Debat over de veiligheid op Nederlandse universiteiten (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D02659, datum: 2025-01-23, bijgewerkt: 2025-01-24 10:44, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-01-23 16:25: Debat over de veiligheid op Nederlandse universiteiten (Plenair debat (debat)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Veiligheid op Nederlandse universiteiten
Veiligheid op Nederlandse universiteiten
Aan de orde is het debat over de veiligheid op
Nederlandse universiteiten.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is een debat over veiligheid op
de Nederlandse universiteiten. Ik heet weer welkom, nog steeds welkom,
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ook welkom aan de toch
wel redelijk drukbezette publieke tribune, waar ik zelfs aanwezig zie —
dit debat staat bijna onder rabbinaal toezicht — landelijke
studentenrabbijn de heer Yanki Jacobs. Van harte welkom aan hem en aan
alle andere mensen die op de publieke tribune zitten.
De sprekers hebben allen een spreektijd van vier minuten tijdens dit
debat, op mevrouw Heite na, want zij houdt vandaag haar maidenspeech —
van harte! — waardoor zij twee minuten extra spreektijd krijgt. Laten we
afspreken, als u dat allemaal goedvindt, dat we zes interrupties doen. U
mag die zelf indelen. Dus u mag elkaar in deze termijn op zes momenten
interrumperen. Maar laten we ook afspreken dat als deze interrupties
langer duren dan 45 seconden, ze dubbel tellen. En als ze drie keer zo
lang duren, tellen ze voor drie. De interrupties kort houden helpt dus,
dan heeft u er meer.
Ik geef graag het woord aan de heer Eerdmans van de fractie van JA21 als
eerste spreker van de zijde van de Kamer.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, veel dank. De rellen van 6 tot 14 mei vorig jaar op de UvA
waren de aanleiding voor mij om dit debat aan te vragen. Actievoerders
bezetten dagenlang gebouwen van de universiteit. Ze eisten dat de UvA
alle samenwerking zou opzeggen met Israëlische onderzoeksinstituten. Er
moest een lijst met namen openbaar worden gemaakt. Er breken rellen uit
op het terrein van de UvA, mensen worden geslagen, een Israëlische vlag
wordt in brand gestoken, politie wordt met vuurwerk bekogeld. De
volgende dag volgen er nieuwe bezettingen. Aanwezige studenten en
docenten worden geïntimideerd en weggejaagd. Totale schade: 4 miljoen
euro. Mijn eerste vraag is hoeveel euro van die 4 miljoen intussen
verhaald is op de relschoppers.
Wat begon op de UvA, breidde zich vervolgens als een olievlek uit naar
Rotterdam, Nijmegen, Utrecht, Wageningen, Leiden. Geen studentenstad
werd gespaard. Universiteiten gingen dicht, studenten en agenten werden
belaagd, journalisten werden geïntimideerd en voornamelijk studenten van
Joodse afkomst durfden niet meer hun lessen te volgen.
Heeft de minister antwoord op de volgende vragen? Een. Hoeveel meldingen
en onderzoeken zijn er per universiteit het afgelopen jaar gemeld en
uitgevoerd naar aanleiding van onveilige situaties? Twee. Heeft de
minister een handboek beveiliging voor de sector hoger onderwijs en
duidelijke professionele normen, zoals die bestaan in het mbo? Drie.
Spreekt de minister zelf met het veiligheidsnetwerk hoger onderwijs of
laat de minister dat over aan de koepels? Vier. Hoe vaak hebben
hogescholen en universiteiten sinds de aanmoediging van de minister
vorig jaar na de rellen zelf aangifte gedaan van antisemitisme?
Voorzitter. De rust lijkt teruggekeerd op onze universiteiten, maar is
dat zo? Onderzoek van Sapir en Kluveld laat zien dat antisemitische
vijandigheid op de universiteit een blijvend probleem is. Meer dan 63%
van de Joodse studenten geeft aan zich onveilig te voelen. 16% meldt
openlijke vijandigheid en opzettelijke uitsluiting vanwege hun Joodse
identiteit. In Rotterdam riepen docenten in de les openlijk op tot
deelname aan pro-Palestinademonstraties en bezettingen en mochten
studenten een beeld van Himmler ophangen. Vandaar pleiten dertien
medewerkers van de Radboud Universiteit ervoor om in actie te komen
tegen antisemitisme. Het klimaat op de Radboud is volgens hen
verslechterd en studenten met een Joodse en Israëlische achtergrond
hebben het zwaar.
En dan hebben we het dus niet alleen over een probleem van fysieke
veiligheid, maar ook van de academische veiligheid. 14% van de studenten
in Nederland voelt zich volgens de onderwijsinspectie onveilig om een
afwijkende mening te uiten. Ben je pro-Trump of klimaatkritisch, dan heb
je het zwaar. In sommige hallen van universiteiten hangt de Palestijnse
vlag. Op de Faculteit Geesteswetenschappen in Leiden wordt het vak
Midden-Oostenstudies gegeven door een docent met een Palestinasjaal. Een
docent op de Radboud Universiteit tweette afgelopen weekend "fuck
Israël, fuck iedereen die het heeft genormaliseerd". Of neem de leraar
op de hogeschool in Deventer die tweette dat de bewaking van Wilders
maar beter opgeheven kan worden.
Voorzitter. Het wokespook waart door onze klaslokalen. Men wil allemaal
divers en inclusief zijn, maar juist daardoor wordt men exclusief en
sluit men onwelgevallige meningen uit. In mijn studententijd waren ook
de meeste docenten lid van de PvdA, maar ik had toch het idee dat ik
hardop kon discussiëren met ze zonder geïntimideerd of gecanceld te
worden. De Academic Freedom Index van 2023 toont aan dat Nederland sinds
2012 structureel achteruitgaat in de academische vrijheid, met name op
het gebied van vrijheid van onderzoek, kennisuitwisseling en
campusintegriteit. Hoe beoordeelt de minister dit en wat vindt hij van
het EU-rapport State of play of academic freedom, dat ervoor waarschuwt
dat de cancelcultuur en ideologische druk zullen leiden tot een afname
van diversiteit aan academische perspectieven en een groeiende trend van
zelfcensuur? Heel graag een goede reflectie hierop.
Ik sluit af met de onlineproblematiek rond veiligheid op universiteiten,
de ddos-aanvallen. Meerdere universiteiten en onderzoeksinstellingen
zijn de laatste tijd slachtoffer geworden van aanvallen door
cybercriminelen. Websites gingen op zwart en universiteiten gingen zelfs
dicht. Wat doet het kabinet om instellingen te beschermen tegen deze
aanvallen van buitenaf?
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Eerdmans. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw
Van der Plas van de BBB-fractie.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Voorzitter, burgers in Nederland en de mensen op de publieke tribune. Ik
citeer: "De intimidatie is echt ongekend". Zo luidt de kop van een
nieuwsartikel dat zojuist verscheen op de website van De Telegraaf.
Joodse studenten voelen zich onveilig op de Radboud Universiteit en
eisen maatregelen. Ze noemen hierbij voorbeelden, waarbij iemand
bijvoorbeeld zei in staat te zijn om een Israëlische student zijn kop af
te hakken. En ook zijn studenten op de Radboud Universiteit bang om te
zeggen dat ze Joods zijn en zijn ze bang om Hebreeuws te praten. Ze
krijgen concrete bedreigingen. Met de maatregelen die deze studenten
eisen kan de veiligheid flink verbeterd worden, zoals bijvoorbeeld het
handhaven van het verbod op gezichtsbedekkende kleding. Waarom gebeurt
dit niet, vraag ik de minister. Eerder diende BBB een motie in over het
hanteren van een identificatieplicht op universiteiten. Gebeurt dit al
en kan dit strenger worden nageleefd?
Voorzitter. Dit artikel is een nieuw dieptepunt. De veiligheid op de
Nederlandse universiteiten is dramatisch, vooral voor Joodse studenten
en Joods personeel. En dan denk ik terug aan mei vorig jaar, twee dagen
na de dodenherdenking en Bevrijdingsdag, toen de eerste pro-Palestijnse
demonstraties begonnen op het terrein van de Universiteit van Amsterdam,
waarbij reltuig eiste dat de universiteit alle banden met Israël
verbrak. Meer dan 4 miljoen euro schade werd er door dit tuig
aangericht. Het is een grote, grote schande. Bij de Koninklijke Academie
van Beelden Kunsten in Den Haag ging een bang bestuur door de knieën. De
banden met de Israëlische universiteit werden verbroken. Gelukkig nam de
Kamer in november een motie aan die oproept om de gesprekken met groepen
en instellingen die Joodse universiteiten willen boycotten te beperken.
Wat is de stand van zaken van deze motie, vraag ik de minister.
Op welke universiteiten voelen Joodse mensen zich nog wel veilig? Om dat
te weten te komen verzamelden historicus Amanda Kluveld en politicoloog
Eliyahu Sapir getuigenissen van studenten en medewerkers op twintig
universiteiten en hogescholen in Nederland. De resultaten waren
schokkend. De meerderheid voelt dat ze in gevaar zijn, vooral op
universiteiten, zoals de Erasmus Universiteit, de Vrije Universiteit en
de Universiteit van Amsterdam. Het is, nogmaals, om je kapot voor te
schamen.
Verbijsterend vond ik dat er vorig jaar een vertegenwoordiger van
Samidoun werd uitgenodigd op de Radboud Universiteit. Dit reltuig
beroept zich vaak op de academische vrijheid en wordt hierbij helaas
vaak gehoord door de bestuurders en de bewindspersonen. Haatpredikers en
hun bewegingen horen niet thuis op onze universiteiten, maar op de
nationale sanctielijst terrorisme. Is de minister het hiermee
eens?
Naar aanleiding van onze motie zou de minister van Justitie en
Veiligheid zo spoedig mogelijk in gesprek gaan met het Openbaar
Ministerie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om te zien of
organisaties zoals Samidoun kunnen worden verboden. Ook zou er gepraat
worden over de mogelijkheden van ontbinding van organisaties die
oproepen tot de vernietiging van het Joodse volk en Israël. Hoe staat
het met de uitvoering van deze motie, vraag ik de minister.
Voorzitter. Het afgelopen jaar leken de Nederlandse universiteiten soms
de bakermat van opkomend antisemitisme in ons land. Tegelijkertijd is
onderwijs de weg om vooroordelen definitief weg te nemen en te komen tot
verdraagzaamheid. We zien dat er in de strategie bestrijding
antisemitisme veel aandacht is voor onderwijs en preventie. Deze richt
zich echter voornamelijk op het primair en voortgezet onderwijs. Wel is
er in dit document sprake van ondersteuning van universitaire docenten
bij het voeren van maatschappelijk gevoelige gesprekken. Zo zou het
projectplatform TerInfo kosteloos toegankelijk gemaakt worden voor
opleiders. Is dit inmiddels gebeurd? Wat zijn de resultaten? Graag een
reactie.
Voorzitter. Ik sluit af. Ik hoop dat 2025 een beter jaar zal worden, met
meer veiligheid op onze universiteiten, een jaar waarin ook Joodse
studenten én personeel weer met gerust hart naar hun studie of werkplek
kunnen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Ik moet u toch even kapittelen over de
tijd. Dat heb ik dan bij dezen gedaan.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
O, ik had de klok niet in de gaten gehouden.
De voorzitter:
Dat hoor ik te doen. Ik was te coulant.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Sorry.
De voorzitter:
Geen probleem. De heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Een mooie manier van kapittelen: ik moet u kapittelen en dat is dan bij
dezen gedaan. Dat is de meest bescheiden manier van kapittelen.
De voorzitter:
Dus nu kapittelt u mij eigenlijk.
De heer Paternotte (D66):
Neeneeneenee, zeker niet. Dat is mijn bescheiden manier van u niet
kapittelen.
Mevrouw Van der Plas heeft het over antisemitische incidenten, reltuig
en enorme vernielingen die hebben plaatsgevonden. Ik ben het volledig
met haar eens dat dat absoluut niet kan. Ik heb ook goed zitten
luisteren. Ze had het over de Universiteit van Amsterdam, waar dat
inderdaad ook heeft plaatsgevonden. Maar er waren ook honderden
studenten die daar vreedzaam hebben gedemonstreerd, studenten die gewoon
hun mening ergens over willen uiten. Ik heb met mevrouw Van der Plas
vaak een debat over de boerenprotesten gehad. Er waren boeren die dingen
vernielden voor het huis van de minister of de snelweg blokkeerden. Er
waren ook heel veel boeren die gewoon hun mening wilden uiten. Zij stond
dan altijd vooraan om te zeggen: "Je moet niet alle boeren over één kam
scheren. Je moet niet doen alsof iedereen hier over de grens gaat. Dit
zijn gewoon mensen die opkomen voor hun zaak, voor hun bedrijf, voor hun
mening." Ik had het chic gevonden als zij in haar betoog ook had erkend
dat er duizenden studenten in Nederland zijn, ook docenten, die gewoon
vreedzaam gebruik willen maken van hun recht om iets te vinden.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Maar daar gaat dit debat niet over. Wij debatteren niet over vreedzame
studenten die hun mening willen geven, wij debatteren hier over
studenten die vernielingen aanrichten en die Joodse studenten bedreigen,
waardoor Joodse studenten niet meer veilig zijn. Daar gaat het hier om.
Natuurlijk, ik heb dat overigens heel vaak gezegd in debatten — dat weet
de heer Paternotte heel goed — zijn ze niet allemaal zo. Het is een
groep. Daarom hebben we hier een debat. Over die mensen heb ik het.
De heer Paternotte (D66):
Maar als je het hebt over "reltuig bij de Universiteit van Amsterdam" en
dan mensen noemt die vernielingen aanrichten, maar onder diezelfde
categorie ook mensen die iets vinden, die iets betogen ... Kijk, we
hadden die debatten over de boerenprotesten natuurlijk ook niet naar
aanleiding van boeren die vreedzaam demonstreerden. Desondanks hebben we
altijd, allemaal, continu gezegd: we doen niet alsof we met "tuig" alle
boeren in Nederland bedoelen die opkomen voor hun zaak. En met "reltuig"
bedoelen we niet studenten die gewoon hun mening willen uiten. Ik had
het chic gevonden als mevrouw Van der Plas dat ook in haar betoog had
gezegd, want ze gebruikte het woord "reltuig" continu.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
We hebben op de beelden gezien wie het reltuig zijn. Ik bedoel er ook
niet mijn buurvrouw of achternicht mee. Die doen dit soort dingen
namelijk niet. Ik heb het hier over reltuig. Dat noem ik heel specifiek.
Dan weten we ook over welke groepen het gaat, want we hebben allemaal
gezien welk reltuig dat was. Uiteraard gaat het niet over alle vreedzame
demonstranten. Dat mag voor zich spreken.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het gaat natuurlijk ook over de rol van de universiteiten vandaag. Dat
heeft mevrouw Van der Plas terecht gezegd. Vanochtend deed een van haar
collega's een oproep. Zij gaf aan dat er een mars door de instituties
moet komen. Ik ben benieuwd wat BBB bedoelt met dat standpunt.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Sorry? Een mars door de instituties, waar heb ik dat ...
De voorzitter:
Kunt u dat verduidelijken? Dat gaat niet van uw tijd af.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ja, er was een discussie over onder andere universiteiten en
hogescholen. De oproep was: er moet een mars door de instituties komen.
De woordvoerder van BBB was het daar volledig mee eens en verwees naar
de Verenigde Staten. Ik ben benieuwd wat BBB bedoelt met dat
standpunt.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Sorry. Ik ga daar in tweede termijn op terugkomen, want ik heb dit even
niet in het vizier. Ik weet ook niet of ik dat debat zelf heb gevoerd.
Maar ik kom daar in tweede termijn op terug.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is goed. Ter verduidelijking: het was een tweet van de woordvoerder
van BBB vanochtend. Daar verwees ik naar.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Van wie?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het was een tweet van Claudia van Zanten, uw collega. Daar verwees ik
naar. Zij is woordvoerder Onderwijs. Daarom noem ik het hier bij dit
debat over onderwijs. Maar het is goed als u daar in de tweede termijn
op terugkomt. Ik vond het zelf een zorgelijke uitspraak. Ik hoop dat ze
ons gerust kan stellen over wat daarmee bedoeld wordt.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Kijk, mevrouw Van Zanten is hier niet aanwezig. Ik ga het even na, want
ik heb het niet gezien. Ik zat de hele dag in debatten, vanaf 9.00 uur
vanochtend. Ik heb het dus niet kunnen volgen.
De heer Ergin (DENK):
We weten dat er een wind van intimidatie en geweld raast door de
Nederlandse universiteiten en hogescholen. We weten dat studenten die
opkomen voor de rechten van de Palestijnen worden geïntimideerd. We
weten ook dat studenten in al die demonstraties en protesten die de
afgelopen periode hebben plaatsgevonden, verwondingen hebben opgelopen.
Ze hebben gekneusde ribben gehad. Ze hebben bloedingen gehad. Ze hebben
hersenschuddingen opgelopen. Ze hebben scheuren in hun schedeldak gehad.
Ze hebben er oogletsel aan overgehouden toen ze zich verzetten tegen het
genocidale regime van Israël. Ik zou aan mevrouw Van der Plas willen
vragen waarom ze in heel haar verhaal en in al haar optredens van de
afgelopen periode op geen enkele manier oog heeft gehad voor de
studenten die dit allemaal hebben moeten meemaken.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik weet dat de politie altijd eerst de-escalerend werkt. Dat is wat de
politie doet. Die maakt afspraken, ook vaak bij de studentenprotesten.
Dan worden er een paar mensen aangewezen als aanspreekpunt voor de
agenten die op dat moment ter plekke zijn. Als het uit de hand dreigt te
lopen, gaan ze in overleg. Er wordt overlegd. Dan is het de bedoeling
dat die mensen de demonstranten even rustig houden. Als die de-escalatie
niet werkt, gaat de politie optreden. Ik weet ook dat er heel vaak eerst
vorderingen worden gedaan om jezelf te verwijderen, opzij te stappen of
achteruit te gaan. Als dat niet helpt, treedt de politie op. Daar kunnen
harde klappen bij vallen. Ik heb ook gezien dat dat gebeurt. Maar daar
gaat wel wat aan vooraf. Het is niet zo dat iemand op de grond zit bij
de universiteit en er dan een agent aankomt die diegene keihard met een
knuppel op het hoofd slaat en zegt: weg. Er gaan altijd dingen aan
vooraf.
Zoals we hier ook zeggen, ligt het geweldsmonopolie bij de politie. Als
je niet voldoet aan vorderingen, als je zelfs ammoniak in het gezicht
van een agente gooit, waardoor ze oogletsel heeft, als je met stenen
gaat gooien of als je gewoon regelrechte vernieling pleegt — we hebben
gezien welke chaos daar is ontstaan — dan kan het wel gebeuren dat je
tikken krijgt. Dat is heel erg. Dat is heel vervelend. Iemand die dat is
overkomen en die vindt dat dat onrechtmatig is gebeurd, heeft in
Nederland de kans om naar de politie te gaan en aangifte te doen.
Vervolgens gaat het Openbaar Ministerie bepalen of die aangifte
ontvankelijk is en in behandeling wordt genomen. Vervolgens spreekt een
rechter zich uit over de vraag of dat onrechtmatig was of niet. Ja,
voorzitter, ik vind het heel vervelend dat mensen geslagen worden of
gekneusde knieën of neuzen of weet ik veel wat hebben. Maar ik leg wel
het proces uit; ik leg wel uit hoe zoiets gaat. Ja, dan kan dat
gebeuren. Nogmaals, als je dat onrechtmatig vindt, doe dan aangifte en
laat de rechter zich daarover uitspreken.
De heer Ergin (DENK):
Dit is een heel lang antwoord over hoe de politie optreedt en welke
rechtsbescherming mensen hebben. Maar mijn vraag ging over geweld en
intimidatie. Inderdaad, er is bij sommige demonstraties sprake geweest
van overmatig politiegeweld. Maar er zijn bijvoorbeeld ook groepen
extreemrechtse lieden geweest die een demonstratie hebben verstoord, die
met fakkels en met stokken op studenten hebben ingeslagen. Maar er is
ook de volgende situatie; toevallig kwam ik die vandaag tegen. Een
instituut — volgens mij was het de Hebrew University in Jerusalem —
dreigt letterlijk met allerlei stappen en met allerlei juridische
processen tegen een Nederlands instituut, het NIAS, omdat het NIAS niet
meer wil samenwerken met een instituut in Israël dat een bijdrage levert
aan de knowhow om genocide te plegen. Ik ga mijn vraag opnieuw stellen,
want ik sta niet toe dat mevrouw Van der Plas wegkomt met een
procesantwoord. Waarom heeft mevrouw Van der Plas geen oor en oog voor
intimidatie van en geweld tegen mensen, in dit geval studenten, die
opkomen voor de rechten van Palestijnen?
De voorzitter:
Dat is ietsje langer dan 45 seconden. Probeert u het in het vervolg kort
te houden.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, het antwoord was ook langer dan 45 seconden.
De voorzitter:
Dat klopt. Ik laat het ook gaan, maar voor het vervolg. Het antwoord was
de vorige keer inderdaad ook iets te lang. Dus als we het allemaal
ietsje korter doen, is dat beter. Mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja, voorzitter, maar ik vind het wel belangrijk om een procesantwoord te
geven, en wel om aan te geven dat hier niet de indruk moet bestaan dat
de politie zomaar mensen wegknuppelt, zonder dat daar iets aan
voorafgaat. Ik vind het wel belangrijk dat dat beeld er is. Vandaar dat
wat langere antwoord, ook over de aangifte.
Overmatig politiegeweld. De rechter zal moeten bepalen of dat het geval
is; wij zien dat. Ik ga niet op de stoel van de rechter zitten. Als
mensen daartegen aangifte doen en de rechter bepaalt dat het overmatig
politiegeweld was, dan zullen we dat zien. Een Israëlische instantie of
een universiteit die dreigt met juridische processen: ik begreep niet
helemaal of het een universiteit was of een bedrijf. Iedereen mag naar
de rechter. Iedereen mag een proces aanspannen. Iedereen mag dreigen met
juridische processen. Je mag naar de rechter. Gisteren was er een heel
heftige uitspraak van de rechter omdat een ngo, in dit geval Greenpeace,
naar de rechter was gestapt. Dat kunnen we allemaal vervelend vinden,
maar mensen hebben dat recht wel. Niemand kan dat recht worden ontzegd.
Ik vind dat ook geen bedreiging. Je kan zeggen dat je het niet leuk
vindt, maar ja, gaan we dan zeggen "je mag niet naar de rechter"? Dat
lijkt me ingaan tegen de democratische rechtsstaat.
De heer Ergin (DENK):
In de afgelopen periode heb ik een BBB gezien, een mevrouw Van der Plas
gezien, die heel ver gaat als het gaat om maatregelen. Cestmocro moest
verboden worden, demonstraties moesten verboden worden. Bijna iedereen
die opkomt voor de rechten van de Palestijnen was voor mevrouw Van der
Plas een probleem. Dat mocht niet, dat kon niet, dat was allemaal
schandalig, want alles was in de ogen van mevrouw Van der Plas
antisemitisme. Ik heb in dit debat twee keer geprobeerd aan mevrouw Van
der Plas van de BBB te vragen waarom zij wegkijkt als het gaat om
intimidatie van en geweld tegen mensen die opkomen voor Palestijnen. Ik
krijg daar geen antwoord op.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Ergin (DENK):
Dat brengt mij bij de volgende vraag, voorzitter. Waarom is mevrouw Van
der Plas heel eenzijdig als het gaat om rechten van Palestijnen? Waarom
kijkt en duikt zij met name eenzijdig weg als die mensen worden
geïntimideerd en te maken krijgen met geweld?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik heb nooit een voorstel ingediend om Cestmocro te verbieden. Ik heb
misschien ergens een keer gezegd dat het eigenlijk verboden zou moeten
worden, maar in deze Kamer heb ik núl voorstellen daartoe ingediend. Dus
die vlieger gaat niet op. We hebben gisteren een demonstratiedebat
gehad. Volgens mij hebben we daar geen voorstellen ingediend om
demonstraties te verbieden, dus dat is ook niet gezegd. En wegkijken van
geweld en intimidatie ... Nee, dat doe ik niet. Ik vind het heel
vervelend als dat gebeurt. En ik vind ook dat er geen plek is voor
geweld en intimidatie. Over en weer niet, hè; ook groepen die daar komen
rellen om demonstranten te bedreigen of te intimideren of wat dan ook.
Nee, natuurlijk niet. Ik heb hier heel vaak gezegd, ook in heel veel
andere debatten, dat geweld en intimidatie gewoon onacceptabel zijn. Dus
als de heer Ergin graag wil dat ik dat nog een keer zeg, ga ik dat nog
een keer zeggen, zeker. Maar nogmaals, als er wordt geduid op wat de
heer Ergin dan "overmatig politiegeweld" noemt, dan heb ik daarvan
aangeduid hoe dat proces in elkaar zit en dat onze politieagenten niet
zomaar eventjes met een knuppel door een menigte gaan; daar gaat dan
echt wel wat aan vooraf. En ik heb altijd geleerd dat als een
politieagent zegt "ga hier weg", je dan gewoon weggaat. Heel simpel, dan
kun je gewoon weggaan en gebeurt er niks. Ja?
Dank u wel.
De voorzitter:
Als er geen interrupties zijn, mag u ook weggaan van het
spreekgestoelte. Met dank voor uw inbreng.
Ik geef nu het woord aan mevrouw Martens-America van de VVD.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter en alle mensen op de publieke tribune. Door scanderende hagen
je studiezaal in. Onlineberichten van studiegenoten met daarin:
"Vermoord alle zionisten!" Langs antisemitische posters om je
universiteit in te komen. Uit een werkgroep op de universiteit worden
gezet. Aanschuiven in een werkgroep van een docent die diezelfde ochtend
nog heeft lopen roepen boven een spandoek "there is no place for
zionists here", of erger. Een docent die de uitspraken van Mohammed
Khatib toejuicht, en hem zelfs uitnodigt. Pesten. Je eigen foto's en
gegevens terugzien in groepsapps. Jezelf uiteindelijk ziek melden omdat
de sfeer dusdanig onveilig is.
Voorzitter. Bizarre en onacceptabele situaties, die vandaag nog aan de
orde zijn aan onze universiteiten. En wij voeren dit debat een jaar na
de eerste incidenten, maar eenieder die de afgelopen maanden door is
gegaan met het voeren van gesprekken met docenten en studenten, weet dat
dit recente incidenten zijn. Een groep voelt zich niet veilig,
onvoldoende gehoord, niet welkom. Dit baart mij zorgen. Er is dus een
groep studenten die blijkbaar onvoldoende in staat is om geopolitieke
conflicten los te zien van iemands afkomst, religie of achternaam.
Ik ken de minister inmiddels een beetje en ik verwacht een begripvol
antwoord, zalvende en verbindende woorden. Maar ik wil vandaag actie. Ik
spreek vanaf deze plek alvast de hoop uit dat we vandaag over kunnen
gaan tot daadwerkelijke, concrete oplossingen. Het is wat de VVD betreft
tijd om te gaan doen wat we wél kunnen. Dat de definitie van
inclusiviteit niet langer voortkomt uit een exclusief wereldbeeld. Dat
er ook verontwaardiging ontstaat wanneer het het veiligheidsgevoel van
Joodse en ook Israëlische studenten betreft. Dat wetenschappelijke
vrijheid met hand en tand wordt verdedigd, ook wanneer de
studentenaantallen anders lijken te vragen. Wanneer de universiteiten
van mening zijn dat iemand als Khatib niet te weren is onder de mantel
van academische vrijheid, dan mis ik standvastigheid. Want het
verheerlijken van geweld is geen onderdeel van academische vrijheid. Het
intimideren van academici met een wereldbeeld dat jou niet aanstaat,
schaadt academische vrijheid. Ik mis een reactie van deze minister. Het
is zíjn departement, zíjn systeem. Dus vanaf deze plek: waarom heeft de
minister ervoor gekozen om zich hier niet over uit te laten? Klopt het
dus dat de minister deze vorm van geweldverheerlijking schaart onder de
noemer "academische vrijheid"?
Voorzitter. We hebben ons systeem zo ingericht dat de politiek op
afstand staat van onderwijsinstellingen. En terecht, als je het mij
vraagt. Maar wanneer bestuurders blijkbaar een jaar na dato nog steeds
niet in staat blijken te zijn om volledige en veilige toegang te
creëren, is er dus meer nodig. Blijkbaar, tot mijn spijt, slagen
universiteiten, diversityofficers en deze minister er niet in om te
zorgen dat iedereen vrij en veilig is op onze universiteiten. Dan is er
óf onwil óf deze minister heeft de instrumenten niet om daar iets aan te
doen. Dan mijn vraag: als de minister die instrumenten niet heeft,
waarom is er dan geen verzoek naar de Kamer gekomen om te zorgen dat hij
deze instrumenten wel krijgt?
Maar wat ik al concludeerde, en niet anders kan, na alle gesprekken met
studenten en docenten de afgelopen weken, is dat de onveiligheid van
deze toch al marginale groep studenten te vaak als niet-prioriteit wordt
gezien of wordt genegeerd. Ik ga geen namen of instellingen noemen, maar
blijkbaar kent ons systeem geen beschermingsmechanisme. Deze minister is
verantwoordelijk. Het lijkt de VVD dan ook goed om te kijken of we een
externe organisatie controle kunnen gaan laten houden op de veiligheid
wanneer deze zakt onder een acceptabel niveau. Denk aan het mechanisme
dat we hebben in het p.o. en vo met de onderwijsinspectie. Hoe kijkt de
minister hiernaar?
Vorig jaar heeft deze Kamer een motie aangenomen van de VVD waarin de
minister wordt gevraagd ons op de hoogte te brengen bij niet-veilige
incidenten. Ik heb na 11 juli niets meer vernomen. Ik heb de brief er
even bij gepakt. Wij zouden deze zomer een brief krijgen waarin wij op
de hoogte worden gebracht van hoe de minister ons periodiek op de hoogte
zou houden — voorzitter, ik ga naar mijn laatste pagina — maar waar is
de brief? Mag ik hieruit dan ook concluderen dat de minister dus van
mening is dat er geen enkel incident was dat moest worden gemeld aan de
Kamer, dat dus iedereen vrij en veilig naar de universiteit kon? Kan de
minister garanderen dat de rellen die vorig jaar hebben plaatsgevonden
niet nog een keer kunnen gebeuren? Is hij er gerust op dat instellingen
in staat zijn om dit op te lossen? Welke rol ziet hij voor
zichzelf?
Dan heb ik één concrete laatste vraag. Er is één gremium dat zich
structureel bezighoudt met de veiligheid op universiteiten; dat is het
integraal veiligheidsoverleg. Dit staat op de planning om te worden
afgeschaft. Ik ben benieuwd hoe de minister hiernaar kijkt en of dat wel
zo verstandig is.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Martens. Ook u was een tikkeltje over de tijd, maar
dat weerhoudt de heer Paternotte er niet van om een interruptie op uw
betoog te doen.
De heer Paternotte (D66):
Er zijn veel dingen die mevrouw Martens zegt waar ik het natuurlijk mee
eens ben, maar ze is ook wel snoei- en snoeihard over deze minister en
over wat voor taak hij hierin heeft laten liggen, om het zo maar even
neer te leggen. Ik heb wel een vraag, want u heeft het over een externe
organisatie die er toezicht op gaat houden. We hebben natuurlijk ook
politie en justitie. De heer Eerdmans vroeg net, wat ik wel heel goed
snapte: moeten we niet zorgen dat die mensen die echt vernielingen
hebben aangericht, die relschoppers, die daar met bivakmutsen door de
universiteit liepen, worden vervolgd en veroordeeld? De minister van
Justitie is hier niet bij, maar ik vraag de collega van de VVD: heeft
hij daar niet óók een rol in?
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik ben inderdaad snoeihard. Er zitten hier namelijk allemaal mensen op
de tribune die meekijken en die al een jaar intimidatie ervaren. Dat is
niet iets dat direct bij de politie ligt. Ik ken de heer Paternotte als
iemand die altijd een voorvechter is van ook die soms ongrijpbare
sociale veiligheid. Dit is nou net zo'n punt dat extreem gevaarlijk is
voor de toegankelijkheid van ons wetenschappelijk onderwijs. Dat is de
reden. Als de heer Paternotte een alternatief heeft, sta ik daar oprecht
voor open. Als de kwaliteit van het onderwijs in het p.o. of vo onder
een bepaalde grens zakt, hebben wij een instrument om in te grijpen.
Waarom kunnen we niet, wanneer onderwijsinstellingen en deze minister
blijkbaar niet in staat zijn om te zorgen dat iedereen vrije toegang
heeft, met z'n allen kijken wat onze ondergrens is en wie er dan
ingrijpt? Op dit moment hebben wij namelijk geen enkel mandaat om er
iets aan te doen. Ik wil me als politica niet gaan bemoeien met elke
individuele school of universiteit, want dat lijkt me een ongezonde weg
om te bewandelen.
De heer Paternotte (D66):
Dat lijkt mij inderdaad heel ongezond. Sociale veiligheid is volgens mij
inderdaad waar de inspectie op wordt ingezet in het basisonderwijs en
voortgezet onderwijs. Dat is zeker het geval bij onveiligheid in de zin
van of je wel in een werkgroep kunt komen, of als je een e-mail krijgt
met: je moet vandaag heel erg opletten voor je eigen veiligheid. Wat
moet je daar dan mee als student? Dat zijn vragen die met sociale
veiligheid te maken hebben. We hebben ook mensen gezien die keihard de
wet hebben overtreden. Die beelden gingen de wereld over. Mevrouw Van
der Plas noemt het "reltuig". Ik vind het belangrijk om te zeggen dat
het een kleine minderheid is, maar ik vind het wel heel belangrijk dat
die mensen worden aangepakt. Hoe verklaart mevrouw Martens het dan — we
hebben hier geen debat met de minister van Justitie — dat er nog geen
enkele vervolging of veroordeling heeft plaatsgevonden? Dat kunnen we
toch niet aan deze minister wijten, hoop ik.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dat was ik ook niet van plan. Ik merk dat de heer Paternotte iets zoekt
wat ik niet in mijn bijdrage heb genoemd, omdat mijn collega dat
gisteren bij het demodebat heeft gedaan. Ik probeer daadwerkelijk dit
debat zuiver te houden en te kijken naar de systeemverantwoordelijkheden
van deze minister. Volgens mij zijn dat de vrije en veilige toegang tot
de universiteiten en binnen de universiteiten. Ik ben heel blij dat de
heer Paternotte de inspectie en alle andere organen die we hebben,
noemt. Ik breng hem heel graag in contact met de tien mensen die ik
afgelopen maandag heb gesproken. Zij hebben mij verteld over het niet
reageren van de vertrouwenspersonen wanneer het gaat over antisemitisme
en over raden van bestuur die terugsturen: laten we dit maar mondeling
bespreken in plaats van via e-mail. Het systeem is stuk. Er is een hele
grote groep studenten die zich niet vrij en veilig voelt, of nog erger:
die niet gaat, omdat ze niet veilig zijn. De heer Paternotte daagt mij
nu uit om het te hebben over arrestaties. Ik niet, meneer Paternotte. Ik
wil dit podium vandaag gebruiken om ervoor te zorgen dat iedereen die
vandaag thuiszit, morgen weer terug naar de universiteit gaat.
De heer Paternotte (D66):
Ik krijg hier allerlei verwijten dat ik de sociale veiligheid niet
serieus neem. Dat is natuurlijk onzin. Ik ga straks ook nog mijn eigen
betoog voeren. Ik vind het toch vreemd dat mevrouw Martens daar
behoorlijk agressief … Nee, "agressief" wil ik het niet noemen, maar ze
doet behoorlijk alsof ik dat niet belangrijk vind. Ik was gisteren niet
bij het debat over het demonstratierecht, want ik had allerlei andere
debatten. Ik weet niet of de mensen op de tribune dat allemaal hebben
gevolgd, maar mijn vraag is wat de inzet van de VVD dan is ten aanzien
van dat reltuig, waar ik net ook twee andere sprekers over heb gehoord,
voor wie dit debat daar blijkbaar ook over gaat. Daarom stelde ik die
vraag. Als mevrouw Martens daar nu niet op wil ingaan omdat ze het over
andere dingen wil hebben, vind ik dat prima, maar ja, ik vraag gewoon
naar het standpunt van de VVD. Ik denk dat veel mensen dat best
interessant vinden. Daarom stelde ik die vraag.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Het is natuurlijk altijd mooi als een man aan de interruptiemicrofoon,
en dan specifiek van D66, mij ervan beticht dat de toon waarop ik een
emotioneel debat voer, niet juist is. Waarvan akte. Ik had het zelf op
een andere manier gedaan. Het laat ook zien dat het een emotioneel
onderwerp is. Ik wil graag voorkomen dat we in elkaars bijdragen dingen
gaan zoeken om elkaar mee voor het blok te zetten. Volgens mij hebben
wij hier een gezamenlijk doel, namelijk ervoor zorgen dat een groep
studenten die nu thuisblijft, weer terug naar de universiteit gaat,
zorgen dat docenten niet worden gepest, zorgen dat een studente
tandheelkunde niet uit een werkgroep wordt gezet omdat zij van
Israëlische afkomst is. Wij zakken op dit moment door een ondergrens. Ik
hoop dat wij elkaar aan de interruptiemicrofoon vinden om de minister te
vragen wat hij wel kan doen.
De heer Paternotte vroeg wat ik vind van relschoppers bij demo's. Ik
stond vooraan, kan ik u vertellen. Ik stond vooraan, bij de eersten. Ik
ben geïntimideerd en uitgescholden. De bakstenen vlogen over en weer.
Het moge dus duidelijk zijn wat de VVD daarvan vindt. Ik hoop dat
iedereen die daar de wet heeft overtreden, daar verantwoordelijk voor
wordt gehouden. Ik hoop dat ze allemaal gaan bijdragen aan het vergoeden
van de 4,1 miljoen schade die we hebben geleden.
De voorzitter:
Duidelijk. Dank u wel, mevrouw Martens. Dan geef ik het woord aan de
heer Ergin van de DENK-fractie. Beter gezegd: van de fractie van DENK,
want jullie denken ook in de fractie.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, wij denken altijd; dat weet u.
Voorzitter. Er raast een wind van intimidatie en geweld over Nederlandse
hogescholen en universiteiten. Studenten kunnen niet meer zeggen wat ze
vinden. Ze worden geïntimideerd als ze opkomen voor de rechten van
Palestijnen, zich verzetten tegen genocide en niet meer willen dat de
universiteit bijdraagt aan apartheid en bezetting. Het dragen van een
kaffiya, een symbool van vrijheid, betekent voor hen dat ze hinderlijk
gevolgd worden door beveiligers en zelfs worden afgeluisterd. Als ze
tijdens het studeren even van hun plek gaan, graaien beveiligers in hun
tassen. Zodra studenten zich verzetten tegen het criminele regime in
Israël en daarbij soms de grenzen opzoeken, worden ze hardhandig
aangepakt. Ze betalen een hoge prijs voor hun protest: verwondingen,
gekneusde ribben, bloedingen, hersenschuddingen, scheuren in hun
schedeldak, oogletsel. En dat allemaal omdat ze van de Nederlandse
regering eisen dat die niet meer achter de regering van Netanyahu
aanhuppelt en niet de kaken stijf op elkaar houdt als er misdaden tegen
de menselijkheid worden gepleegd.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, valt het u ook op? Als je een debat met DENK voert en zegt
dat de aarde rond is, zegt DENK: de aarde is plat. Als je zegt dat onze
stoelen blauw zijn, zegt DENK: nee, ze zijn rood. Het verdraaien van de
werkelijkheid zou een eufemisme hiervoor zijn. We weten uit onderzoek
dat 63% van de Joodse en Israëlische studenten — dat is geen onderzoek
van JA21, maar dat is gewoon onderzocht — zich onveilig voelt en
inderdaad, zoals mevrouw Martens zei, niet meer naar de universiteit
durft te komen na alles wat er gebeurd is, met de blokkades, de
bezettingen en alle pro-Palestinademonstraties. Daar is alle ruimte voor
gegeven, maar die zijn uit de hand gelopen. We hebben te veel ruimte
gegeven, is mijn oordeel. Hoe kan DENK dan volhouden dat het probleem
zit bij mensen die pro-Gaza of pro-Palestina — maakt niet uit — zijn?
Erkent hij dat het probleem misschien ook wel zit bij studenten met een
Joods-Israëlische achtergrond?
De heer Ergin (DENK):
We moeten naar de feiten kijken. Als het gaat om de studenten over en
weer en om de huidige situatie in het Midden-Oosten, vind ik het
belangrijk dat we bij de feiten blijven. Feit is dat mensen opkomen voor
de rechten van de Palestijnen. Feit is dat mensen weigeren stil te staan
bij het uitmoorden van 50.000 Palestijnen en de meer dan 110.000
gewonden die gevallen zijn. De voorbeelden die ik net noemde, wil ik
opnieuw noemen. De studenten die opkomen voor de rechten van
Palestijnen, betalen een hoge prijs: verwondingen, gekneusde ribben,
bloedingen, hersenschuddingen, scheuren in hun schedeldak, oogletsel.
Volgens mij is het ook belangrijk dat wij hier in dit huis zeggen waar
het op staat en de problemen benoemen zoals ze zijn. Dit is allemaal
gebaseerd op rapporten en onderzoeken, en volgens mij betalen studenten
die opkomen voor de rechten van de Palestijnen een enorm hoge prijs.
De heer Eerdmans (JA21):
Hoezo? Universiteiten geven alle ruimte aan pro-Palestinademonstraties.
Er wordt zelfs een prediker, die we niet willen hebben, toch online
uitgenodigd bij de Radboud. Vandaag maakten studenten van de Radboud
Universiteit bekend dat ze zich absoluut niet veilig voelen; nog steeds
niet. En dat terwijl de een na de andere pro-Palestinademonstratie wordt
gehouden bij universiteiten. Er hangen vlaggen in de hallen. De een na
de ander wordt uitgenodigd om een lezing te houden met maar één ding:
pro-Palestina, anti-Israël. Hoezo onveiligheid voor mensen die de
Palestijnse zaak aanhangen? Het is juist omgekeerd. Er is denk ik niet
alleen heel weinig ruimte voor pro-Israël demonstraties. Sterker nog,
als je wordt herkend als Joodse student, dan heb je op menig
universiteit al een probleem. Daar zit de onveiligheid en daar zit
momenteel de grootste zorg. Ik vind het altijd zo grappig. De discussie
met DENK gaat over waar je de meeste problemen mee hebt: heb je een
keppeltje of een hoofddoekje op? Nou, ik heb niet de indruk dat er heel
veel mensen met een hoofdoekje in Rotterdam-West achterna worden
gezeten. Maar als je in Rotterdam-West met een keppeltje gaat lopen, heb
je echt wel een probleem. Ik vind dus dat DENK constant de zaken uit
zijn verband haalt en verkeerd presenteert, en dat is schadelijk.
De heer Ergin (DENK):
Ik zie deze interruptie als een oproep om meer voorbeelden te geven, en
dat ga ik graag doen. Nogmaals, ik voer het debat op basis van feiten.
Ik heb net een aantal voorbeelden gegeven waarbij studenten een hoge
fysieke, lichamelijke prijs betalen voor een protest. Maar we zien ook
in het gewijzigde reglement, dat studenten die opkomen voor de rechten
van de Palestijnen harder aangepakt kunnen worden en van hun studie
kunnen worden getrapt. We zien dat studenten, even los van of ze wel of
niet demonstreren en los van of ze wel of niet met een keffiyeh naar
school gaan, soms geen toegang meer krijgen tot een schoolgebouw. Dat is
toch ook onveiligheid, of op z'n minst een gevoel daarvan? Dat is toch
ook iets wat we in dit debat moeten kunnen benoemen en waarover we het
gesprek moeten kunnen voeren? Dat is het enige wat ik doe. Ik ben een
geweldloos persoon. Ik ben tegen geweld. Als er mensen zijn die geweld
gebruiken, keur ik dat in alle gevallen af. We moeten hier het debat
niet voeren op basis van wat het rechterdeel van dit huis wil, waarbij
alles, alle voorbeelden, als het gaat om het opkomen voor de rechten van
Palestijnen, wordt geproblematiseerd. Alles is antisemitisme. Daar
weiger ik aan mee te doen.
De voorzitter:
Kort, meneer Eerdmans, want u was net heel lang aan het woord, dus iets
korter dan de vorige interruptie.
De heer Eerdmans (JA21):
Helder, voorzitter. Oké, dan laten we de incidenten daar. Ik heb het
gehad over uitspraken als "fuck Israël". Daar kan ik een heel lang
zwartboek van maken. Oké, de cijfers. 63% van de Israëlisch-Joodse
studenten zegt: ik voel me onveilig. 16% meldt openlijke vijandigheid
vanwege hun Joodse identiteit. Heeft de heer Ergin ook een dergelijk
onderzoek van islamitische of Palestijnse studenten? Noem het maar zoals
u wilt. Dan gaan we dat even eerlijk vergelijken.
De heer Ergin (DENK):
Ik weet vanuit mijn bescheiden tijd hier in de Kamer dat het heel lastig
is om verschillende onderzoeken met elkaar te vergelijken. Dus ik heb
hier geen percentage voorhanden zoals de heer Eerdmans noemt. Maar ik
heb wel heel veel voorbeelden. Ik kan doorgaan. Ik heb een paar pagina's
aan voorbeelden gekregen, bijvoorbeeld van studenten die opkomen voor de
rechten van de Palestijnen. Ik noem academici die opkomen voor de
rechten van Palestijnen en op tv hun professionele duiding geven van wat
er gebeurt in Israël, van wat er gebeurt in Palestina en van wat er
gebeurt in Gaza. Zij worden gecanceld en geïntimideerd. Ik gaf net in
debat met mevrouw Van der Plas het voorbeeld van een buitenlands
instituut, volgens mij de Hebrew University, maar in ieder geval een
universiteit uit Israël, dat onze instituties hier bedreigt. Dat moeten
we toch gewoon kunnen benoemen? Daar kunt u mooi een percentage aan
koppelen, maar die voorbeelden zijn in dit debat in dit huis
onderbelicht en ik kies ervoor, en zal dat altijd blijven doen, om ook
die signalen hier in dit huis te benoemen.
De heer Eerdmans (JA21):
Ergin heeft geen onderzoek. Hij heeft geen cijfers. Hij geeft wat
voorbeelden en dat is het dan. Het is dus totaal niet gestaafd en daar
hou ik niet van. Ik vind het debatwaardig als je ook eerlijk zegt wat je
cijfers zijn. Dan hebben we het niet over een paar incidenten. Dan moet
je het breder hebben. Dit is een probleem en dat hebben we nu
aangetoond. Ik vind het dus ook heel teleurstellend dat dit niet ook
erkend wordt. Zeg dan in ieder geval tegen mij: "Eerdmans, oké, daar heb
jij een punt. Veel studenten met een Joodse identiteit voelen zich niet
veilig. Dat is een probleem." Kan ik aannemen dat DENK het wel een
probleem vindt dat 63% van die studenten zich onveilig voelt?
De heer Ergin (DENK):
U heeft het over voorbeelden. Ik kijk even naar het eerste deel van uw
interruptie. Ik wil kort reageren, maar de interrupties zijn best wel
lang en die vragen om uitleg.
De voorzitter:
Nee, er was één interruptie lang en daarna waren ze prima kort. Eén
interruptie was lang.
De heer Ergin (DENK):
Daar wil ik dus op reageren, als het van u mag. Uiteraard met uw
permissie, voorzitter. We kunnen deze zaal vullen met voorbeelden van
studenten die opkomen voor de rechten van Palestijnen en zich
geïntimideerd voelen. Ik kan nogmaals dat rijtje opsommen. Dat ging over
fysieke veiligheid en de hoge prijs die pro-Palestijnse studenten
betalen voor hun verzet tegen genocide. Dat kan ik nogmaals opsommen. Ik
ontken ook niet dat er studenten zijn die zich niet geïntimideerd
voelen. Natuurlijk, die zijn er aan beide kanten. Maar de heer Eerdmans
kijkt alleen maar naar voorbeelden en trekt die uit zijn verband. Dat
doe ik niet en ik weiger dat te doen. Ik weiger ook om te fungeren als
de grammofoonplaat van de heer Eerdmans, waarbij hij hier stellingen
poneert, mij in een hoek drijft en ik maar moet reageren op zijn
stellingen. Dat kunnen alle andere sprekers hier ook doen, maar ik
weiger om daaraan mee te doen. Dat zal ik ook niet doen.
De voorzitter:
Meneer Eerdmans? Oké. Dan hebben we dus goed bijgehouden. Het was eerst
meneer Ceder, dan mevrouw Van der Plas en dan mevrouw Martens. Meneer
Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Sinds ik in de Kamer ben, is er volgens mij geen partij in de Kamer die
zo veel uitspraken heeft gedaan en zo veel moties heeft ingediend om
discriminatie tegen te gaan en de gelijkheid in Nederland te bevorderen
als DENK. Dat zijn heel veel moties. Maar ik merk in dit debat, ook in
de antwoorden op de heer Eerdmans, het volgende. Er is sprake van
onveiligheid en ongelijke behandeling op scholen. Joodse studenten, of
ze zich nou wel of niet uitspreken, voelen zich onveilig. Ze voelen zich
anders behandeld. Er moeten evenementen geannuleerd worden vanwege
veiligheidsdreigingen zonder dat er een prikkel was. Als mijn collega
gevraagd wordt zich daarover uit te spreken, dan hoor ik hem wegduiken
en dat vind ik jammer. Dat vind ik jammer voor een partij die volgens
mij haar bestaansrecht heeft ontleend aan het willen bevorderen van
gelijkheid. Ik ga het dus toch nog een keer vragen. Ik wil het even los
zien van de groep die u noemt, de demonstranten. Die hebben ook rechten.
Daar moeten we het ook over hebben. Maar mag ik van u horen wat u vindt
dat wij moeten doen om de veiligheid van Joodse, niet eens Israëlische,
maar Joodse Nederlanders in Nederland, veilig te houden? Ze geven
namelijk aan dat ze zich niet veilig voelen en rekenen ook op
parlementariërs zoals u.
De heer Ergin (DENK):
Dank voor deze vraag. Ik vat deze vraag tweeledig op. Aan de ene kant
zie ik een toenadering van de heer Ceder wat betreft de vraag hoe we
deze situatie gaan oplossen. Volgens mij hebben wij in ons
rechtssysteem, in onze rechtsstaat, alle nodige instituties, de politie,
het OM, om ervoor te zorgen dat mensen die zich onveilig voelen
veiligheid kunnen krijgen. Volgens mij proberen de universiteiten daar
ook, niet altijd in goede zin naar mijn mening, aan bij te dragen. Die
voorstellen steunen wij. Ik heb die vraag niet op die manier gehoord,
maar als de vraag is of wij het verwerpelijk vinden dat mensen
aangesproken worden op hun achtergrond, wat die ook mag zijn, culturele
achtergrond, religieuze achtergrond, dan is voor mij het antwoord daarop
heel duidelijk: dat werp ik verre van me.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat vind ik fijn om te horen, maar DENK poneert nu een afstand, een
distantie. Wanneer het gaat over een groep mensen in Nederland die zich
uitgesloten voelt, bedreigd voelt, zegt u: we hebben de instituties al
op hun plaats. Ik heb DENK nog nooit zo horen spreken. DENK is altijd de
eerste, tijdens het vragenuur, bij de regeling van werkzaamheden, die,
als er een krantenartikel is, een debat wil, omdat juist de instituten
volgens DENK onvoldoende zijn. Maar ik proef — en dat wil ik checken —
dat DENK als het gaat om de veiligheid van Joodse studenten in Nederland
zegt: daar hebben we al instituties voor, dus concreet kunnen we niet
verder gaan dan verwijzen naar de geijkte wegen. Ik heb nog nooit zo'n
formeel antwoord gehoord van DENK. Mijn vraag is nogmaals wat de
voorstellen van DENK zijn ten aanzien van Joodse studenten in Nederland.
Of vinden zij in het algemeen, als het gaat om onveiligheid, dat
Nederland af is en dat de instituties gewoon hun werk moeten doen?
De heer Ergin (DENK):
Ik merk in heel veel opzichten dat we in onze rechtsstaat wel de nodige
instituties hebben. De vraag is of die instituties ook effectief bezig
zijn. Wat wij als DENK zijnde altijd doen, is die instituties
versterken. Voor het aanpakken van antisemitisme in Nederland zie ik de
ChristenUnie heel veel voorstellen doen. Die voorstellen kunnen rekenen
op steun van DENK. Dat is andersom niet altijd zo. Als wij moties
indienen om discriminatie op basis van andere gronden aan te pakken, zie
ik die steun niet. Desondanks steunen wij alle eerlijke voorstellen om
antisemitisme aan te pakken. Volgens mij hebben we de aanpak van
discriminatie op meerdere manieren naar buiten gebracht. We hebben te
maken met een ketenaanpak. Je moet ervoor zorgen dat de straffen
zwaarder worden. Je moet investeren in bewustzijn. Je moet ervoor zorgen
dat mensen die dat niet durven zich toch melden en de meldingsbereidheid
bevorderen. En je moet er inderdaad voor zorgen dat er vanuit dit huis
en vanuit de minister soms grenzen worden getrokken. Als mensen
aangesproken worden op basis van hun culturele, religieuze of etnische
achtergrond, dan verwerpen wij dat. Ik verwerp dat persoonlijk en
verwacht van de minister dat hij zich hierover uitspreekt. We hoorden
net dat hij eigenaar is van het stelsel. Volgens mij kunnen we met deze
ketenaanpak alle vormen van discriminatie aanpakken, inclusief
antisemitisme.
De voorzitter:
Meneer Ceder, van mij mag u interrumperen, maar alstublieft wat korter
dan de vorige twee. Ook u was wat lang in de inleiding.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik hou het kort, voorzitter. Ik concludeer dat hier een soort jij-bak in
zit. Ik stel een simpele vraag: wat gaat DENK doen? Wat kunnen Joodse of
Israëlische studenten die niets verkeerds hebben gedaan en die hier
willen studeren van DENK verwachten? DENK verwijst naar de instituties.
Dat mag. Dat mag uw mening zijn. Ik verwacht dan ook dat DENK een
toontje lager gaat zingen als het gaat om discriminatie en onveiligheid
ten aanzien van alle bevolkingsgroepen. Volgens mij is het volgens DENK
prima geregeld. Ik wil u toch vragen om hierop te reflecteren. Ook
Joodse en Israëlische studenten verdienen steun en verdienen het om
veilig aan universiteiten te kunnen studeren.
De heer Ergin (DENK):
Ik bepaal zelf op welke toon ik praat, over welk onderwerp en op welk
moment. Volgens mij heb ik het standpunt van DENK over discriminatie op
basis van welke grond dan ook heel duidelijk gemaakt. De heer Ceder wil
dat alleen niet aannemen. Dat is zijn goed recht.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Plas en daarna mevrouw Martens.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
De heer Ergin zei dat studenten de toegang bij universiteiten wordt
ontzegd, alleen omdat ze een kaffiya om hebben. In mijn tijd noemden wij
dat een "PLO-sjaal". Dat weten de heer Markuszower en de oudere mensen
onder ons ook nog wel.
De voorzitter:
Zeker.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Wordt hun de toegang ontzegd omdat ze die sjaal om hebben, of wordt hun
de toegang ontzegd omdat ze geen student zijn? Ik kan me voorstellen dat
je zegt: u studeert hier helemaal niet. Mensen hebben een studentenpas
en een identificatieplicht. Daar is een motie over ingediend. Heeft de
heer Ergin er een onderbouwing voor dat het echt alleen maar om die
sjaal gaat, terwijl ze daar wel studeren? Dat lijkt mij namelijk heel
raar.
De heer Ergin (DENK):
Dit zijn allemaal voorbeelden van studenten die op diverse hogescholen
en universiteiten zitten en die hebben gemeld, bijvoorbeeld bij de
Landelijke Studentenvakbond, dat zij anders worden behandeld omdat ze
een kaffiya om hebben tijdens het college. Dat staat even los van de
vraag of ze wel of niet demonstreren. Dat zijn de voorbeelden. Ik
begrijp deze vraag dus eerlijk gezegd niet.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Het lijkt mij heel raar dat een school of universiteit een student de
toegang ontzegt, alleen maar omdat hij een bepaalde sjaal om heeft. In
dat geval zou ik als student meteen aangifte doen of een klacht
indienen. Het lijkt mij heel vreemd. Het zou kunnen dat diegene geen
student is en dat daarom de toegang wordt ontzegd. Ik zou daar wel wat
onderbouwing bij willen, omdat we hier een helder debat moeten voeren.
De heer Ergin zegt ook dat de universiteit in Jerusalem de
universiteiten hier bedreigt. Dan denk ik: bedreigen met de dood? Of
gaan ze een bom gooien op de universiteiten? Dat is echt bedreigen, maar
dreigen met een proces dat als er banden worden verbroken, er naar de
rechter wordt gestapt, vind ik geen dreigen. Dat is gewoon een
democratisch recht. Is de heer Ergin het daarmee eens?
De heer Ergin (DENK):
We hebben te maken met een situatie waarbij een instituut uit het
buitenland een instituut in Nederland bedreigt. En dat is niet zomaar
een instituut, het is niet zomaar een vereniging of een stichting, maar
het is een instituut dat een belangrijke positie heeft in ons
onderwijsstelsel. In alle andere debatten zou mevrouw Van der Plas
vooraan staan en zeggen: dat is buitenlandse inmenging, een buitenlands
instituut of een buitenlandse regering en die moeten hun handen afhouden
van onze instituties. Maar hier is het volstrekt normaal? Begrijp ik
deze vraag goed?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nee, ik denk dat u mijn vraag niet goed begrijpt. In mijn wereld kan
iemand naar de rechter wil stappen, ook al is dat een buitenlands
bedrijf of instituut. Dan zal het OM zeggen dat dat hier niet kan en dat
ze dat in hun eigen land moeten doen. Dat is ook mijn vraag. De heer
Ergin doet het, ook in zijn bewoordingen, voorkomen als een bedreiging.
Een bedreiging is iets heel anders. Dat is iets met fysiek geweld: ik ga
jou doodmaken. Of: als jullie niet doen wat ik zeg, ga ik jullie
kapotmaken. Dat kun je voor heel veel dingen opvatten. Dat was mijn
vraag.
De heer Ergin (DENK):
Mevrouw Van der Plas maakt er bedreigingen van. In mijn interruptie had
ik het heel duidelijk over juridische dreigingen. Ik roep mevrouw Van
der Plas op om de Handelingen terug te lezen. Maar ik wil wel antwoord
geven op deze vraag, want ik vind het een belangrijke vraag. Het punt
dat ik wil maken, is dat een instituut uit het buitenland druk uitoefent
op en juridische dreigementen uit richting onze instituten in Nederland.
De directeur van het instituut, de heer Jan Willem Duyvendak, spreekt
van intimidatie. Hij zegt: we zijn bezig met het verbreken van
institutionele banden met organisaties die, direct of indirect,
betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. En: wij doen dat niet
richting de mensen omdat zij een Joodse achtergrond hebben. Nee, dat
doen wij richting organisaties die institutionele banden hebben met, in
dit geval, de criminele regering van Netanyahu. Dit is een pikant
voorbeeld van buitenlandse inmenging. In dit huis moeten we toch kunnen
benoemen dat er vanuit het buitenland druk wordt uitgeoefend op
instituten die in dit land belangrijk zijn en die onderdeel uitmaken van
ons onderwijsstelsel? We kunnen dan toch niet doen alsof dat zomaar iets
is? Daar moeten we toch iets van kunnen zeggen? Daar moet ik toch de
minister of mevrouw Van der Plas op kunnen bevragen?
De voorzitter:
Meneer Ergin, niemand zegt dat u dat niet mag zeggen. U zegt steeds: dat
moeten we toch kunnen benoemen, alsof u het niet kan benoemen. Maar
iedereen laat het u benoemen, er zijn alleen wat interrupties. Dat wil
ik, ook voor de Handelingen, wel even gezegd hebben.
De heer Ergin (DENK):
Volgens mij ben ik niet in debat met u, voorzitter.
De voorzitter:
Nee, maar ik moet het wel aan u duidelijk maken.
De heer Ergin (DENK):
We horen het hier de hele dag in talloze debatten: benoemen. Het zeggen
van dingen zoals ze zijn. Ik probeer ook gebruik te maken van dat
recht.
De voorzitter:
Honderd procent. Ik stel vast dat iedereen hier tot nu toe alles heeft
kunnen benoemen wat hij of zij wil, maar dat we ook ruimte geven aan
interrupties als iemand het niet eens is met wat er wordt benoemd. Het
is goed om dat duidelijk te maken, ook aan de mensen die luisteren, want
het leek er net even op dat iemand u niet de ruimte zou geven om iets te
benoemen. Dat is niet het geval geweest.
De heer Ergin (DENK):
Ja, maar voorzitter …
De voorzitter:
Ik geef nu het woord aan mevrouw Van der Plas.
De heer Ergin (DENK):
En na die tijd geeft u mij alle ruimte.
De voorzitter:
Dat is helder. Mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Voorzitter, u bent niet in debat met de Kamerleden, maar de voorzitter
bewaakt wel de orde van de vergadering. En dat is denk ik wat hier net
gebeurde.
Ik wil nog even een vraag stellen over wat de heer Ergin zei, namelijk
dat studenten worden mishandeld, alleen maar omdat ze opkomen voor
Palestijnen. Is daar een onderbouwing voor? Kan hij onderbouwen dat er
iemand die, gewoon rustig, vredig, misschien wel met een kopje koffie
erbij, bij een demonstratie zit, met een sjaaltje om of met een
Palestijnse vlag, om die reden, dus alleen maar omdat hij daar zit om op
te komen voor de mensen in Gaza of voor de Palestijnen, is mishandeld?
Dat werd in het begin best wel stellig gezegd. Daar zou ik graag iets
over horen, want als dat het geval is, is onze democratische rechtsstaat
in gevaar. Als iemand alleen maar omdat hij een boer is of alleen maar
omdat hij voor Gaza wil opkomen, wordt mishandeld door de politie, dan
moeten we daar wel bewijs voor hebben. In mijn beleving is dat overigens
nog nooit gebeurd. We moeten daar dan wel bewijs van hebben, want dat is
een ernstige zaak. Welk bewijs heeft de heer Ergin daarvoor?
De heer Ergin (DENK):
We hebben gezien dat er bij diverse demonstraties en protesten sprake
was van geweld richting de studenten die opkomen voor de rechten van
Palestijnen. In Amsterdam heeft de Amsterdamse politie over een geval
zelf aangeven: dat hadden we niet moeten doen; we hebben te veel geweld
gebruikt; dat was niet de bedoeling. We hebben ook een situatie gehad
waarbij een groepje van vijftien, vermoedelijk, mannen, die ik even
typeer als extreemrechtse lieden, een demonstratie hebben bestormd en
geweld hebben gebruikt, met fakkels en stokken.
Als gevolg van alles wat u nu noemt, hebben ... Dat zijn verhalen die
gewoon in de media zijn voorgekomen en signalen die mij zelf ook hebben
bereikt. Maar het zijn veelal verhalen die mevrouw Van der Plas zo op
internet kan checken. Het gaat daarbij om studenten die verwondingen
hebben opgelopen en gekneusde ribben hebben gehad. Ze hadden te maken
met bloedingen, hersenschuddingen en scheuren in het schedeldak. Ook
hebben ze er oogletsel aan overgehouden. En dat op basis van het feit
dat zij opkomen voor de rechten van Palestijnen, zwijgen en weigeren
stil te staan.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Volgens mij hadden we net al met elkaar gewisseld dat mishandeling,
geweld en intimidatie, zomaar, onacceptabel is. Ik denk dat iedereen
hier dat vindt. Ik vind dat ook, maar de indruk werd een beetje gewekt,
ook in ons eigen interruptiedebatje van zojuist, dat dat ook door de
politie gebeurd zou zijn en dat die zomaar even met knuppels door een
menigte gaat. Als onze instituties dat zouden doen, dan heb ik het ook
over de democratische rechtsstaat. Dan is er wel een probleem. Maar
goed, dat hoeven we niet over te doen.
Ik heb nog een laatste vraag aan de heer Ergin. Vindt hij het erg dat
Joodse studenten worden bedreigd, niet meer durven te zeggen dat ze
Joods zijn, niet meer durven te zeggen dat ze uit Israël komen en zelfs
niet meer Hebreeuws durven te praten? Vindt de heer Ergin dat erg? Een
ja of nee kan volstaan, hoor.
De heer Ergin (DENK):
Ik vind dat iedereen het recht heeft om haar of zijn eigen identiteit te
uiten op een manier zoals hij of zij dat wil. Het maakt mij niet uit of
het gaat om iemand die joods, christelijk of moslim is.
Voorzitter, ik begin ook wel een beetje moeite te krijgen met het debat.
Dat is niet omdat ik niet mijn punt kan maken, want ik kan heel
duidelijk mijn punt maken. Maar telkens staan collega's hier op om mij
in een bepaalde hoek te duwen en om mij een soort van weg te zetten
alsof ik het niet belangrijk zou vinden dat mensen op basis van een
religie worden weggezet en alsof ik dat goed zou praten. Dat is totaal
niet het geval. Dat is in geen enkel debat gezegd. Dat heb ik net ook
niet in mijn spreektekst geuit. Ik heb dat ook niet tijdens een
interruptiedebat geuit. Het enige wat ik vandaag probeer, is dit debat
weer terug te trekken naar de feiten, en vooral de feiten die niet
benoemd worden in dit huis. Ik begrijp dat het de feiten zijn die
mevrouw Van der Plas misschien niet wil horen, maar ik zal die feiten
blijven benoemen.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik concludeer uit het eerste deel van het antwoord van de heer Ergin dat
hij het inderdaad erg vind dat Joodse studenten worden bedreigd,
geïntimideerd, mishandeld of gediscrimineerd. Dus dank daarvoor. Dat zat
in uw antwoord. U noemde weliswaar meerdere religies of meerdere mensen
en zei "eigen identiteiten moet je kunnen uiten", maar ik vatte dat op
als een "ja", als "ik vind het erg dat Joodse mensen op deze manier
worden behandeld". Dus dank daarvoor.
Wij duwen u helemaal niet in de hoek. We hebben hier gewoon een open
debat over een heel belangrijk onderwerp. Het gaat niet alleen over
veilig onderwijs. Het gaat ook over veiligheid in het algemeen. Het gaat
over racisme, discriminatie en geweld. Daar mogen gewoon vragen over
worden gesteld. Volgens mij heeft de heer Ergin heel veel ruimte
gekregen om daarop te antwoorden en inderdaad dingen te benoemen waarvan
hij vindt dat die belangrijk zijn. Ik wil er wel even afstand van nemen
dat wij iemand in de hoek aan het drukken zijn.
Ja, wij hebben hier af en toe een scherp debat. Dat mag. Dat is het
mooie van onze democratie. Er zijn heel veel landen waar je wordt
opgesloten als je doet wat wij hier doen, als je democratische dingen
doet. Ik ben er heel blij mee dat wij in Nederland leven en dat ook de
heer Ergin en ook ikzelf de ruimte krijgen om hier dingen te zeggen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Martens heeft lang gewacht ... Of sorry, uw
reactie?
De heer Ergin (DENK):
Ik wil hier wel een paar woorden over zeggen. Het gaat mij er niet om
dat u en alle andere collega's, zeg ik uiteraard via de voorzitter, hier
staan en bepaalde frames op mij proberen te plakken. Ik heb inmiddels
een olifantshuid ontwikkeld in de politiek. Mij maakt het op zich niet
uit. Ik kan hier staan. Ik begrijp hoe het spel hier werkt. Ik kan mij
hier zelf verdedigen. Maar heel veel mensen, heel veel studenten die
opkomen voor de rechten van de Palestijnen, zijn het zat dat ze door
politieke partijen ... En de BBB stond in de afgelopen periode helemaal
vooraan in de rij, bij alle verregaande voorstellen. Cestmocro moest
verboden worden. Protesten konden niet en alles was antisemitisme. Waar
het mij om gaat, dat zijn al die studenten, die keer op keer worden
weggezet als Jodenhater, als antisemiet, terwijl het enige wat ze
zeggen, is dat we niet moeten stilstaan en niet zwijgend moeten
toekijken als er een genocide wordt gepleegd waar 50.000 mensen worden
vermoord en 110.000 mensen gewond zijn geraakt.
De voorzitter:
U werd kort uitgedaagd, dus korte reactie.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dat klopt, want zoals ik net al zei: ik heb geen voorstel ingediend om
Cestmocro te verbieden. Dat is hier niet ingediend. Ik heb geen oproep
gedaan om demonstraties te verbieden. Maar ik heb wel geluisterd naar de
fractie van DENK, een tijdje geleden, naar aanleiding van het
antisemitismedebat. Ik heb toen heel veel mails gekregen van mensen, ook
uit de Marokkaanse gemeenschap, die toch wel schrokken van de manier
waarop hier gedebatteerd werd. Inmiddels heb ik gesprekken gehad met
mensen uit de Marokkaanse gemeenschap en ik heb ook een afspraak staan
met het collectief verbond voor Palestina. Die hebben mij ook benaderd
en ik heb daar een afspraak mee gemaakt. Net zoals ik toen in het debat
zei: ik ga met iedereen in gesprek. Daar sta ik gewoon voor open. Dus
alle aantijgingen die ik hier nu te horen krijg, werp ik verre van
mij.
De heer Ergin (DENK):
Het siert mevrouw Van der Plas dat zij openstaat voor gesprek. Dat siert
haar.
De voorzitter:
Mevrouw Martens siert het dat zij met veel geduld heel lang heeft
gewacht aan de interruptiemicrofoon. Dus ik geef graag het woord aan
mevrouw Martens.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Natuurlijk met de mogelijkheid dat de heer Ergin mij verwijt dat ik hem
in een bepaalde hoek wil duwen, maar volgens mij was het toch echt de
heer Ergin zelf die een van mijn voorgaande collega's verweet hier een
eenzijdige bijdrage te houden. Ik wacht dus nog even tot het einde van
zijn bijdrage voordat ik hetzelfde verwijt bij de heer Ergin
neerleg.
De heer Ergin (DENK):
Dank u wel.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dan oordelen we daarna met z'n allen daarover. Maar ik heb wel een heel
concrete vraag. Ik wil toch even terug naar waar voor mij dit debat over
gaat, namelijk de toegankelijkheid van onze instellingen en de
veiligheid. Ik hoor de heer Ergin heel mooi zeggen: oproepen tot geweld
werp ik persoonlijk verre van mij. Heb ik dat goed begrepen, vraag ik
hem via de voorzitter.
De heer Ergin (DENK):
Of ik het woord "persoonlijk" heb gebruikt? Ik sta hier als persoon maar
ik spreek namens de fractie.
Mevrouw Martens-America (VVD):
En ik hoor ook nog, wat ik heel mooi vind, "zorgen over buitenlandse
inmenging". Ook daar vinden de heer Ergin en ik elkaar, want laten we
toch ook op zoek gaan naar een aantal zaken waar wij elkaar in vinden.
Wat vindt de heer Ergin of de partij DENK eigenlijk van de uitnodiging
van verschillende universiteiten en politieke partijen aan de heer
Khatib?
De heer Ergin (DENK):
Van?
Mevrouw Martens-America (VVD):
De heer Mohammed Khatib.
De heer Ergin (DENK):
Wat wij ervan vinden dat er uitnodigingen worden verstuurd? Volgens mij
gaan al die organisaties daar zelf over. Ze moeten zelf weten wie zij
uitnodigen. We hebben een rechtsstaat en in een rechtsstaat beoordeelt
uiteindelijk de rechter, en dat heeft de rechter meerdere malen gedaan,
of iemand hier welkom is of niet. Volgens mij heb ik daar weinig aan toe
te voegen.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Heel helder. Ik denk dat de heer Ergin een heel grote groep
Joods-Israëlische studenten kan helpen door zich tegen zijn achterban
uit te spreken over bepaalde intimidaties. Ik citeer: "Elke dag bezetten
kolonisten …" Excuus, ik moet de volgende hebben: "Iedereen die meedoet
aan de catastrofe tegen de Palestijnen kan en moet een prijs betalen."
Dat is een vrij intimiderende uitspraak. Voor mijn partij is die
onacceptabel en verheerlijkt die geweld. Maar ik vond de heer Ergin niet
aan mij zijde toen ik opriep om ervoor te zorgen dat dit soort
verheerlijkers van geweld niet worden uitgenodigd op onze
universiteiten.
Ik heb er nog eentje. Ik weet dat de heer Ergin goed contact heeft met
verschillende Free Palestine-groepen die gelinkt zijn aan de
instellingen. Ik laat even in het midden wat je daarvan vindt, maar
vandaag is er een bijzondere uitspraak gedeeld, namelijk eentje uit
Maastricht van hun vrienden uit Griekenland. Dus als je het hebt over
buitenlandse inmenging …. Daarin werd opgeroepen: kill all Zionists. De
heer Ergin sprak net heel mooi verbindend dat iedereen die oproept tot
geweld, hem tegen zich zou vinden. Kan de heer Ergin dit podium dan nu
gebruiken om tegen iedereen die meekijkt te zeggen: dit is onacceptabel;
hier staan we niet achter; blijf alsjeblieft thuis?
De heer Ergin (DENK):
Mevrouw Martens-America krijgt hetzelfde antwoord als de heer Eerdmans.
Dit is niet een plek waar je even een stelling poneert, waar je even een
aantal voorbeelden noemt. Die zullen kloppen, daar ga ik van uit. U
verwacht van mij dat ik afstand neem van iets en dat ik mijn achterban
erover zou moeten informeren omdat u daarom vraagt. Tja, u kunt het
allemaal proberen, maar …
De voorzitter:
"Mevrouw Martens kan het …"
De heer Ergin (DENK):
Mevrouw Martens-America kan het allemaal proberen, maar ik ben hier geen
grammofoon. Ik ben geen jukebox waar je een kwartje in gooit waarna ik
de woorden zeg waar u naar vist. Dat ga ik niet doen.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Meneer Ergin, ik, maar ook mijn voorgangers, probeer hier gewoon een
gesprek te voeren. De heer Eerdmans probeert op basis van feiten een
goed gesprek te voeren en te vragen naar andere feiten. De heer Ergin
zegt: ik doe dit debat op basis van feiten. Maar er hebben al twee
voorgangers van mij gevraagd naar uw feiten. Dus heeft de heer Ergin
feiten of is dit een debat vanuit de onderbuik? Wat volgens mij elke
keer weer fout gaat, is dat wij gewoon een simpel debat proberen te
voeren over één onderwerp, namelijk de onveiligheid van een grote groep
studenten. Daar liggen schokkende cijfers onder. Maar het lukt de heer
Ergin gewoon niet om te zeggen: "Ja, dat is inderdaad schokkend. Dat
zijn de feiten, dat zijn de cijfers. Laten we met z'n allen werken aan
een oplossing." Die eeuwige "ja, maar" is niet altijd nodig. Dus nog een
keer, via de voorzitter: kan de heer Ergin erkennen — de heer Eerdmans
heeft het in zes interrupties al geprobeerd — en gewoon toegeven dat het
verschrikkelijk is dat er mensen thuisblijven om wie ze zijn en hoe ze
heten? Ik vind de heer Ergin debat na debat aan mijn zijde — of ik sta
aan zijn zijde — als het gaat over fraude en intimidatie bij DUO. Maar
als het gaat over intimidatie van de Joodse gemeenschap komt er een "ja,
maar". Laten we het nou ook de andere kant op doen, meneer Ergin, zeg ik
via de voorzitter. Laten we samen opkomen voor de Joodse studenten. Is
dat zo moeilijk?
De heer Ergin (DENK):
Wat zo makkelijk is, is dat in deze interruptie alle voorgaande
interrupties een beetje worden gereproduceerd. Ik wil daar best antwoord
op geven. Ik hoor het wel van u als het langdradig is, voorzitter.
De voorzitter:
Is dat een vooraankondiging?
De heer Ergin (DENK):
Mevrouw Martens-America vroeg mij om een debat op basis van de feiten.
Ik heb al een aantal feiten genoemd. Ik kan ze nog een keer oplezen: de
hoge prijs die studenten hebben moeten betalen omdat ze opkomen voor de
rechten van Palestijnen; de aanscherping van bepaalde richtlijnen die
ervoor zorgt dat sommige studenten niet meer hun schoolgebouw in kunnen,
los van het punt of ze wel of niet demonstreren. En er zijn een aantal
andere voorbeelden op basis waarvan ze makkelijker van de universiteit
gekickt kunnen worden. Die feiten wil ik graag in dit debat benoemen.
Als ik daar telkens een uitnodiging voor krijg, kan ik die woorden
herhalen. Dit is hoe ik naar deze kwestie kijk.
Ik ben een geweldloos persoon; ik houd niet van geweld. Volgens mij is
geweld meestal niet de oplossing, dat zien we aan alle conflicten in de
wereld. Dat is hoe ik ernaar kijk. En als mensen worden aangesproken …
Als ik word aangesproken op mijn religie, op mijn culturele achtergrond,
wat de VVD overigens in een andere motie heeft gedaan, dan vind ik dat
erg, maar ik vind dat ook erg als dat plaatsvindt bij een ander met wie
ik geen overeenkomsten heb. Dat heb ik volgens mij al een paar keer
gezegd, dus ik weet even niet meer wat ik moet zeggen. Ik heb heel
duidelijk antwoord gegeven, alleen doet mevrouw Martens-America alsof ze
mij niet hoort.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank voor het antwoord. Ik denk dat de heer Ergin en ik allebei een
andere definitie hebben van feiten. Dat kan. Dat is dan lastig. Dan
moeten we het een keertje buiten microfoon hebben over: als we het hier
hebben over feiten, wat is dan een feit? Ik denk dat de heer Ergin
bedoelt "ik heb persoonlijke voorbeelden", die heel schrijnend zijn als
die hebben plaatsgevonden. Dat 63% zich geïntimideerd voelt, is een
feit. Ik denk dat dat het lastige is, maar volgens mij zijn alle
incidenten verschrikkelijk. Ik ben gewoon nog steeds op zoek naar het
moment waarop het heer Ergin zegt "inderdaad, het is verschrikkelijk dat
die mensen niet naar de universiteit gaan en laten we samen kijken hoe
we dit gaan oplossen", maar ik wacht nog tot het einde van zijn
bijdrage.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Martens. Eén dingetje, mevrouw Martens. U zei dat de
heer Eerdmans zes interrupties gebruikt had, maar hij had er maar vijf
gebruikt. Dus meneer Eerdmans, u heeft er nog één. Meneer Stoffer is aan
het woord.
De heer Stoffer (SGP):
Maar ik heb er nog zes.
De voorzitter:
Dat bepaalt de voorzitter uiteindelijk, hè.
De heer Stoffer (SGP):
Maar dat klopt toch wel, voorzitter?
De voorzitter:
Het klopt wel.
De heer Stoffer (SGP):
Precies. Daar zijn we het over eens. Voorzitter, toch een vraag. Aan het
begin van het debat refereerde de voorzitter aan het feit dat
studentenrabbijn Yanki Jacobs hier op de tribune zit. Die heeft het
Nederlands-Joods Studentenoverleg opgericht. Dat heeft twintig leden en
die leden kunnen gewoon vanwege hun veiligheid niet met naam en toenaam
bekend worden. Ze hebben maar één spokesman en dat is de heer Yanki
Jacobs, die hier op de tribune zit, die er ook echt Joods uitziet, maar
die wel het lef heeft om dat te doen. Dat kost hem ook veel. Daar heb ik
veel bewondering voor. Mijn vraag is hoe de heer Ergin ertegenaan kijkt
dat die twintig leden van dat Nederlands-Joods Studentenoverleg gewoon
niet eens met hun naam en toenaam onderdeel van dat overleg kunnen zijn.
Zou dat niet anders moeten volgens de heer Ergin?
De heer Ergin (DENK):
DENK is van mening dat iedereen ondanks culturele, religieuze of welke
achtergrond dan ook zichzelf moet kunnen zijn. Als dat niet het geval is
— de woordvoerder van de SGP, de heer Stoffer, verwijst naar een
specifiek voorbeeld dat ik niet ken — als er sprake is van dat mensen
niet zichzelf kunnen zijn om welke reden dan ook, dan betreur ik
dat.
De heer Stoffer (SGP):
Dat is mooi. Dan komen we een klein beetje bij elkaar op dit gebied.
Vaak hebben we gedoe als we het over Israël hebben en dergelijke, DENK
en de SGP. Nog een heel specifieke vraag. Zou de heer Ergin dat hier ook
willen uitspreken, zeggen tegen mensen op universiteiten? Er werd
zojuist ook aan gerefereerd dat de heer Ergin contacten heeft met
groepen die ook pro-Palestinabijeenkomsten organiseren en dergelijke.
Zou hij hier de mensen willen oproepen en zeggen: doe dit nu niet en
spreek je ook dan gewoon uit? Wil hij die oproep doen aan die groepen?
Dat hoeft misschien niet hier, maar gewoon in de gesprekken die hij
heeft met die groeperingen: je blijft gewoon met je vingers en met alles
wat je hebt af van die Joodse mensen op die universiteit, die studenten.
Zodat bij zo'n overleg — laten we dat eens afspreken — vanaf nu die
mensen gewoon met naam en toenaam kunnen zeggen "ik ben daarvan" en dat
ook met de borst vooruit kunnen roepen. Zou hij hier die oproep willen
doen? En gelijk de vraag — dan heb ik geloof ik nog vier interrupties
over — of hij dat ook wil doen in de overleggen die hij wellicht heeft
met die groeperingen.
De heer Ergin (DENK):
Ik wil graag een oproep doen, maar dan gericht aan de SGP en alle andere
partijen aan de rechterkant van de Kamer die in de afgelopen maanden
eigenlijk een politiek bedreven op basis waarvan zij — dat is hoe ik
ernaar kijk — pro-Palestijnse geluiden de mond wilden snoeren. Mijn
oproep is: "Kap daarmee! Hou daarmee op!" Behandel iedereen eerlijk en
ga geen redenen zoeken — dat gaat u waarschijnlijk in uw tweede
interruptie doen, dat hebben we bij de andere sprekers ook gezien — om
mensen die opkomen voor de rechten van Palestijnen weg te zetten in de
hoek van Jodenhaat, antisemiet, geweldsverheerlijkers, want zo is het
gewoon niet.
De heer Stoffer (SGP):
Dit is geen antwoord op mijn vraag. Maar ik wil hier wel iets aan
toevoegen. Daar ga ik mijn derde interruptie aan wagen. Ik heb een
aantal keren op de Dam gestaan. Daar hebben we gezongen, gesproken en
gebeden, onder anderen met Yanki Jacobs, die hier zit, en met zijn
vader. Heel vreedzaam, niks aan de hand. Maar mensen met Palestijnse
vlaggen? Daar moesten bakken met politie en een tram tussen gezet
worden. We hebben echt met onze geluidsinstallatie moeten vluchten om te
voorkomen dat de hele boel kapotgeslagen zou worden. Dat is waar ik
tegen ageer, niet tegen de opmerking "laten we op een andere plek ook
zo'n bijeenkomst hebben om te spreken over het lot van Palestijnen"
enzovoort. Ik heb het over dat geweld dat we op universiteiten hebben
gezien en dat ik aan den lijve heb ervaren toen ik een aantal keren op
de Dam stond. Daar verzet ik me met hand en tand tegen. Dat is wat er
hier in dit land gebeurt.
Natuurlijk kijken de heer Ergin en ik compleet anders aan tegen wat er
in het Midden-Oosten gebeurt. Ik ben honderd procent pro-Israël en ik
denk dat de heer Ergin daar compleet anders tegenover staat. Maar als we
het over de veiligheid in Nederland hebben, gaat het me om dit soort
dingen. Vraag het maar na bij de politie: elke keer zie je dat als er
een pro-Israëldemonstratie is — vreedzaam, met gebed, zingen en spreken
— er mensen met Palestijnse vlaggen komen. Wie dat precies zijn, kun je
niet zien, want ze hebben doeken voor het hoofd. Zij slaan er vervolgens
op los en dan ben je je leven gewoon niet veilig. Je kunt er niet
naartoe met de trein, je moet er met auto's naartoe gebracht worden en
maar hopen dat je heel terugkomt. Dat is het punt waar we het hier over
hebben. Ik word wel met een auto gebracht enzovoort, maar die Joodse
studenten zijn oer- en oerbang. Die hebben gewoon geen leven. Dat is
waar we het hier over hebben en ik zou willen dat de heer Ergin dat
veroordeelt.
De heer Ergin (DENK):
Maar het punt waarover wij het niet eens zijn, is ... Laat ik beginnen
met het punt waarover we het wél eens zijn. Ik heb al meerdere keren in
dit debat aangegeven dat ik een geweldloos persoon ben. Ik houd niet van
geweld. In geen enkel geval zal ik geweld goedpraten, goedkeuren of
verheerlijken. Zo ben ik gewoon niet. Maar ik wil, zoals ik vandaag al
meerdere keren heb gedaan, ook het punt maken, nu ook weer met deze
interruptie, dat dat niet betekent dat we iedereen die ook maar ergens
in de pro-Palestijnse hoek komt, moeten wegzetten als probleem, als
antisemiet, als Jodenhater, terwijl ze alleen maar kritiek hebben op de
criminele regering van Netanyahu, die in de afgelopen periode een
genocide heeft gepleegd en zich schuldig heeft gemaakt aan brute
mensenrechtenschendingen. Daarover verschillen we zeker met de SGP van
mening, want de SGP vindt dat niet. Maar de feiten spreken voor
zich.
De voorzitter:
Had u nog spreektekst?
De heer Ergin (DENK):
Ja, voorzitter. Ik heb nog maar een minuut gesproken en ik heb er nog
drie.
De voorzitter:
U heeft er nu bijna drie kwartier gestaan.
De heer Ergin (DENK):
Is dat zo?
De voorzitter:
U continueert uw spreektekst.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. Alsof dit alles nog niet genoeg is, krijgen deze studenten
ook te maken met politieke partijen in dit huis die vrijwel alles
wegzetten als Jodenhaat en antisemitisme. Zelfs als studenten door
extreemrechtse lui worden aangevallen met fakkels en stokken, worden ze
steevast weggezet als daders.
Voorzitter. Van de Maagdenhuisbezetting tot de Vietnamoorlogprotesten
staan studentenbewegingen op tegen onrecht. Nu zijn we getuige van een
nieuwe generatie studenten die opstaan tegen het onrecht in Palestina.
Ook in het verleden zijn studentenbewegingen geïntimideerd door de
politiek, belemmerd door bestuurders van onderwijsinstellingen en hebben
ze te maken gehad met geweld. De vraag is niet of, maar hoe we over
twintig tot dertig jaar zullen terugkijken op de studentenprotesten voor
Palestina.
Voorzitter. Maar we moeten het vandaag ook hebben over hoe we deze
studenten moeten en kunnen beschermen. Hoe we hun recht op vreedzame
protesten, hun grondrechten en hun academische vrijheid gaan waarborgen.
Daarom vraag ik de minister wat hij heeft gedaan met de aangenomen motie
van DENK om de praktijk van undercoverbeveiligers een halt toe te
roepen. Zijn er onderwijsinstellingen die vandaag of gisteren of in
ieder geval in de recente periode beveiligers hebben ingezet om hun
eigen studenten te laten volgen? Welke universiteiten zijn dat? Dat zou
ik graag willen weten.
Ook hebben we gezien dat hogescholen en universiteiten hun richtlijnen
over protesten hebben aangescherpt en daarmee het recht op demonstratie
hebben ingeperkt. Onderwijsinstellingen mogen met deze richtlijnen in de
hand studenten verbieden om het universiteitsgebouw te betreden, zelfs
op momenten waarop ze niet demonstreren maar colleges willen volgen. Het
is zelfs mogelijk om inschrijvingen van deze studenten te beëindigen.
Gekker moet het niet worden. Ze worden uit hun opleiding gegooid, omdat
ze weigeren hun ogen te sluiten voor 50.000 doden en 110.000 Palestijnse
gewonden. Kan de minister aangeven of bij hem bekend is hoeveel
studenten zijn uitgeschreven omdat ze opkomen voor de rechten van
Palestijnen en bij welke universiteiten dit is gebeurd?
Voorzitter, tot slot. Het is tijd dat de minister niet alleen toeziet op
het recht op onderwijs, maar ook op het recht om te protesteren. Deze
studenten verdienen onze bescherming en niet onze afwijzing.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ergin. O, u heeft nog een interruptie van mevrouw
Martens.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik heb even netjes gewacht. De heer Ergin koos er natuurlijk voor om bij
een van zijn eerste interrupties aan te geven dat hij de voorgaande
bijdrages eenzijdig vond. Ik had gehoopt op een vlammend betoog, zoals
ik de heer Ergin wel vaker hoor, over vrijheid, veiligheid en inclusie
op onze universiteiten. Verbeter mij als ik het niet goed heb, maar de
zorgen van de Joodse gemeenschap en de schokkende cijfers zijn niet één
keer langsgekomen. Ik ben eigenlijk heel erg benieuwd waarom DENK ervoor
heeft gekozen om het daar vandaag niet één keer over te hebben.
De heer Ergin (DENK):
Mede door uw interrupties ... U heeft er volgens mij nu vier, vijf
verbrast. Gebruikt, moet ik zeggen. Excuses. Excuses, ik corrigeer
mezelf. Gebruikt. Mede door uw interrupties heb ik het vier minuten lang
over mijn verhaal gehad en heb ik 45 minuten lang antwoord gegeven op uw
vragen. Ik ben volgens mij ook heel duidelijk ...
De voorzitter:
"Op de vragen van mevrouw Martens."
De heer Ergin (DENK):
De vragen van onder anderen mevrouw Martens-America. Daar ben ik op
ingegaan. Volgens mij heb ik duidelijk antwoord gegeven op vragen over
mijn visie op of en hoe studenten met een Joodse achtergrond zichzelf
kunnen zijn. Volgens mij is de verhouding dat ik 4 minuten mijn eigen
verhaal heb verteld en 45 minuten heb gereageerd op de vragen van onder
anderen mevrouw Martens-America.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Volgens mij heeft mevrouw Van der Plas er tijdens haar interruptie
wringend uit weten te krijgen dat u het daadwerkelijk vervelend vindt
dat 63% van de Joodse, Israëlische, studenten zich niet veilig voelt,
zeg ik via de voorzitter. Volgens mij wachten we allemaal nog steeds op
het hoe. Misschien kan de heer Ergin toch alvast een klein kijkje in de
keuken geven van de mooie voorstellen die we straks in de tweede termijn
van DENK gaan krijgen om ervoor te zorgen dat de Joodse gemeenschap weer
vrij en veilig is.
De heer Ergin (DENK):
Ik ga in herhaling vallen, maar ik heb volgens mij aangekaart dat wij op
diverse momenten — dat gaan we niet per se vandaag in dit debat doen —
voorstellen hebben gesteund om bijvoorbeeld Jodenhaat en antisemitisme
aan te pakken. DENK is de eerste partij in dit huis die een Ketenaanpak
Discriminatie heeft geïntroduceerd, waarbij we voorstellen hebben
ingediend, van het signaleren en melden tot aan het strenger straffen en
het creëren van meer bewustzijn in het onderwijs en alle andere domeinen
in de samenleving. Dat waren vooral voorstellen die door de VVD werden
weggestemd. Die voorstellen doen wij al tien jaar. Dat zullen wij
blijven doen. Mijn inzet van vandaag is dat we ook de andere kant van
het verhaal, die in dit huis niet belicht wordt, gaan benoemen op basis
van feiten en dat we gaan kijken naar de eisen van sommige studenten.
Wij moeten als politiek zijnde namelijk wat vinden van die eisen en daar
moet de minister ook wat van vinden.
De voorzitter:
In het vorige antwoord daagde u mevrouw Martens een beetje uit. Daarom
sta ik een korte extra interruptie toe.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik ben nu gewoon een klein beetje in de war, want op de vraag wat DENK
gaat doen, werd geantwoord: in het geval van antisemitisme hebben we
daar systemen voor. Vervolgens vraag ik nu opnieuw aan DENK wat DENK dan
gaat doen en dan komt de heer Ergin met het antwoord dat hij het hele
systeem wil aanpassen, want er zijn zo veel verschillende
verschrikkelijke voorbeelden van discriminatie en racisme. Is de heer
Ergin nou van mening dat het systeem juist is en automatisch het gevolg
van antisemitisme en uitsluiting oplost of is er ook voor antisemitisme
een systeemverandering nodig?
De heer Ergin (DENK):
De systeemverandering waar ik op wijs, die wij negen jaar geleden hebben
geïntroduceerd, gaat om de Ketenaanpak Discriminatie. Ik ga de inhoud
daarvan niet nog een keer herhalen. Dat is ons voorstel, waarmee we alle
vormen van discriminatie, dus ook antisemitisme, willen aanpakken. Ik
constateer nogmaals dat als DENK die voorstellen doet, de VVD die
voorstellen wegstemt. Nu doen alsof DENK helemaal geen verhaal heeft of
wegkijkt als het gaat om antisemitisme, vind ik vals. Dat wil ik graag
gezegd hebben. Dat is geen uitdagen; dat is gewoon hoe ik erin sta. Wij
doen al negen jaar lang diverse voorstellen, juist om het systeem, dat
goed is maar op veel fronten beter kan, te verbeteren.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan zijn we nu aangekomen bij de maidenspeech van mevrouw Heite van de
NSC-fractie. Veel fractieleden zijn in de banken geklommen om u straks,
na afloop — dan schorsen we heel kort — te feliciteren.
Het is usance, zeg ik nog maar even, om iemand die een maidenspeech
houdt niet te interrumperen. Zoals eerder aangekondigd, heeft mevrouw
Heite niet vier maar zes minuten spreektijd. Mevrouw Heite.
Mevrouw Heite (NSC):
Voorzitter, dank u wel. En iedereen op de tribune, ook welkom.
Het is een bijzonder voorrecht om hier vandaag mijn maidenspeech te
houden als woordvoerder Hoger onderwijs, een sector waarin ik jaren
werkzaam ben geweest. Ik ben mijn carrière begonnen met een studie
communicatiekunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daar leerde ik
mijn man Albert kennen en werd ik op slag verliefd op hem en op de
prachtige provincie Groningen met dito mensen. Ik ben er nooit meer
weggegaan.
Mijn liefde voor Groningen kreeg een gitzwarte rafelrand toen wij eind
augustus 2012 na een vakantie onze prachtige kop-hals-rompboerderij uit
1837 aan alle kanten gehavend aantroffen, gehavend door de zware beving
in Huizinge. Jaren van ellende volgden, waarin we als David tegenover
Goliath stonden en vochten tegen de NAM, Shell en de overheid voor
rechtvaardigheid. Dat woord, "tegenover", is van groot belang, ook voor
het debat van vandaag. Ik heb in Groningen zelf ervaren wat het betekent
als overheid en burgers tegenover elkaar staan, als er geen dialoog meer
is en als de overheid regels niet handhaaft. Dan gaat er iets radicaal
mis, met grote gevolgen. Dan gaan mensen kapot. En dat doen ze tot op de
dag van vandaag.
Door gesprekken met Tweede Kamerleden en bestuurders heb ik ook ervaren
wat er gebeurt als je wél in gesprek gaat. Dan komt bijvoorbeeld de
directeur van Shell met chocolaatjes van de lokale bakker op bezoek in
je wooncontainer, waar we drie jaar moesten bivakkeren omdat ons huis
moest worden gesloopt. Dan komen er oplossingen voor gedupeerden die
geen uitweg meer zien. Dan komt er een parlementaire enquête en een Nij
begun voor Groningen. Door deze ellende heb ik niet alleen geleerd hoe
belangrijk het is om in gesprek te blijven, maar ook dat dialoog en
vrijheid alleen kunnen bestaan bij strikte handhaving.
Voorzitter. NSC begrijpt de oprechte zorgen van studenten over de
verschrikkelijke oorlog in Gaza en de vele doden en gewonden onder de
Palestijnse bevolking. Maar er waren ook intimiderende, haatzaaiende
relschoppers en vernielers. Sommigen van hen waren onherkenbaar
gemaskerd en studeerden niet eens aan de universiteit. Hun gedrag is
onacceptabel. Dat geldt wat mijn fractie betreft ook voor onderhandelen
met deze gemaskerde personen. Het is dus heel goed dat universiteiten
inmiddels een veiligheidsvoorschrift hebben opgesteld waarin staat dat
dit nooit meer mag gebeuren.
Ik heb veel universiteitsbestuurders gesproken. Ze voelen een enorme
onmacht en frustratie tegenover deze groep relschoppers. Want kennelijk
worden aangiftes niet opgevolgd, zijn daders nog steeds niet in beeld en
worden zelfs veroordelingen niet opgevolgd. Pure straffeloosheid. Het is
tijd dat de balans tussen vrijheid en verantwoordelijkheid wordt
hersteld, dat relschoppers worden vervolgd en daders opdraaien voor de
schade en dat er wordt gehandhaafd. Kan de minister aangeven hoe hij
hiertegen aankijkt?
Voorzitter. Ik heb ook onderzoekers en betrokkenen uit de Joodse
gemeenschap gesproken, en dat leverde een ontluisterend beeld op.
Tijdens de demonstraties en rellen over de oorlog in Gaza waren Joodse
en Israëlische studenten niet veilig. Dat is onacceptabel. NSC staat
voor goed bestuur en bestaanszekerheid, maar ook voor verdraagzaamheid,
tolerantie en dialoog, die daar onlosmakelijk mee zijn verbonden. Maar
van antisemitisme, in welke vorm dan ook, mogen we nooit wegkijken. Het
beest moet recht in de bek worden aangekeken en met iedere vezel in ons
onophoudelijk worden bestreden, zonder pardon. En dat mogen we ook van
onze universiteiten verwachten. Universiteiten zijn er tijdens de rellen
niet in geslaagd om Joodse en Israëlische studenten te beschermen. Zij
hebben geen adequate veiligheidsmaatregelen genomen en onvoldoende
ondersteuning geboden. De campus werd een omgeving van angst en
uitsluiting, en dat is zeer ernstig. Op universiteiten moet je radicale
standpunten kunnen innemen. Dat is voor NSC echt heel belangrijk. Maar
je kunt alleen vrijheid van meningsuiting hebben als iedereen geweldloos
en veilig zijn mening kan geven, en anderen daarmee niet in hún vrijheid
en veiligheid worden belemmerd. Dialoog en vrijheid kunnen alleen bij
strikte handhaving.
Voorzitter. Veiligheid is een kerntaak van de overheid. Zij financiert
het hoger onderwijs, op voorwaarde dat de veiligheid van de studenten
daar wordt gewaarborgd. Wat NSC betreft, is het dus de taak van de
minister om hiernaar te handelen. Want wat er is gebeurd tijdens de
rellen en het toenemende antisemitisme zijn volstrekt onacceptabel en
vragen om een snoeiharde veroordeling, aanpak én opvolging
daarvan.
Ik rond af. Ik begon mijn pleidooi met het belang van verbinden en een
open dialoog, maar ook van handhaving wanneer geweld en dreiging daarom
vragen. Nieuw Sociaal Contract verwacht dan ook van de minister dat hij
met de grootst mogelijke spoed bestuursafspraken maakt met de
hogeronderwijsinstellingen en de Taskforce Bestrijding Antisemitisme, om
tot een gezamenlijk en effectief antisemitismebeleid te komen, dat
daarin heldere afspraken over de naleving van dat beleid staan en dat
wordt onderzocht op welke wijze een centrale regie op sturingsinformatie
en veiligheidsbeleid de veiligheid van Joodse studenten bij
universiteiten kan verbeteren, met behoud van de autonomie van de
instellingen. Ik overweeg een motie hierover in de tweede termijn. Graag
een reactie van de minister.
Dank u wel.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Heite. Ik schors voor enkele ogenblikken. Als u
alvast daar wilt gaan staan? Van harte gefeliciteerd met uw
maidenspeech, waarin u indrukwekkend over ook wat persoonlijke dingen
heeft verteld, en ook het woord "rechtvaardigheid" noemt. Wij wensen u
allen toe dat u veel rechtvaardigheid in deze Kamer zult brengen. Dank u
wel, en van harte gefeliciteerd.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We gaan proberen deze termijn af te ronden
voor de dinerpauze. Dan combineren we de dinerpauze … Ik hoop dat het
allemaal lukt. Dan geef ik nu het woord aan de heer Ceder van de
ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil ook hen bedanken die op de tribune zitten
en hen die uit interesse meekijken via livestream of tv. Ik doe mijn
bijdrage mede namens het CDA.
De plek waar je werkt of studeert, hoort een veilige plek te zijn. Dat
zou vanzelfsprekend moeten zijn, maar helaas is dat steeds minder het
geval. Vandaag spreken we specifiek over de veiligheid op
universiteiten. Directe aanleiding daarvoor is dat op onze
universiteiten Joodse studenten en medewerkers zich vorig jaar heel
onveilig hebben gevoeld en zich vaak nog steeds onveilig voelen. Waar
zijn we in vredesnaam beland? Waar zijn we in terechtgekomen als er geen
promotie voor Joodse evenementen meer gedaan kan worden uit vrees voor
incidenten? Wat voor klimaat heerst er als studenten niet meer de ruimte
voelen om hun mening te uiten of niet meer durven te vertellen dat ze
Joods zijn? Wat voor klimaat heerst er als medewerkers aangeven dat ze
zich niet meer veilig voelen, maar ook te weinig steun ervaren van hun
leidinggevende?
Daarom een aantal vragen. Hoe staat het met de veiligheid van Joodse
studenten en nadrukkelijk ook van medewerkers als docenten? Wat is het
beeld van de minister nu, ook mede naar aanleiding van zijn gesprekken
hierover? Heeft de minister een beeld van hoe meldingen van
antisemitische incidenten worden opgepakt? Voelen Joodse studenten en
medewerkers zich hierin gesteund door de bestuurders volgens de
minister? Inmiddels zijn er protocollen en richtlijnen opgesteld over
bijvoorbeeld de omgang met protesten. Er is wel de vraag: werken deze
protocollen? Worden ze gebruikt? Zien we dat ze daadwerkelijk bijdragen
aan het verbeteren van de veiligheid van Joodse studenten en
medewerkers? Welke signalen krijgt de minister hierover? Graag een
reactie.
Dan ten aanzien van vertrouwenspersonen. Zijn deze wel voldoende
uitgerust om antisemitisme te herkennen en om goed te handelen? Is de
minister bereid om in samenspraak met onderwijsinstellingen en de NCAB
te zorgen voor het aanbod van trainingen daarvoor?
Voorzitter. De specifieke vraag hoe om te gaan met demonstraties op
universiteiten hangt voor mij samen met een vraag over de reikwijdte van
de Wet openbare manifestaties. Is deze wet van toepassing als het gaat
over demonstraties op het terrein van de universiteit en in het gebouw?
Wanneer wel en wanneer niet? Is het voldoende afgebakend, en voldoende
duidelijk afgebakend, vraag ik me dan ook af. Volgens mij is het
afhankelijk van de uiterlijke kenmerken van het specifieke gebouw, het
gebruik en de omstandigheden van het geval of een buitenterrein als voor
publiek toegankelijke plaats of als openbare plaats aan te merken is. Ik
begrijp dat het ingewikkeld kan zijn, ook voor bestuurders. Dat geldt
overigens ook voor burgemeesters. Kan de minister zich voorstellen dat
er handelingsverlegenheid is om op te treden tegen demonstraties, omdat
de wet ruimte voor die verlegenheid biedt? Als demonstraties altijd
toegestaan moeten worden, wat is dan de betekenis en zeggingskracht van
opgestelde huisregels, die er ook zijn? Mogen universiteiten extra
normen stellen of is het zo dat het wetboek de leidende beperkingen doet
gelden?
Voorzitter. Tot slot zou ik de internationale component willen meenemen.
Ook Israëlische studenten hebben zich het afgelopen anderhalf jaar zeer
onveilig gevoeld. Zie ook het zojuist gepubliceerde artikel in De
Telegraaf over de nijpende situatie op de Radboud Universiteit. Kan de
minister hierop reflecteren? Welke acties neemt hij hierop?
Ik zou hem ook willen vragen om te reflecteren op wat het betekent voor
de academische vrijheid, voor Nederland als kennisland en voor het
aantrekken van talent. Wat is uw taxatie van alles wat er gebeurd is op
de universiteiten voor deze vrijheid?
Voorzitter. Ik heb nog één vraag, over de samenwerking met buitenlandse
universiteiten en kennisinstellingen. Ik begreep dat er criteria werden
ontwikkeld door instellingen waarmee zij kansen en risico's van
samenwerkingen kunnen afwegen. Dat vind ik goed. Hoe staat het nu met
deze ontwikkeling? Zijn de criteria vastgesteld? Kan de minister ook
vertellen in hoeverre deze worden gevolgd en welke consequenties deze
tot nu toe hebben gehad?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer
Paternotte van de fractie van Democraten 66. Uit zijn hoofd zelfs, zie
ik.
De heer Paternotte (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil eigenlijk beginnen met het feliciteren
van mevrouw Heite — ik zie haar daar achter in de zaal staan — met haar
maidenspeech, want ik vond het een erg mooie speech. Knap om dat zo voor
de eerste keer te doen. Hoe zij de reis van Huizinge, met de aardbeving
daar, naar de Tweede Kamer schetste, is indrukwekkend. In mijn fractie
gaat het er ook vaak over hoe de overheid de Groningers in de steek
heeft gelaten, jarenlang, en welke lessen we daar elke dag nog uit
moeten trekken. Het is indrukwekkend dat zij die ervaring kan meenemen
naar de Kamer. Ik hoop dat ze veel voor mensen kan gaan betekenen in
deze rol. Ik zie uit naar de samenwerking.
Voorzitter. Dan ga ik beginnen met mijn bijdrage. Nederland is een vrij
land. Dat betekent dat iedereen in ons land moet kunnen zeggen wat hij
vindt, zichzelf moet kunnen zijn en ook zichtbaar zichzelf moet kunnen
zijn, ook met het geloof dat hij heeft. Nederland is een vrij land,
waarin we universiteiten hebben, waar academische vrijheid moet gelden.
Dat betekent dat onderzocht kan worden wat mensen willen onderzoeken en
dat mensen in werkgroepen zich veilig moeten voelen om te zeggen wat ze
vinden. Het betekent ook dat mensen die zich ergens druk om maken en
ergens een mening over hebben, kunnen demonstreren. Het zijn allebei
waarheden.
De voorzitter weet zelf ook dat het hier nu gaat over mensen die op de
campus geen Hebreeuws durven te praten, maar dat ik al twintig jaar
Joodse Amsterdammers spreek die in lijn 5 geen Hebreeuws meer durven te
spreken. Antisemitisme is al ongelofelijk lang een gif in Europa en
heeft het afgelopen jaar inderdaad steeds meer Joodse studenten geraakt,
waardoor mensen zich onveilig voelen. Vertegenwoordigers van Joodse
studentenverenigingen vertellen dat aan ons en in de media. Dat is een
heel reële zorg.
Het is ook waar dat er in Nederland heel veel studenten zijn die zich
heel druk maken over wat er gebeurt in het Midden-Oosten, die de enorme
aantallen slachtoffers zien en die daardoor het gevoel hebben dat het
leven van een moslim in Nederland voor de overheid minder waard is dan
dat van andere mensen. Zij willen uiting geven aan dat gevoel en hebben
daartoe ook het recht. Zij mogen demonstreren, mits zij dat vreedzaam en
geweldloos doen.
Voorzitter. Dat moeten we allebei erkennen. We moeten om mensen heen
gaan staan die zich daardoor kwetsbaar voelen. Daarover wil ik een
aantal vragen aan de minister stellen. Ik was zelf een van de
mede-indieners van de motie die leidde tot de komst van de Nationaal
Coördinator Antisemitismebestrijding, een initiatief van de ChristenUnie
en de VVD. De nationaal coördinator heeft gemeld dat het aantal
incidenten toeneemt. Wat is het beeld van de afgelopen maanden, sinds er
maatregelen zijn genomen? Heeft de nationaal coördinator specifieke
aanbevelingen voor hoe de veiligheid van Joodse studenten beter kan
worden gewaarborgd op universiteiten? Na de zomer zijn er maatregelen
genomen waardoor het beleid op meerdere instellingen, bijvoorbeeld in
Amsterdam, toen anders was dan voor de zomer. Denk aan de controle met
QR-codes en de beveiliging. Ik zou graag van de minister horen wat dat
nou heeft opgeleverd. Is het beeld dat de veiligheid nu verbeterd is en
dat de situatie op de campussen rustiger is, door de controles met
QR-codes?
Ik zou hem ook willen vragen naar de rol die de medezeggenschap hierin
kan spelen. Daar hebben we het vandaag nog niet over gehad, maar het is
mede te danken aan de Kamer dat de medezeggenschap in Nederland veel
sterker is dan in bijna alle andere landen. Studenten en docenten hebben
een plek aan tafel. Denk bijvoorbeeld aan het instemmingsrecht op de
hoofdlijnen van de begroting. Ook bij dit soort vraagstukken vraag ik me
af: hoe bewaak je de veiligheid op de campus? Hoe kun je om studenten
heen gaan staan die zich bedreigd voelen? De medezeggenschap kan daarbij
een belangrijke rol gaan spelen. Ziet de minister een kans — ik spreek
hem daar direct op aan — om dat te helpen bevorderen? Want de rol van de
medezeggenschap kwam niet helemaal uit zichzelf vanuit de
instellingen.
Ten slotte, voorzitter. Mevrouw Van der Plas had het over "reltuig". Dat
vind ik een prima term voor mensen die de boel kort en klein slaan, die
daarmee heel veel anderen verdacht maken, die miljoenen schade
veroorzaken en die bivakmutsen dragen. Daar hoeven we geen enkel begrip
voor te hebben en daar moeten we keihard voor zijn. Het is heel moeilijk
te verteren dat we daar geen vervolgingen en veroordelingen voor zien.
Ik kijk dan ook naar het kabinet: wat is daar precies gebeurd en hoe kan
dat? Want dat is iets waar volgens mij veel mensen in Nederland graag
een duidelijk antwoord op willen.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Paternotte. Dan geef ik nu graag het woord aan de
heer Van der Hoeff van de Partij voor de Vrijheid.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Voorzitter, dank u wel. In een jaar waarin, voornamelijk Joodse,
universitaire studenten massaal zijn geïntimideerd, bespuugd en zelfs
aangevallen, een jaar waarin antisemitisme, antisemitische sentimenten
en pro-Hamas-sentimenten door de Nederlandse campussen en de gangen van
bezette faculteiten echoden, bleef het oorverdovend stil over de meest
elementaire zaak: de veiligheid van onze studenten. De
geweldsverheerlijking en de pure Jodenhaat lijken aan de orde van de dag
te zijn. Maar volgens de PVV en volgens heel beschaafd Nederland is dat
niet normaal. Noch zal het ooit normaal worden dat Joodse studenten niet
zeker zijn of ze wel veilig kunnen studeren in de bibliotheken, en
ongestoord over een campus kunnen lopen of dat hun de toegang tot een
collegezaal voor hun veiligheid wordt ontzegd. Zo hoeft het echter niet
te zijn. We hoeven niet slaafs de meest luidbrullende actiegroepen aan
universiteiten te volgen. Het kan allemaal gewoon anders.
Voorzitter. De oplossingen zijn eigenlijk best simpel. De PVV vindt dat
de minister universiteitsbesturen moet oproepen om relschoppende
studenten van universiteiten af te sturen, en buitenlandse
herrieschoppers, docent of student, het land uit te zetten. De PVV wil
dat de sit-ins en demonstraties op onderwijsterreinen verboden worden
zodat welwillende studenten niet worden gehinderd, maar vooral zodat de
orde en veiligheid van elke student gehandhaafd kan blijven worden. En
wil je dan demonstreren? Dan wend je je tot de burgemeester van die stad
en vraag je waar je wel mag gaan demonstreren. En dan krijg je een
grasveldje, of iets in die richting, toebedeeld. Deelt de minister onze
mening hierin? Dat wil zeggen: gewoon de veiligheid van studenten
waarborgen. Wilt u in ieder geval het gesprek aangaan met
universiteitsbesturen om illegale demonstraties op onderwijsterreinen
aan banden te leggen?
Voorzitter. Ik vrees dat het eigenlijk uitermate lastig is wanneer het
bewind gevoerd blijft worden door de huidige universiteitsbesturen. Deze
hebben er een voorkeur voor de meest foute hoogleraren de hand boven het
hoofd te houden en links en rechts de belastingbetaler te schofferen
onder het mom van academische vrijheid.
Dan kort een heel directe vraag aan de minister. Hoe kijkt de minister
naar leraren die oproepen tot geweld tegen Joden? Ik denk dat we
allemaal het antisemitische probleem op universiteiten inzien. En nee,
het zijn niet alleen de studenten. Het zijn ook de leraren die meedoen.
En de universiteitsbesturen. Zij stonden erbij en zij keken ernaar. De
tijd van wegkijken is voorbij. Universiteiten moeten weer een plek
worden waar veilig gestudeerd kan worden, dus minister: aan de slag.
De voorzitter:
Veel dank, meneer Van der Hoeff. Dan als een-na-laatste spreker van de
zijde van de Kamer de heer Stultiens van de GroenLinks-PvdA-fractie. De
heer Stoffer schrok al. Hij dacht dat ik hem riep.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik schrok ook, want ik dacht dat ik overgeslagen werd, maar gelukkig mag
ik toch.
Voorzitter. Veiligheid op onze universiteiten is van cruciaal belang.
Dat betekent dat er geen plek mag zijn voor geweld, vernieling,
intimidatie, haatzaaien, racisme, discriminatie en antisemitisme. Dat
betekent dat studenten en docenten vrij en veilig naar hun werk of
studie moeten kunnen, waar ze ook vandaan komen en ongeacht waar ze in
geloven. Dat betekent dat wij mensen niet aanspreken op groepskenmerken.
Artikel 1 van onze Grondwet: allen die zich in Nederland bevinden,
worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat betekent dus ook dat je
iemand die Joods is niet mag aanspreken op het beleid van Israël omdat
die persoon Joods is. Het betekent ook, als je een veilige universiteit
wilt hebben, dat je een harde aanpak hebt voor mensen die niet komen
voor vreedzaam protest, maar uit zijn op escalatie en vernieling. Dat is
niet alleen van belang voor de veiligheid van universiteiten, maar ook
om ervoor te zorgen dat de vreedzame meerderheid van alle demonstranten
gewoon kan blijven demonstreren.
Want, voorzitter, demonstreren is een essentieel recht in een goed
functionerende democratie. Studenten moeten kritisch kunnen zijn op hun
eigen universiteiten, op de politiek hier in Nederland, maar ook op de
regering van Israël, zonder gelijk uitgemaakt te worden voor antisemiet.
Studentenbewegingen in het verleden hebben geprotesteerd tegen de oorlog
in Vietnam, tegen apartheid in Zuid-Afrika en nu doen ze dat tegen het
leed van de Palestijnen. Ik snap goed dat er vreedzame demonstraties
zijn. Het is onverteerbaar hoelang de wereld heeft weggekeken bij het
leed van de Palestijnen. Laten we hopen dat het staakt-het-vuren een
eerste stap is naar een betere wereld en dat de gijzelaars zo snel
mogelijk thuiskomen. Ik kan hier nog veel meer over zeggen, maar dat
laat ik graag aan de collega's van Buitenlandse Zaken, in een andere
commissie, dus terug naar de universiteiten hier. We ontvangen zorgen
vanuit studenten, vanuit de medezeggenschap en vanuit de vakbonden over
hun vrijheid en veiligheid op universiteiten vanwege de toegenomen
beveiligingsmaatregelen, bijvoorbeeld over het bespioneren of
afluisteren van studenten door beveiligers in burgerkleding. Ik ben het
met mevrouw Martens eens dat het niet onze rol is om individuele
gevallen te bespreken, maar ik hoor graag van de minister of hij deze
zorgen herkent, in hoeverre deze maatregelen proportioneel zijn en of
hij als stelselverantwoordelijke blijft waken voor de veiligheid en
vrijheid van al deze studenten.
Voorzitter. Ook de heer Eerdmans zei aan het begin al dat wetenschappers
nog steeds veel te vaak te maken krijgen met bedreigingen, haatreacties
of intimidatie vanwege uitingen die zij doen in hun functie. Dit zet de
academische vrijheid en de vrijheid van wetenschappers op het spel en
kan leiden tot zelfcensuur. Wat gaat deze minister doen om te blijven
waken over ook deze vrijheid?
Tot slot. Aan het begin zijn een aantal voorbeelden genoemd door
verschillende sprekers. Ik vind niet dat wij daar individueel op in
moeten gaan, maar ik wil wel van de minister horen of hij het beeld
herkent en of hij, uitzoomend, kan ingaan op deze schokkende percentages
die we gehoord hebben en of hij nog meer kan betekenen, samen met
universiteiten, om dit terug te brengen. Ik vind ook de vraag van de
heer Paternotte terecht: is er een verschil tussen de eerdere maanden in
het voorjaar en het afgelopen halfjaar?
Dan sluit ik me echt tot slot aan bij de vraag van de heer Eerdmans over
cyber. Het staat niet helemaal op de agenda, maar het is wel terecht en
raakt ook aan de veiligheid. Dat is ook een groot probleem.
Dat was mijn bijdrage, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stultiens. Ik hoorde dat mevrouw Van der Plas een
punt van orde heeft.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Een klein puntje van orde. Ik ben een van de weinige fractievoorzitters
of misschien wel de enige die heel veel debatten doet buiten de grote
debatten om. Het lot wil dat ik als fractievoorzitter ook heel veel
andere overleggen heb die andere zaken betreffen. Die heb ik zo meteen.
Ik kan waarschijnlijk dus niet bij de tweede termijn zijn. Misschien kan
ik wat later aansluiten, maar dat is onzeker. Ik wilde dus graag
terugkomen op de vraag van de heer Stultiens. Die zou ik in de tweede
termijn namelijk beantwoorden. Anders lijkt het of ik daarvoor wegloop
en dat is natuurlijk niet het geval.
De voorzitter:
Als de Kamer dat toestaat, als de andere leden dat toestaan, vind ik dat
goed. Vindt u dat goed? Zie ik iedereen knikken?
De heer Paternotte (D66):
Ik vind het helemaal goed. Ik wilde daar misschien ook nog een
vervolgvraag op stellen. Ik heb er nog eentje. Mag ik die dan ook nog
aan mevrouw Van der Plas stellen?
De voorzitter:
Als u dat nodig vindt, dan moet ik dat ook wel toestaan, meneer
Paternotte. U rekt het wel altijd op. Ik vind het een heel fideel
voorstel van mevrouw Van der Plas en de Kamer vindt het goed.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Voorzitter, vooropgesteld: ik ga geen tweets van Kamerleden recenseren
hier in de Kamer. Ik doe dat nooit. Ik heb wel even uitgezocht dat de
"mars door de instituties" uit de jaren zestig en zeventig komt. Die
werd genoemd door de Duitse studentenleider Rudi Dutschke. Hij wilde
linkse mensen op allerlei belangrijke posities krijgen om langzamerhand
te infiltreren en invloed te krijgen in maatschappelijke instellingen,
scholen, universiteiten, media, vakbonden, kerken en overheid. Dat is
wat de "mars door instituties" betekent. Nogmaals, voor de rest: ik ga
geen tweet van een Kamerlid recenseren. Dat doe ik bij niemand. Mevrouw
Van Zanten is hier niet en ik ga ook niet op haar stoel zitten. Dit is
de oorsprong van de "mars door instituties". Die kwam uit de
links-sociale kringen.
De voorzitter:
We doen dus net of dit een tweede termijn is. Als u dat wenst, kunt u
kort antwoorden, maar laten we hier geen hele discussie over voeren.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De definitie is terecht. Ik heb hem ook vanavond op Wikipedia opgezocht,
dus ik herken deze definitie heel goed. Ik dacht dat dit een
BBB-standpunt was, want ik zag dit op Twitter staan, of op X. Ik hoor nu
dat dat niet het geval is en dat ik dat los moet zien van de bijdrage
van mevrouw Van der Plas vandaag. Ik zal het er nu vandaag bij laten. In
het volgende debat met mevrouw Van Zanten zal ik er bij haar nog eens op
doorvragen. Ik was even bang dat BBB een oproep tot zoiets deed. Dat zou
mij zeer onverstandig lijken.
De voorzitter:
Rekt u het op, meneer Paternotte? Een andere keer. Perfect. Daarmee
helpt u mij. Dit is een vreemde eend in de bijt, maar dat is dan nu
opgelost. Als laatste spreker in deze termijn van de zijde van de Kamer
de heer Stoffer van de Staatskundige Gereformeerde Partij. Last but not
least.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. We leven in onrustbarende tijden. Het lijkt er soms op dat
we weigeren om de werkelijkheid echt onder ogen te zien. Hoeveel
signalen hebben we nog nodig voordat we werkelijk erkennen dat het
antisemitisme in het hoger onderwijs te veel ruimte krijgt? Hoe ernstig
moeten de misstanden worden voordat we stoppen met meelevend knikken,
sussende brieven schrijven of zelfs onbeschaamd wegkijken?
De SGP maakt zich grote zorgen over het gebrek aan daadwerkelijke,
doortastende en dappere actie aan universiteiten en in
universiteitssteden. Om een indruk te geven van waar Joodse studenten in
Nederland voortdurend mee te maken kunnen krijgen, noem ik dit keer een
lijstje met concrete voorbeelden. In Groningen wordt een
pro-Palestinabijeenkomst gehouden in een jeugdsynagoge. De Technische
Universiteit Eindhoven hijst een Palestijnse vlag naast die van de EU en
de Oekraïense, zonder de Nederlandse of Israëlische vlag te hijsen. Aan
de Radboud Universiteit legt het bestuur geen strobreed in de weg aan
een initiatief van medewerkers — dat is vandaag al vaker langsgekomen —
om spreker Khatib van Samidoun uit te nodigen, die terrorisme steunt,
totdat het kabinet ingreep. In Amsterdam lopen intimiderende
pro-Palestinademonstraties uit op extreme vernielingen. Pal naast ons
parlement, op de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden, flyeren
studenten om steun te betuigen aan de gruweldaden van Hamas. En het
bestuur? Dat blijft zaaltjes beschikbaar stellen aan deze organisatie.
Free Palestine Maastricht verstoort zelfs het onderwijs aan de
universiteit om de universiteit tot een anti-Israëlkoers te dwingen. Aan
de Erasmus Universiteit Rotterdam wordt een student die een Israëlische
vlag draagt belaagd, maar er volgt geen actie van de instelling.
Studenten aan de Universiteit Delft kregen te maken met intifadaleuzen.
De nieuwe Joodse studentenvereniging houdt vanwege de veiligheid
vergaderingen op geheime locaties. Teksten als "zionisten niet welkom"
of "dood aan zionisten" kleven in verschillende universiteitssteden aan
de organisatie Free Palestine.
Voorzitter. Hoe zou een Joodse student zich voelen bij deze aanhoudende
storm van haat, intimidatie en bedreiging? Ik had een veel langere lijst
kunnen noemen. Hoeveel bescherming voel je als medewerkers en bestuur
van de universiteit mensen het hand boven het hoofd houden die
terroristische daden en strafbare feiten plegen? Gisteren hoorde ik het
uit de mond van Joodse studenten en medewerkers: "We waren voor 7
oktober al voorzichtig, maar nu, sinds die tijd, verbergen we onze
identiteit volledig om haat en uitsluiting te voorkomen." Het is
bijzonder treurig om te horen dat Joodse studenten zichzelf genoodzaakt
zien om zo snel mogelijk na hun studie uit Nederland te vertrekken. Ik
vraag de minister wat hem dat doet en wat hij daar heel concreet mee
doet. Hoe is het mogelijk dat er zo'n grote kloof gaapt tussen de vele
signalen die we kunnen lezen in het rapport van Sapir en Kluveld en de
magere informatie die instellingen zelf kunnen leveren? Hoort de
minister ook dat er geen goede procedures zijn voor meldingen, of dat
meldingen stranden in de organisatie en dat er geen duidelijk toezicht
op opvolging is? We kunnen met het aanhoudende patroon van problemen
toch niet blijven verwijzen naar zelfregie van de bestuurders?
Voorzitter. De SGP vindt dat het tijd is voor de rijksoverheid om meer
regie te nemen als het gaat om veiligheid, door het stellen van
wettelijke regels. Dat dit nodig is, zien we bijvoorbeeld ook bij
digitale veiligheid. Gaan de universiteiten ook gewoon onder de nieuwe
cyberveiligheidswet vallen? Datzelfde geldt voor sociale veiligheid. Er
is een duidelijk kader nodig waarop kan worden toegezien. Het gaat dan
bijvoorbeeld over de volgende punten. Hoeveel antisemitische incidenten
zijn er geregistreerd per Nederlandse universiteit? Wat zijn daarbij de
trends en onderlinge verschillen? Hoeveel studenten zijn inmiddels
verwijderd vanwege antisemitisch gedrag? Worden organisaties tijdelijk
uitgesloten van aanwezigheid aan de universiteit als zij evident
antisemitisch gedachtegoed verspreiden of geweld verheerlijken? Hoe
houden we sprekers weg van onze universiteiten als zij terrorisme
steunen? Hoe zorgen we ervoor dat de norm over gezichtsbedekkende
kleding gehandhaafd wordt?
Voorzitter. Een laatste vraag betreft de positie van de Nationaal
Coördinator Antisemitismebestrijding. Wil de minister met deze
coördinator verkennen of hij een duidelijk geregelde rol kan krijgen als
veilig extern meldpunt voor antisemitisme in het hoger onderwijs?
Dat was het, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Veel dank, meneer Stoffer. De eerste termijn van de minister vangen we
aan om 19.45 uur. Is dat goed? Ja. Dat is dan gelijk de dinerpauze. Ik
schors de vergadering tot 19.45 uur en ik wens u een bon appetit.
De vergadering wordt van 18.58 uur tot 19.47 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. De minister is ook gearriveerd. We hebben met
de aanwezige Kamerleden afgesproken dat we vijf interrupties doen en dat
ik veel strenger ga handhaven op de lengte van die interrupties. Als ze
langer dan 45 seconden duren, rekenen we ze, ook zonder waarschuwing,
als twee interrupties. De minister heeft mij beloofd kort en bondig maar
gedegen antwoord te geven op alle gestelde vragen. We kijken uit naar
zijn beantwoording. Ik geef met alle plezier het woord aan de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Bruins:
Dank u wel, voorzitter. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed.
Ik hecht eraan om te benadrukken dat inhoudelijke kritiek op het
regeringsbeleid van Israël volstrekt legitiem is. Maar het is
verschrikkelijk dat er studenten zijn, ook Joodse studenten, die zich
onveilig voelen op hun universiteit of hogeschool. Dat is onacceptabel.
Het is onmiskenbaar dat, sinds het conflict in Israël en de Palestijnse
gebieden, het antisemitisme is toegenomen. Ook de zorgen over
antisemitisme zijn fors toegenomen, ook hier in uw Kamer. De protesten
bij onderwijsinstellingen waarover we vanavond spreken, hebben deze
zorgen versterkt. Zelfs al waren deze protesten volgens veel
demonstranten zelf veelal gericht op samenwerkingsverbanden in het hoger
onderwijs, de gescandeerde leuzen die we hebben gehoord en het gedrag
van een deel van de demonstranten waren verwerpelijk. Dat heeft de
zorgen versterkt.
Ook de gebeurtenissen in Amsterdam na de voetbalwedstrijd Ajax-Maccabi
versterkten de gevoelens van pijn en angst van Joodse Nederlanders. Maar
snel daarna hoorden we van Nederlandse moslims dat zij zich over één kam
geschoren voelden met degenen die geweld hadden gebruikt. Het komt erop
neer dat het fout gaat zodra we gaan groepsdenken. Dan gaat het fout in
de samenleving. Dan gaat het fout als mensen proberen vreedzaam samen te
leven.
Voorzitter. Ik heb de afgelopen tijd veel gesproken met Joodse
studenten, maar ook met andere studenten. Die gesprekken hebben mij
doordrongen van de zorgen die bij studenten, maar ook bij docenten,
leven. Ik heb ook gesproken met het opgerichte netwerk van Joodse
docenten en studenten. Ook daar heb ik veel verhalen gehoord van zorg,
soms ook angst, maar ook van moed. Mensen zeggen: "Ik voel me
geïntimideerd, maar ik laat me niet intimideren. Ik ga naar college toe
en ik wil mijn gezicht kunnen laten zien daar waar demonstraties
zijn."
Voorzitter. Gevoelens van zorgen, angst en ook moed: dat kan allemaal
bij elkaar horen. Het kabinet strijdt tegen alle vormen van
discriminatie. Het kabinet is november vorig jaar gekomen met een
strategie voor het bestrijden van antisemitisme. In de uitwerking is ook
aandacht voor de hogere onderwijsinstellingen, zoals met de brede
taskforce die wordt ingesteld voor de bestrijding van
antisemitisme.
Deze taskforce wordt momenteel ingesteld en krijgt de opdracht om
gerichte voorstellen te doen voor maatregelen om de veiligheid van Joden
te bevorderen. De taskforce gaat daarbij als onderdeel van zijn opdracht
specifiek aan de slag met het doen van gerichte voorstellen om de
veiligheid van Joodse studenten en docenten op universiteiten en
hogescholen te bevorderen. Het secretariaat van deze taskforce, de
coördinatie en de begeleiding, wordt ingebed bij de Nationaal
Coördinator Antisemitismebestrijding, de NCAB.
Als minister wil ik nogmaals benadrukken dat ik er ben voor alle
studenten. We moeten er met elkaar voor zorgen dat het onderwijs voor
alle studenten een toegankelijke en veilige plek blijft, waarin in
verbinding met elkaar leren en ontwikkelen centraal staan.
Voorzitter. Ik wil de vragen die gesteld zijn, beantwoorden, waarbij ik
eigenlijk onderscheid wil maken tussen vier onderwerpen. Eerst wil ik
dieper ingaan op antisemitisme en de bijbehorende sociale veiligheid en
onveiligheid. Ten tweede wil ik ingaan op de vragen die gesteld zijn
over het veiligheidsbeleid van de instellingen. Ten derde zal ik nog
iets zeggen over academische vrijheid, internationale
samenwerkingsverbanden en hoe universiteiten daarmee omgaan. Ten vierde
zijn er twee of drie vragen aan mij gesteld over cyberveiligheid en daar
zal ik op het eind ook nog even op ingaan.
Ik wil beginnen met antisemitisme en sociale veiligheid. Ik begin met
een vraag van de heer Ceder, die zei: ook Israëlische studenten hebben
zich onveilig gevoeld en elke internationale student zou zich in ons
land veilig moeten voelen. Kan ik daarop reflecteren en welke acties
onderneem ik? Voor onveiligheid bij studenten en medewerkers is geen
enkele ruimte. Dat mogen we niet tolereren. Iedereen moet zich vrij en
veilig voelen op de universiteiten en de hogescholen en iedereen moet
zich ook vrij en veilig voelen om de dialoog aan te gaan. Juist onze
universiteiten zijn plekken waar schurende discussies moeten kunnen
plaatsvinden en waar je elkaar daarna hartelijk de hand schudt.
Met de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs zet ik
in op het versterken van de sociale veiligheid van iedereen die aan het
hbo of het wo studeert of werkzaam is. Dat geldt dus ook voor
internationale studenten, vanuit welk land ze dan ook komen. In die
integrale aanpak sociale veiligheid is specifiek aandacht voor
antisemitismebestrijding. Aanvullend op deze aanpak zijn in de
kabinetsstrategie maatregelen voor de bestrijding van antisemitisme
aangekondigd voor het hbo en wo. De uitvoering daarvan wordt momenteel
opgepakt. Zo wordt momenteel onder verantwoordelijkheid van het
ministerie van JenV de taskforce opgericht, waar ik al over sprak. Die
taskforce zal gerichte maatregelen voorstellen om de veiligheid van
Joodse studenten te bevorderen.
De heer Ceder vroeg mij of ik een beeld heb van hoe meldingen van
antisemitische incidenten worden opgepakt. Voelen Joodse studenten en
medewerkers zich gesteund door bestuurders? Wel, er zijn geluiden dat
studenten en medewerkers niet altijd de benodigde ondersteuning hebben
ervaren. Mede vanwege dit signaal wordt op dit moment in opdracht van
mijn ministerie een onderzoek uitgevoerd naar de inrichting en werking
van de meld- en klachtenvoorzieningen binnen het hbo en het wo. Daarbij
zal specifiek gekeken worden naar het handelingsperspectief en de omgang
met klachten over en meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit
onderzoek wil ik nog voor de zomer met u delen.
Een heel persoonlijke ervaring in gesprekken met Joodse studenten is dat
zij mij vertelden dat ze, ook al is er een meldpunt, niet altijd zeker
weten of zij daar als Joodse student wel begrip zullen vinden voor hun
specifieke gevoel van onveiligheid. Ze weten niet of degene die achter
dat loket zit, degene die dat meldpunt bemenst, iemand is die weet heeft
van wat antisemitisme is, van de vele verschijningsvormen die het heeft
en van de geschiedenis die het heeft. Kortweg gezegd: is die persoon wel
koosjer, kan ik veilig naar die persoon toe? Dat weten ze niet.
Daar hebben we echt een slag te maken. Een meldpunt is niet alleen maar
een deur met een knop waar je op drukt. Wie zit daarachter? Overigens
heb ik dezelfde vraag daarna ook gesteld tijdens een gesprek dat ik had
met moslimstudenten. Ik vroeg: hoe zien jullie dat? En ook zij vertelden
me: ik heb juist vanuit mijn moslimzijn soms specifieke vragen en
momenten dat ik wil weten naar wie ik toe kan met die specifieke vragen.
Ik zie dus een zekere handelingsverlegenheid wanneer het gaat om
studenten vanuit verschillende groepen. Ik denk dat er meer nodig is dan
alleen maar een anoniem meldpunt. Je moet weten welke persoon het
specifieke type vragen snapt waar jij mee zit. Zeker als het gaat om
Joodse studenten is die onduidelijkheid er, maar dat geldt dus voor meer
groepen, heb ik gemerkt in de vele gesprekken die ik heb gehad.
Op de vraag die mij gesteld werd — zijn vertrouwenspersonen wel
voldoende uitgerust om antisemitisme te herkennen? — zeg ik dus na die
gesprekken: nou, niet altijd blijkbaar. Maar er zijn en worden
handreikingen ontwikkeld voor het herkennen van en omgaan met
antisemitisme. Op basis van de gevoerde gesprekken met de Vereniging
Hogescholen en met UNL voor de universiteiten wordt er gekeken hoe hier
vervolg aan kan worden gegeven. Denk aan het ontwikkelen en aanbieden
van trainingen en workshops, mocht hier behoefte aan zijn. Daar betrek
ik ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding bij.
De heer Eerdmans vroeg mij — dat was volgens mij de allereerste vraag
van dit debat — hoeveel meldingen en onderzoeken er het afgelopen jaar
zijn geweest per universiteit. Ik moet de heer Eerdmans het antwoord
daarop schuldig blijven. Als minister heb ik een
stelselverantwoordelijkheid, maar ik heb niet een centraal overzicht van
alle meldingen en onderzoeken met betrekking tot antisemitisme. Ik laat
daarom onderzoek doen naar de klacht- en meldfaciliteiten, ook in de
context van de persoonlijke gesprekken waar ik u net over vertelde. Ik
wil dat dat onderzoek in het tweede kwartaal van dit jaar gereed is,
zodat we ook weten of die klacht- en meldfaciliteiten worden gevonden
door studenten. Zoals ik u al vertelde, weten met name de Joodse
studenten niet altijd zeker of de weg daarnaartoe ook een weg voor hen
is, en dat is schrijnend.
Ik laat mij door de NCAB ook regulier informeren over meldingen, hoe dat
gaat en over onderzoeken. De NCAB praat mij eveneens bij over de zorgen
die leven bij de Joodse gemeenschap meer in het algemeen. Mevrouw
Martens-America sprak mij daar ook op aan en memoreerde dat er in de
zomer een brief zou komen, waarmee ik de Kamer periodiek op de hoogte
houd van incidenten. Wat heb ik nou eigenlijk gedaan met de motie van
mevrouw Martens-America? Ik heb inderdaad toegezegd dat ik, zodra er
sprake zou zijn van grootschalige verstoringen van onderwijs of
onderzoek, de Kamer daarover terstond zou informeren.
Het goede nieuws is dat er na het aannemen van die motie geen sprake was
van grootschalig of ontwrichtende verstoringen. Wel was er afgelopen
week op de TU Eindhoven sprake van een gemelde cyberaanval. Dat was een
grootschalige verstoring en indachtig deze motie heb ik uw Kamer daar
dan ook over geïnformeerd. Dat zal ik ook blijven doen. Op die wijze
geef ik uitvoering aan de motie van mevrouw Martens-America. Ik kan niet
alle individuele incidenten of meldingen melden. Daar heb ik geen
informatie over. Dat is aan de instellingen. Het is ook niet altijd
gewenst als het op individueel niveau is, omdat het herleidbaar kan
zijn. Maar zoals de motie mij vraagt, informeer ik uw Kamer zodra er
sprake is van grootschalige of ontwrichtende verstoringen van het
onderwijs.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Mijn verzoek ging nooit over "grootschalig en ontwrichtend" maar over
veiligheidsincidenten. Maak ik uit het antwoord van de minister op dat
de signalen die hem bereikt hebben niet grootschalig of ontwrichtend
genoeg waren om daar bij de Kamer melding van te maken?
Mijn tweede punt, waar geen antwoord op is gekomen, luidt als volgt. Ik
citeer. "Uw Kamer ontvangt na de zomer nadere invulling van de manier
waarop ik u periodiek informeer." Dat is nu zes maanden geleden. Ik ben
benieuwd naar de beweegredenen van de minister om ons niet te vertellen
hoe hij ons structureel op de hoogte gaat houden.
Minister Bruins:
Mijn herinnering is dat ik bij het aannemen van de motie het heb gehad
over wanneer er sprake is van verstoring van onderwijs, dus dat
onderwijs niet door kan gaan. Ik meen me te herinneren dat de Kamer
daarover zo snel mogelijk geïnformeerd wil worden. Dat wil ik doen en
dat heb ik dan ook bij eerste gelegenheid gedaan. Ik wil dat ook blijven
doen. Ik wil dus voortdurend uitvoering geven aan die motie zodra er
sprake is van verstoring van onderwijs.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Geen interruptie, voorzitter, maar een punt van orde. Ik heb geen
antwoord gekregen op mijn vraag waarom de brief over hoe de minister ons
periodiek op de hoogte gaat houden, niet na de zomer is gekomen.
De voorzitter:
Wil de minister antwoord geven op die vraag?
Minister Bruins:
Mijn hoop was dat de brief die ik heb gestuurd over de ontwrichtende
cyberaanval bij de TU Eindhoven juist het antwoord zou geven waarop
mevrouw Martens-America zat te wachten. Ik heb in die brief ook heel
expliciet verwezen naar die motie. Ik heb geschreven dat dit de eerste
mogelijkheid was om uitvoering te geven aan de motie van mevrouw
Martens-America. Dat heb ik dus ook gedaan. Daarmee heb ik een voorbeeld
willen stellen en duidelijk willen maken dat dit de manier is waarop ik
uitvoering denk te geven aan die motie.
De voorzitter:
De minister continueert zijn betoog.
Minister Bruins:
De heer Ergin vroeg mij of ik kan aangeven of bij mij bekend is hoeveel
studenten er uitgeschreven zijn en bij welke universiteiten dat is
gebeurd omdat ze opkomen voor de rechten van Palestijnen. Het is mij
niet bekend dat dit zo is. De heer Ergin vroeg of ik wilde aangeven of
dit mij bekend is. Nee, dit is bij mij niet bekend.
De Eerdmans vroeg: hoe vaak hebben hogescholen en universiteiten
aangifte gedaan van antisemitisme sinds de aanmoediging van de minister
naar aanleiding de rellen? Daar waar sprake is van strafbare feiten,
zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of die
opruiend of onnodig beledigend zijn, doen instellingen aangifte bij de
politie. Dat zijn ook de regels die de VH en UNL met elkaar hebben
afgesproken. Ik wijs bestuurders ook nadrukkelijk op het belang hiervan:
doe aangifte. Strafrechtelijk optreden door de politie en het Openbaar
Ministerie is in concrete gevallen mogelijk.
Mevrouw Van der Plas zei dat haatpredikers en bewegingen die haat
verheerlijken, die geweld verheerlijken, niet thuishoren op onze
universiteiten en vroeg of ik het daarmee eens ben. Ja, daar ben ik het
mee eens. Die horen niet thuis op onze universiteiten. Daar waar sprake
is van strafbare feiten, zoals haat, geweld, discriminatie of opruiend
gedrag, hoort dat er gewoon niet thuis en dan moet de instelling
aangifte doen. Daar roep ik alle besturen toe op, in lijn met de
afspraken die de instellingen ook onderling hebben gemaakt. Wanneer de
wet wordt overtreden, dan wordt er aangifte gedaan.
Mevrouw Van der Plas zei ook dat de Kamer een motie heeft aangenomen die
opriep om gesprekken te beperken met groepen en instellingen die Joodse
instellingen boycotten. De minister van BZK zal medio 2025 een brief
sturen over de uitvoering van deze motie en zoals de minister van BZK
tijdens het debat hierover al heeft gezegd, spreekt het kabinet in
algemene zin niet met organisaties die dergelijke standpunten hebben.
Voor organisaties die antisemitisme, racisme of discriminatie
verheerlijken of uitoefenen, is wat mij betreft nooit een plek en met
zulke mensen praat ik niet. Dan houdt het gesprek op.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Fijn om te horen dat de minister vindt dat er geen plek is voor haat. Ik
probeer een beetje terug te zoeken welke minister zich waarover heeft
uitgelaten en het voelt toch een beetje alsof de minister van Onderwijs
een duidelijk statement over de haatpredikers heeft overgelaten aan zijn
collega's van JenV en Migratie en Asiel. Misschien heb ik dat niet goed
gezien en kan de minister mij erop wijzen waar hij een duidelijk
statement heeft gegeven dat hij als systeemverantwoordelijke vindt dat
het onacceptabel is. Ik ben blij dat hij hier bestuurders oproept om
aangifte te doen, maar heeft hij dat ook intern besproken aan
verschillende overlegtafels? Is er een expliciet verzoek geweest om
aangifte te doen? Kan de minister met ons delen, aan de Kamer doen
toekomen, op welke manier dat daadwerkelijk gedaan is? Ik ben gewoon een
beetje op zoek naar de daadwerkelijke acties de deze minister genomen
heeft om dit statement daadwerkelijk te maken in de buitenwereld.
Minister Bruins:
In de richtlijnen zoals die zijn opgesteld in het kader van de protesten
bij de universiteiten en hogescholen — OCW was betrokken bij de
overleggen tussen de universiteiten en de hogescholen waarin dit ter
sprake is gekomen — is inderdaad vastgelegd dat de instellingen met
elkaar hebben afgesproken dat er aangifte wordt gedaan zodra er sprake
is van strafbare feiten, uitlatingen van haat, geweld, discriminatie.
Dat is onacceptabel. Dan wordt er dus ook aangifte gedaan. Ik blijf hier
de universiteiten en hogescholen ook op aanspreken. In het laatste
gezamenlijke overleg dat ik had, hebben we dit nogmaals bevestigd. Ook
in individuele gesprekken die ik heb met bestuurders, bijvoorbeeld
wanneer er overleg nodig is om een incident te bespreken dat er geweest
is, benadruk ik ook telkens weer het feit dat we met elkaar hebben
afgesproken dat zodra er sprake is van strafbare feiten aangifte wordt
gedaan.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik probeer het toch even een beetje terug te zoeken. Ik snap dat deze
verantwoordelijkheid ligt bij instellingen, maar uiteindelijk is deze
minister wel systeemverantwoordelijk. Hoe kijkt de minister daarnaar als
deze instellingen geen aangifte gaan doen? Want we weten allemaal dat de
druk van aantallen — dat hebben we allemaal gezien — bij studenten enorm
groot is. We kennen allemaal de geluiden van onbereikbare raden van
bestuur, van de vertrouwenspersonen die niet reageren bij antisemitische
berichten. Dus welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd — dus
even niet anderen, maar deze minister — op het moment dat deze besturen
geen aangifte doen, waar wij allemaal kunnen lezen dat is gezegd dat
alle zionisten moeten worden vermoord in een zaaltje dat is gehuurd bij
een instelling? Welke rol ziet de minister voor zichzelf?
Minister Bruins:
Het is duidelijk dat mijn rol is dat ik de instellingen erop wijs dat we
met elkaar hebben afgesproken dat er aangifte wordt gedaan bij strafbare
feiten. Heel concreet vul ik dat als volgt in. Enige tijd geleden, toen
ik in een krant las dat er weer sprake zou zijn van vernieling op een
van onze universiteiten, heb ik de betreffende rector opgebeld om op de
hoogte gesteld te worden van wat er was gebeurd: is hier sprake van
strafbare feiten? Ik heb toen de uitleg gekregen over wat er wel was
gebeurd. Het leek erop dat er een ruitje gesneuveld was door
uitgaanspubliek. In de krant was dat buitengewoon groot gebracht, in
grote chocoladeletters. In dit geval was er geen aanwijzing dat er
sprake was van een strafbaar feit. Men had ook geen idee wie dat ruitje
had ingegooid. Zelf ga ik dus zo ver dat ik individuele bestuurders
opbel om te blijven benadrukken dat er aangifte gedaan moet worden. Ik
vind het buitengewoon belangrijk dat universiteiten en hogescholen zich
houden aan de afspraken, want alleen als je de handen vasthoudt en
schouder aan schouder staat, kun je de druk van de grote aantallen
weerstaan.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik krijg geen antwoord op mijn vraag. Ik ben blij te horen dat de
minister deze instelling zelf heeft gebeld. In mijn ogen en in de ogen
van de VVD is dat het minimale dat de minister van Onderwijs zou moeten
doen wanneer er zulke grootschalige rellen zijn. Maar ik ben blij dat
dit gebeurt. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag welke rol de
minister verder voor zich ziet. Of moet ik hieruit opmaken dat de
minister het bellen, dus het pakken van de telefoon en vragen om
aangifte te doen of vragen wat er gebeurd is, ziet als zijn ultieme
verantwoordelijkheid? Ik probeer gewoon scherp te krijgen wat ik
verwacht van de minister en wat hij denkt dat zijn rol is. Mag ik
hieruit opmaken dat telefoneren om te vragen om aangifte te doen, het
enige is wat ik mag vragen van de minister in dezen?
Minister Bruins:
Bij een individuele casus is dat ongeveer hoe het gaat, omdat
uiteindelijk de instelling verantwoordelijk is en bij strafbare feite de
lokale driehoek wordt ingeschakeld. Wat de stelselverantwoordelijkheid
betreft: er is een groot aantal acties en maatregelen genomen. Naast de
richtlijn protesten die is opgesteld, is er geïnvesteerd in contacten en
afspraken met de lokale driehoek. De voorbereiding op protesten is
verbeterd. We hebben gesproken over strikte handhaving van de huisregels
en ook van het belang dat iedereen op dezelfde manier handhaaft. We
hebben gesproken over de noodzakelijkheid van het toepassen van
toegangscontrole wanneer dat nodig is en het intensiveren van het
interne veiligheidsbeleid. Al die zaken zijn besproken en worden ook
steviger aangepakt. In de loop van 2024 is dat steeds meer duidelijk
geworden.
We hebben ook nog de integrale aanpak sociale veiligheid. Die wordt
vanuit het ministerie actief opgepakt, waarbij sociale veiligheid bij de
instellingen wordt gemonitord. We werken aan het verhogen van de
meldingsbereid, het verbeteren van de meldvoorzieningen — ik ging daar
al uitgebreid op in — en ik kom met een wet zorgplicht voor de sociale
veiligheid. Sociale veiligheid voor studenten en medewerkers wordt
daarmee een wettelijke plicht voor de instellingen. Dat wetstraject is
nu gestart met een eerste consultatieronde onder de belangrijkste
stakeholders.
Verder heb ik een regiegroep sociale veiligheid in het hoger onderwijs
ingesteld. Die is ingesteld om uitvoering te geven aan het landelijk
programma Sociale Veiligheid, waarmee activiteiten om de sociale
veiligheid te bevorderen binnen hogeronderwijsinstellingen en
studentenorganisaties kunnen worden gefinancierd.
Dit is een kleine lijst van zaken die we in het afgelopen driekwart jaar
hebben opgestart. Hier laat ik het even bij, voorzitter.
De heer Ergin (DENK):
Ik verwees in mijn bijdrage naar het reglement. Ik wil het even noemen,
zodat de minister weet waar ik het over heb. Het gaat om de Richtlijn
protesten universiteiten en hogescholen. Mijn vraag over het
uitschrijven van studenten, over de mogelijkheid daarvan bij deelname
aan pro-Palestinademonstraties, is gebaseerd op deze richtlijn. Klopt
het dat de minister net heeft aangegeven dat er op basis van deze
richtlijn op dit moment geen enkele student in Nederland is
uitgeschreven?
Minister Bruins:
Het is mij inderdaad niet bekend dat er studenten zouden zijn
uitgeschreven vanwege een mening of een vreedzame demonstratie. Dat is
mij niet bekend.
De heer Ergin (DENK):
Het is goed dat we dat scherp hebben, want ik wil eigenlijk verdergaan
op dit reglement. Ik zei "reglement", maar het is een richtlijn. Daarin
zijn een aantal aanscherpingen gedaan die haaks staan op de vrijheid van
demonstratie. Dat is bijvoorbeeld het geval als het gaat om een
protestactie verplicht van tevoren melden. Ik kan me goed voorstellen
dat het handig is dat een protestactie van tevoren wordt gemeld. Dat
lijkt me handig. Maar in deze richtlijn staat nu dat het verplicht is om
die bij de universiteit of hogeschool te melden. Ik ben benieuwd hoe de
minister kijkt naar of dit nu wel of niet op gespannen voet staat met de
vrijheid van demonstratie.
Minister Bruins:
De protestacties op het terrein van de universiteiten of in gebouwen van
de universiteiten dienen inderdaad vooraf gemeld te worden door een
medewerker of een student, zodat gezorgd kan worden voor een veilig
verloop en er afspraken gemaakt kunnen worden over de wijze waarop het
protest plaats kan vinden. Dat is verstandig. Dit gaat dus niet over de
openbare ruimte, maar over de terreinen van de universiteiten en
hogescholen.
De heer Ergin (DENK):
We hebben het in dit debat over studenten die eigenlijk bang zijn om op
te komen voor de rechten van Palestijnen. Daar hebben we een aantal
voorbeelden bij genoemd. Even bezien vanuit dit reglement en dit
specifieke punt, dat recentelijk is gewijzigd, begrijpt de minister dan
dat als zo'n verplichting wordt opgelegd, studenten, met alle ervaringen
van beveiligers die studenten achtervolgen, zo'n gevoel krijgen van: ja,
maar wat als ik dat doe? Begrijpt de minister dan dat studenten zoiets
hebben van: ja, ik wil het op zich wel melden, maar ik voel me daar
eigenlijk niet veilig bij, gezien de negatieve ervaringen die
medestudenten — of de student in kwestie zelf — hebben gehad?
Minister Bruins:
Wanneer studenten zich onveilig voelen, ook studenten die vreedzaam
willen demonstreren, is dat natuurlijk niet goed. Het is voorstelbaar
dat er gevoelens van onveiligheid zijn. Wanneer studenten het idee
hebben dat er niet op een juiste manier wordt gehandhaafd, is het heel
verstandig dat studenten dat aankaarten bij de medezeggenschap, bij het
bestuur of bij meldpunten. Want niemand mag zich onveilig voelen. Iedere
student heeft recht op een veilige omgeving wanneer hij studeert aan de
universiteit.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Het is net kort gegaan over het demonstratierecht. Ik weet niet of de
minister nog terug zou komen op mijn punt over de
handelingsverlegenheid. Ik bespeur namelijk dat er juist onduidelijkheid
is over wanneer de Wet openbare manifestaties en welk deel daarvan geldt
op het moment dat er sprake is van een buitenterrein of het gebouw zelf,
wat de waarde van huisregels is en welke rol bestuurders nog hebben. Ik
weet dus niet of dat nog aan bod komt. Zo niet, kan de minister daar dan
nog wel op reageren? Want volgens mij is dat wel een indringend punt,
omdat besturen handelingskaders nodig hebben.
Minister Bruins:
Ik kom specifiek bij het veiligheidsbeleid terug op de situatie buiten
de percelen van de universiteit, binnen de percelen van de universiteit
en de duidelijkheid over wie waar verantwoordelijk is.
De heer Van der Hoeff vroeg mij hoe ik aankijk tegen leraren die
oproepen tot geweld tegen Joden. Dat is onacceptabel, zeg ik tegen de
heer Van der Hoeff. Oproepen tot geweld tegen Joden is onacceptabel.
Oproepen tot geweld is überhaupt onacceptabel. Ik roep iedereen op om
aangifte te doen. We kunnen dat niet toelaten in onze samenleving.
Mevrouw Van der Plas vroeg naar het platform TerInfo dat kosteloos
materiaal over antisemitisme toegankelijk maakt voor opleiders. Is dit
inmiddels gebeurd? Ja, dat is gebeurd. Het ministerie van OCW heeft een
subsidie verstrekt aan TerInfo om dit te doen. Het materiaal van TerInfo
is nu dus niet alleen beschikbaar voor p.o., vo en mbo, maar ook voor
hbo en wo. Er is ook nog een vervolgsubsidie gegeven. Er wordt
doorontwikkeld, zodat docenten ook in het hoger onderwijs een aanvraag
kunnen indienen. Die hebben toegang tot het reeds bestaande materiaal
van TerInfo.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik verplaats mij in een Joodse student die dit debat beluistert en
denkt: wat schiet ik er eigenlijk mee op als ik komende maandag weer
naar de universiteit ga? Ik noem bijvoorbeeld de Radboud Universiteit,
waar een docent gewoon "fuck Israël" geroepen heeft, en iedereen die dat
heeft genormaliseerd. Een docent aan de Radboud Universiteit heeft dat
afgelopen weekend gedaan. De vraag was wat de minister dan zegt. Hij
zegt: ja, dan moet er maar aangifte worden gedaan. Dat doet de
universiteit niet. De Radboud Universiteit gaat dat niet doen. Waar ik
een beetje mee worstel, is dat de minister zegt: mijn rol is beperkt; we
hebben het stelsel en de universiteiten hebben autonomie.
Ik zoek in dit debat naar een manier waarop de minister de regie heeft
over de veiligheid van Joodse studenten, van wie zes op de tien
uitspreken dat ze zich niet veilig voelen. Ik krijg nu eigenlijk alleen
het antwoord: dan moet er aangifte worden gedaan. Ik hoorde dat er een
Regiegroep Sociale Veiligheid is. Maar is de minister bereid om dit meer
naar zich toe te trekken en te zeggen: "Ik wil om de tafel met
universiteiten en hogescholen. Ik wil dat wordt uitgesloten dat zes op
de tien Joodse studenten zich onveilig voelen. Daar ga ik gewoon een
programma voor maken. Ik moet dat met de universiteiten delen en als ze
niet luisteren, dan wil ik ze er toch wat meer toe aanzetten om te
helpen dit vreselijke fenomeen in te dammen."
Minister Bruins:
De uitingen die de heer Eerdmans noemt, zijn walgelijk. Of het strafbare
feiten zijn, kan het OM beoordelen na aangifte. Die aangifte hoeft
helemaal niet per se van de Radboud Universiteit te komen. Die kan van
iedereen komen. Ik maak me er grote zorgen over dat dit soort uitingen
worden gedaan door medewerkers op universiteiten. Ik vind het
onbegrijpelijk. Ik vind het moeilijk om te erkennen dat onze jonge
mensen worden opgeleid door mensen die dit soort uitingen doen. Ik vind
dat buitengewoon ingewikkeld. Tegelijkertijd kan ik niet in de relatie
tussen werkgever en werknemer treden. Het is aan de werkgever om te
bepalen hoe die omgaat met zijn werknemers. Dat is hoe onze rechtsstaat
werkt.
Ik zie ernaar uit dat de Taskforce Bestrijding Antisemitisme gaat
beginnen. Die zal ook voorstellen doen voor nieuwe en extra maatregelen.
Tegelijkertijd wil ik ook zeggen: ik sta pal voor de colleges van
bestuur. Ik praat met ze. Ik zie dat zij er buitengewoon gecommitteerd
aan zijn om dit gif in onze samenleving niet te tolereren. Ook de
besturen zijn dag in, dag uit bezig met de ingewikkelde taken om de
academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het
demonstratierecht te laten balanceren, en om zorg te dragen voor een
veilige en toegankelijke studieomgeving, juist ook voor Joodse
studenten. Als Joodse studenten niet veilig zijn, is niemand
veilig.
Ik en mijn ambtsvoorganger hebben sinds oktober 2023 intensief contact
gehad met de universiteiten en hogescholen en met de
veiligheidsdriehoek, Openbaar Ministerie, politie en burgemeesters. Ook
binnen de instellingen is er intensief gesproken. Er zijn goede
afspraken. Er is de richtlijn, waar ik door de heer Ergin op werd
aangesproken. Mijn beeld is nog steeds dat dat de richtlijn is die
instellingen hanteren en dat de instellingen op dat gebied nog steeds
schouder aan schouder staan. Het zijn goed werkbare afspraken. Ik blijf
daar ook over praten met universiteiten en studenten. Naast de lange
lijst acties en maatregelen die we al hebben genomen, zie ik ernaar uit
dat we nog extra maatregelen kunnen nemen om de sociale veiligheid voor
Joodse studenten te garanderen en ervoor te zorgen dat we de veiligheid
monitoren. Nogmaals, als het niet goed gaat met onze Joodse mensen, dan
gaat het in ons land niet goed.
De voorzitter:
Even voordat u verdergaat: ik weet niet of u toen in de zaal was, meneer
Eerdmans, maar we hebben vijf interrupties afgesproken. Ik ben deze keer
streng met die 45 seconden. U heeft er twee gehad. Dit wordt de
derde.
De heer Eerdmans (JA21):
Ja, voorzitter. Ik probeer het zo kort mogelijk te houden.
Kijk, wat de minister als laatst zei, deel ik helemaal. Maar valt onder
die extra maatregelen dan ook: geen docenten meer die met een
Palestinasjaal om een vak Midden-Oostenstudies geven, geen intimiderende
folders meer uitdelen in het gebouw, geen vlaggen in het klaslokaal, het
niet meer toestaan van haatpredikers, ook niet online, en altijd
aangifte doen bij antisemitisme? Het is niet allemaal strafbaar. Wat ik
net opnoem, hoeft dus niet altijd een aangifte op te leveren, maar het
zorgt wel voor dat gif dat zich verspreidt in onze lokalen en op de
universiteiten. Wij vinden dat ergerlijk, maar je zult maar een Joodse
student zijn, daar rondlopen en weten dat er zo op je wordt neergekeken.
Als je even niet uitkijkt, word je gewoon belaagd of bedreigd of
geïntimideerd. Ik heb daar dus gewoon grote zorgen over. Is dit wel
genoeg? Ik had de indruk dat meer collega's van mij dit gevoel delen.
Wij laten het gif toch nog steeds vrij rondsluipen. Sterker nog, het is
niet eens sluipen, het gebeurt openlijk. In feite wordt op die manieren
openlijk aangezet tot Jodenhaat. Ik kan daar niet mee leven, en ik hoop
de minister ook niet.
Minister Bruins:
De heer Eerdmans en ik vinden elkaar hierin. Dat Joodse studenten les
moeten krijgen van iemand die openlijk Jodenhaat verspreidt, kan
helemaal niet. Dat is heel duidelijk. Dan voel je je onveilig. En daarom
is het ook zo belangrijk dat, als we mensen tegenkomen die openlijk
Jodenhaat verspreiden, daarvan dan aangifte wordt gedaan en het OM
ingrijpt. Zo werkt onze rechtsstaat. Daar kan ik en wil ik als minister
van OCW niet in treden, maar het verspreiden van haat is een strafbaar
feit. Als dat gebeurt, dan moet daartegen worden opgetreden, met een
aangifte en zo mogelijk ook met vervolging door het OM.
De heer Eerdmans (JA21):
Het kan aan mij liggen, maar ik vind de actiebereidheid en de
uitstraling van de minister eigenlijk vrij mager als hij zegt: dit is
voor mij de ... Ja, u zegt het wel, maar ik heb niet de indruk dat er
maandag iets gaat veranderen. Laten we dan eens het pamflet van de
studenten uit Nijmegen pakken. Zij zeggen: "Het is nu echt te veel. Wij
willen gewoon een aantal maatregelen." Zij vragen die van het college
van bestuur van de Radboud. Daar zitten natuurlijk de vermommingen bij
op de campus, maar ook allerlei andere voorstellen die vandaag in De
Telegraaf zijn uitgelegd. Wat is uw reactie daarop? Is er steun van de
minister voor deze groep?
Minister Bruins:
Ik heb het pamflet gelezen dat op de Radboud Universiteit geschreven is,
ook naar aanleiding van het rapport-Kluveld. Ik vind de eisen … Nee, het
zijn geen eisen. Ik vind de voorstellen die in het manifest worden
gedaan, buitengewoon redelijk. Ik wil dat manifest graag verder
bestuderen en ik wil ook bekijken of we dat kunnen meenemen naar de
taskforce die tot stand komt. Want volgens mij staan daar heel nuttige,
waardevolle en niet eens zo heel moeilijke adviezen in over wat je kunt
doen. Een eerste blik van mij op dat manifest leidde bij mij tot: nou,
wat hier gevraagd wordt, is best heel redelijk; dat moeten we toch met
elkaar kunnen opbrengen. Ik zal dat manifest dus meenemen in de
gesprekken die ik ga hebben met de taskforce en met de universiteit.
De heer Stoffer (SGP):
Ik weet dat deze minister het hart op de goede plek heeft, zeker als het
onze Joodse medelanders betreft. Dat weet ik uit heel persoonlijke
ervaring met hem. Wat de heer Eerdmans zojuist aangaf, snijdt mij door
mijn ziel. Gisteren sprak ik met zeven van die Joodse studenten en even
voorafgaand aan het debat ook met één docent. Zij geven het gewoon aan:
"Daar komt het nooit toe, want wij durven het echt niet meer. Wij melden
ons gewoon niet, wat er ook gebeurt. Wij verstoppen ons. Wij verbergen
ons. En laat ze alsjeblieft überhaupt niet weten dat we Joods zijn." Dat
verandert niet. Ik begrijp best dat je niet ijzer met handen kunt breken
enzovoorts, maar we kunnen deze mensen toch niet laten zitten? Zou er
niet iets kunnen komen? De minister noemt nu al die goede dingen, maar
het duurt gewoon tot in lengte van dagen voordat we voor die mensen echt
wat hebben. Is er niet ergens iemand extern aan te wijzen bij wie Joodse
studenten zich kunnen melden, iemand die zij honderd procent vertrouwen,
van wie zij weten dat hij het lef heeft om dat dan ook op te pakken en
die dat dan voor hen doet? Dat hoeft maar één iemand te zijn die ze
vertrouwen. Zou dat niet kunnen?
Minister Bruins:
Zo moet het zijn. Ik wil dit ook graag meenemen wanneer we aan de slag
gaan met de Taskforce Bestrijding Antisemitisme, maar ook vanuit mijn
eigen ministerie bij de integrale aanpak sociale veiligheid, om te
kijken wat inderdaad een veilige manier is om de aangiftebereidheid te
verhogen. Die aangiftebereidheid moet omhoog. Het kan toch niet zo zijn
dat wij hier met z'n allen verontwaardigd staan te staan, maar dat er
geen aangiftes worden gedaan. De aangiftebereidheid kan omhoog, moet
omhoog, want anders kan je ook nooit vaststellen of en waar strafbare
feiten worden gepleegd. Dus ik wil dit graag ook richting de taskforce
meenemen — en dat is een toezegging aan de heer Stoffer. Ik wil het
aspect van het verhogen van de aangiftebereidheid meenemen in de aanpak,
in de voorstellen die ik doe richting de Taskforce Bestrijding
Antisemitisme.
De heer Stoffer (SGP):
Dank voor die toezegging. Ik begrijp dat de minister een redelijk
procedureel antwoord geeft, en dat hij, als hij vanuit zijn hart zou
spreken ... Ik snap dat hij dat niet kan, maar dan zou hij het ongeveer
doen zoals ik het nu ook doe of probeer. Joodse studenten zitten nu mee
te luisteren, hè. Kan hij iets zeggen over hoelang het duurt voordat we
dat organiseren? Is dat een week, is dat twee weken, is dat drie weken?
Hoelang? Kan hij iets zeggen over de termijn?
Minister Bruins:
Ja. Op dit moment loopt er een onderzoek naar de meld- en
klachtvoorzieningen binnen het hbo en het wo. Daarbij kijk ik ook naar
de omgang met klachtenmeldingen over antisemitisme; dat hoort daar
integraal bij. En daarbij moet het onderzoek ook inzicht geven in in
hoeverre een onafhankelijk meldpunt, zoals de heer Stoffer dat in zijn
bijdrage noemde, bijvoorbeeld de NCAB, meerwaarde kan bieden ten
opzichte van de bestaande voorzieningen binnen de instellingen. Het
resultaat van dit onderzoek verwacht ik halverwege dit jaar, dus rond de
zomer. Dan wil ik ook kijken of het instellen van een onafhankelijk
meldpunt de aangiftebereidheid inderdaad zou kunnen verhogen.
De heer Stoffer (SGP):
Ja, dan hebben we dus dit hele collegejaar praktisch nog niks. Dan dus
mijn vraag nogmaals. Ik snap dat het door die procedures allemaal langer
duurt, maar kunnen we niet nu gewoon een bypass met elkaar afspreken,
dus dat er door de minister gewoon één persoon wordt aangewezen — en dat
mag hij best later doen; maakt mij het uit — maar iemand waarvan Joodse
studenten denken: dat is 100% betrouwbaar; daarvan weten we zeker dat
het nooit misgaat. Dat kan bij wijze van spreken een vrijwilliger zijn,
maar dat ze weten dat er, totdat dit geregeld is, iemand is waar ze
naartoe kunnen; iets waarvan ze echt weten dat ze daar niet door de
mangel worden gehaald. Ik denk dat de minister net zo goed doorheeft als
ik dat die mensen zo bang zijn. Datgene wat de heer Eerdmans net zei,
dat snijdt je gewoon door de ziel. Je wil dan niet dat mensen nog een
halfjaar ... Tja, wie weet wat er nog allemaal met ze kan gebeuren? Dus
alsjeblieft, minister, een bypass. Dit is langer dan 45 seconden,
voorzitter, excuus, maar volgens mij willen dit allemaal met elkaar,
echt.
Minister Bruins:
Ik ben het eens met de heer Stoffer. Ik kan zelf ook niet een halfjaar
wachten. Dus ik zeg de heer Stoffer toe dat ik met de universiteiten in
gesprek zal gaan om te kijken wat er inderdaad mogelijk is om binnen de
meldpuntvoorzieningen te kijken of er op iedere locatie in Nederland
iemand is waar een Joodse student veilig naartoe kan, en of we diegene
identificeerbaar kunnen maken zodat Joodse studenten ook kunnen naar
iemand die opgeleid is in het herkennen van antisemitisme, iemand die
weet wat dat betekent en ook weet hoe je daarmee omgaat. Dus ik zal dat
aan de orde stellen in mijn gesprekken. En dan is het eerder dan een
halfjaar dat ik dit in ieder geval bij de meldpunten binnen de
instellingen kan aanroeren. Daarnaast zal het onderzoek waar ik over
spreek, in de loop van dit jaar komen, waarin dus ook de mogelijkheid
van een onafhankelijk meldpunt zal worden onderzocht.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik vind het nu wat ingewikkeld worden. Want de minister geeft aan dat
hij — terecht — niet komt in de relatie tussen werkgever en werknemer.
Maar op het moment dat er docenten zijn die daadwerkelijk roepen tegen
studenten dat er geen plek voor hen is in dit land, die Khatib bewust
uitnodigen en verheerlijken, en instellingen geen aangifte doen, ga ik
het toch nog een keer vragen: welke rol ligt er op dat moment voor de
minister zelf, als de instellingen weigeren om in zulke gevallen
aangifte te doen? Want het kan niet zo zijn dat ik vanavond naar huis ga
met de opmerking "dit is het".
Minister Bruins:
Het is onbestaanbaar dat wij docenten hebben die uitspreken dat bepaalde
studenten niet welkom zouden zijn op de instelling. Dat is
onbestaanbaar. Als dat voorkomt, moet er worden ingegrepen. De eerste
verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de leiding van de instelling
zelf; het bestuur. Er zijn meldpunten, goede voorzieningen voor de
sociale veiligheid waar studenten naartoe kunnen en ja, er kán aangifte
gedaan worden. Als er daadwerkelijk strafbare feiten zijn, kan er
aangifte gedaan worden. Dat kan iedereen doen. Dat kan de instelling
doen, dat kunnen anderen doen, dat kan mevrouw Martens-America doen;
iedere burger kan dat doen. Ik vind ook dat we dat moeten doen. Die
aangiftebereidheid moet omhoog.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Voorzitter, via u richting de minister. We heffen het glas, we deden een
plas en alles blijft zoals het was. Wat gaat u nou uiteindelijk wel
doen? Een opsomming. De UvA doet geen aangifte tegen bezetters. De
rector van de UvA geeft aan dat hij onderhandelt met demonstranten met
gezichtsbedekking. Een andere juf — ik zal haar naam niet noemen —
besmeurde de Israëlische vlag. Ik wil het f-woord liever niet noemen,
maar het wordt gewoon geroepen door de onderwijzers. Dat wordt daar
gewoon genoemd. Het zijn woorden die ik liever niet in de mond neem,
maar ze zeggen gewoon "fuck Israel, and fuck everyone who has normalised
it". Dat zijn onze mensen die lesgeven. De UvA-docenten dreigen met een
nieuwe staking als de universiteit de samenwerking met Israël niet
stopt. Ik kan de naam niet noemen, maar twee keer opvolgend wordt er een
docent bekroond voor zijn werk. Hij roept vervolgens ook "free
Palestina" in de gemeenteraad in Amsterdam.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Van der Hoeff (PVV):
Ik vraag me af: wat gaat u nou wel doen? Dan heeft u de controle nog
over wat er hier gebeurt. Ik wil vanavond weggaan, twee uur lang naar
huis rijden, naar Zeeuws-Vlaanderen, en dan kunnen denken: we zijn een
stap verder gekomen. Maar volgens mij is het gewoon: we heffen het glas,
we deden een plas en alles blijft zoals het was. Ik wil graag van u
horen wat u wel gaat doen.
De voorzitter:
Van de minister. U wilt graag van de minister horen …
De heer Van der Hoeff (PVV):
Sorry, voorzitter; alles via de voorzitter.
Minister Bruins:
Bij alle voorbeelden die de heer Van der Hoeff noemt, voel ik dezelfde
afschuw die hij voelt. Het is onacceptabel dat dit soort gedrag
plaatsvindt. Tegelijkertijd hoor ik als stelselverantwoordelijke
minister niet te treden in de verantwoordelijkheid van de bestuurders.
De bestuurders zijn verantwoordelijk voor de orde op hun instellingen.
Als er sprake is van wanordelijkheden, dan kan een medewerker van de
universiteit of hogeschool de deelnemers aan een protest vorderen het
pand of het terrein te verlaten. Daar zijn hele protocollen voor. Die
boodschap wordt herhaald. Indien deelnemers daar geen gevolg aan geven,
wordt er aangifte gedaan van huisvredebreuk. Dit hele protocol leidt
uiteindelijk tot de lokale driehoek, die grip heeft op de lokale
situatie. Ik moet vanuit Den Haag niet pretenderen, zoals de heer Van
der Hoeff mij vraagt, controle te hebben over de lokale situatie. Iedere
lokale situatie en iedere casus is anders. Gemeente, politie en OM
moeten in de driehoek besluiten of er wordt opgetreden, of er ontruimd
moet worden. Iedere casus is anders. In de richtlijn voor universiteiten
en hogescholen is afgesproken dat er altijd aangifte wordt gedaan van
strafbare feiten, zoals bedreiging, geweld, vernieling of openlijke
geweldpleging. Wij kunnen als overheid rechtsstatelijk niet afdwingen
dat instellingen aangifte doen. Ik kan niet tegen een instelling zeggen:
ge zult aangifte doen. Zoals toegezegd, gaan we met bestuurders en JenV
in het kader van de taskforce de aangiftebereidheid verhogen. Dat heb ik
ook afgesproken met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.
We gaan maatregelen nemen en onderzoeken hoe de aangiftebereidheid
verhoogd kan worden, maar rechtsstatelijk kan ik niemand dwingen
aangifte te doen bij de politie. Maar de richtlijn is — die afspraak
staat — dat zodra er strafbare feiten worden gepleegd, er aangifte wordt
gedaan.
Voorzitter. Mevrouw Martens-America vroeg ook of het niet goed zou zijn
om een externe organisatie toezicht te laten houden op de veiligheid.
Zij dacht onder andere aan de onderwijsinspectie. De onderwijsinspectie
is nou precies bedoeld voor het toezicht op de veiligheid, via
voorschriften aan het bestuur en toezicht. Zij kan dus controleren of er
aan de voorschriften, afspraken en procedures wordt voldaan. Wanneer zij
concludeert dat er sprake is van wanbeheer, kan de inspectie een
herstelopdracht geven en toezicht houden op de uitvoering van die
herstelopdracht. Zoals ik al zei, ben ik momenteel bezig met een
wetsvoorstel voor een zorgplicht voor de sociale veiligheid. Daarbij
verken ik de mogelijkheden om, net als in het funderend onderwijs, een
registratieplicht voor veiligheidsincidenten in te voeren in het
vervolgonderwijs, zodat ik in de toekomst wel kan leveren waar mevrouw
Martens-America mij om vraagt. Dit geeft de inspectie de mogelijkheid om
daar dan ook toezicht op te houden. Dit is dus een van de maatregelen
die worden aangescherpt.
De heer Paternotte zei dat er de afgelopen tijd geen vervolging en
veroordeling lijkt te zijn geweest van de relschoppers en de mensen die
schade hebben gemaakt en vroeg hoe dat toch kan. Dit geeft aan waarom
het belangrijk is dat er aangifte gedaan wordt. Ik blijf de instellingen
hier onvermoeibaar op wijzen. Vervolgens is het aan het OM om vast te
stellen of er strafbare feiten zijn gepleegd en of er wordt overgegaan
tot vervolging. Ik ken de beweegredenen van het Openbaar Ministerie niet
en ik kan dus niet van geval tot geval aan u melden waarom er wel of
niet tot vervolging wordt overgegaan. Dat is een andere pijler in het
huis van Thorbecke.
Ook de heer Eerdmans en mevrouw Heite vroegen …
De voorzitter:
Mag ik de minister even onderbreken? Ik denk namelijk dat de heer
Paternotte op dit punt een interruptie heeft.
De heer Paternotte (D66):
Zeker. Ik vertrouw erop dat de minister, als hij hierover meer had
kunnen zeggen, dat vast wel had gedaan. Aan de andere kant vind ik het
ook wel heftig dat we ten aanzien van het hele gebeuren waarom dit debat
oorspronkelijk werd aangevraagd, moeten constateren: we weten niet of er
aangifte is gedaan en we weten niet hoe het OM daarnaar heeft gekeken;
we weten alleen dat de uitkomst is dat het strafrecht daar in ieder
geval geen rol in heeft gespeeld. Misschien kan de minister wel iets
zeggen over het proces aan het begin: zijn die aangiftes wel op gang
komen? Want zijn voorganger heeft de instellingen daar volgens mij echt
toe opgeroepen en heeft gezegd: zorg nou dat er aangifte wordt
gedaan.
Minister Bruins:
Ik weet dat de universiteitsbestuurders nog steeds schouder aan schouder
staan om bij het vermoeden van strafbare feiten inderdaad aangifte te
doen. Het vervolg van die aangifte volg ik niet vanuit mijn
stelselverantwoordelijkheid; dat ligt uiteindelijk bij Justitie, bij
JenV. Daar heb ik dus geen overzicht van. Ook voor een individuele casus
heb ik niet paraat welke consequenties het in het verdere verloop heeft
gehad, dus ik heb geen overzicht van wat het OM heeft gedaan en of er
overgegaan is tot vervolging.
De heer Paternotte (D66):
Nou ja, goed, wat de minister niet heeft, heeft hij niet. Daar kan hij
weinig mee doen, inderdaad. Als zoiets gebeurt, zeggen we volgens mij
van links tot rechts in de Tweede Kamer: aanpakken en zorgen dat dit tot
op de laatste cent wordt terugbetaald. Dat zijn vaak mooie zinnen, maar
ik zou het mooi vinden als we er daarna dan ook iets van terugzien, als
we dat kunnen waarmaken met elkaar. Anders blijven het loze woorden. Ik
kan moeilijk doen alsof de minister van Justitie hier staat, maar zou
deze minister misschien wel te rade kunnen gaan bij zijn collega om te
kijken of de Kamer iets meer te horen kan krijgen over de afloop
hiervan? Dit debat is namelijk tot stand gekomen naar aanleiding van die
vernielingen, en de informatie die we hier nu over kunnen krijgen van de
minister is beperkt.
Minister Bruins:
Dat klopt. Op dit moment is die nog beperkt en wat mij betreft inderdaad
te beperkt. De instellingen hoeven niet aan mij te melden of er aangifte
wordt gedaan en wat daar vervolgens mee gebeurt, maar met de zorgplicht
en de meldingsplicht voor incidenten wordt dat in de toekomst wel
helderder. Ik zal ook — dat wil ik de heer Paternotte wel toezeggen — in
mijn volgende bespreking met de bestuurders het onderwerp aansnijden en
bespreken of, en zo ja, hoe het mogelijk is om beter overzicht te kunnen
krijgen over aangiftes, meldingen en incidenten. Dan kunnen we kijken of
we daar ook meer overzicht over kunnen krijgen. Op dit moment heb ik
daar namelijk niet het overzicht over zoals de heer Paternotte mij dat
vraagt, omdat die meldingsplicht er niet is.
De voorzitter:
U was bij de vraag van de heer Eerdmans, toch?
Minister Bruins:
Ja, dat ging over de vraag of er schade is verhaald op de daders. Daar
heb ik dus inderdaad niet het overzicht over. De heer Eerdmans en
mevrouw Heite hadden een soortgelijke vraag.
Mevrouw Heite zei ook dat NSC van de minister verwacht dat hij met spoed
bestuurlijke afspraken maakt met de hogeronderwijsinstellingen om tot
een gezamenlijk en effectief antisemitismebeleid te komen. Zoals ik
aankondigde, komt de taskforce er. Die gaat komend jaar aan de slag met
gerichte voorstellen voor maatregelen. Met de integrale aanpak sociale
veiligheid, die ik al meldde, wil ik ook inzetten op het versterken van
de sociale veiligheid. In die aanpak is er ook specifieke aandacht voor
antisemitismebestrijding.
De heer Stoffer wees erop dat er een grote kloof is tussen de vele
signalen die we krijgen via media en op andere manieren, de signalen die
we lezen in het rapport van Sapir en Kluveld en de magere informatie die
instellingen zelf kunnen leveren. Dat komt omdat er ten aanzien van de
signalering en behandeling, zoals ik al heb gezegd, geen meldingsplicht
is bij mij. Maar ten aanzien van die signalering voer ik dat onderzoek
uit waarvan ik verwacht dat halverwege 2025 de resultaten met de Kamer
kunnen worden gedeeld, zodat de inrichting van de meld- en
klachtvoorzieningen binnen het hbo en wo kan worden verbeterd. Ik ken
dat rapport van Sapir en Kluveld ook. Dat is niet — zoals ze zelf ook in
hun rapport schrijven — een representatief rapport, maar een opsomming
van zeer zorgwekkende casussen. Ja, je hart bloedt als je dat leest. Het
is schrijnend, het is vreselijk, het is walgelijk. Het is een rapport
dat iedereen zou moeten lezen, want de angsten en zorgen die daarin
staan en die velen delen, wensen we niemand toe. Dat hoort in onze
samenleving niet te bestaan. Iedereen hoort veilig te zijn op onze
kennisinstellingen.
De heer Stoffer vroeg ook: hoeveel studenten zijn inmiddels verwijderd
vanwege antisemitisch gedrag? Dat is een heel boeiende vraag. Daar zit
ook wel een rechtsstatelijk tintje aan. Als minister houd ik geen
centraal overzicht bij van het aantal uitschrijvingen, maar ook niet van
de redenen daarvan. Bij antisemitisch gedrag komt daar ook nog eens het
volgende bij. Stel dat bijvoorbeeld een Joods iemand melding zou willen
doen van iemand die een antisemitische uiting heeft gedaan. Als je dat
zou registreren, registreer je ook persoonskenmerken van de melder. Dat
is rechtsstatelijk buitengewoon ingewikkeld. Ik denk dat de overheid dan
ook van discriminatie zou worden beticht. Je treedt dan diep in de
privacy van mensen. Dus het bijhouden van antisemitische meldingen, met
name wanneer de melder zelf Joods is, ligt rechtsstatelijk best
ingewikkeld. Dus het is goed dat we met de instellingen verder en dieper
gaan praten over de vraag hoe we wel meldingen kunnen gaan registreren
en hoe je eigenlijk vaststelt dat iets een melding van antisemitisme is.
Het is niet zo simpel als het op het eerste gezicht lijkt.
De heer Stultiens zei dat hij van de minister wilde horen of ik het
beeld herken van en uitzoomend kan ingaan op de schokkende percentages.
63% is een aantal keren naar voren gekomen. Dat is buitengewoon
zorgelijk. Zoals ik al zei: als onze Joodse studenten en docenten niet
veilig zijn, leven we in een samenleving die niet oké is. Het is
onacceptabel dat Joodse studenten zich niet veilig voelen op
universiteiten. Ik zie dan ook uit naar de voorstellen voor maatregelen
die de taskforce, die het kabinet heeft ingesteld, zal gaan doen.
De heer Paternotte zei dat de NCAB meldt dat het aantal meldingen
toeneemt. Wat is het beeld van de afgelopen maanden, sinds er
maatregelen zijn genomen? We hebben gezien dat het aantal protesten is
afgenomen. Ik zie geen correlatie met de maatregelen die we hebben
genomen. Dat heeft natuurlijk te maken met de veranderende
omstandigheden in de wereld. De taskforce die binnenkort gaat beginnen,
zal komen met gerichte voorstellen om het veiliger te maken, maar ook om
beter te monitoren of het beter gaat met onze Joodse studenten en hoe
veiligheid beter gewaarborgd kan worden op de universiteiten.
Voorzitter. Dan is er een aantal vragen gesteld over het
veiligheidsbeleid. Onder andere de protocollen voor de omgang met
protesten zijn genoemd en ook de richtlijn is al ter sprake gekomen. De
heer Ceder vroeg mij of de protocollen voor de omgang met protesten wel
voldoende werken. De huisregels hebben we al behandeld. De huisregels
zijn gebaseerd op de richtlijnen die de instellingen met elkaar hebben
afgesproken. Die huisregels en de ordemaatregelen moeten zorgen voor een
veilig en ordelijk verloop van de activiteiten op de instelling. Op het
terrein van fysieke veiligheid, waar we het dan ook over hebben, zijn
instellingen in de afgelopen maanden voorbereid, doordat er is
geïnvesteerd in contacten en in afspraken met de lokale driehoek. We
merken dat ook de fysieke veiligheid, als er goed contact is met de
lokale driehoek, beter geborgd is. Iedere instelling zit in een andere
situatie. Daarom is het ook goed om dit lokaal te regelen en niet vanuit
een ministerie.
Met betrekking tot fysieke veiligheid is er door de heer Ergin gesproken
over het bespieden van docenten, dat zou hebben plaatsgevonden. De heer
Ergin heeft daar een motie over ingediend. In lijn met die motie zal ik
in mijn eerstvolgende bestuurlijke gesprekken — dat wordt een lange
agenda door al mijn toezeggingen — het verzoek uit de motie voor het
voetlicht brengen en de instellingen wijzen op de noodzaak van herstel
van vertrouwen tussen onderwijsbesturen en studenten. Dat eerstvolgende
gesprek gaat binnenkort plaatsvinden. Ik denk dat dat dit voorjaar is.
Het is belangrijk dat ik dat daar benadruk, want het is inderdaad
voorstelbaar dat de aanscherping van regels op sommige campussen
tegelijkertijd ook weer gevoelens van onveiligheid of weerstand kan
oproepen. Ik blijf hier wel zeggen dat het cruciaal is dat instellingen
hier goed over communiceren en ook dat de medezeggenschap wordt
betrokken bij het instellen van de procedures van het
beveiligingsbeleid. Als studenten vinden dat het beveiligingsbeleid
disproportioneel zou zijn of dat wet- en regelgeving zou worden
overtreden, dan roep ik de studenten op om gebruik te maken van de
klachtenfaciliteit die alle instellingen op grond van de wet moeten
hebben.
Dan kom ik bij de vraag van de heer Ceder over het demonstratierecht en
de Wet openbare manifestaties. Is de Wet openbare manifestaties van
toepassing op demonstraties op het terrein van de universiteit, wanneer
wel en wanneer niet? Dit is natuurlijk primair het terrein van mijn
collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar ik hoop dat
ik het volledig en op de goede manier verwoord. In principe geldt de Wom
voor demonstraties op een openbare plaats. Het privéterrein en de
gebouwen van de universiteit zijn geen openbare plaats. Op
privéterreinen en in gebouwen is het, uiteraard binnen de geldende wet-
en regelgeving, aan de eigenaar van dat terrein of gebouw om te bepalen
wat er wel en niet mogelijk is met het oog op demonstraties. De
burgemeester kan in dat geval alleen optreden als er sprake is van
wanordelijkheden of het voorkomen van wanordelijkheden of als de
eigenaar van het terrein daarom verzoekt in het kader van
huisvredebreuk, lokaalvredebreuk of erfvredebreuk. Als een privéterrein
van een onderwijsinstelling publiek toegankelijk is, kunnen er bij
aanwijzing andere regels gelden en kan het publiek toegankelijke terrein
wel onder de Wom vallen. Omdat veel van de demonstraties hebben
plaatsgevonden op publiek toegankelijke plaatsen op de privéterreinen
van onderwijsinstellingen is het belangrijk dat instellingen in goed
contact staan met zowel de actievoerders als de lokale driehoek. In die
contacten met de lokale driehoek is goed geïnvesteerd om de
handelingsverlegenheid die de heer Ceder benoemde te voorkomen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als ik de minister goed begrijp, bepaalt de eigenaar van een gebouw, in
dit geval de universiteiten, wat er binnen het terrein gebeurt. Als er
een publieke toegang is, is het terrein niet openbaar maar wel publiek
toegankelijk. Dan zijn nadere afspraken nodig, als ik het goed
begrijp.
Minister Bruins:
Ja. Zo begrijp ik het ook van het ministerie van BZK.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Mooi. Mijn vraag, die relevant is voor dit debat, is wat dan de status
en de reikwijdte van de huisregels van universiteiten is. Je zou je
kunnen voorstellen dat de eigenaar zegt: "Het is prima om te
demonstreren, maar doe dat buiten de poorten. Op het moment dat u
besluit dat niet te doen, bent u in mijn huis, dus dan gelden mijn
regels." Daarmee kun je een veel veiliger klimaat creëren. Wat we het
afgelopen jaar gezien hebben, ging alle perken te buiten. Volgens mij
heeft elke universiteit huisregels. Mijn vraag is dus om te kijken of de
huisregels momenteel adequaat en wijd genoeg worden toegepast om er niet
alleen voor te zorgen dat er gedemonstreerd kan worden op basis van het
recht van demonstratie, maar ook te zorgen voor het recht om op
universiteiten veilig rond te lopen. Misschien moet dat in een gesprek.
Misschien kan de minister dat toezeggen.
Minister Bruins:
Ook dit zal ik ter sprake brengen bij mijn eerstvolgende gesprek met de
bestuurders, en dan inderdaad ook specifiek de publiek toegankelijke
ruimtes die wel privégebied zijn, maar publiek toegankelijk. Het is met
name die tussenruimte waar sprake kan zijn van handelingsverlegenheid.
Ik zal met de bestuurders bespreken of daar sprake is van
handelingsverlegenheid, of daarover verduidelijking nodig is en op welke
wijze daarover wordt gecommuniceerd met de lokale driehoek. Dat zal ik
meenemen in mijn eerstvolgende gesprek.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Een vraag aan de voorzitter: kan ik dit beschouwen als
toezegging, waarbij de Kamer ook een terugkoppeling krijgt over de
uitkomst daarvan? Of ik vraag dat even aan de minister. Ik hoop dat dat
niet als interruptie telt.
De voorzitter:
Dat telt niet als interruptie. Kan de minister bevestigen dat dit een
toezegging is?
Minister Bruins:
Dit is een toezegging. Ik kan, als dat qua timing allemaal lukt, in mijn
eerstvolgende brief over onderzoek naar de meld- en klachtvoorzieningen,
inclusief sociale veiligheid, ook een terugkoppeling geven uit dat
gesprek.
De voorzitter:
Oké, dank u wel. De minister continueert zijn betoog.
Minister Bruins:
De heer Eerdmans vroeg mij of ik een handboek beveiliging heb voor de
sector hoger onderwijs. Instellingen zijn verantwoordelijk voor het
borgen van een veilige leer- en werkomgeving. Binnen de koepels zijn
diverse veiligheidsnetwerken actief. In gezamenlijkheid ontwikkelen de
koepels via deze veiligheidsnetwerken beleid en instrumenten om zo op
een vergelijkbare manier te sturen op veiligheid. Voorbeelden hiervan
zijn het SURF-normenkader voor cyberveiligheid en het
Volwassenheidsmodel Kennisveiligheid. Er is ook het Platform Integrale
Veiligheid. Ook dat heeft een rol binnen de instellingen om ervoor te
zorgen dat de omgeving fysiek veilig is. Mevrouw Martens-America zei dat
het integraal veiligheidsoverleg op de planning staat om te worden
afgeschaft. Het bericht dat het Platform Integrale Veiligheid afgeschaft
is, heb ik van de instellingen niet ontvangen. Ik heb ook geen bericht
van de instellingen gekregen dat zij plannen zouden hebben om dat af te
schaffen. Vanwege de situatie zoals we die hier kennen, kun je je ook
afvragen of dat verstandig zou zijn. Ook dit kan ik in mijn
eerstvolgende gesprek met de instellingen bespreken. Dit platform is van
en voor de instellingen. Het is ingericht om de samenwerking tussen
instellingen te versterken en het veiligheidsbeleid te
professionaliseren. Met name de kennisdeling en de productontwikkeling
die daar plaatsvinden, zijn waardevol. Ik zal met de instellingen
overleggen hoe het gaat met het platform en wat hun plannen daarmee
zijn.
De heer Paternotte vroeg welke rol de medezeggenschap kan spelen in
vraagstukken omtrent veiligheid op de campus. Zie ik een kans om dat te
helpen bevorderen? Ik vind het van groot belang dat de medezeggenschap
bij de besluitvorming over het veiligheidsbeleid wordt betrokken, in
lijn met de geëigende procedures van advisering dan wel instemming. Ik
ga er daarbij vanuit dat mijn betrokkenheid niet nodig zou moeten zijn
en dat de instellingen dit belang delen, maar voor zover nodig zal ik
hier nog eens aandacht voor vragen in mijn gesprekken met de
instellingen. Het eerstvolgende gesprek met de instellingen heeft een
hele lange agenda.
De heer Van der Hoeff vroeg of ik demonstraties op campussen kan
verbieden. Over het demonstratierecht is gisteren met u in deze plenaire
zaal gesproken. Als het gaat om de vraag of ik als minister van OCW
demonstraties kan verbieden, is het antwoord nee.
De heer Paternotte (D66):
De minister zegt: ik ga ervan uit dat het gebeurt en ik zal ze eraan
herinneren. Maar weet hij of er in de richtlijnen van universiteiten en
hogescholen, waar hij het 40 minuten geleden over had, sprake is van
betrokkenheid van de medezeggenschap? Het zou mooi zijn dat, als je die
richtlijnen opstelt, dat ook een proces is met die Nederlandse inspraak
van de docenten en de studenten.
Minister Bruins:
Dat is een goed punt. Bij besluitvorming over het veiligheidsbeleid
wordt de medezeggenschap in de regel betrokken. Ik kan me voorstellen
dat die richtlijnen in mei vorig jaar in alle haast zijn opgesteld.
Volgens mij was het mevrouw Martens-America die daar op 25 april om
vroeg. Op 14 mei waren die richtlijnen er. Ik weet niet of destijds de
medezeggenschap daarbij is betrokken. Maar ik zal ook dit nader
bespreken in mijn eerstvolgende gesprek.
Mevrouw Van der Plas meldde mij dat zij eerder een motie indiende over
het hanteren van de identificatieplicht op universiteiten. Gebeurt dit
al en kan dit strenger worden nageleefd? Instellingen hanteren in de
regel risicogericht veiligheidsbeleid, maar waar nodig zetten zij de
actieve identificatieplicht in voor het goede verloop van het proces van
onderwijs en onderzoek. Op verschillende momenten is er bij diverse
instellingen bij dreigende situaties inderdaad gewerkt met
toegangscontrole. Dit moet natuurlijk altijd proportioneel worden
ingezet. In reguliere situaties komen er zo veel studenten en bezoekers
op universiteitslocaties dat het niet mogelijk is om daar altijd een
toegangscontrole toe te passen. Maar wanneer het nodig is in dreigende
situaties, wordt dat inderdaad toegepast.
De heer Stoffer vroeg nog hoe we ervoor zorgen dat de norm voor
gezichtsbedekkende kleding wordt gehandhaafd. In de richtlijn die is
afgesproken staat: bij protest zijn de organisatoren altijd herkenbaar
en zonder gezichtsbedekking aanwezig voor de vertegenwoordiger van de
instelling en aanspreekbaar op het verloop van het protest. Dat is de
richtlijn. De Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding
verbiedt het dragen van gezichtsbedekkende kleding op
onderwijsinstellingen. Indien deze wet wordt overtreden, is het zaak dat
er aangifte wordt gedaan bij de politie.
Voorzitter. Dan is er nog een aantal vragen over academische vrijheid
gesteld. Het gaat hier ook over de balans tussen vrijheden. Door de VVD
is gevraagd of ik het verheerlijken van geweld onderdeel van de
academische vrijheid vind. Het antwoord daarop is nee. Het verheerlijken
van geweld is geen onderdeel van academische vrijheid. Sterker nog, dat
is strafbaar. Het intimideren van academici is ook geen onderdeel van
academische vrijheid. Ik ben het dus eens met mevrouw Martens-America.
Ik veroordeel elke oproep tot haat, geweld en discriminatie. Ik heb dat
meermaals gedaan en ik zal dat blijven doen.
De heer Eerdmans sprak over de Academic Freedom Index. Die laat in het
laatste decennium een achteruitgang in academische vrijheid zien. Het is
zeer zorgelijk dat de academische vrijheid onder druk staat. Echt zeer
zorgelijk! De heer Eerdmans deelde ook zelf zijn ervaringen op de
universiteit. Je kon het oneens zijn met je leraren en dan had je een
goede discussie. Dat waren nog eens goede tijden! Inderdaad, de tijden
zijn veranderd en het lijkt wel of we niet meer weten hoe "een goed
gesprek en daarna elkaar hartelijk de hand schudden" moet. De
samenleving kruipt ook onze instellingen in en vice versa.
De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor
het borgen van de academische vrijheid. Dat doen ze samen met de hele
academische gemeenschap. Desondanks heeft dit onderwerp blijvend mijn
aandacht. In de gesprekken met besturen, maar ook op Europees niveau is
academische vrijheid regelmatig onderwerp van gesprek, ook in mijn
gesprekken met collega's uit andere landen. Het is goed om dit met
elkaar in de gaten te houden, want de academische vrijheid is een van
onze belangrijkste vrijheden. We willen dat zeker op kennisinstellingen,
juist daar, het debat mag en kan schuren, maar ook dat we op een
verstandige manier met elkaar omgaan.
De criteria voor internationale samenwerkingen. Naar aanleiding van alle
onrust is er op alle instellingen een ethische beoordelingscommissie
ingericht. Die zijn nu werkzaam en de eerste stappen zijn gezet. De
eerste onderzoeken zijn gedaan en daarnaast heb ik met de kennissector
een ambtelijke werkgroep ingesteld, die werkt aan een landelijke set van
uniforme criteria voor risico's bij internationale samenwerkingen in
brede zin. Dus dit laten we niet alleen aan de lokale zaak over, want we
zijn hierover met de hele kennissector in gesprek. Deze werkgroep
onderzoekt daarbij ook welke ethische afwegingen bij samenwerkingen
daarin een plek moeten krijgen. Ik kan niet genoeg herhalen dat die
beoordeling van internationale samenwerkingen landenneutraal moet
plaatsvinden. Als er één specifiek land anders wordt behandeld dan
andere landen in soortgelijke situaties, dan doet zo'n commissie haar
werk niet goed.
De heer Stultiens zei: "Wetenschappers krijgen nog steeds te maken met
bedreigingen en intimidatie door de uitingen die ze doen. Ook dat zet de
academische vrijheid onder druk en kan leiden tot zelfcensuur." Dat
klopt en het bedreigen van wetenschappers is onacceptabel. Werkgevers
zijn verantwoordelijk voor het bieden van directe hulp aan bedreigde
wetenschappers. Er is nu het WetenschapVeilig-platform en dat platform
ondersteunt UNL, universiteiten en instituten bij de invulling van deze
taak.
Academische zelfcensuur is buitengewoon zorgelijk. Mijn ambtsvoorganger
heeft in 2023 een onderzoek laten uitvoeren naar academische zelfcensuur
en ik zal in 2028 nogmaals een onderzoek doen naar academische vrijheid,
zodat we een vijfjaarlijkse update krijgen om dit te blijven monitoren.
2028 is nog een eind weg en ik zal, vanzelfsprekend, daarom in de
tussentijd dit onderwerp blijven bespreken met de instellingen.
Dan in dit blokje sprekers die terroristen steunen. Het is ter
beoordeling van de instellingen welke sprekers zij wel of niet toelaten
op hun campus, zowel fysiek als digitaal. Dat hoort en moet passen
binnen de grenzen van de wet, want het is onderdeel van de wettelijk
geborgde academische vrijheid. Academische vrijheid moet zich ook
bewegen binnen de grenzen van de wet. Daar waar er sprake is van
strafbare feiten kan dat niet worden toegestaan. Met name de taskforce
die net is opgericht, gaat een belangrijke rol spelen in de aanpak van
het weren van antisemitische sprekers, want ik ben niet tevreden over
hoe dat tot nu toe gaat. Ik wil maximaal kijken wat we daaraan wel
kunnen doen, want we maken ons gezamenlijk wel zorgen over het type
sprekers dat hier en daar wordt uitgenodigd.
Voorzitter, dan als laatste nog het blokje cyberveiligheid. Er is een
aantal vragen gesteld over cyberveiligheid en dat is logisch gezien de
recente aanval op de TU Eindhoven en de bredere ddos-aanval die een paar
dagen daarna kwam. Dit kwartaal nog informeer ik uw Kamer per brief over
de maatregelen en de stand van zaken op cyberweerbaarheid in het
vervolgonderwijs. Het kabinet zet zich sterk in voor de verhoging van de
cyberweerbaarheid. We hebben een Nederlandse cybersecuritystrategie en
op 5 februari gaat uw Kamer hierover in debat met de minister van
Justitie en Veiligheid.
De heer Eerdmans en de heer Stultiens vroegen wat het kabinet doet om
onderwijsinstellingen te beschermen tegen cyberaanvallen van buitenaf.
Dit kwartaal nog informeer ik uw Kamer met een brief over de maatregelen
die we nemen en de stand van zaken op cyberweerbaarheid in het
vervolgonderwijs. We zien dat de cyberdreiging toeneemt. Dat geldt voor
de hele sector en voor de hele samenleving, maar dus ook voor het hoger
onderwijs. Dat baart ons allen zorgen en dus mij ook.
Als laatste vroeg de heer Stoffer mij nog of de universiteiten onder de
nieuwe cyberveiligheidswet gaan vallen. Op dit moment ben ik in overleg
met alle relevante partijen om de gevolgen in kaart te brengen van het
aanwijzen van het hoger onderwijs onder de cyberveiligheidswet. Ik zal
uw Kamer nog dit kwartaal informeren in mijn brief over de stand van
zaken cyberweerbaarheid in het mbo, hbo en wo. In die brief ga ik dan
ook in op het al dan niet aanwijzen van die instellingen onder de
cyberveiligheidswet.
Daarmee ben ik van mening, meneer de voorzitter, dat ik alle vragen
beantwoord heb.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Dan is nu de tweede termijn van de Kamer. Ik denk
dat wij gelijk kunnen beginnen. De aanvrager van het debat — dat was ik
vergeten te zeggen aan het begin van dit debat — is de heer Eerdmans en
daarmee is hij ook de eerste spreker van de zijde van de Kamer. Zo is
dat ook in de tweede termijn. Ik geef graag het woord aan de heer
Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank je wel. Bedankt voor de beraadslagingen, ook aan de
collega's en zeker aan de minister. Ik ga gewoon aan de slag om even
vier pareltjes, zoals de voorzitter meestal zegt, van moties voor te
lezen. De eerste wordt breed ondersteund.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat 63% van de Joodse en Israëlische studenten en
medewerkers zich onveilig voelt op de universiteit;
verzoekt het kabinet alle barrières weg te nemen opdat Joodse en
Israëlische studenten en medewerkers zonder angst naar hun universiteit
kunnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans, Martens-America,
Stoffer, Van der Plas en Van der Hoeff.
Zij krijgt nr. 159 (29240).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende er geen uniform veiligheidsprotocol voor universiteiten en
hogescholen bestaat waarmee de veiligheid van studenten en medewerkers
bevorderd kan worden en duidelijkheid geschapen kan worden bij onveilige
situaties;
verzoekt het kabinet samen met universiteiten en hogescholen een
eenduidig veiligheidsprotocol te ontwikkelen voor de zomer van
2025,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans en
Martens-America.
Zij krijgt nr. 160 (29240).
De heer Eerdmans (JA21):
De derde.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat universiteiten en hogescholen geen duidelijke
incidentenrapportage opstellen, waardoor er geen volledig beeld is van
hoe vaak en in welke vorm incidenten en agressie op universiteiten en
hogescholen plaatsvinden;
verzoekt het kabinet de Kamer elk jaar te rapporteren over het aantal
incidenten en agressie per universiteit en hogeschool,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.
Zij krijgt nr. 161 (29240).
De heer Eerdmans (JA21):
En de laatste.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de afname van academische vrijheid een negatieve
impact heeft op de sociale veiligheid doordat studenten en
wetenschappers zich minder vrij voelen om openlijk te discussiëren en
zich uit te spreken;
verzoekt het kabinet om een plan te maken met de
hogeronderwijsinstellingen met daarin concrete maatregelen die elke
instelling afzonderlijk gaat nemen om de academische vrijheid te
versterken, waaronder de vrijheid van meningsuiting, de bescherming
tegen ideologische druk en het tegengaan van intimidatie en bedreigingen
van wetenschappers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.
Zij krijgt nr. 162 (29240).
De heer Eerdmans (JA21):
Dank en excuus voor het overschrijden van de spreektijd.
De voorzitter:
Nou, ik vond het wel grappig dat juist u de tijd heeft overschreden,
want in het vorige debat heeft u bepleit om voor het idee van Bontenbal
te zijn ter beperking van het aantal moties.
De heer Eerdmans (JA21):
En wat heeft dat hiermee te maken?
De voorzitter:
Nou, in dat debat hadden we gezegd dat je het aantal moties vooral kan
beperken door streng op de tijd toe te zien.
De heer Eerdmans (JA21):
Ja, dat heeft meer met de lengte te maken. Ik zal eerlijk zijn, ik heb
vandaag drie debatten gedaan en in bijna alle debatten ben ik ruim
binnen mijn spreektijd gebleven. Dat geldt ook voor het
debat-Bontenbal.
De voorzitter:
Dus u middelt het allemaal.
De heer Eerdmans (JA21):
Ja, ik middel de boel.
De voorzitter:
Goed. Dan is het woord aan mevrouw Martens-America van de VVD-fractie,
met dank aan de heer Eerdmans. The floor is yours, mevrouw
Martens-America.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank, voorzitter. Ondanks de absolute beste intenties van deze minister
was dit eigenlijk wel een debat van wat niet mogelijk is, wat niet kan.
We zagen vandaag weer een docent die openlijk oproept tot geweld en
daarmee een groep intimideert, maar wij kunnen blijkbaar niets. Ik hoop
dat we de volgende debatten gaan hebben over de middelen die deze
minister wel heeft of wat de Kamer wel kan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening van geen enkel middel onbenut moet worden gelaten om de
onderwijsinstellingen veilig te houden voor alle studenten en dat elk
veiligheidsincident er een te veel is;
constaterende dat in toenemende mate sprake is van forse
veiligheidsincidenten op universiteiten, zoals intimidatie,
grensoverschrijdend gedrag en geweld;
constaterende dat de onderwijsinspectie toezicht houdt op hoger
onderwijs, maar dat er op dit moment geen wettelijke plicht bestaat voor
de hogeronderwijsinstellingen om incidenten of misstanden te melden en
de inspectie hier momenteel dus onvoldoende toezicht op houdt;
overwegende dat de veiligheid en schoolklimaat onderdeel zijn van de
waarderingskaders van de onderwijsinspectie voor zowel primair- als
voortgezetonderwijsscholen en de inspectie hierop herstelopdrachten kan
geven;
spreekt uit dat een vergelijkbare manier van toezicht door de inspectie
op het veiligheidsbeleid van universiteiten wenselijk is en gezien de
toenemende incidenten proportioneel is;
verzoekt de regering om een pilot uit te werken waarin de
onderwijsinspectie op korte termijn toezicht kan houden en
herstelopdrachten kan geven op veiligheidsbeleid van
hogeronderwijsinstellingen, parallel aan hoe dit toezicht binnen het
funderend onderwijs is vormgegeven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Martens-America, Eerdmans en Van
der Plas.
Zij krijgt nr. 163 (29240).
Dank u wel, mevrouw Martens-America. Dan is nu het woord aan de heer Ergin van de fractie van DENK.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb twee moties. De eerste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een monitor sociale veiligheid is doorgevoerd op
Nederlandse universiteiten;
van mening dat het van belang is om de sociale veiligheid te monitoren
en waar nodig maatregelen te nemen om deze verbeteren;
verzoekt de regering om op jaarlijkse basis aan de Kamer te rapporteren
over de uitkomsten van de monitor sociale veiligheid op Nederlandse
universiteiten en aan te geven welke maatregelen de regering op basis
hiervan samen met de universiteiten neemt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 164 (29240).
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. De tweede motie gaat over de grondoorzaken van wat op onze
Nederlandse hogescholen en universiteiten heeft gespeeld. Daarover de
volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Israëlische universiteiten niet los te zien zijn van
het Israëlische apartheidssysteem en er ook sprake is van verwevenheid
tussen Israëlische universiteiten en het Israëlische militaire
complex;
overwegende dat een adviescommissie van de Tilburg University daarom
bepleit om de samenwerking met Israëlische universiteiten te
stoppen;
verzoekt de regering om te verhinderen dat Nederlands onderwijsgeld
direct of indirect gebruikt wordt voor samenwerking met Israëlische
universiteiten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 165 (29240).
Keurig binnen de tijd, meneer Ergin. Mevrouw Heite heeft haar maidenspeech houden. Overigens mag zij — ik wil niet vervelend doen — in deze termijn wel geïnterrumpeerd worden, als de Kamer dat wenst. Hoeft niet, mag wel.
Mevrouw Heite (NSC):
Voorzitter, dank u wel. Ook een hartelijke dank aan de minister voor de
uitgebreide beantwoording. Ik heb één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bij demonstraties die uitmonden in rellen niet alleen de
sociale veiligheid, maar ook de fysieke veiligheid van Joodse studenten
in het geding is;
constaterende dat Joodse studenten in sommige gevallen onveilig zijn
geweest of zich onveilig hebben gevoeld;
van mening dat het nodig is dat besturen van instellingen bij grote
maatschappelijke of politieke druk één lijn kunnen trekken;
verzoekt de regering om te onderzoeken op welke wijze centrale regie op
sturingsinformatie en veiligheidsbeleid de fysieke veiligheid van Joodse
studenten bij universiteiten kan verbeteren, met behoud van autonomie
van de instellingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Heite, Eerdmans, Ceder, Stoffer,
Martens-America en Paternotte.
Zij krijgt nr. 166 (29240).
Dank u wel, mevrouw Heite. Heeft u echt een interruptie, meneer Paternotte? Nee? Dan is nu het woord aan de heer Ceder van de ChristenUnie. Mevrouw Heite sprak net namens Nieuw Sociaal Contract. Dat was ik vergeten te zeggen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben blij met in ieder geval de toezegging om
in gesprek te gaan over het handelingskader en de huisregels bij
demonstraties. Ik ben ervan overtuigd dat op het moment dat er
duidelijke afspraken zijn over waar je mag demonstreren — dat is een
groot recht, maar het mag niet ten koste gaan van de veiligheid van
andere studenten — en er minder handelingsverlegenheid is bij de
universiteitsbesturen, we de veiligheid van Joodse studenten en in
principe van alle studenten kunnen waarborgen.
Voorzitter. Ik heb nog wel een motie. Die gaat over het aanbiedingen van
trainingen voor vertrouwenspersonen om antisemitisme te herkennen. We
pleiten hier al langer voor. We vinden het belangrijk dat er niet alleen
over gesproken wordt, maar dat we ook tijdig met een aanpak komen. U
proeft het ongeduld in de Kamer en die deel ik. Daarom dien ik de
volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Joodse studenten, docenten en medewerkers te maken
hebben met antisemitisme en zich niet veilig voelen op
universiteiten;
overwegende dat vertrouwenspersonen van universiteiten cruciaal zijn
voor de sociale veiligheid van studenten, docenten en medewerkers op
onderwijsinstellingen;
overwegende dat het daarbij van belang is dat vertrouwenspersonen ook de
handvatten hebben om meldingen van antisemitisme goed op te
pakken;
verzoekt de regering, in samenspraak met onderwijsinstellingen en de
NCAB, te zorgen voor het ontwikkelen en aanbieden van trainingen aan
vertrouwenspersonen op universiteiten om antisemitisme te herkennen en
goed te handelen wanneer antisemitisme voorkomt, en de Kamer hier
uiterlijk in het tweede kwartaal van 2025 een terugkoppeling over te
geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 167 (29240).
Dank u wel, meneer Ceder. Dan is het woord aan de heer Paternotte van D66.
De heer Paternotte (D66):
Voorzitter. De aanleiding van dit debat was tweeledig. Enerzijds zagen
we de rellen in Amsterdam bij de universiteiten, waar vele vernielingen
zijn aangericht. Anderzijds was er de intimidatie van Joodse studenten,
die bij heel veel mensen heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid. Op
het eerste punt vind ik de uitkomst echt onbevredigend, zoals ik net al
zei. We hebben daar immers weinig vervolg op kunnen vernemen. Ik hoop
dat dat in ieder geval nog komt, want dat gaat om het gevoel van
straffeloosheid. Wat betreft het tweede punt: ik constateer op basis van
dit debat dat de instellingen en de minister, en eigenlijk ook de hele
Kamer, daar wat aan willen doen. Antisemitisme heeft een geschiedenis
van 2.000 jaar. Daar zit een serieus probleem, bij heel veel mensen. Dat
accepteren we niet in Nederland. Dat geldt voor alle groepen studenten.
Ik heb ook andere studenten gesproken die zeiden dat ze zich vanwege hun
afkomst, niet vanwege hun Joodse identiteit maar vanwege een andere
identiteit, in de hoek gezet voelden.
Het is mooi dat er initiatieven zijn en dat er verbetering is. Het is
goed om te constateren dat er iets met vertrouwenspersonen kan gebeuren,
maar het zou wel mooi zijn om ook daar een concreet vervolg op te zien,
zodat we na een tijd met elkaar kunnen constateren dat iedereen weet: er
is een plek waar ik naartoe kan, waar ik gehoord word. Misschien is het
niet mogelijk om voor honderd procent tegemoet te komen aan een gevoel
van veiligheid, maar het zou mooi zijn als iedereen weet: er is in ieder
geval iemand die zich ervoor wil inzetten dat ik veilig kan deelnemen
aan het hoger onderwijs in Nederland.
Ik wens de minister daarbij veel succes. Hij heeft ook een heleboel
beloften gedaan over meer informatie. Daar zien we natuurlijk zeer naar
uit.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Paternotte. Ik kijk even om me heen. Heeft de heer
Van der Hoeff behoefte aan een tweede termijn? Ja. De heer Van der Hoeff
van de PVV.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Ik beperk me tot het indienen van een drietal
moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tijdens de pro-Palestinademonstratie in maart 2024 op
de UvA voor 4,1 miljoen schade is ontstaan;
roept de regering op tot maximale inzet om alle kosten te verhalen op de
daders van de vernielingen gepleegd tijdens de illegale demonstraties op
de UvA,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Hoeff.
Zij krijgt nr. 168 (29240).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat tijdens de pro-Palestinademonstratie in maart 2024 op de
UvA vele strafbare feiten zijn gepleegd;
verzoekt de regering alles in het werk te stellen om de personen die
zich tijdens de illegale demonstraties schuldig hebben gemaakt aan
strafbare feiten en die student of docent zijn van de universiteit te
verwijderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Hoeff.
Zij krijgt nr. 169 (29240).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat recentelijk illegale demonstraties op universiteiten
uit de hand zijn gelopen, met vele strafbare feiten en grote financiële
schade tot gevolg;
verzoekt de regering alles in het werk te stellen om illegale
demonstraties op universiteiten direct de kop in te drukken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Hoeff.
Zij krijgt nr. 170 (29240).
Dank u wel, meneer Van der Hoeff. Dan is nu het woord aan de heer Stultiens, van GroenLinks-PvdA.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Laat ik stilstaan bij de belangrijkste uitspraken
van de minister vandaag. Eén. Vrijheid van meningsuiting is een groot
goed. Twee. Inhoudelijke kritiek op het beleid van Israël is volstrekt
legitiem. Drie. Als Joodse studenten niet veilig zijn, is niemand
veilig. Vier. Bij strafbare feiten, doe aangifte. Vijf. Zodra we gaan
groepsdenken, gaat het fout.
Ik vond het een mooie samenvatting van uw betoog en ik vond het
belangrijk om dat hier te benadrukken. Ik wil mijn tijd nog graag
gebruiken voor een citaat waaraan dit mij dit deed denken. Het is van
Primo Levi, een bekende overlevende uit Auschwitz, ook bekend bij de
minister: "Ik kan niet begrijpen, niet verdragen dat men een mens
beoordeelt niet naar wat hij doet of vindt, maar naar de groep waar hij
toevallig toe behoort." Ik wil het gezegd hebben, omdat het ook aansluit
bij het debat van vandaag. Het is een belangrijk citaat.
Voorzitter. Echt tot slot wil ik ook graag spreken tot alle vreedzame
studenten, want van hen zijn er ook heel veel in dit land, die zich
uitspreken voor mensenrechten en tegen de oorlog. Wij hebben jullie
gezien. Ik snap dat het debat vandaag vooral ging over de misstanden,
maar deze grote groep moet ook niet onbenoemd blijven.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stultiens. Als laatste spreker van de zijde van de
Kamer is de heer Stoffer, van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Joodse studenten erg terughoudend zijn om meldingen te
doen van antisemitische incidenten en dat meldingen binnen instellingen
nauwelijks effect lijken te sorteren;
overwegende dat de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB)
de aangewezen externe instantie is om instellingen te ondersteunen bij
antisemitische incidenten;
verzoekt de regering in overleg met de NCAB en de instellingen voor
hoger onderwijs te komen tot een duidelijk geregelde en adequate meld-
en adviesfunctie van de NCAB bij antisemitische incidenten in het hoger
onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.
Zij krijgt nr. 171 (29240).
De heer Stoffer (SGP):
En de tweede luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat instellingen in het hoger onderwijs nauwelijks zicht
hebben op antisemitische incidenten en dat momenteel geen adequate
procedures bestaan die bescherming bieden aan Joodse studenten;
overwegende dat een duidelijk wettelijk kader concrete, handhaafbare
normen kan bieden voor registratie, meldingen en naleving inzake
antisemitische incidenten;
verzoekt de regering het reeds lang aangekondigde wetsvoorstel sociale
veiligheid voor 1 september 2025 aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.
Zij krijgt nr. 172 (29240).
De heer Stoffer (SGP):
Tot slot wil ik de minister hartelijk danken voor de beantwoording van
de vragen. Het zal ook voor hem geen gemakkelijk debat zijn
geweest.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan schorsen we de vergadering tot 21.40 uur. Doe dat maar.
Ja? Het scheelt maar vier minuutjes, maar dan echt om 21.40 uur. Ik
schors de vergadering tot 21.40 uur.
De vergadering wordt van 21.22 uur tot 21.40 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Het woord is aan de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap.
Minister Bruins:
Voorzitter. Ik dank de leden van uw Kamer voor de gedachtewisseling die
we mochten hebben over een gevoelig en beladen onderwerp. Zoals ik al
zei: als Joodse mensen in onze samenleving niet veilig zijn, dan is er
iets grondig mis in onze samenleving. Wij staan met elkaar aan de lat om
al onze mede-Nederlanders veilig te houden. In het bijzonder in het
hoger onderwijs is het belangrijk dat we met elkaar kunnen spreken en
soms ook kunnen schuren, maar dat we dat altijd op een respectvolle
manier doen.
Voorzitter. We zijn bezig met een hoop maatregelen. Er komen nog meer
maatregelen aan. De taskforce die gaat starten, zal ook weer met nieuwe
voorstellen voor maatregelen komen. Zo willen we meer en meer zorgen dat
Joodse en Israëlische studenten en medewerkers zich veilig voelen op de
universiteit. Dat maakt dat ik de motie op stuk nr. 159 van de heer
Eerdmans, breed ondersteund ook door anderen, die mij verzoekt alle
barrières weg te nemen opdat Joodse en Israëlische studenten en
medewerkers zonder angst naar hun universiteit kunnen, eigenlijk alleen
maar oordeel Kamer kan geven. Daar kan ik niets anders van maken. Alle
barrières wegnemen is een enorme ambitie, maar ik kan niet anders dan
deze motie oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 159: oordeel Kamer.
Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 160 verzoekt het kabinet samen met universiteiten
en hogescholen een eenduidig veiligheidsprotocol te ontwikkelen. Die kan
ik ook oordeel Kamer geven, maar wel met twee kanttekeningen. Dit moeten
de universiteiten en hogescholen samen doen, aangezien dit hun
verantwoordelijkheid is. Daarbij vraag ik ook wel ruimte, omdat de
medezeggenschap hierbij moet worden ingeschakeld — dat vroeg uw Kamer
mij ook —zodat er een eenduidig veiligheidsprotocol ontwikkeld kan
worden. Ik vraag u dus wat ruimte op de tijdstermijn, maar met die
opmerking geef ik deze motie oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 160 krijgt ook oordeel Kamer. De heer Eerdmans wil
wat vragen.
De heer Eerdmans (JA21):
Mag ik het dan zo verstaan dat dat onder regie van de minister gebeurt?
Dat is eigenlijk het grootste punt hier.
Minister Bruins:
Ja. Ik zal dat coördineren. Ik zal dit ook bespreken in het
eerstvolgende gesprek dat ik met de bestuurders heb. Dan zal ik ze
hiertoe oproepen. Dan is het ook mijn zaak om aan u terug te rapporteren
dat dit gaat gebeuren en wanneer dit zal gebeuren.
De motie op stuk nr. 161 van de heer Eerdmans verzoekt het kabinet de
Kamer elk jaar te rapporteren over het aantal incidenten en agressie per
universiteit en hogeschool. Die jaarlijkse publieke rapportage gebeurt
eigenlijk al door de instellingen. Die werken aan een monitor van de
ervaren sociale veiligheid. De instellingen besteden in hun
jaarverslagen ook aandacht aan de sociale veiligheid. Daar komt nu mijn
wetsvoorstel Zorgplicht sociale veiligheid bovenop, waarmee de
mogelijkheden voor een registratieplicht voor veiligheidsincidenten
zullen worden verkend. Dit alles bij elkaar optellende krijgt uw Kamer
meer dan de gevraagde jaarlijkse rapportage, dus acht ik deze motie
overbodig.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 161: overbodig.
Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 162 van de heer Eerdmans vraagt mij een plan voor
academische vrijheid te maken. De academische vrijheid is al wettelijk
verankerd in artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs, de WHW.
Daarnaast hebben alle instellingen een protocol voor wetenschappers, om
hen te ondersteunen bij bedreiging en intimidatie, die de academische
vrijheid zouden kunnen beknotten. Bovendien heeft de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 2021 een buitengewoon
zorgvuldig rapport over academische vrijheid geschreven. 2021 is nog
recent. Bovendien is dat rapport nog actueel. Ik zal dit ook in mijn
reguliere overleggen met de KNAW blijven bespreken. Ik zie het KNAW als
het geweten van de Nederlandse wetenschap. Ik acht deze motie dus
overbodig.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 162: overbodig.
Minister Bruins:
Dan de motie op stuk nr. 163 van mevrouw Martens-America. De motie is
deels een spreekt-uitmotie. Dat is aan de Kamer. Daar hoef ik geen
oordeel over te geven. De daarin gedane overige verzoeken acht ik
overbodig. De pilot waarom wordt gevraagd, is namelijk al mogelijk. Wat
mij betreft is die niet nodig, aangezien de inspectie al toezicht houdt
op veiligheid via de voorschriften aan bestuur en toezicht. Als de
inspectie concludeert dat er sprake is van wanbeheer, kan zij een
herstelopdracht geven en toezicht hierop houden. Bovendien wordt dit nog
beter, want momenteel wordt het wetsvoorstel over de zorgplicht sociale
veiligheid voorbereid, en ik verken daarbij de mogelijkheden om net als
in het funderend onderwijs ook in het vervolgonderwijs een
registratieplicht voor veiligheidsincidenten in te voeren. Ik zal bij
het opstellen van dat wetsvoorstel over de zorgplicht onderzoeken of het
wenselijk, werkbaar en proportioneel is om daarin een registratieplicht
voor veiligheidsincidenten mee te nemen. En die geeft de inspectie
vervolgens de mogelijkheid om daarop ook daadwerkelijk toezicht te
houden. Daarmee acht ik deze motie overbodig.
De voorzitter:
De motie-Martens-America c.s. op stuk nr. 163 krijgt het oordeel
overbodig. Mevrouw Martens-America wil u interrumperen.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Een hele korte vraag, voorzitter. Ik zal oprecht uitkijken naar het
wetsvoorstel waar de minister op dit moment aan werkt. Ik heb wel een
hele concrete vraag, want volgens mij poog ik met mijn motie het gat op
te vullen dat op dit moment ontstaat. De minister wijst namelijk naar de
onderwijsinstellingen en de onderwijsinstellingen wijzen op dit moment
nog nergens naar. Maar wat als onderwijsinstellingen geen aangifte doen?
Ik hoop dat de minister begrijpt dat ik met deze motie dat gat probeer
op te vullen. Wie zou daar dan in moeten springen? Misschien kan hij
daarop nog heel even reflecteren. Vindt hij dat de onderwijsinspectie nu
bekwaam genoeg is en genoeg handvatten heeft om die rol te pakken?
Minister Bruins:
Ja, ik vind dat de inspectie voldoende bekwaam is en ook de handvatten
heeft om toezicht te houden op het veiligheidsbeleid van
hogeronderwijsinstellingen. Bijvoorbeeld aan de zaak-TU Delft zien we
dat de inspectie een goed toezicht houdt op de sociale veiligheid in
hogeronderwijsinstellingen. Daar zijn ook de juiste instrumenten
gehanteerd. De inspectie heeft dus de instrumenten om toezicht te houden
op het veiligheidsbeleid in het hoger onderwijs.
Dan het genoemde gat inzake het wel of niet doen van aangifte. In het
debat heb ik al gezegd dat ik niet kan dwingen tot het doen van een
aangifte. Als de Inspectie van het Onderwijs zou constateren dat een
onderwijsinstelling geen aangifte doet, dan kan ook de Inspectie van het
Onderwijs de onderwijsinstelling niet dwingen tot het doen van aangifte.
Zij kan wel kijken of de protocollen en de procedures, de meld- en
klachtenprocedures, op orde zijn. Maar zij kan niet dwingen tot het doen
van aangifte. Dat gat kan niet opgevuld worden. Niemand kan gedwongen
worden tot het doen van aangifte, althans niet door mij en niet door de
inspectie.
De motie op stuk nr. 164 van de heer Ergin vraagt de regering om op
jaarlijkse basis aan de Kamer te rapporteren over de uitkomsten van de
monitor sociale veiligheid. In het bestuursakkoord is afgesproken dat VH
en UNL de resultaten geaggregeerd op sectorniveau opstellen. Het is aan
de instelling om deze sectorbeelden publiek te maken, niet aan mij. Ik
moet deze motie dus ontraden.
De motie-Ergin op stuk nr. 165 vraagt mij te verhinderen dat Nederlands
onderwijsgeld direct of indirect gebruikt wordt voor samenwerking met
Israëlische universiteiten. Ik zal die motie sterk ontraden.
Samenwerkingen worden individueel beoordeeld en niet per land. Bovendien
is het niet aan het kabinet om samenwerkingen te verbieden, tenzij er
internationale sancties van kracht zijn. Dus: ontraden.
De voorzitter:
De moties op stukken nrs. 164 en 165 zijn ontraden.
Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 166 geef ik oordeel Kamer — dat is de motie van
mevrouw Heite c.s. — als ik deze motie zo mag interpreteren dat daarin
wordt verzocht met de besturen in gesprek te gaan over de vraag of en
hoe de regie op het veiligheidsbeleid verder kan worden verbeterd. Dan
kan ik deze motie oordeel Kamer geven. Daarnaast zal de taskforce die
mijn collega van JenV inricht, een belangrijke bijdrage leveren aan de
veiligheid. Dus: oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 166 krijgt oordeel Kamer.
Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 167 van de heer Ceder, waarin hij de regering
verzoekt om in samenspraak met onderwijsinstellingen en de NCAB te
zorgen voor het ontwikkelen en aanbieden van trainingen aan
vertrouwenspersonen op universiteiten zodat zij antisemitisme herkennen,
is buitengewoon sympathiek, maar overbodig. Zoals genoemd in de
nationale Strategie Bestrijding Antisemitisme zal ik op basis van
gesprekken die we gaan voeren met vertrouwenspersonen, met UNL nagaan
hoe we hen beter kunnen equiperen, bijvoorbeeld met het ontwikkelen en
aanbieden van trainingen of workshops. De NCAB zal ik daar ook bij
betrekken. De terugkoppeling hierover zal ik laten opnemen in de eerste
voortgangsbrief aan uw Kamer over de nationale Strategie Bestrijding
Antisemitisme. Dus we gaan dat doen, en daarmee is de motie
overbodig.
De voorzitter:
De negende motie, die op stuk nr. 167: overbodig.
Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 168 van de heer Van der Hoeff vraagt mij om alles
in het werk te stellen om de 4,1 miljoen schade te verhalen op de
daders. Die moet ik ontraden, want dat is aan de UvA zelf; die heeft die
schade geleden.
De heer Van der Hoeff vraagt in de elfde motie, die op stuk nr. 169, van
mij om alles in het werk te stellen om personen die zich bij de illegale
demonstraties schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten, van de
universiteit te verwijderen. Die motie moet ik ontraden, omdat het
opleggen van sancties, op welke manier dan ook, aan
onderwijsinstellingen zelf is. Het is niet aan mij om daarin te treden.
Bij strafbare feiten is het aan instellingen om aangifte te doen en aan
het OM om dan te handelen, zoals ik in het debat ook meermaals heb
duidelijk gemaakt.
De voorzitter:
De moties op de stukken nrs. 168 en 169: allebei ontraden.
Minister Bruins:
Ja, ontraden. Voor de motie op stuk nr. 170 van de heer Van der Hoeff
geldt helaas ook dat ik die moet ontraden. Die verzoekt de regering om
alles in het werk te stellen om illegale demonstraties op universiteiten
de kop in te drukken. In het kader van het demonstratierecht moet ik dit
ontraden. Maar op het privéterrein en in de gebouwen van de instellingen
is het aan de instellingen om te besluiten of, en zo ja hoe,
demonstraties kunnen doorgaan. De twaalfde motie is dus ook
ontraden.
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 171, die de regering verzoekt om te
komen tot een duidelijk geregelde en adequate meld- en adviesfunctie, en
om die te beleggen bij de NCAB. We hebben gesproken over een centrale
meld- en adviesfunctie. Deze motie is ontijdig. Ik laat het aan de heer
Stoffer of hij deze motie in stemming wil brengen, maar het onderzoek
naar de meld- en klachtvoorziening loopt. Daarvan heb ik gezegd dat die
voor de zomer van 2025 naar de Kamer gaat. Bovendien heb ik de heer
Stoffer zojuist de toezegging gedaan om in het eerstvolgende gesprek dat
ik met de universiteiten heb, met hen te bespreken dat zij zorgen voor
een veilig meldpunt specifiek voor Joodse studenten, zodat die weten dat
zij daar veilig naartoe kunnen, op elke universiteit. Verder kan ik de
NCAB ook niet opdragen wat deze wel of niet doet, omdat de NCAB niet
valt onder mijn verantwoordelijkheid, maar onder die van JenV. De NCAB
verwijst zelf door naar twee bestaande meldpunten voor antisemitisme,
namelijk discriminatie.nl en het meldpunt antisemitisme van het
CIDI.
De heer Stoffer (SGP):
Ik heb een melding: ik houd deze motie vooralsnog aan. Die toezegging
staat. Ik denk dat dat veel verstandiger is.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Stoffer stel ik voor zijn motie (29240, nr. 171)
aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bruins:
Dat is ook fijn, want die toezegging kan ik op korte termijn inwilligen.
Dat hebben we ook in het debat besproken.
De laatste motie, die op stuk nr. 172, ook van de heer Stoffer, verzoekt
de regering het reeds lang aangekondigde wetsvoorstel sociale veiligheid
vóór 1 september aan de Kamer voor te leggen. Helaas moet ik die
ontraden. 1 september lukt mij niet. Het najaar lukt het me wel om dan
het wetsvoorstel in internetconsultatie te leggen. Maar 1 september ga
ik, denk ik, toch niet halen, dus ik durf dit geen oordeel Kamer te
geven. Deze specifieke harde deadline moet ik ontraden.
De voorzitter:
De minister heeft deze motie op stuk nr. 172 ontraden, maar de heer
Stoffer snelt naar de interruptiemicrofoon voor een mededeling.
De heer Stoffer (SGP):
Nou, ik kon nog sneller, voorzitter, maar ik kreeg nog het advies van
een verstandige partij. Maar als ik de datum op de motie verander in
"najaar 2025", wordt het dan anders?
Minister Bruins:
Dan zou ik haast zeggen: overbodig. Maar als ik de heer Stoffer ...
De heer Stoffer (SGP):
Als de minister de toezegging doet dat het wetsvoorstel dit najaar hier
ligt, dan trek ik de motie nu in.
Minister Bruins:
Dan lijkt me dat het beste. Ik ga mijn uiterste, uiterste best doen om
het dit najaar in internetconsultatie te leggen. En dan is dat een
toezegging voor een uiterste inspanning om dat te redden.
De voorzitter:
Is dat voldoende voor de heer Stoffer om 'm in te trekken?
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, ik trek 'm in. Ik vertrouw deze minister gewoon als hij zijn
woord geeft dat hij dat doet.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Stoffer (29240, nr. 172) is ingetrokken, maakt zij
geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Ceder heeft nog een nabrander.
De heer Ceder (ChristenUnie):
De minister heeft aangegeven dat de motie op stuk nr. 167 overbodig is,
want het gebeurt al. Er komt ook een terugkoppeling en de NCAB wordt al
betrokken bij het aanbieden van trainingen aan vertrouwenspersonen. Daar
ben ik blij mee. Om die reden en omdat de minister daar al op terugkomt
en het aan de Kamer terugkoppelt, zou ik de motie willen intrekken.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Ceder (29240, nr. 167) is ingetrokken, maakt zij geen
onderwerp van beraadslaging meer uit.
Dan heeft de heer Stultiens ook een nabrander.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ja, toch een vraag. Ik wil niet het feest van collega Stoffer verpesten,
maar ik wil voorkomen dat we langs elkaar heen praten. Het ging over het
aan de Kamer voorleggen en over consulteren op internet. Dat maakt nogal
uit, want als er in het najaar wordt geconsulteerd en het daarna nog
langs de Raad van State komt, zijn we weer een jaar verder. Ik ben dus
even benieuwd wat nu precies is toegezegd aan de Kamer.
Minister Bruins:
In het najaar gaat het wetsvoorstel in internetconsultatie. Dan wordt
het openbaar en kan iedereen er commentaar op leveren. Dan gaat het
proces van start.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dus het komt niet in de Kamer dit jaar, constateer ik dan.
Minister Bruins:
Daarna gaat het proces in werking zoals we dat kennen, dus na
internetconsultatie zijn er nog wel wat stappen te nemen.
De voorzitter:
Ik heb mij laten vertellen dat ook Kamerleden naar internetconsultaties
kunnen kijken. Misschien was dat voor meneer Stoffer de reden om zijn
motie in te trekken, toch?
Dan danken wij de minister zeer hartelijk voor zijn beantwoording van
alle vragen en voor het debat. Hopelijk brengt het wat veiligheid op de
Nederlandse universiteiten.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dan sluiten wij de vergadering en wensen wij u allen een prettige avond.
En ook dank aan alle medewerkers en de Griffie en iedereen.
Sluiting
Sluiting 21.57 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|