[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uitvoering van de motie van de leden Beckerman en Bushoff over niet langer doorprocederen tegen gedupeerden die een rechtszaak tegen de Staat hebben gewonnen (Kamerstuk 36600-VII-97)

Gaswinning

Brief regering

Nummer: 2025D02593, datum: 2025-01-23, bijgewerkt: 2025-01-24 08:20, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33529 -1274 Gaswinning.

Onderdeel van zaak 2025Z01160:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte Voorzitter,

Op 5 december jl. heeft uw Kamer de motie Beckerman/Bushoff aangenomen, die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat niet langer wordt doorgeprocedeerd tegen gedupeerden van de gaswinning in het Groningenveld.1 Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitvoering van deze motie. Daarbij wil ik vooropstellen dat ik de intentie van de motie, het voorkomen dat gedupeerden door de gaswinning in Groningen nog meer leed ervaren door het voortslepen van een rechtszaak en de bijbehorende onzekerheid, van harte onderschrijf. Situaties waarin bewoners met schade in het aardbevingsgebied klem zijn komen te zitten en soms verwikkeld zijn geraakt in een langdurige juridische strijd, zijn voor mij mede de motivatie geweest om staatssecretaris te worden. De gevolgen die het doorprocederen heeft voor mensen kunnen groot zijn en daar mag niet lichtzinnig mee omgegaan worden. Om die reden gaat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), in lijn met de wens van de Kamer, in beginsel niet meer in hoger beroep tegen rechtbankuitspraken die gedupeerden in het gelijk stellen, zoals aangekondigd in een Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger van 6 maart 2023.2 Uw Kamer is hierover uitgebreider geïnformeerd in mijn Kamerbrief van 28 november jl.3 en tijdens de technische briefing over het beginsel dat het IMG niet meer in hoger beroep gaat op 11 december jl.

De motie roept het kabinet op om verder te gaan dan het uitgangspunt dat het IMG in beginsel niet meer in hoger beroep gaat, door dit geheel niet meer toe te staan. Dat zou dan ook gelden voor de uitzonderlijke situatie dat een rechtbankuitspraak bredere consequenties heeft voor de schadeafhandeling en het voorkomen van verschillen tussen bewoners. Hoezeer ik de strekking van de motie om gedupeerden niet langer in onzekerheid te laten verkeren ook steun, kan ik dit gevolg niet voor mijn rekening nemen. Dit zou namelijk indruisen tegen het algemeen belang van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor alle gedupeerden, dat gemoeid is met een consistente werkwijze van het IMG. Ook zou hiermee afbreuk worden gedaan aan de bevoegdheid van elk bestuursorgaan om in hoger beroep te gaan. Hierna licht ik beide elementen toe.

In de Algemene wet bestuursrecht4 (Awb) is vastgelegd dat zowel een belanghebbende als een bestuursorgaan in hoger beroep kan gaan tegen een rechtbankuitspraak. Een belanghebbende zal meestal hoger beroep instellen als hij een concreet individueel belang heeft bij een herbeoordeling van de rechtbankuitspraak in de specifieke casus (de ‘controlefunctie’ van het hoger beroep). Voor een bestuursorgaan ligt dat anders: dat zal doorgaans ook, of zelfs voornamelijk, hoger beroep instellen omdat het wil weten hoe de hoogste rechter denkt over de manier waarop het zijn taak uitvoert. Vanwege rechtszekerheid dus (de ‘rechtseenheids- of rechtsontwikkelingsfunctie’ van het hoger beroep). Het IMG gaat hierin een stap verder door uitsluitend nog hoger beroep in te stellen vanuit dat rechtszekerheidsbelang. In de schadeafhandeling gaat het daarbij onder meer om het kunnen hanteren van een eenduidige werkwijze, om zo een gelijke behandeling van alle aanvragers en de uitvoerbaarheid van de schadeafhandeling als geheel te waarborgen.5 Zoals ik in mijn Kamerbrief van 28 november jl. heb toegelicht, was dat belang in het geding in de zaak die aanleiding gaf tot de motie.

Ik heb als staatssecretaris bovendien geen juridische middelen ter beschikking om het IMG te verbieden dit te doen. Ik heb daar wel goed naar gekeken. Het instellen van hoger beroep is immers een bevoegdheid die aan het IMG als zelfstandig bestuursorgaan toekomt. Zoals onder meer in eerder genoemde Kamerbrief gemeld, bestaat de ‘aanwijzingsbevoegdheid’ die ik op grond van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen heb, uit het kunnen geven van beleidsregels over de taakuitoefening. Die beleidsregels blijven – zo blijkt ook expliciet uit de wetsgeschiedenis6 – beperkt tot algemene regels over de taakuitoefening. Ik kan daarmee dus geen regels stellen die op individuele zaken betrekking hebben en ook niet een wettelijke bepaling opzij zetten. Voor zover de motie die de regering verzoekt “te zorgen dat er niet langer wordt doorgeprocedeerd tegen gedupeerden” bedoeld is als een resultaatsverplichting die tot mij is gericht, kan ik hier dus geen uitvoering aan geven.

De wens van de Kamer om te voorkomen dat het voorgaande leidt tot schrijnende situaties op individueel niveau, dan wel in zulke situaties een oplossing voor de gedupeerde te kunnen garanderen, begrijp ik goed. Ik zet mij dagelijks in voor het realiseren van verbetering voor de gedupeerden van de gaswinning en er zijn ook op dit gebied belangrijke stappen gezet, waaronder het intrekken van alle lopende hoger beroepen door het IMG in maart 2023 en de toepassing van het uitgangspunt dat het IMG in principe geen hoger beroep meer instelt.7 Ik zie geen mogelijkheden en het is ook onwenselijk om de uitzonderlijke situatie waarin dit nog wel gebeurt volledig uit te sluiten. Ook wanneer een afweging over het al dan niet instellen van hoger beroep bij het kabinet zou liggen, kan namelijk niet voorbij worden gegaan aan het bredere belang van een goede, gelijke schadeafhandeling voor bewoners in het hele effectgebied. Kortom, ik onderschrijf de geest van de motie en in principe wordt niet doorgeprocedeerd tegen gedupeerden. Echter, in bepaalde specifieke gevallen, zoals hierboven toegelicht, zie ik geen mogelijkheid voor het IMG om niet in hoger beroep te gaan. Het handelingsperspectief dat ik zie, ligt dan ook in het zoveel mogelijk beperken van de negatieve gevolgen voor de belanghebbende(n). Wat daarin nodig en mogelijk is, is afhankelijk van de specifieke situatie. Hier blijf ik mij onverminderd voor inzetten.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Herstel Groningen

Eddie van Marum


  1. Kamerstukken II 2024/25, 36600 VII, nr. 97. Voor de motie stemden de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, het CDA, FVD en de PVV, de leden van de overige fracties ertegen.↩︎

  2. Kamerstukken II 2022/23, 33529, nr. 1121.↩︎

  3. Kamerstukken II 2024/25, 33529, nr. 1263.↩︎

  4. Artikel 8:104, eerste lid.↩︎

  5. Zie de Kamerbrief van 6 maart 2023, Kamerstukken II 2022/23, 33529, nr. 1121, p. 1, waarin dit rechtszekerheidsbelang is vervat in de formulering “als de uitspraken bredere consequenties hebben voor de schadeafhandeling en het voorkomen van verschillen tussen bewoners”.↩︎

  6. Zie Kamerstukken II 2001/02, 27426, nr. 21, de toelichting bij het amendement Scheltema-De Nie c.s. waarmee het artikel (toen nog genummerd 14a) werd geïntroduceerd: Het kan gewenst zijn dat de minister vooraf via algemene regels aangeeft op welke wijze hij vindt dat de taakuitoefening moet plaatsvinden, daarbinnen behoudt het zelfstandig bestuursorgaan de ruimte om de taak naar eigen inzicht uit te oefenen. Met dit amendement werd de bevoegdheid opnieuw in het wetsvoorstel opgenomen nadat een artikel met exact dezelfde formulering eerder na advisering door de Raad van State was geschrapt omdat deze bepaling niet zou passen bij zelfstandige bestuursorganen die vanwege onafhankelijkheid en deskundigheid waren ingesteld en ook niet in algemene zin geregeld zou moeten worden, maar bij bijzondere wet; zie Kamerstukken II 2001/02, 27426, nr. A, p. 5 en 7, en nr. 57, p. 4.↩︎

  7. Na 6 maart 2023 heeft het IMG alle 7 op dat moment lopende hoger beroepen ingetrokken. In 30 beroepszaken over fysieke schade die sindsdien aan de orde zijn geweest waarin een aanvrager in het gelijk is gesteld, is door het IMG afgezien van het instellen van hoger beroep.↩︎