsbescherming
heeft? Als wordt vastgesteld dat er sprake is van een erfelijke
aandoening, valt dat toch buiten deze wet, omdat die aandoening
aangetoond kan worden? Denk bijvoorbeeld aan heupdysplasie bij honden;
dat is een erfelijke aandoening. Daar gaat deze wet eigenlijk niet over,
toch? Ik zou daar graag een duidelijke toelichting op willen hebben,
zodat iedereen die goed kan meenemen in zijn overwegingen. Volgens mij
bestaat daarover namelijk een misverstand en denkt men dat een consument
dan niet beschermd zou zijn, terwijl dat volgens mij wel zo is, sowieso
al.
Staatssecretaris Struycken:
Het is complexe materie, maar we moeten een scherp onderscheid blijven
maken tussen enerzijds de vraag wie aansprakelijk is voor gebreken ten
tijde van de aflevering — "non-conformiteit" noemen we dat in jargon —
en anderzijds de vraag wie dat dan moet aantonen, wie dat dan moet
bewijzen. Op dat punt van bewijs geeft de wetgeving waar we over
spraken, een bijzondere regel. Gedurende een bepaalde periode, die thans
nog twaalf maanden is, wordt vermoed dat een gebrek terug te voeren is
op een gebrek ten tijde van de levering. Met andere woorden: dan hoeft
de koper niet aan te tonen dat het een erfelijke afwijking was. Het is
dan aan de verkoper om aan te tonen dat het niet een erfelijke afwijking
was. Daar zit dus de pijn voor de koper. Daar zit een element van
simpelweg risicotoedeling in. Na ommekomst van de termijn is het aan de
koper om dat onderzoek te laten doen. Maar als dan uit dat onderzoek
komt dat het een genetisch defect was en daarmee een defect ten tijde
van de aflevering, is in beginsel de aansprakelijkheid van de verkoper
nog steeds onverkort geldend, afgezien van allerlei andere
omstandigheden en bijzondere situaties van eigen schuld et cetera et
cetera. Maar specifiek ten aanzien van een genetisch defect blijft de
verkoper aansprakelijk en is het aan de koper om dat lastige traject van
bewijsvoering in te gaan. Dat zal bij paarden misschien wat minder een
probleem zijn, gezien de kosten en de branche, maar bij andere dieren
kan dat lastiger zijn, zoals bij een konijn, en kan de verleiding vrij
groot zijn om dan te zeggen: nou ja, dat bewijs gaan we niet leveren.
Dan slaagt de koper dus niet in het bewijs en is dat voor zijn
risico.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dat is duidelijk. Mevrouw Teunissen heeft nog een vraag
voor u.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
De staatssecretaris heeft gezegd dat hij de verplichte bedenktijd nader
gaat onderzoeken. De Partij voor de Dieren heeft in 2018 al een motie
aangenomen gekregen die vraagt om de bedenktijd te onderzoeken. Dat is
niet door het vorige kabinet gedaan. Ik ga volledig uit van het
vertrouwen dat deze staatssecretaris dat wel doet, maar ik zou dan een
termijn willen zien. Daarnaast wil ik de opmerking maken dat nu twee
keer de vergelijking is gemaakt met de bedenktijd voor kleding. Ik vind
dat een slordige vergelijking. Ik vraag om hier niet zomaar een
vergelijking tussen een dier en een kledingstuk te maken. Mensen sturen
vaak iets terug als het niet past, terwijl een dier een levend wezen is
waar je als het goed is heel lang mee samenleeft. Dat is dus echt een
heel ander verhaal. Wat ons betreft zou je minimaal dezelfde vereisten
voor dieren moeten stellen die je voor producten stelt. Dat is echt het
minimum. Ik vraag de staatssecretaris dus met nadruk of hij dit nader
wil onderzoeken, want het is daarvan afhankelijk of ik het amendement
aanhoud of niet. Nou, dat kan helemaal niet bij een wetsvoorstel. Ik
bedoel: of ik het amendement intrek of niet. Het is dus belangrijk voor
mij om te weten of de staatssecretaris dit gaat doen en wanneer.
Staatssecretaris Struycken:
Inderdaad, uw motie uit 2018 is genoteerd. Er wordt onderzoek gedaan,
maar daar zal staatssecretaris Rummenie verder op ingaan. Dat onderzoek
zal mede bepalend zijn voor de wettelijke vormgeving van de eventuele
resultaten.
Voor het overige complimenteer ik de Partij voor de Dieren voor artikel
2a van Boek 3 van het BW, waarin een wettelijke erkenning is te vinden
van het feit dat een levend dier principieel niet gelijk zou moeten
worden gesteld met een zaak. Dat staat dus voorop. Dit wetsvoorstel
verandert daar ook niets in. Als het gaat om de dynamiek van een
consumentenovereenkomst heeft Europa de keuze gemaakt om alle producten
gelijkelijk te behandelen, met wel de mogelijkheid om voor dieren een
afwijkende regeling te geven. Dat is ook de strekking van het
wetsvoorstel van vandaag.
De voorzitter:
Goed. Hartelijk dank. Er zijn geen vragen meer voor deze
staatssecretaris in deze termijn. Dan geef ik het woord aan de
staatssecretaris van LVVN.
Staatssecretaris Rummenie:
Dank u wel, voorzitter. Ik wil beginnen met stellen dat ik het heel
belangrijk vind dat dieren goed worden beschermd, maar ook dat eigenaren
hun verantwoordelijkheid nemen. Door de bewijslast weer terug te brengen
naar zes maanden ontstaat er in mijn ogen een goede balans tussen de
belangen van de diereigenaar en de belangen van de verkoper van het
dier. De manier waarop een diereigenaar zijn dier verzorgt en huisvest,
heeft invloed op de gezondheid en het welzijn van het dier. Daar heeft
de verkoper van het dier geen invloed op.
Ik wil ook nog even wijzen op iets anders, wat vandaag toch een beetje
door de hele discussie heen speelt. De bescherming van dieren is
geregeld in de Wet dieren en in onderliggende besluiten en regelingen.
Bij het maken van beleid richt ik me op de behoeften van dieren en richt
ik me erop dat dieren op een verantwoorde wijze worden gehouden. Zo kan
het welzijn beter worden geborgd. Een voorbeeld hiervan is het
houdverbod, bijvoorbeeld van naaktkatten en katten met vouworen.
Ik heb een paar kopjes en begin met de bedenktijd waar net de discussie
over ging. De heer Koops heeft ons gevraagd hoe wij aankijken tegen de
introductie van een bedenktijd voorafgaand aan de aankoop van een levend
diertje. Het is niet bekend of een verplichte bedenktijd bij de aankoop
van een gezelschapsdier zal leiden tot een verbetering van het
dierenwelzijn, omdat we niet weten in hoeverre impulsaankopen hierbij
een rol spelen. Zoals ik tijdens het commissiedebat op 23 oktober 2024
heb toegezegd, zal ik in het voorjaar in een verzamelbrief terugkomen op
de bedenktijd. Momenteel loopt er een onderzoek waarin er wordt gekeken
hoe het aanschafsproces verloopt. Hierbij wordt ook gekeken naar
impulsaankopen.
Dan een vraag van mevrouw Teunissen over paarden. Kunt u bevestigen dat
de handel in paarden sinds 2022 stilligt? De Verenigde
Sportpaardenhandel Nederland geeft aan dat de verkoop door professionele
handelaren en consumenten sinds 2022 inderdaad vrijwel is stilgevallen.
Er zijn echter geen openbare cijfers over de verkoop van paarden binnen
Nederland en of er sprake is van een verkoop van een professionele
handelaar aan een consument, of van een particulier aan een
particulier.
Mevrouw Teunissen had ook de vraag of ik het als optie zie om een
verplichte gezondheidskeuring in te voeren bij het verhandelen van
paarden, zodat de koper en het dier beter worden beschermd. Een
gezondheidskeuring bij aankoop is met name bij de aankoop van duurdere
paarden reeds standaardgebruik, zoals mevrouw Van der Plas aangaf. Dat
is al geregeld. Een gezondheidskeuring bij aankoop geeft informatie over
bepaalde gezondheidsaspecten op het moment van aankoop. Het is aan de
koper om te bepalen of en hoe uitgebreid hij het paard wil laten keuren.
Daarom wil ik dit niet verplichten.
Dan had mevrouw Teunissen de vraag of ik weleens op een paardenmarkt
geweest ben en of ik de opvatting deel dat welzijn en gezondheid op zo'n
markt niet voldoende kunnen worden gewaarborgd. Nee, ik ben niet op een
paardenmarkt geweest, maar ik zal u direct toch een en ander vertellen
over mijn ervaring met paarden. De NVWA houdt toezicht op het welzijn
van dieren die verkocht worden op paardenmarkten, en de organisatoren
van de paardenmarkt en de verkopers van paarden hebben zich te houden
aan de geldende wet- en regelgeving.
Toch ligt dit allemaal iets complexer, en daarmee kom ik weer terug op
de balans tussen koper en verkoper. U weet waarschijnlijk dat mijn
laatste post als landbouwattaché in Mexico is geweest. Dat is voor
Nederland na China de tweede markt op het gebied van Friese paarden. We
hebben daar op een gegeven moment problemen gehad. Die Friese paarden
spreken de Mexicanen enorm aan, omdat het grote paarden zijn. U kunt
zich voorstellen dat men dat in een machocultuur geweldig vindt. Maar
die Friese paarden horen wel ontzettend goed verzorgd te worden. Er
kwamen dus gewoon klachten, die wij natuurlijk als landbouwbureau ook
onderzocht hebben, dat het niet goed zou gaan met die paarden. Daar kwam
een hele discussie uit voort dat er iets mis zou zijn met die paarden.
Ik wijd hier even over uit om aan te geven hoe complex het soms kan
zijn. Maar wat bleek? Die paarden zijn gewend aan een hele goede
verzorging. Dus wij zijn toen begonnen met een verplichte cursus in
Mexico, waarbij wij de Mexicaan die zo'n paard aanschafte, ook helemaal
met Nederlandse begeleiding hebben opgevoed, van: jij koopt zo'n paard,
maar sta erbij stil dat je dit en dat dan allemaal goed geregeld moet
hebben. Ook qua voeding waren er zeker aandachtspunten. Daarna bleek er
met de paarden niets aan de hand te zijn. Het is gewoon heel belangrijk
— en daarom ben ik echt blij met deze wet — dat er een balans is tussen
de verantwoordelijkheid van degene die het paard koopt en de
verkoper.
Dan heb ik nog een paar overige punten. Allereerst de vraag van mevrouw
Teunissen over de noodzaak van gezonde fok die afneemt. De verkoper is
verplicht om een dier te verkopen waarvan het welzijn en de gezondheid
op orde zijn. Zo is het verboden om te fokken met gezelschapsdieren op
een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of
nakomelingen worden benadeeld. Dit staat los van de termijn van
bewijslastomkering. Een langere bewijslastomkering is in mijn ogen dan
ook niet nodig. Voor de erfelijke gebreken die aan het licht komen na de
termijn van de bewijslastomkering zal de koper in de meeste gevallen
goed kunnen aantonen dat de fokker fout gehandeld heeft; mijn collega
zei het net eigenlijk al.
Dan vroeg mevrouw Teunissen of ik hulp- en trainingsmiddelen wil
uitfaseren. Zoals ik tijdens het commissiedebat op 23 oktober vorig jaar
heb toegezegd, zal ik in het voorjaar, nadat ik met Dier&Recht heb
gesproken, in een verzamelbrief terugkomen op de hulp- en
trainingsmiddelen. U krijgt hier dus nog informatie over van mij.
Dan heb ik de vraag liggen van mevrouw Mutluer hoe een termijn van een
halfjaar zich verhoudt tot het feit dat het aantonen van erfelijke
aandoeningen heel ingewikkeld is voor de consument. Nogmaals, een
verkoper is altijd verplicht om een dier te verkopen waarvan het welzijn
en de gezondheid op orde zijn. Maar voor erfelijke gebreken die aan het
licht komen na de termijn van bewijslastomkering, zal de koper in de
meeste gevallen kunnen aantonen dat de fout bij de fokker ligt. Ik wil
dit vaak zeggen, want het is heel belangrijk. De snuitlengte bij
kortsnuitige honden is bijvoorbeeld pas vanaf een leeftijd van 1 jaar te
meten, maar kan in geen geval door de koper zijn veroorzaakt. Ik vind
een termijn van zes maanden voor de omgekeerde bewijslast dan ook een
geode balans.
Dan vroeg mevrouw Mutluer ook waarom ik er niet voor heb gekozen om een
uitzondering te maken voor erfelijke aandoeningen en risico's. De
consument heeft bij de aankoop van het dier de verantwoordelijkheid om
kritisch te zijn en na te gaan of het ouderdier gezond is. Nogmaals, de
fokker mag niet fokken als het welzijn en de gezondheid van het
ouderdier of de nakomelingen worden benadeeld. In het geval van
erfelijke gebreken die na de termijn van de bewijslastomkering aan het
licht komen, zal de koper goed kunnen aantonen dat de fokker fout zit.
Bovendien kan de koper een melding doen bij het meldpunt 144. Een
langere bewijslastomkering specifiek voor erfelijke aandoeningen is in
mijn ogen dan ook niet nodig.
Dan had mevrouw Van der Plas een vraag over de
fokkerijverordening.
De voorzitter:
U heeft eerst nog een interruptie van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Zelfs bij het kopen van een huis is de onderzoeksplicht van de koper
minder streng dan de informatieplicht van de verkoper, omdat die vaak
een professionele partij is. Is de staatssecretaris het met mij eens dat
zeker bij fokkerijen die hier dag in, dag uit mee bezig zijn, enige
professionaliteit ligt en dus ook een grote plicht om transparant te
zijn? Is hij het met mij eens dat het juist een extra belasting is voor
consumenten die naderhand te maken krijgen met erfelijke aandoeningen
die misschien iets minder zichtbaar zijn, waardoor zij enorme kosten
moeten maken en wellicht zelfs juridisch gedoe moeten ondervinden om een
en ander te bewijzen? In sommige gevallen is het wel heel makkelijk te
zien, zoals de staatssecretaris al aangaf; dat snap ik. Maar in andere
gevallen kan dit niet het geval zijn, waardoor de informatieplicht en de
verantwoordelijkheid van de verkopende partij wat zwaarder behoren te
wegen.
Staatssecretaris Rummenie:
Dit is problematisch, want dit wordt heel specifiek. Het is zelfs helaas
zo dat erfelijke aandoeningen vaak pas na langere tijd aan het licht
komen. Dat toont al aan dat één jaar niet ter sprake staat maar dat zes
maanden een goede balans is. Maar nogmaals, erfelijke aandoeningen zijn
met behulp van een specialist goed aan te tonen. Zoals mijn collega net
ook glashelder heeft uitgelegd, bestaat er op dat gebied gewoon een hele
heldere consumentenbescherming, die niet afhankelijk is van het omkeren
van de bewijslast.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat laatste snap ik; daar wordt niet aan getornd. Maar het gaat me met
name om de voorfase, waarin je eventueel een specialist moet benaderen
om het een en ander te onderzoeken. Ik denk dat de staatssecretaris heel
goed weet dat sommige mensen die mogelijkheden niet hebben, die kennis
niet hebben of die middelen niet hebben. Daar zit met name mijn
zorgpunt. Ik hoop dat de staatssecretaris dat onderdeel ook begrijpt, en
daar misschien iets van vindt. Daar doelde ik met name op.
Staatssecretaris Rummenie:
Dat begrijp ik. Daarom begon ik mijn verhaal met: dan praten we over die
andere wet. U weet dat ik daarmee bezig ben. Ik ben ook bezig met die
hondjes met te korte snuiten. Maar dan praten we over een andere wet.
Dan praten we over de Wet dieren, die ziet op dierenwelzijn.
De voorzitter:
Oké, hartelijk dank. Tot zover de vragen. Gaat u vooral verder.
Staatssecretaris Rummenie:
Mevrouw Van der Plas heeft mij gevraagd in te gaan op de
Fokkerijverordening en op hoe deze wet een probleem oplost dat er
misschien niet eens is. In het Besluit houders van dieren staan regels
met betrekking tot het fokken van gezelschapsdieren. Het is verboden te
fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de
gezondheid van het ouderdier of de nakomeling worden benadeeld. Een
consument kan melding maken van overtreding van deze wetgeving als er
sprake blijkt te zijn van een erfelijke aandoening. U heeft dus gelijk;
dit is al geregeld in de Wet dieren en het Besluit houders van
dieren.
Dan heb ik nog een vraag van mevrouw Mutluer, over de publiekscampagne.
Als het gaat om bewustwording van het aanschafproces van dieren, wil ik
eerst het onderzoek afwachten — daar verwees mijn collega net al naar —
waarin er wordt gekeken hoe het aanschafproces verloopt. Dat gaat ook
over impulsaankopen. Daarna zal ik besluiten of een publiekscampagne het
juiste middel is. Bij het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren
is trouwens al goede, duidelijke informatie beschikbaar over de aanschaf
van een dier.
Dan kom ik op de amendementen op de stukken nrs. 11 en 12. Het
amendement op stuk nr. 11 betreft het verbieden van de onlineverkoop van
dieren. Online kan heel gericht en direct informatie over het dier
worden verstrekt aan een potentiële koper. Dit gebeurt ook al,
bijvoorbeeld op Marktplaats. Er wordt toezicht gehouden op verkopers die
gebruikmaken van een online handelsplaats. Het is dus niet zo dat deze
handel buiten het zicht plaatsvindt. De Europese
Digitaledienstenverordening bevat daarnaast
zorgvuldigheidsverplichtingen voor online marktplaatsen, waaronder een
verbeterde traceerbaarheid van handelaren. In het voorstel voor de
Europese verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten,
staan aanvullende vereisten voor het online aanbieden van dieren.
Hiermee wordt de traceerbaarheid van online handelaren vergroot. Er zijn
geen aanwijzingen dat er vaker dierenwelzijnsproblemen optreden bij
dieren die naar aanleiding van een onlineadvertentie zijn gekocht dan
bij dieren die op een andere wijze onder de aandacht zijn gebracht bij
de kopers. Een verbod is daarmee een maatregel die in mijn ogen niet
proportioneel, noodzakelijk of geschikt is. Ik ontraad het amendement
dus, mevrouw Teunissen.
Ik had nog een amendement van u. Dat gaat over een verbod op de verkoop
van dieren door bepaalde bedrijven, waaronder in elk geval tuincentra.
Er gelden sinds 2014 regels voor het bedrijfsmatig verkopen van dieren.
Deze regels zien onder andere toe op de vakbekwaamheid van medewerkers
die de dieren verzorgen, op het dierenwelzijn zelf en op het informeren
van de koper van het dier. De afgelopen jaren heeft de Landelijke
Inspectiedienst Dierenwelzijn alle dierenwinkels en tuincentra
geïnspecteerd. Uit die inspecties blijkt geen noodzaak om de verkoop van
dieren in dierenwinkels en tuincentra in zijn geheel te verbieden.
Bovendien is een verbod niet eenvoudig te realiseren vanwege de
diversiteit van aanbieders van dieren. Daarmee is er een groot risico op
ongewenste bijeffecten van een verbod. Ik roep mensen op hun
verantwoordelijkheid te nemen en goed na te denken voordat ze een
huisdier aanschaffen. Ik ontraad het amendement.
De voorzitter:
En daarmee bent u aan het einde van uw termijn. Zijn er onbeantwoorde
vragen blijven liggen, die graag nog een antwoord vereisen? Meneer
Koops, heeft u een onbeantwoorde vraag?
De heer Koops (NSC):
Het betreft een vraag die ontstaan is door de toelichting van de
staatssecretaris zojuist, namelijk over hoe dat halve jaar een goede
afweging, goede balans treft tussen rechtszekerheid in het
handelsverkeer enerzijds en de bescherming van de consument anderzijds.
Dat raakte mij zo, omdat ik de memorie van toelichting bij de
oorspronkelijke wet voor mij heb liggen. Daar staat echt met zoveel
woorden het tegenovergestelde in. Daar staat: "Een jaar
bewijslastomkering leidt voor de huisdierenbranche niet tot substantieel
grotere lasten". De meest voorkomende problemen bij veel verkochte
huisdieren uiten zich in de regel niet vaak in de periode van zes tot
twaalf maanden. Daarom werd destijds van dat jaar dus niet een halfjaar
gemaakt door het kabinet. Waar ik de vinger maar niet achter krijg, is
wat nu het springende punt is voor het kabinet om er nu een halfjaar van
te maken? Dan zie ik heus wel dat u er iets mee moet, omdat de motie van
het lid Ellian, via die route van de Eerste Kamer, is aangenomen, maar
dat is wat anders dan dat u nu zegt: dat halfjaar in plaats van dat
jaar, zoals oorspronkelijk door het kabinet werd voorgestaan, is wel een
goede balans. Wat heeft het kabinet nu tot dit nieuwe inzicht gebracht
dat een halfjaar de goede balans is?
Staatssecretaris Rummenie:
Ik dacht dat ik daar al antwoord op had gegeven, ook mijn collega. Ik
heb de indruk dat de hele ochtend er twee dingen door elkaar spelen. We
hebben het vandaag over consumentenbescherming, terwijl de problemen
waar u alsmaar op hint, in een andere wet geregeld zijn. Daarnaast heeft
mijn collega ook nog aangegeven dat u deze termijn niet nodig heeft voor
als er echt ernstige problemen zijn — ik heb ze gespecificeerd — want in
Nederland bestaat er ook al een bescherming van de koper. Eerlijk gezegd
zie ik het probleem dus niet. Ik wil er nog wel verder op ingaan. Ik
denk dat we vandaag te weinig aandacht hebben gegeven aan het omgekeerde
effect van een langere termijn. We hebben het hier over dieren; we
hebben het niet over koelkasten. Als u de koper bent, dan ligt er in
mijn ogen meer druk op u bij een omkering van de bewijslast van zes
maanden dan bij een jaar. Begrijpt u wat ik bedoel? Ik heb die andere
kant nog niet zo belicht gehoord. Ik begrijp echt ook de zorgen van de
Partij voor de Dieren. Als iemand een dier koopt, dan vind ik uiteraard
dat de verkoper moet nakomen wat hij behoort na te komen. Maar ik denk
dat juist daarom deze zes maanden een goede balans is, omdat degene die
het dier koopt toch echt moet beseffen wat voor verantwoordelijkheid hij
neemt. Hij kan niet na acht of weet ik veel hoeveel maanden eindeloos
zeggen: ja, maar ik heb nu nog steeds die omgekeerde bewijslast. Daar
kunnen andere redenen bij spelen, ook voor de koper. Als er echt
ernstige problemen zijn, wat ik net ook in mijn beantwoording heb
aangetoond, dan is dat door een veterinair specialist duidelijk vast te
stellen en hoeft daar geen discussie over te zijn.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Verder vragen nog in deze termijn? Nee? Dan zijn we
aangekomen bij de tweede termijn van de Kamer. Er is toch nog een vraag
van de heer Smitskam.
De heer Smitskam (PVV):
Ik heb ook nog een vergadering van de parlementaire enquêtecommissie
Corona. Die is inmiddels een halfuur gaande, dus ik wil deze vergadering
graag verlaten.
De voorzitter:
Daar krijgt u alle toestemming voor.
De heer Smitskam (PVV):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank dat u bij ons was. Dan zijn we aangekomen bij de tweede termijn van
de Kamer. De indicatie is een derde van uw oorspronkelijke spreektijd en
u kunt natuurlijk ook moties indienen. Dan is natuurlijk het woord aan
mevrouw Teunissen. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb enkele concluderende opmerkingen. Wat het
kabinet nu doet, dus het terugdraaien van de bewijslasttermijn van een
jaar naar zes maanden, vind ik te mager onderbouwd. Als ik de betogen
van de bewindslieden zo hoor, is het devies vooral: het is een Europese
lijn, die moeten we implementeren en we moeten een goede balans vinden.
Ik heb eigenlijk te weinig gehoord waarom er nu sprake zou zijn van een
disbalans. Ik heb daar echt naar gezocht. Het enige wat ik hoor, is dat
de paardensector zelf zegt dat hun handel vrijwel stil is komen te
liggen, maar het kabinet kan dat dan weer niet onderbouwen met cijfers.
Daar zit voor mij de crux. Er is niet deugdelijk geanalyseerd wat het
betekent voor het dierenwelzijn als we dit doen. Wat betekent het voor
de bescherming van de consument? Wat betekent het voor de
rechtsgelijkheid wat betreft producten en dieren en hoe die worden
behandeld? Wat mij betreft is de onderbouwing van dit wetsvoorstel
gewoon te mager.
Voorzitter. Dan kom ik op drie moties, die ik ook naar aanleiding van de
beantwoording van de bewindslieden wil indienen. We hebben het even
gehad over het verbieden van hulp- en trainingsmiddelen. Daarover heeft
de Kamer in 2021 ook al een motie aangenomen, dus ik vind het echt te
weinig als de staatssecretaris zegt daar in het voorjaar nog op terug te
komen in een verzamelbrief. We zijn het er al over eens geweest dat er
een verbod moet komen, dus vandaar deze motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Tweede Kamer in 2021 een motie heeft aangenomen
waarmee de regering wordt verzocht een verbod in te stellen op alle
dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen (motie-Graus 28286, nr.
1175);
constaterende dat het voorgaande kabinet deze motie heeft uitgevoerd
door een jarenlang onderzoek uit te zetten naar de beleving van de
honden- en paardensector over bepaalde trainingsmiddelen;
constaterende dat, nu de resultaten van het onderzoek binnen zijn, de
staatssecretaris laat weten geen hulp- en trainingsmiddelen te zullen
uitfaseren;
overwegende dat de motie-Graus hiermee niet is uitgevoerd;
verzoekt de regering alsnog te komen met een algemene maatregel van
bestuur waarmee een verbod wordt ingesteld op alle dieronvriendelijke
hulp- en trainingsmiddelen, conform de eerder aangenomen motie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.
Zij krijgt nr. 13 (36163).
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter. De tweede motie gaat over de gezondheidskeuring. De
staatssecretaris zei dat deze standaard is bij duurdere paarden. In de
praktijk zien we dat de gezondheidskeuring bij dieren, dus ook bij
andere paarden, zeker niet standaard is. Die standaard, de verplichting
van de gezondheidskeuring, kan er juist voor zorgen dat we al aan de
voorkant voorkomen dat erfelijke aandoeningen zich voordoen. Vandaar de
volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat paardenhandelaren standaard geen gezondheidskeuring
doen voorafgaand aan de verkoop van een dier;
constaterende dat als de koper wel een gezondheidskeuring doet, diegene
daar zelf voor moet betalen;
overwegende dat een gezondheidskeuring voorafgaand aan de verkoop van
een dier belangrijk is om te garanderen dat een gezond dier wordt
verhandeld;
overwegende dat een gezondheidskeuring voorafgaand aan de verkoop er
tevens voor zorgt dat de fokker of handelaar aan de bewijslast kan
voldoen indien een dier wel ziek wordt;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe een gezondheidskeuring verplicht
kan worden gesteld bij het verhandelen van een paard,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.
Zij krijgt nr. 14 (36163).
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter. Tot slot heb ik nog een motie over paardenmarkten. Het is
jammer dat de staatssecretaris nog nooit op een paardenmarkt is geweest.
Ik zou hem zeker willen uitnodigen om dat wel eens te gaan doen. Kijk,
we hebben deze discussie hier al jaren. De NVWA doet controles, maar
tegelijk zijn er ook grote bezuinigingen geweest op de NVWA. We zien in
de praktijk dat grove misstanden voortduren op paardenmarkten. Door
paarden gewoonweg niet via paardenmarkten, maar via degelijke fokkerijen
te verhandelen, kan je dus ook weer voorkomen dat er vroegtijdig
gebreken ontstaan. Vandaar de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Tweede Kamer al in 2018 een motie heeft aangenomen
om impulsaankopen tegen te gaan, maar deze motie nooit is
uitgevoerd;
constaterende dat met de Aanpassingswet bewijslasttermijn
consumentenkoop levende dieren de stimulans om gezonde dieren te fokken
afneemt;
constaterende dat op paardenmarkten veel ongezonde dieren worden
verhandeld, met nauwelijks of geen controle;
constaterende dat op paardenmarkten tevens regelmatig ernstige
dierenmishandeling en dierverwaarlozing worden aangetroffen;
verzoekt de regering om over te gaan tot een verbod op
paardenmarkten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.
Zij krijgt nr. 15 (36163).
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter. Tot slot wil ik de bewindslieden hartelijk bedanken voor de
uitgebreide en toch degelijke beantwoording. Dank u wel.
De voorzitter:
Kijk, dat is hartstikke fijn. U ook bedankt. Heeft de heer Ellian nog
een vraag?
De heer Ellian (VVD):
Ja, ik heb nog een vraag voor de administratie. Handhaaft mevrouw
Teunissen alle amendementen?
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik ga mij daar nog even op beraden. Daar kom ik dus nog op terug.
De voorzitter:
Dan gaan we dat nog zien.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik heb nog een vraag aan mevrouw Teunissen over de motie over de
gezondheidsverklaring of het gezondheidsonderzoek. In de motie hoor ik
niet hoe zich dat specificeert. Het is natuurlijk heel breed om te
zeggen: verplicht gezondheidsonderzoek. Maar wat moet er dan precies
worden onderzocht? Hoe ver gaat dat?
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Het gaat om een keuring vooraf. Net is uitgebreid aan bod gekomen dat we
vaak bij paarden zien dat erfelijke aandoeningen naar boven komen, ook
als het paard gekocht is. De Partij van de Dieren wil met deze maatregel
voorkomen dat erfelijke aandoeningen alsnog kunnen optreden. Het is dus
gewoon een extra stimulans. In de motie pleiten we nu dus voor een
onderzoek. Ik vraag de minister ook om een nadere specificatie. Het gaat
dus nog niet direct om het invoeren van een keuring, want we moeten wel
goed kijken naar de manier waarop dat gaat en wat er dan exact wordt
gekeurd, afhankelijk van het soort aandoeningen dat zich vaak
voordoet.
De voorzitter:
Goed. Hartelijk dank. Dan is het woord aan de heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Uiteraard dank ik beide bewindspersonen voor de
beantwoording en uiteraard ook de ondersteuning die hen vandaag
vergezelt. Volgens mij hebben we een goede gedachtewisseling gehad over
het voorstel van de regering. Volgens mij ben ik duidelijk geweest in
mijn eerste termijn. Het is natuurlijk niet gek dat de VVD-fractie prima
kan leven met de zesmaandentermijn.
Ik zou nog twee zaken willen benadrukken. Eén. Ik heb dieren en kleding
niet gelijk willen stellen. Dat zou gek zijn. Het enige wat ik wilde
illustreren met de kwestie van de wettelijke bedenktermijn van veertien
dagen bij kleding is dat je ziet welke prikkel daarbij ontstaat bij de
koper. Het gaat om de verdeling van risico's. Dat is volgens mij waar
het over gaat. Het gaat namelijk om de bewijslast. Ik kan niet overzien
hoe je ervoor zorgt dat bijvoorbeeld paarden op een nette manier
gehouden worden. Dat overstijgt ook volstrekt mijn kennis en
portefeuille. Het gaat vooral om de vraag hoe je de risico's op zo'n
manier verdeelt dat consumenten én verkopers beschermd worden. Bij
woningen is dat niet anders. Ook daarmee wil ik weer niet zeggen dat
dieren en woningen gelijkgesteld kunnen worden. Dat wil ik allemaal niet
zeggen. Alleen, ik denk dat het normaal is om naar andere voorbeelden te
kijken om na te gaan wat de verdeling met de prikkel bij mensen
doet.
Ik ga me beraden op alle amendementen. Ik wacht af wat mevrouw Teunissen
doet. Ik zal me met mijn collega-woordvoerder Landbouw beraden op het
amendement-Van der Plas over landbouw en dierenwelzijn.
De voorzitter:
Zeker. Hartelijk dank. De heer Koops, aan u het woord.
De heer Koops (NSC):
Meneer de voorzitter, ik houd het heel kort. Heel hartelijk dank aan het
kabinet voor de zorgvuldige voorbereiding. Dat geldt voor het gehele
gezelschap dat daar zit.
Ik blijf mijn aarzelingen houden — dat zeg ik maar gewoon — bij de
voorbereiding van dit wetsvoorstel over hoe bij dat halfjaar is
uitgekomen. Ik heb heel goed gehoord wat u daarover gezegd heeft. Daar
gaan wij ons op beraden, net als op de amendementen en de moties.
Dank u.
De voorzitter:
Goed. Hartelijk dank. Mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ook namens mij hartelijk dank aan de beide
staatssecretarissen. Ik vond het leuk om een keertje een discussie te
voeren met de Landbouwstaatssecretaris. Dat overkomt een
JenV-woordvoerder niet vaak. U heeft mijn bijdrage kunnen horen. Wij
zijn superkritisch op deze wetswijziging en overwegen tegen te stemmen.
Ik heb wel gehoord dat we allen zoekende zijn naar een balans.
Naar aanleiding van de discussie die we net hebben gehad, wil ik een
motie indienen om in ieder geval de consumenten veel meer te wijzen op
hun rechten en plichten, ook in het licht van de impulsaankopen die
kunnen plaatsvinden en het recht ten aanzien van de bewijstermijn. Die
motie luidt als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat consumenten goed geïnformeerd moeten worden over hun
rechten en de bewijslasttermijn;
verzoekt de regering om, in samenwerking met onder andere
consumentenorganisaties en dierenwelzijnsorganisaties, een
publiekscampagne op te zetten die consumenten informeert over hun
rechten en plichten en ook over de bewijstermijn bij de aankoop van
levende dieren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mutluer en Teunissen.
Zij krijgt nr. 16 (36163).
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik heb de staatssecretaris van Landbouw gehoord over het onderzoek dat
nog gaande is. Dat weet ik, maar ik wil daar niet heel lang op wachten.
Die inzichten kunnen vast meegenomen worden, maar ik denk dat het
ontzettend belangrijk is dat deze campagne plaatsvindt. Deze motie was
overigens mede ingediend door mevrouw Teunissen. Dat wilde ik er nog
even bij zeggen.
Daarmee heb ik mijn bijdrage geleverd, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk. Als laatste is het woord aan mevrouw Van der
Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel. Dank aan de bewindspersonen Rechtsbescherming en LVVN voor
de antwoorden en de verduidelijking op sommige punten.
Ik wil nog even aanstippen dat we hier zitten omdat de voormalig
minister de Europese wetgeving verkeerd had geïnterpreteerd. We komen
dus niet met iets compleet nieuws, want dit was eigenlijk al zo. Door
die verkeerde interpretatie hebben we de wetgeving van destijds
"onthamerd", zoals we dat hier noemen. Volgens mij was het een
hamerstuk, maar toen hebben we gezegd: laten we dat niet als hamerstuk
afdoen, want hier gaat iets mis. Vervolgens zijn we twee jaar verder en
behandelen we deze wetgeving weer. Dat is hoog tijd, want wat er nu
gebeurt ...
Ik wil even terugkomen op de paarden. De handel daarin is stil komen te
liggen. Handelaren verkopen niet meer aan particulieren nu we met die
termijn van twaalf maanden zitten. Dat ligt stil. Het gevolg daarvan wil
ik meegeven aan de leden, zodat ze dat mee kunnen nemen in hun
overweging om wel of niet voor deze wet te stemmen. Particulieren gaan
nu aan particulieren verkopen. Als een particulier een paard of pony aan
een andere particulier verkoopt, is er helemaal geen rechtsbescherming.
Die is er gewoon niet. Ik wil daarvoor waarschuwen.
We nemen hier vaak met heel sympathieke gedachten een wet aan, die
vervolgens verkeerd uitpakt. Dat zien we bij andere wetgeving ook. Ik
noem de Wet betaalbare huur. We dachten dat de huur voor iedereen
betaalbaar zou worden, maar het gevolg van die wet is dat er massaal
appartementen worden verkocht en dat huurders nog minder kans hebben op
een woning. Ik wil de leden dus meegeven om echt heel goed te kijken
naar wat we hier gaan doen, zodat het geen averechts effect heeft.
Ik wil ook nog even het volgende opmerken. Sommige leden schetsen het
beeld dat paardenfokkers slechte mensen zijn, die ongezonde dieren
afleveren en alleen maar uit zijn op geld. Maar mind you: in de
achterban van de Partij voor de Dieren zitten heel veel
paardenliefhebbers. De Partij voor de Dieren wil goed voor de dieren
zorgen. Heel veel paardeneigenaren — ik noem ze weleens gekscherend
"paardenmeisjes" — vinden de Partij voor de Dieren een fantastische
partij, omdat die opkomt voor de dieren. Maar die paardeneigenaren, die
al dan niet stemmen op BBB of op de Partij voor de Dieren, zijn bijna
allemaal mensen die houden van hun dieren en die een gezond dier willen.
Zij zijn dag en nacht bezig met het verzorgen van de paarden.
Natuurlijk, excessen zijn er altijd; dat is in elke sector zo. Ik weet
zelf nog dat ik 8, 9 jaar was en naar de manege ging. Ik kon er niet
vaak genoeg zijn: borstelen, aaien, voeren. Op latere leeftijd ben ik
gestopt, want ik wilde liever naar de kroeg. Ik had dus geen tijd meer.
Verstandige beslissing. Ik had ook geen eigen pony, dus er werd niks
verwaarloosd; wees niet bang. Maar heel veel mensen gaan door met
paarden. Dat zijn echt paardenliefhebbers. Ik wil het beeld dus wel een
beetje weghalen dat het een soort van schimmige sector is waarin
allemaal dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen en dat
het alleen maar om geld gaat.
Voorzitter. Tot slot wil ik nog even het volgende benadrukken. Dank voor
de antwoorden van de staatssecretaris van LVVN, de heer Rummenie, op het
gebied van wat er al aangepakt kan worden via bijvoorbeeld de
Fokkerijverordening en de controles via de NVWA. Dierenmishandeling is
al verboden. Daar hebben we al wetgeving voor. Dat kan al aangepakt
worden. Over de katten met vouworen en naaktkatten hebben we een paar
maanden geleden uitgebreid gedebatteerd. Die worden ook al verboden. We
hebben een positieflijst van dieren. Als een dier daar niet op staat,
mag je ze niet houden. Dus sorry, er gebeurt al echt heel erg veel. Het
is niet zo dat deze wet er nu voor gaat zorgen dat alles verandert.
Alles wat ik hier heb gezegd even in beschouwing genomen, vraag ik de
leden om dat wel goed mee te nemen in hun overwegingen en om geen dingen
te doen waar we later spijt van krijgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Waarvan akte. Hartelijk dank. Dan zij wij aan het einde van de tweede
termijn gekomen. Hebben de bewindspersonen nog tijd nodig voor hun
oordeel over de moties of niet? Tien minuutjes. Oké. We lopen al aardig
uit de tijd, dus we gaan echt om 13.10 uur weer verder. Ik schors tot
dan.
De vergadering wordt van 13.00 uur tot 13.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, welkom terug bij het laatste gedeelte van dit
wetgevingsoverleg, de tweede termijn van de zijde van het kabinet. We
hebben nog enkele vragen openstaan en we hebben natuurlijk de
appreciatie van de ingediende moties. Ik geef als eerste het woord aan
de staatssecretaris Rechtsbescherming.
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb geen nadere opmerkingen.
De voorzitter:
Dan zijn we snel klaar. De volgende staatssecretaris is aan het
woord.
Staatssecretaris Rummenie:
Ik doe de moties, als u dat goed vindt. Allereerst de motie op stuk nr.
13 van mevrouw Teunissen over hulp- en trainingsmiddelen. Mevrouw
Teunissen, uit het onderzoek is gebleken dat er geen hulp- en
trainingsmiddelen als dieronvriendelijk kunnen worden aangewezen. Het is
meer hoe je ermee omgaat. Ik zou dan ook niet weten welke middelen ik
zou moeten verbieden om uitvoering te geven aan deze motie. Daarom heb
ik aangegeven een afwegingskader te ontwikkelen en in gesprek te zijn
met Dier&Recht. Ik ontraad deze motie dus.
Dan de motie op stuk nr. 14 over een verplichte
gezondheidskeuring.
De voorzitter:
Maar eerst nog een vraag van mevrouw Teunissen. Die gaat over de eerste
motie, denk ik.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik weet niet of ik het niet goed heb gehoord, maar op welke wijze wil de
staatssecretaris dan de misstanden die er zijn met hulp- en
trainingsmiddelen — het gaat inderdaad over hoe mensen ermee omgaan —
aanpakken?
Staatssecretaris Rummenie:
Dat gaf ik mevrouw Teunissen net even aan. Ik wil tot een afwegingskader
komen waarbij we misschien meer specifiek op papier kunnen zetten hoe je
met deze trainingsmiddelen omgaat om eventuele dieronvriendelijke
praktijken te voorkomen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Rummenie:
De motie op stuk nr. 14 over een verplichte gezondheidskeuring ontraad
ik. Dat is in de praktijk echt niet nodig. Het gebeurt al. Het is duur.
Het geeft onterecht een idee van meer zekerheid: je ondervangt niet
alles. De kern is in feite: het is aan de koper. Ik ontraad deze motie
dus.
De voorzitter:
Toch nog een vraag van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dit toont wat mij betreft precies het probleem waar we het vandaag over
hebben gehad. "Het gebeurt al door de koper". Ik wil juist onderzoeken
of er mogelijk kosten voor de koper voorkomen kunnen worden door een
keuring vooraf te laten doen. De staatssecretaris zegt weer dat het de
standaard is. Het is de standaard bij duurdere paarden, zoals in het
voorbeeld dat de staatssecretaris heeft geschetst, maar helemaal nog
niet bij alle paarden. Dus wat dat betreft laat ik mijn motie
staan.
De voorzitter:
Gaat u verder, staatssecretaris.
Staatssecretaris Rummenie:
Dan de motie op stuk nr. 15, ook van mevrouw Teunissen, over een verbod
op paardenmarkten. Die ontraad ik ook. Het verbieden van paardenmarkten
is een vergaande maatregel, mevrouw Teunissen. Er is wet- en regelgeving
die toeziet op dierenwelzijn en de gezondheid van paarden op markten.
Hier wordt op gehandhaafd door de NVWA. Ik zie daarom echt geen reden om
paardenmarkten te verbieden. Ik ontraad 'm dus. Maar ik ga uiteraard wel
graag een keer met u op bezoek.
Dan had ik nog de motie op stuk nr. 16 van mevrouw Mutluer ten aanzien
van een campagne. Die motie vind ik ontijdig. Ik wacht het onderzoek af,
maar ik wil tegen mevrouw Mutluer zeggen dat ik een campagne niet
uitsluit.
Dat waren wat mij betreft de moties.
De voorzitter:
Oké. Hartelijk dank. "Ontijdig" zei u dus?
Staatssecretaris Rummenie:
Ontijdig.
De voorzitter:
Hartstikke goed. Zijn er nog vragen van de leden in deze termijn? Dat is
niet het geval.
We hebben de toegestoken hand van de staatssecretaris dat hij samen met
mevrouw Teunissen een paardenmarkt gaat bezoeken. Hartstikke mooi.
Misschien kunnen we er een commissiewerkbezoek van maken.
Ik dank de staatssecretarissen en hun ondersteuning voor hun komst naar
de Kamer. Hartelijk dank aan de ondersteuning dat we even mochten
uitlopen in de tijd. Dat wordt zeer gewaardeerd. Dank aan onze griffie,
natuurlijk. Dank aan de leden voor hun inbreng. Heeft u nog een punt,
mevrouw Van der Plas? Ja, volgende week dinsdag wordt er gestemd over
deze zaken. Daarmee sluit ik dit wetgevingsoverleg. Wel thuis.
Sluiting 13.15 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
---|