Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de gecombineerde informele Raad Buitenlandse Zaken Handel en informele Raad Concurrentievermogen op 3 en 4 februari 2025 (Kamerstuk 21501-30-623)
Raad voor Concurrentievermogen
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D03267, datum: 2025-01-30, bijgewerkt: 2025-01-30 13:32, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken (VVD)
- Mede ondertekenaar: R.D. Reinders, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-624 Raad voor Concurrentievermogen.
Onderdeel van zaak 2025Z01449:
- Indiener: D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- 2025-01-30 13:54: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-02-04 17:30: Procedurevergadering vaste commissie voor Economische Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken
Preview document (🔗 origineel)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 624 Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld 30 januari 2025
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken over de brief van 22 januari 2025 over de Geannoteerde agenda voor de gecombineerde informele Raad Buitenlandse Zaken Handel en informele Raad Concurrentievermogen op 3 en 4 februari 2025 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 623).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 januari 2025 aan de minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 29 januari 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Michon-derkzen
De griffier van de commissie,
Reinders
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn het eens met de minister dat Nederland een handelsland is en dat dit een belangrijke bijdrage levert aan de welvaart in Nederland. Daarom heeft Nederland inderdaad belang bij een open en op regels gebaseerd handelssysteem, mits dit systeem rekening houdt met arbeidsrechten, planetaire grenzen en belangen van handelspartners. De WTO (World Trade Organization) zou een belangrijk instituut kunnen zijn om dat handelssysteem op te zetten. President Trump is deze week uit de WTO gestapt. China houdt zich ook lang niet altijd aan de regels van de WTO. Hoe gaat de minister om met het feit dat andere landen zich niet aan de regels van het op internationale afspraken gebaseerde handelssysteem houden?
President Trump heeft op zijn inauguratiedag een presidentieel decreet getekend dat gaat over de uittreding van de Verenigde Staten uit de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), niet uit de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
De meeste handel vindt plaats op basis van WTO-regels en dit gaat in veruit de meeste gevallen zonder problemen. Net als Nederland houden de meeste andere landen zich aan de regels zoals die zijn vastgelegd binnen de WTO.
Het is belangrijk dat we ons ook aan die regels blijven vasthouden. Nederland is hier juist extra bij gebaat met onze open, handelsgericht economie. Internationale handel is goed voor 1/3e van ons BBP en 30% van onze banen. De WTO-regels zijn er om onnodige of disproportionele handelsbarrières te voorkomen.
Het WTO-systeem staat echter wel onder druk. In bepaalde gevallen houden landen zich niet aan de WTO-regels; bestaande afspraken zijn soms ontoereikend om marktverstorende effecten van industriële subsidies te adresseren; en er is momenteel geen functionerend beroepslichaam binnen de WTO om eventuele geschillen definitief te beslechten. De EU zet zich daarom, gesteund door Nederland, al geruime tijd in om in WTO-verband tot aanvullende afspraken te komen en de organisatie te hervormen en te moderniseren.
Vindt de minister het wel verstandig om enkel in te blijven zetten op het hervormen van de WTO?
Het kabinet hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld en het op regels gebaseerde handelssysteem waarbinnen eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De WTO is de kern van dit systeem. Versterking en hervorming van de WTO is en blijft daarom belangrijk, zodat de organisatie ook effectief kan blijven in de toekomst.
Ondertussen blijft de EU, met Nederlandse steun, inzetten op uitbreiding van het aantal WTO leden dat zich heeft aangesloten bij het Multi Party Interim Arrangement (MPIA) dat bindende geschillenbeslechting mogelijk blijft maken voor de aangesloten WTO leden. Ook wordt er gewerkt aan nieuwe handelsafspraken in zogenaamde ‘plurilaterale verbanden’, waarbij niet alle WTO leden zich aan hoeven te sluiten, zoals ten aanzien van e-commerce. Daarnaast is het belangrijk dat de EU werk blijft maken van versterking van bilaterale afspraken met andere handelspartners.
De kabinetsinzet voor versterking van het mondiaal gelijk speelveld is toegelicht in de Kamerbrief eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies van 2 april 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. -2864). Ook het verbeteren van de EU-concurrentiepositie draagt bij een gelijker internationaal speelveld voor Europese bedrijven door in te zetten op versterking van randvoorwaarden. De inzet van het kabinet op dit terrein is toegelicht in de Kamerbrief kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen van 13 december 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621).1
Wat zouden naast het hervormen van de WTO manieren kunnen zijn om steviger te staan tegen deze landen en hun oneerlijke handelspraktijken?
Inzetten op hervormen van de WTO blijft belangrijk als antwoord op oneerlijke handelspraktijken. Met name hervorming en herstel van het geschillenbeslechtingsysteem bij de WTO. Zodat we daar oneerlijke handelspraktijken en handelsgeschillen kunnen blijven adresseren.
Daarnaast is het belangrijk dat we met de andere EU landen samen blijven optrekken en met één stem spreken. De EU economie is een van de grootste ter wereld. Die EU-marktmacht moeten we – op een positieve manier – gebruiken.
De EU beschikt over een breed handelsinstrumentarium om onze belangen te verdedigen als handelspartners maatregelen nemen die onze bedrijven rechtstreeks raken. Naast de klassieke handelsdefensieve instrumenten zoals antidumping-, antisubsidie-, en vrijwaringsmaatregelen, is het instrumentarium de laatste jaren uitgebreid met onder andere de verordening buitenlandse subsidies en het internationaal aanbestedingsinstrument. Effectieve implementatie van dit instrumentarium draagt bij aan de bescherming van een gelijk speelveld en de aanpak van oneerlijke concurrentie. Het is belangrijk dat we dit proportioneel en evenwichtig doen en dat onze reactie past in de kaders van het internationale handelssysteem.
De manier waarop het kabinet aan bovenstaande werkt zijn nader toegelicht in de Kamerbrief eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies van 2 april 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2864). Ook het verbeteren van de EU-concurrentiepositie draagt bij een gelijker internationaal speelveld voor Europese bedrijven door in te zetten op versterking van randvoorwaarden. De inzet van het kabinet op dit terrein is toegelicht in de Kamerbrief kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen van 13 december 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven dat het combineren van industrie- en handelsbeleid essentieel is, want de vrije markt gaat niet als vanzelf zorgen voor een eerlijke economie waarin iedereen meeprofiteert, noch dat de mensheid binnen de planetaire grenzen blijft. Het is dus goed dat de lidstaten industrie- en handelsbeleid op elkaar af willen stemmen. Wat zijn volgens de minister de belangrijkste aspecten van industrie- en handelsbeleid die op elkaar afgestemd moeten worden?
Nederland is een handelsland bij uitstek met sterke industriële sectoren van strategische waarde en heeft een bijzonder belang bij het open en op regels gebaseerde handelssysteem. Dit is vanwege de bijdrage van zowel export als import aan de Nederlandse welvaart, verdienvermogen en werkgelegenheid. Andere belangen, zoals het bewerkstelligen van groene groei of het bevorderen van economische weerbaarheid, kunnen als neveneffect een marktverstorende werking hebben of de economie minder open maken.
De inzet van staatssteun om dergelijke belangen te dienen is een voorbeeld van een terrein waar handelsbeleid en industriebeleid goed op elkaar dienen te worden afgestemd. Zo dient staatssteun – van alle WTO leden - te voldoen aan de afspraken in het WTO-verdrag inzake subsidies en compenserende maatregelen (SCM-akkoord). Dergelijke juridische kaders zorgen voor transparantie en een gelijk speelveld waarop Nederlandse en Europese bedrijven eerlijk kunnen concurreren.
Een ander voorbeeld waar industrie en handel bij elkaar komen is bij het versterken van de handelsrelaties tussen de EU en derde landen om tarieven en handelsbelemmeringen weg te nemen. Ook kunnen strategische afhankelijkheden hierdoor verminderen, dankzij diversificatiemogelijkheden ten aanzien van bijvoorbeeld kritieke grondstoffen.
Zijn er verschillende mogelijkheden hoe dit te doen? Wat zijn de voorkeursopties van de minister?
Er zijn verschillende manieren om de coherentie tussen het industrie- en handelsbeleid te bevorderen. Door publiek-private samenwerking wordt het verdienvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven versterkt en worden de unieke sterktes van Nederland internationaal beter gepositioneerd. Hierbij staat een integrale benadering van innovatie, handel en industriële samenwerking centraal.
Voor een open economie als die van Nederland is het daarbij van belang om het open en op regels gebaseerde handelssysteem waarvan het Nederlandse bedrijfsleven dagelijks profiteert als uitgangspunt te nemen. In dat kader zet het kabinet zich in voor gedegen naleving en handhaving van de bestaande regels omtrent staatssteun en schadelijke subsidies, bijvoorbeeld door middel van de inzet van het handelsdefensief instrumentarium van de EU tegen marktverstorende subsidiëring. Het kabinet steunt bovendien de inzet van de EU voor institutionele en inhoudelijke hervorming van de WTO.
De manier waarop het kabinet de inzet op dit terrein vormgeeft en hoe handelsbeleid en industriële subsidies zich tot elkaar verhouden in het streven naar een gelijk speelveld, zijn nader toegelicht in de Kamerbrief eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies van 2 april 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2864). Ook bij het verbeteren van de EU-concurrentiepositie door in te zetten op versterking van randvoorwaarden en aandacht voor strategische sectoren komen handel- en industriebeleid bij elkaar. De inzet van het kabinet op dit terrein is toegelicht in de Kamerbrief kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen van 13 december 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621)2.
In het kader van industriebeleid gericht op groeimarkten en prioritaire technologieën uit de Nationale Technologie Strategie (NTS) - zie ook het antwoord op vraag 6 hieronder - is van belang op te merken dat deze sectoren ook gebruik kunnen maken van de handelsbevorderende instrumenten waar Nederland over beschikt. Hiervoor vindt regulier afstemming tussen de ministeries van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken en VNO/NCW plaats in het regieteam voor publiek-private samenwerking, waarbij – afhankelijk van de agenda – ook andere ministeries, brancheorganisaties en andere belanghebbenden aanschuiven.
Mario Draghi adviseert in zijn rapport over het Europese concurrentievermogen om de nadruk te leggen op hoogtechnologische sectoren, schone technologieën en defensie. Is de minister het eens met de keuze voor deze sectoren? Zo niet, voor welke andere sectoren wil de minister (ook) kiezen of voor welke niet?
Het kabinet staat voor een productieve, innovatieve en weerbare economie waarin ondernemers de ruimte hebben en er kansen zijn voor iedereen, en waar ook ruimte is voor bedrijven die veel maatschappelijke waarde toevoegen. De economie is altijd in beweging, en het bedrijfsleven is het beste in de positie om in te schatten hoe hun bedrijf past in die veranderende economie. De economie is niet maakbaar.
Wel moet de overheid zorgen voor de juiste randvoorwaarden waarbinnen het bedrijfsleven zich kan ontplooien. Daarvoor stelt de overheid kaders waaraan alle bedrijven en sectoren zich moeten houden. Bijvoorbeeld ten behoeve van onze veiligheid, versterking van ons verdienvermogen, om groene groei te bevorderen, te zorgen dat de samenleving van een eerlijke economie profiteert en om onze concurrentiepositie te borgen.
Daarnaast ziet het kabinet dat we op sommige vlakken extra moeten inzetten om deze publieke belangen te borgen. We zitten midden in een digitale transitie en de wereld is ook in geopolitiek opzicht veranderd. Voor zo effectief mogelijke inspanningen ter bevordering van randvoorwaarden is een gerichte aanpak nodig. Dat doet het kabinet bijvoorbeeld met industriebeleid gericht op groeimarkten en prioritaire technologieën uit de Nationale Technologie Strategie (NTS). Daarbij is het noodzakelijk dit ook in de EU te adresseren. Daarvoor is het nodig een duidelijk Europees kader te ontwikkelen over wanneer er wel en niet ruimte is voor gericht EU-industriebeleid. De focus moet liggen op strategische markten die bijdragen aan toekomstige economische groei en/of aan weerbaarheid.
Dit is nader toegelicht in de Kamerbrief kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen van 13 december 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621). Het is belangrijk te onderstrepen dat deze aanpak niet betekent dat andere sectoren minder belangrijk zijn geworden. Nieuwe doorbraken komen vaak door onvoorziene combinaties van meerdere sectoren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat het antwoord van de minister is op de vraag die hij zelf stelt in de Geannoteerde Agenda, namelijk over wanneer er wel en geen ruimte is voor gericht industriebeleid?
Naast de nationale inzet op gericht industriebeleid met groeimarkten en prioritaire technologieën uit de Nationale Technologie Strategie (NTS), ziet het kabinet de noodzaak om de industrie in de EU gericht te adresseren door in te zetten voor strategische (groei) markten die op EU-niveau actie vereisen. Daarvoor is het nodig een duidelijk Europees kader te ontwikkelen over wanneer er wel en niet ruimte is voor gericht EU-industriebeleid. De focus moet liggen op strategische markten die bijdragen aan toekomstige economische groei en/of aan weerbaarheid.
De focus op strategische markten moet bepaald worden langs de volgende criteria: 1) impact op de geo-economische veiligheid van de EU; 2) bijdrage aan de Europese economie en groeipotentieel; 3) bijdrage aan dringende maatschappelijke uitdagingen; en 4) de huidige positie van Europa (zoals marktaandeel en Technology Readiness Level), als een indicator voor de mogelijkheid om een leidende positie binnen de EU te behouden, te verkrijgen of te herwinnen. Ook moet er een onderscheid worden gemaakt tussen nationale en Europese samenwerking. Er is een noodzaak voor EU-samenwerking in strategische markten bij 1) een gedeelde risicovolle strategische afhankelijkheid of gedeeld belang om de open strategische autonomie te versterken, 2) een gemeenschappelijke belemmering in EU-wetgeving, 3) een behoefte aan hoge initiële kapitaalinvesteringen en/of 4) verwachte schaalvoordelen.
Daarnaast lezen deze leden dat de minister kiest voor een ecoysteembenadering. Wat betekent een dergelijke benadering voor het industrie- en handelsbeleid? Hoe stuurt deze benadering het beleid?
Een ecosysteem benadering gaat uit van een sterke verwevenheid tussen onderzoek, industrie en overheid. Er wordt bij het vormen van beleid dus niet alleen gekeken naar de industrie zelf, maar ook hoe kennisinstellingen, toeleveranciers, en spelers uit de overheid betrokken zijn in een bepaalde sector of markt. Dit gebeurt nationaal, bijvoorbeeld met de inzet voor een sectoragenda op het gebied van de halfgeleiderindustrie waar met diverse maatregelen (zoals het nationaal versterkingsplan microchip-talent, maatregelen voor mobiliteit en innovatie) de halfgeleidersector in staat is gesteld om te kunnen groeien in Nederland. Maar een ecosysteem kan zich verder uitstrekken dan de nationale landsgrenzen. Naast gericht beleid voor de industrie, is het dus ook noodzakelijk om over de landgrenzen heen te kijken en via economische diplomatie te werken aan versterkte samenwerking met gelijkgezinde landen om een sterke sector op te kunnen bouwen.
Een voorbeeld is de versterking van het halfgeleiderecosysteem, zoals toegelicht in de Kamerbrieven Nederlandse inzet voor een sterk halfgeleiderecosysteem (Kamerstuk 33009-138) en Voortgang ‘Coalition of the Willing’ ten aanzien van halfgeleiderindustrie (Kamerstuk 33009-151).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezer onder andere in de brief over het EU-concurrentievermogen (Kamerstuk 21501-30, nr. 621), dat de arbeidsproductiviteit volgens de minister moet groeien door de hoogproductieve sectoren zoals de hightech te laten groeien. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn het hiermee eens, maar is de high-techsector in Nederland (met onder andere ook de halfgeleiderindustrie) niet relatief groot in vergelijking met andere EU-lidstaten?
Het is lastig om de relatieve omvang van de Nederlandse hightechindustrie met andere lidstaten te vergelijken omdat de definitie van hightech kan verschillen tussen lidstaten. In algemene zin is de industrie een van de grootste drijfveren van productiviteit in Nederland, waarin de hightechsector een belangrijke rol speelt.
Eurostat data over 2023 geven een indicatie dat Nederland een relatief kleine industrie heeft ten opzichte van andere EU-lidstaten. Het aandeel industrie in het Nederlandse bruto binnenlands product is 16,6% in 2023. Dit is lager dan het EU-gemiddelde van 20,5%. Landen zoals Ierland (37,2%), Polen (25,2%), Duitsland (24,4%) en Denemarken (18,8%) hebben dan ook een hoger aandeel industrie in hun bruto binnenlands product dan Nederland.3
Deelt de minister de mening dat een belangrijke reden voor de lagere groei in arbeidsproductiviteit is dat er veel groei is geweest van relatief laagproductieve sectoren?
Het klopt dat de sectorstructuur de afgelopen jaren negatief heeft bijgedragen aan de productiviteitsgroei. Het CBS heeft onlangs laten zien dat dit zogeheten structuureffect de productiviteitsgroei tot 2019 jaarlijks met een half procent heeft verlaagd4. De laatste jaren zien we echter weer een positief structuureffect, door meer werkgelegenheid bij bovengemiddeld productieve bedrijfstakken zoals het bankwezen en de IT.
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie lezen allerlei maatregelen om de Europese en Nederlandse industrie en bedrijven te behouden, op te bouwen en te laten groeien. Een belangrijk instrument dat mist is het eisen dat producten (deels) van Europese bodem komen zoals grote concurrenten China en de VS wel doen. Waarom is dat?
Onnodige afscherming van de interne markt is niet in het Nederlandse belang omdat dit het gelijke speelveld kan verstoren. Bovendien is het stellen van locatie-gebonden eisen (local content requirements) aan de winning of inkoop van producten in beginsel in strijd met WTO-regels.
Tegelijkertijd is het belangrijk om de concurrentiepositie van Europese bedrijven te versterken, vooral wanneer zij te maken hebben met oneerlijke concurrentie uit derde landen. Naast klassieke handelsdefensieve maatregelen zoals antidumping- en antisubsidiemaatregelen staan ook meer recente instrumenten zoals de verordening buitenlandse subsidies en het internationale aanbestedingsinstrument hiertoe tot de beschikking.
De werkwijze die het kabinet hierbij kan inzetten zijn nader toegelicht in de Kamerbrief eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies van 2 april 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2864) en de Kamerbrief kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen van 13 december 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621). Ten aanzien van aanbesteden, heeft het kabinet de mogelijkheden om kwalitatieve eisen in aanbestedingen op te nemen onderzocht. Dergelijke eisen kunnen de vraag naar producten van EU-bedrijven in deze procedures bevorderen. Over deze mogelijkheden om kwalitatieve eisen op te nemen wordt uw Kamer in februari geïnformeerd via de Kamerbrief Aanbesteden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen uit het stuk over EU-concurrentievermogen dat de minister goed opgeleide mensen en voldoende innovatie en onderzoek belangrijk vindt. Ook stelt de minister dat het op peil brengen van die innovatie investeringen iets van de langere termijn is. In reactie op de bezuinigingen van dit kabinet op onderwijs, onderzoek en innovatie stelt VNO-NCW: ‘Op langere termijn maak je dit land kapot als je te weinig investeert in onderzoek en innovatie’. Waarom denkt de minister dat Nederland nog de tijd heeft om op ‘langere termijn’ innovatie en onderzoek op peil te brengen? Waarom zegt de minister het ene, namelijk dat onderwijs, innovatie en onderwijs belangrijk zijn, maar doet de minister het andere, namelijk het bezuinigen van miljarden op deze zelfde onderwerpen?
Het kabinet houdt vast aan het streven om 3% van het bbp te besteden aan onderzoek en ontwikkeling en de minister van Economische Zaken informeert de Tweede Kamer in Q3 2025 hoe het kabinet dit wil doen.
Het kabinet heeft op zowel de korte als de lange termijn een uitdaging om de begroting te sluiten. Daarnaast heeft het kabinet gekozen om te investeren in bestaanszekerheid en koopkrachtbehoud voor iedereen, en ook in defensie, vanwege de grote veiligheidsopgave. Er zijn daarom op veel beleidsterreinen bezuinigingen nodig. Ondanks de bezuinigingen blijft Nederland sterk in onderwijs en onderzoek: de totale uitgaven van Nederland aan onderzoek en ontwikkeling liggen al jaren boven het gemiddelde van de EU. Er zijn vooral nog meer private investeringen nodig.
Het kabinet heeft in de Kamerbrief kabinetsvisie EU-concurrentievermogen aangegeven dat het structureel verhogen van de R&D-uitgaven een opgave voor de lange termijn is. Mede gegeven de sectorstructuur van Nederland met een relatief groot aandeel van de dienstensector, die inherent minder R&D-intensief is, zal het immers tijd kosten om structurele veranderingen teweeg te brengen in het duurzaam verhogen van de (private) R&D-uitgaven. Zoals toegelicht zal het kabinet dan ook in uiterlijk in Q3 2025 met een actieplan komen om dit te bereiken.
Kan de minister eenduidig aangeven wat nu zijn prioriteiten zijn en de inzet van middelen hiermee laten stroken?
Het kabinet zet onder andere in op de Nationale Technologie Strategie (NTS), het missie-gedreven innovatiebeleid en op een beter vestigingsklimaat. Momenteel wordt er gewerkt aan het verder inrichten van het innovatie instrumentarium op de sleuteltechnologieën van de NTS. Ook wordt hierover in Q3 een voortgangsbrief naar uw Kamer gestuurd. Daarnaast zet dit kabinet de investering in de sectorplannen voor wetenschappelijk onderzoek voort. Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren voor economische groei en productiviteitsgroei.
Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen, op korte en langere termijn, voor het Europese concurrentievermogen?
Dit kabinet wil het concurrentievermogen versterken. Voor een aantrekkelijk EU ondernemingsklimaat voor toekomstige ondernemers en ruimte voor nieuwe initiatieven heeft dit kabinet zes thema's geïdentificeerd waar Europees op wordt ingezet5. Dit zijn onder andere het verder verbeteren van de werking van de interne markt, een gelijk speelveld, een meer gecoördineerd en geïntegreerd extern beleid op economische dossiers. Onderzoek en innovatie is een één van de zes thema's. Investeringen in onderzoek en innovatie zijn hier een belangrijk onderdeel van. Bij aandacht voor onderzoek en innovatie hoort naast het belang van investeren ook het creëren van de condities waardoor innovatieve bedrijven kunnen opschalen en het toepassen van digitale en technologische innovaties in sectoren.
Ons concurrentievermogen zal de komende jaren nog de vruchten plukken van de investeringen uit het Nationaal Groeifonds. De projecten die hieruit bekostigd zijn, zullen vooral op lange termijn effect hebben op ons concurrentievermogen.
Tegelijkertijd houdt het kabinet zich aan solide financieel-economisch beleid. Dat betekent dat financiële middelen beperkt zijn en we keuzes moeten maken. Zo houden we onze overheidsfinanciën gezond. Bedrijven hebben behoefte aan duidelijkheid, stabiliteit en ruimte om te ondernemen. Niet alles is enkel op te lossen met geld.
Dit kabinet kiest er dan ook voor om ondernemers die duidelijkheid, stabiliteit en ruimte te bieden. Bovendien wordt onze economie gekenmerkt door krapte op de arbeidsmarkt en in fysieke ruimte. Daarom is stimulerend begrotingsbeleid in deze economische situatie niet het meest opportuun.
Wat kan de minister de collega’s uit andere EU-lidstaten bieden als zowel op onderwijs, innovatie en onderzoek binnen Nederland als ook op de EU-afdracht bezuinigd wordt?
Samenwerking binnen de EU en met EU-lidstaten blijft onverminderd van
belang voor ons onderwijs, onderzoek en innovatie. Ondanks de
bezuinigingen blijft Nederland sterk in onderwijs en onderzoek en blijft
daarmee een aantrekkelijke samenwerkingspartner voor EU-lidstaten. Zo
staat Nederland in 2024 op plek 5 in de European Innovation
Scoreboard, waarmee we tot Innovation leaders van de EU
behoren. De totale uitgaven van Nederland aan onderzoek en ontwikkeling
liggen al jaren boven het gemiddelde van de EU. Er zijn vooral meer
private investeringen nodig. Het kabinet zet onder andere in op de
Nationale Technologie Strategie, het missiegedreven innovatiebeleid,
investeringen in innovatieve bedrijven via Invest-NL en op een beter
vestigingsklimaat. Daarnaast zet dit kabinet de investering in de
sectorplannen voor wetenschappelijk onderzoek voort. Deze nationale
aanpak kan richting geven in het maken van keuzes zodat tezamen met
andere lidstaten het concurrentievermogen van de EU versterken wordt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de minister in lijn met het Draghi-rapport stelt dat de belangrijkste interventies gericht moeten zijn op het aantrekken van private financiering. Welke interventies gaat de minister doen om dit te bereiken? Hoe blijft dit niet hangen bij mooie woorden, maar zet de minister dit om in daden?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief kabinetsvisie EU-concurrentievermogen, zet het kabinet zich in op het bevorderen van de juiste randvoorwaarden voor een concurrerende economie. Op die manier biedt de EU een aantrekkelijk ondernemingsklimaat voor toekomstige ondernemers, ruimte voor nieuwe initiatieven, en kunnen bedrijven zelf kiezen voor de meest rendabele activiteiten.
Voor het bevorderen van toegang tot private financiering is een rol weggelegd voor de Europese Investeringsbankgroep (EIB) Groep en zet het kabinet zich in voor versterking van de kapitaalmarktunie. Het kabinet zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2025 nader informeren over de kabinetsinzet ten aanzien van de kapitaalmarktunie. Om voortgang te boeken naar een goed functionerende Europese kapitaalmarktunie is het nodig dat lidstaten – ook Nederland - nadrukkelijk voorbij hun nationale belangen kijken. Hier profiteren de Nederlandse economie, ons bedrijfsleven en Nederlandse burgers van. In bovengenoemde brief zal het kabinet toelichten hoe zij invulling wil geven aan deze ambitie en de dilemma’s en gevolgen voor Nederland van haar keuzes en ambitieuze inzet schetsen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie onderschrijven de inzet van de minister om de Nederlandse koploperspositie van ondernemers op het gebied van de grondstoffentransitie te versterken. De minister zet hier onder andere op in met beleid gericht op circulaire plastics en duurzame koolstof. Maar de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of dit geen holle woorden zijn, aangezien de doelen hiervoor bij lange na niet gehaald worden en de minister weigert om maatregelen te nemen zodat de doelen wel gehaald worden?
Het kabinet werkt samen aan beleid op circulaire plastics en duurzame koolstof. Er zijn en worden maatregelen genomen om de grondstoffentransitie te versterken. Bestaande nationale maatregelen richten zich vooral op subsidies om bedrijven te helpen bij de transitie naar circulair plastic en er wordt gewerkt aan normerende en beprijzende instrumenten met de circulaire plasticnorm en plasticheffing. In eerdere beantwoording op Kamervragen is opgenomen dat bij de Voorjaarsnota van 2025 de effecten van de circulaire plasticnorm en de plasticheffing integraal worden gewogen en tot die tijd geen onomkeerbare besluiten zullen worden genomen6. In 2025 komt het kabinet met een visie op duurzaam koolstofgebruik in de chemie. Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan een actieplan voor het aanbod van duurzame koolstofdragers. Ook in Europees verband zet het kabinet zich in voor beleid op circulaire plastics en duurzame koolstof, bijvoorbeeld via het Joint Statement on a European Sustainable Carbon Package en in het kader van de Clean Industrial Deal. Bij het formuleren van maatregelen is oog voor de concurrentiepositie van bedrijven noodzakelijk. Een gezonde industrie en een circulaire economie zijn twee kanten van dezelfde medaille.
In 2024 zijn meerdere bedrijven gericht op circulaire plastics failliet gegaan. Waarom heeft de overheid toen niet ingegrepen? Zijn deze bedrijven niet cruciaal, zeker in de nabije toekomst, om de doelen te halen?
Het kabinet is van mening dat plasticrecyclingbedrijven van groot belang zijn voor de transitie naar een circulaire plasticketen. Daarom werkt het kabinet ook aan maatregelen, zowel nationaal als Europees, om de markt voor recyclaat te versterken. Het kabinet betreurt het dan ook dat meerdere plasticrecyclingbedrijven failliet zijn gegaan. Zoals aangegeven in recente beantwoording van Kamervragen7 zijn de mogelijkheden voor de overheid om te interveniëren bij individuele bedrijven helaas echter beperkt. Dit neemt niet weg dat het kabinet, mede naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Koekkoek over een overbruggingsfinanciering voor plasticrecyclers, opnieuw zal kijken wat mogelijk is. De ministeries van KGG en IenW zijn hierover in gesprek met de sector en kijken of, en zo ja, in welke vorm financiële ondersteuning van de plasticrecyclers mogelijk is. Zoals toegezegd door de staatssecretaris van IenW tijdens het commissiedebat circulaire economie informeert hij de Kamer voor het einde van het eerste kwartaal van 2025 over de status van plasticrecyclers.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de industriële productie in Nederland terugloopt. Ondanks historisch hoge winsten zijn investeringen historisch laag volgens het CBS. De minister wil een duidelijk Europees kader ontwikkelen over wanneer er wel en niet ruimte is voor gericht industriebeleid. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie vinden dit echter te langzaam gaan, want de nood is hoog. Waarom ligt er nog geen voorstel van de minister over wat die industriepolitiek moet zijn?
Op nationaal niveau werkt het kabinet aan vernieuwing van het industrie- en innovatiebeleid waarover de Kamer geïnformeerd wordt in het derde kwartaal van 2025.
Tegelijkertijd werkt het kabinet op Europees niveau aan industriebeleid voortbouwend op de Kamerbrief kabinetsvisie EU-concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621). Waardeketens van bedrijven stoppen namelijk niet bij landsgrenzen. Een duidelijk kader voor gericht EU-industriebeleid zal zorgen voor stabiliteit en bijdragen aan een gelijk speelveld tussen lidstaten.
Vindt de minister bijvoorbeeld dat de EU in haar eigen staal moet voorzien? Vindt de minister dat de EU in haar eigen chemie moet voorzien? Zo ja, moet er dan niet gecoördineerd beleid komen om te zorgen dat de EU dit de komende eeuw ook kan blijven doen? Waarom wel of waarom niet?
Conform de Kamerbrief kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621), zet het kabinet zich in voor gerichte aandacht voor strategische (groei)markten die op EU-niveau actie vereisen. Deze focus wordt bepaald langs de volgende criteria: 1) impact op de geo-economische veiligheid van de EU; 2) bijdrage aan de Europese economie en groeipotentieel; 3) bijdrage aan dringende maatschappelijke uitdagingen; 4) de huidige positie van Europa in die markt, als indicator voor de mogelijkheid om een leidende positie binnen de EU te behouden, te verkrijgen of te herwinnen. Uit dergelijke analyses kan blijken dat de EU extra inzet moet plegen in de staal- en/of chemiesector. Momenteel is dit EU-kader er nog niet en derhalve zijn analyses op staal en chemie nog niet voltooid. Conform de oproep van meerdere lidstaten waaronder Nederland tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 26 november 2024, heeft de Europese Commissie reeds aangekondigd een staal- en metalenactieplan te willen opstellen. In dit verband kan de Clean Industrial Deal ook op Europees niveau richting geven.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen van de minister dat zij de kapitaalmarktunie wil afmaken. De minister schrijft daarover dat de écht grote en benodigde stappen al te lang uitblijven en dat dit onder meer komt omdat dergelijke maatregelen complexe dilemma’s met zich meebrengen voor lidstaten, waarbij de belangen uiteen kunnen liggen. Welke dilemma’s en belangen spelen er? Hoe gaat de minister een doorbraak forceren? Waar stapt de minister over zijn schaduw heen om die doorbraak mogelijk te maken?
De minister van Financiën heeft uw Kamer vorig jaar al zijn reactie op een rapport van Instituut voor Publieke Economie gegeven.8 Dat rapport geeft op verzoek van uw Kamer inzicht in de redenen en belangen die voortgang bij de kapitaalmarktunie belemmeren. Deze denktank, evenals andere experts zoals Bruegel, benadrukt dat voortgang alleen kan worden bereikt als lidstaten, evenals private stakeholders, bereid zijn om over hun eigen, kortetermijnbelangen heen te stappen.9 Het zijn volgens deze analyses de gevestigde, nationale of sectorale belangen die transformerende verandering hebben gehinderd bij de uitwerking van het eerste en tweede actieplan en slechts incrementele verbeteringen hebben voortgebracht. In algemene zin is er een dilemma tussen het behouden van nationale taken of juist meer Europees geharmoniseerde wet- en regelgeving en taken, zoals ten aanzien van kapitaalmarkttoezicht. Meer harmonisatie en centralisatie heeft impact op de lokale kapitaalmarkt en financiële sector waarbij de taart als geheel groeit, maar de punten anders verdeeld kunnen worden. Daarbij spelen vaak belangen van meer traditionele financiers, zoals banken, een rol.
Om voortgang te boeken naar een goed functionerende Europese kapitaalmarktunie is het daarom nodig dat lidstaten, ook Nederland, nadrukkelijk voorbij hun nationale belangen kijken. Dit heeft de minister van Financiën in zijn visie op de financiële sector recent nog benadrukt.10 In lijn met motie Dassen c.s. is het kabinet bereid om naar voortgang in kopgroepen te kijken op deze terreinen indien in EU27-verband niet snel ambitieuze stappen komen. Het kabinet is voornemens om met een ambitieuze inzet op de kapitaalmarktunie te komen in de reeds aangekondigde Kamerbrief in het eerste kwartaal van 2025. Daarin zal het kabinet de dilemma’s en gevolgen voor Nederland schetsen en keuzes toelichten die het kabinet maakt bij haar inzet voor een diepe Europese kapitaalmarktunie, in het belang van versterkt Nederlands en Europees concurrentievermogen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat dubbele en onnodig complexe rapportageverplichtingen worden geschrapt en vinden het goed om te lezen dat hieraan gewerkt wordt. Kan de minister objectiveren hoe het zit met deze regeldruk, ook in vergelijking met andere landen?
Er bestaat geen kwantitatief beeld van de omvang van alle regeldruk die voortkomt uit rapportageverplichtingen, waarmee eventueel een objectieve vergelijking gemaakt zou kunnen worden met andere landen. Dat geldt niet alleen voor Nederland. Dat beeld heeft de Europese Commissie evenmin voor wat betreft de regeldruk die voortkomt uit de EU-regelgeving. Het maken van een kwantitatief totaaloverzicht van alle regeldruk is een buitengewoon arbeidsintensieve actie.
Wat vindt de minister van de uitkomsten van de EIB (European Investment Bank) investment survey hierover?11
De survey bevat een vraag over hoe groot het aandeel is, binnen het totale personeelsbestand van bedrijven, van personeel dat zich bezighoudt met het voldoen aan verplichte en vrijwillige regelgeving en standaarden. Volgens de survey is dat aandeel in Nederland, maar ook in bijvoorbeeld België, relatief hoog. Hoewel verschillende factoren een rol kunnen spelen, illustreren de uitkomsten in mijn ogen het belang van het terugdringen van regeldruk, zoals dat ook door dit kabinet als grote prioriteit is benoemd. Daarom heeft het kabinet het Actieprogramma Minder Druk Met Regels op 9 december aan uw Kamer gepresenteerd12 om hier ambitieus aan te werken.
Kan de minister een inschatting maken van hoeveel het verminderen van onnodige en tegenstrijdige regels gaat helpen in het verbeteren van de concurrentiekracht?
Nee, zo’n kwantitatieve inschatting is niet te maken. Het begrip concurrentiekracht is niet vertaald in bepaalde kwantitatieve, meetbare criteria op het gebied van regeldruk. Niet in EU-verband en evenmin in OESO-verband. Er is wel internationaal consensus over het feit dat het verminderen van regeldruk belangrijk is voor het concurrentievermogen en voor hoe bedrijven het ondernemingsklimaat ervaren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de minister voor de onderhavige stukken behorend bij de Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 februari 2025. Deze leden hebben nog enkele vragen.
Deze leden lezen dat er een discussie over geleidelijke integratie van kandidaat-lidstaten in (gedeelten van) de Europese interne markt op de agenda staat. Belangrijke sectoren in deze kandidaat-lidstaten zijn onder andere landbouw, diensten (transport en toerisme, maar voor Servië ook ICT) en industrieën zoals ijzerlegeringen en chemie, zo wordt in de geannoteerde agenda geschetst. Wat is volgens de minister, per EU-kandidaat lidstaat waarover wordt gesproken, het competitieve voordeel van de betreffende kandidaat-lidstaat?
Aan de orde is een niet besluitvormende discussie over de meest veelbelovende waardeketens voor geleidelijke integratie in de EU.
Voor Nederland is het van groot belang dat de integriteit van de interne markt en de interne veiligheid van de EU geborgd blijft. Het is daarom belangrijk dat kandidaat-lidstaten het relevante EU-acquis overnemen, implementeren en handhaven, voordat geleidelijke integratie op een specifiek gebied overwogen kan worden. Zonder te voldoen aan het EU-acquis ontstaat er een ongelijk speelveld tussen EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten wat in algemene zin zou kunnen leiden tot een oneigenlijk voordeel voor kandidaat-lidstaten. Of deze landen ook een competitief voordeel hebben in bepaalde sectoren ten opzichte van de EU is onbekend. Wel is duidelijk dat de economieën van de kandidaat-lidstaten relatief klein zijn, helemaal ten opzichte van de EU-economie.
Zijn er, naar verwachting van de minister, Nederlandse sectoren die onder druk komen te staan door de verwachte integratie van deze kandidaat-lidstaten tot de interne markt en zo ja, hoe wil de minister met deze op handen zijnde verandering voor de Nederlandse economie omgaan?
Aan de orde is een bespreking over de meest veelbelovende waardeketens voor geleidelijke integratie in de EU. Besluitvorming hierover is niet aan de orde. Eventuele geleidelijke integratie van waardeketens biedt mogelijk kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Het kabinet acht het van belang de gevolgen van integratie van
kandidaat-lidstaten in de interne markt goed in beeld te hebben. De
economische gevolgen van geleidelijke integratie van kandidaat-lidstaten
in specifieke waardeketens of onderdelen van de interne markt zijn
echter nog onvoldoende duidelijk. Daarom laat het kabinet momenteel
onderzoek uitvoeren naar de economische gevolgen van integratie van
kandidaat-lidstaten tot de interne markt op sectoraal niveau. Hierover
zal ik uw Kamer informeren zodra dit mogelijk is.
Daarnaast dient geleidelijke integratie tot de interne markt volgens de minister te passen binnen de kaders van de betreffende associatieakkoorden, zo weet de fractie van de VVD. De leden van de VVD-fractie zijn hier voorstander van. Zijn er aanwijzingen dat de integratie van EU-kandidaat-lidstaten tot de interne markt niet volgens betreffende associatieakkoorden of andere afspraken verloopt en zo ja, hoe gaat de minister hiermee om?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Binnen de diepe en brede
vrijhandelszones (DCFTA’s) met Oekraïne en Moldavië en binnen de
stabilisatie- en associatieakkoorden met de landen op de Westelijke
Balkan zijn veel mogelijkheden tot geleidelijke integratie. Onder de
eerste pijler van het Groeiplan voor de Westelijke Balkan is
geleidelijke integratie in bepaalde sectoren van de interne markt
mogelijk. Als voorwaarden voor uitvoering van deze pijler van het
Groeiplan voorziet de Commissie dat de landen volledig aan het geldende
EU-acquis voor deze sectoren voldoen en dat er voldoende vooruitgang is
op de versterking van de regionale markt in de Westelijke Balkan (de
tweede pijler van het Groeiplan). Het kabinet vindt dat geleidelijke
integratie onder deze voorwaarden overwogen kan worden, mits het in het
belang is van de EU, de EU-lidstaten en de kandidaat-lidstaat en de
integriteit van de interne markt en de interne veiligheid van de EU
gewaarborgd blijft.
De Europese Commissie werkt aan een omnibusvoorstel, wat inhoudt dat het verschillende regelgeving wil integreren in één pakket aan regelgeving, zodat regeldruk voor met name bedrijven wordt teruggedrongen. Tot nu toe zijn de leden van de VVD-fractie nog niet op de hoogte van verdere invulling van dit omnibusvoorstel. Mocht de minister verder informatie over dit voorstel hebben, dan zouden deze leden deze graag ontvangen. Voor deze leden is het terugdringen van de regeldruk voor bedrijven een speerpunt.
Op dit moment werkt de Europese Commissie inderdaad aan een zogenaamd ‘omnibusvoorstel’ dat bedoeld is om de regeldruk van verschillende Europese wetten tegelijk in samenhang terug te dringen. Zoals opgenomen in het regeerprogramma onderschrijft het kabinet het doel van regeldrukvermindering. Het kabinet kijkt dan ook met veel belangstelling uit naar dit omnibusvoorstel, waarbij het kabinet ook de rechtszekerheid voor bedrijven in het oog houdt. Over het geplande omnibusvoorstel zijn nog weinig details bekend maar het wordt onder meer in verband gebracht met de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). De inhoud en reikwijdte van het Omnibus-voorstel zijn nog niet bekend. Wanneer het voorstel van de Commissie bekend wordt gemaakt, zal de Kamer hierover via de gebruikelijke procedure worden geïnformeerd.
Integratie van kandidaat-lidstaten tot de Europese interne markt kan Nederlandse bedrijven betere toegang geven tot productiematerialen, lezen deze leden. Om welke verbeterde toegang tot kritieke grondstoffen gaat het hier?
Aan de orde is een niet besluitvormende bespreking over de meest veelbelovende waardeketens voor geleidelijke integratie in de EU.
Verschillende kandidaat-lidstaten beschikken over aanzienlijke reserves aan kritieke grondstoffen, wat hun strategische belang voor de EU onderstreept. Oekraïne is een producent van o.a. gallium, titanium, hafnium, natuurlijk grafiet en mangaan. Servië beschikt over grote voorraden lithium. Om de waardeketens van deze kritieke grondstoffen te versterken, heeft de EU strategische grondstoffenpartnerschappen afgesloten met verschillende landen waaronder Oekraïne en Servië. Deze partnerschappen beogen waardeketens te integreren en investeringen en R&D te stimuleren.
Tot slot is de verwachting dat op 26 februari 2025 de Clean Industrial Deal door de Europese Commissie wordt gepresenteerd. Wat zal naar verwachting van de minister de inhoud (of op zijn minst: de hoofdlijnen) van deze Clean Industrial Deal zijn?
Met de Clean Industrial Deal beoogt de Europese Commissie met verscheidene voorstellen te werken aan de verbetering van de concurrentiepositie en weerbaarheid van de Europese industrie, terwijl ook de klimaatdoelen behaald worden en decarbonisatie van de energie-intensieve industrie versneld moet worden. Op het moment van schrijven is niet bekend hoe de Commissie dit exact zal invullen.
Naar verwachting zal eind februari een eerste overkoepelende mededeling worden gepubliceerd waarin denkrichtingen worden gepresenteerd ten behoeve van betaalbare energie, groene marktcreatie, toegang tot fondsen en financiering, circulariteit en beschikbaarheid grondstoffen en economische veiligheid.
Wanneer het voorstel van de Commissie bekend wordt gemaakt, zal de Kamer hierover via de gebruikelijke procedure worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda en hebben naar aanleiding hiervan nog de volgende vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen of beide betrokken ministers namens Nederland zullen deelnemen aan deze gecombineerde informele Raad.
De minister voor Buitenlandse handel en Ontwikkelingshulp zal afreizen naar Polen, waarbij de inbreng in nauwe samenwerking tussen de betrokken ministeries gecoördineerd wordt.
Tevens vragen deze leden waar de discussie in de Raad over de samenhang tussen Europees handels- en industriebeleid zich in het bijzonder op zal richten.
De discussie in de Raad zal zich in het bijzonder richten op een
gemeenschappelijke analyse met betrekking tot de noodzaak van coherentie
tussen het Europees handels- en industriebeleid. Daarbij kunt u
bijvoorbeeld denken aan geopolitieke spanningen, dreigende
handelsconflicten en fragmentatie van de wereldeconomie, de groene en
digitale transities en hoge energieprijzen. Tevens zal worden gesproken
over de manieren waarop een grotere mate van beleidscoherentie kan
worden bewerkstelligd. Daarbij zal de nadruk liggen op specifieke
initiatieven die de Europese Commissie reeds heeft aangekondigd, zoals
het Competitiveness Compass en de Clean Industrial
Deal. Ook zullen de institutionele aspecten van beleidscoherentie
aan bod komen; een belangrijk doel van de discussie is om ervoor te
zorgen dat Raadsformaties die zich bezighouden met handel of
industriebeleid beter op elkaar zijn aangesloten.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het handelsbeleid volgens de minister concreet onderdeel kan uitmaken van het Europees industriebeleid. Wat betekent dit voor de houding van de minister ten aanzien van handelsakkoorden met derde landen?
Vanwege het open karakter van de Nederlandse economie levert een op regels gebaseerd handelssysteem en een pragmatisch handelsbeleid een directe bijdrage aan het concurrentievermogen van Nederlandse bedrijven. De Nederlandse industrie verdient een groot deel van haar omzet in het buitenland en levert daarmee een grote bijdrage aan de nationale welvaart. Ruim 1/3e van ons bruto binnenlands product en bijna een derde van de totale Nederlandse werkgelegenheid is te danken aan export. Industriële sectoren zijn veelal nauw verweven in mondiale waardeketens, waardoor ook de import van bijvoorbeeld grondstoffen, halffabricaten of diensten van groot belang is voor Nederlandse bedrijven.
Het netwerk van EU bilaterale handelsakkoorden, waaronder bijna de helft van de totale handel van de EU met de rest van de wereld plaatsvindt, is daarom cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen. Bovendien draagt het handelsinstrumentarium van de EU bij aan een gelijk speelveld in industriële sectoren. In algemene zin hanteert het kabinet daarom op een pragmatische houding bij het versterken van relaties met derde landen op basis van gelijke en redelijke standaarden. In dit kader staat het kabinet in beginsel positief tegenover nieuwe handels- en investeringsafspraken als deze de Nederlandse belangen dienen.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe Nederland inzet op de ontwikkeling van een vijfde vrijheid binnen de interne markt.
In Letta’s rapport gaat hij in op de vijfde vrijheid. Het merendeel van de elementen die Letta noemt onder de vijfde vrijheid in relatie tot onderzoek zijn al in verschillende initiatieven vormgegeven, zoals in artikel 179 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de Europese Onderzoeksruimte voor onderzoek en innovatie (European Research Area (ERA)) en het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon Europe)13. Nederland zet zich hierin al jaren in voor de Nederlandse belangen en richt zich de komende jaren onder andere op het goed inbedden van onderzoek en innovatie in het volgend Meerjarig Financieel Kader (na 2027). De visie op het volgende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (KP10) is met uw Kamer gedeeld.14 De Europese Commissie zal in de loop van 2025 met een vernieuwde ERA-Act komen om de samenwerking, op het terrein van onderzoek en innovatie, samen met de lidstaten verder vorm te geven.
Tevens vragen zij hoe dit bijdraagt aan het versterken van technologische onafhankelijkheid en het verkleinen van afhankelijkheden in strategische waardeketens zoals halfgeleiders?
De ontwikkeling van een vijfde vrijheid zorgt voor een soepele en uniforme gegevensstroom. Hierdoor kunnen Europese bedrijven gemakkelijker innoveren, samenwerken en digitale technologieën ontwikkelen, wat de afhankelijkheid van buitenlandse technologieën vermindert. Dit is vooral belangrijk voor sectoren zoals kunstmatige intelligentie en halfgeleiders, waar gegevens cruciaal zijn.
Initiatieven zoals de Chips Act ondersteunen de versterking van de Europese productiecapaciteit en het verminderen van afhankelijkheden van niet-Europese leveranciers.
De leden van de NSC-fractie vragen tevens welke concrete stappen binnen de Raad voor Concurrentievermogen worden gezet om het EU-leiderschap op het gebied van kunstmatige intelligentie en halfgeleiders te versterken en hoe positioneert Nederland zich hierin?
De Raad voor Concurrentievermogen roept op en zet zich in voor het versterken van het EU-leiderschap op het gebied van kunstmatige intelligentie (AI) en halfgeleiders, technologieën die van strategisch belang zijn voor de economie en veiligheid van de toekomst. Daarbij ligt de nadruk enerzijds op het verbeteren van de randvoorwaarden voor innovatie en anderzijds op gerichte acties die bijdragen aan strategische doelen. De Raad onderstreept het belang van versterkte samenwerking tussen lidstaten en roept op tot het scheppen van een gunstig innovatieklimaat, bijvoorbeeld door investeringen in onderzoek, kennisdeling en industriële capaciteit te stimuleren.
Een belangrijk instrument om deze ambities te verwezenlijken is de EU Chips Act, waarmee de productiecapaciteit van halfgeleiders in Europa wordt vergroot en de afhankelijkheid van andere regio’s wordt verkleind. De Raad benadrukt eveneens het belang van AI-innovatie, ondersteund door programma’s zoals Horizon Europe en het AI Innovation Package, die financiële middelen en expertise beschikbaar stellen voor onderzoekers en bedrijven. Door deze initiatieven worden innovatie en samenwerking gefaciliteerd, wat noodzakelijk is om het technologische leiderschap van Europa te behouden.
Daarnaast werkt de Raad samen met de Europese Commissie aan een kader dat innovatie ondersteunt en vertrouwen creëert. De Artificial Intelligence Act, gericht op veilige en betrouwbare toepassingen van AI, en de Chips Act vormen daarbij kernonderdelen van het regelgevend instrumentarium. Deze wet- en regelgeving moet zowel de ontwikkeling als de marktacceptatie van nieuwe technologieën bevorderen.
Nederland levert een actieve bijdrage aan deze inspanningen. Via initiatieven zoals de Coalition of the Willing zet het zich in voor een herzieningen van de Chips Act om de inzet van de EU op dit vlak te versterken. Daarbij wordt nauw samengewerkt met andere Raadsformaties, zoals de Telecomraad, om een geïntegreerde aanpak te bevorderen. Nederland pleit voor een evenwichtige strategie die zowel de open strategische autonomie als de internationale concurrentiepositie van Europa waarborgt.
Daarnaast willen deze leden weten hoe Nederland de standaardisatie van duurzaamheidsrapportages binnen de EU bevordert om administratieve lasten te verlichten.
Het kabinet zet zich in om regeldruk voor bedrijven terug te dringen. Standaardisatie van duurzaamheidsrapportages kan hieraan bijdragen doordat er duidelijkheid wordt verschaft waarover bedrijven moeten rapporteren. Het risico bestaat echter dat standaarden dermate ingewikkeld of uitgebreid zijn dat zij administratieve lasten onnodig verhogen.
Met de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) worden grote en beursgenoteerde ondernemingen in de EU verplicht jaarlijks te rapporten over duurzaamheid. Onder de CSRD worden gedetailleerde standaarden, de European Sustainability Reporting Standards (ESRS), uitgewerkt. Dat gebeurt in uitvoeringsverordeningen waarvoor in de CSRD aan de Europese Commissie een mandaat is gegeven. Het is dus niet aan de nationale wetgevers om standaarden op te stellen. Wel zet het kabinet zich actief in om regeldruk te beperken. Zo heeft Nederland, samen met andere lidstaten, een non-paper ondertekend in het kader van de concept XBRL-taxonomie om de regels voor het digitaal labelen van duurzaamheidsinformatie eenvoudiger te maken.15 In de XBRL-taxonomie staat hoe ondernemingen de duurzaamheidsinformatie in het duurzaamheidsverslag digitaal moeten labelen, zodat het uitgelezen kan worden door machines. Ook heeft Nederland in de consultatiereactie van de vrijwillige ESRS voor het mkb gepleit voor werkbare en praktische standaarden. Bovendien heeft het kabinet een aanvraag ingediend voor het Technical Support Instrument Flagship ‘Improving Sustainability Reporting for Businesses’ van de Europese Commissie. Via deze aanvraag wil het kabinet, samen met andere lidstaten, onder andere werken aan het verduidelijken en faciliteren van databronnen voor datapunten onder de ESRS ten behoeve van het bedrijfsleven. De CSRD wordt mogelijk ook meegenomen in het zogenaamde ‘omnibusvoorstel’ waar de Europese Commissie aan werkt. Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 28.
De leden van de NSC-fractie wijzen op de hoge energieprijzen en prijsvolatiliteit in de EU. Hoe ondersteunt Nederland het gebruik van Power Purchase Agreements (PPA’s) en andere lange termijnoplossingen binnen de energietransitie?
De Power Purchase Agreements (PPA)-markt wordt momenteel onderzocht als onderdeel van de implementatie van de verplichtingen en aanbevelingen met betrekking tot PPA's onder de Verordening (EU) 2024/1747 (EMD Reform) en Richtlijn (EU) 2023/2413 (RED III). Hiervoor is recent een internetconsultatie gehouden om potentiële belemmeringen voor de PPA-markt te onderzoeken. De reacties op het PPA-document laten zien dat de initiatieven van de Nederlandse overheid om belemmeringen voor de PPA-markt weg te nemen algemeen worden erkend en gewaardeerd. Met de sector zullen gesprekken worden voortgezet om nog beter inzicht te krijgen hoe PPA’s en andere instrumenten vormgegeven kunnen worden.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de inzet van Nederland is om energieprijzen te stabiliseren en investeringen in duurzame energie-infrastructuur te versnellen?
Het Kabinet houdt de energieprijzen nauw in de gaten en werkt nationaal aan het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur op de lange termijn en de bekostiging ervan. Ook op Europees niveau zet het Kabinet zich in om de energieprijzen betaalbaar te houden en investeringen in duurzame energie-infrastructuur te versnellen. Het Kabinet verwelkomt dan ook het streven van de Europese Commissie om de energieprijzen voor bedrijven en huishoudens te verlagen met het aangekondigde Actieplan voor Betaalbare Energieprijzen. De Nederlandse inzet ten aanzien van dit actieplan en de energieprijzen in het algemeen is gericht op de nodige structurele maatregelen zoals een sterkere integratie van de Europese energiemarkt met voldoende interconnecties, opschaling van eigen schone energieproductie en energie-infrastructuur, energiebesparing, een flexibel energiesysteem, een importstrategie met diversificatie van bronnen en het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Om energieprijzen te stabiliseren en investeringen in duurzame energie-infrastructuur te versnellen pleit Nederland in de EU voor een efficiënte werking van de interne markt met voldoende prijs- en marktprikkels en het behoud van een gelijk speelveld door in te zetten op een sterkere harmonisatie van de nettariefmethodologie, kosten- en batendeling van de aanleg van nieuwe energie-infrastructuur zoals wind-op-zee en het versnellen en versimpelen van vergunningprocedures. Als zodanig is het Kabinet kritisch op onnodig ingrijpen in de energiemarkt, bijvoorbeeld door het instellen van prijslimieten, een infra-marginale elektriciteitsheffing of gerichte prijssteun voor de industrie.
Zijn er concrete maatregelen die Nederland binnen de EU voorstelt om investeerders aan te trekken voor groene energieprojecten?
Het kabinet zet in EU-verband in op het wegnemen van barrières om te investeren en te ondernemen, op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat, en gezonde overheidsfinanciën te waarborgen, om zo voldoende ruimte voor (groene) investeringen te behouden. Het kabinet ziet daarbij een centrale rol weggelegd voor het aanjagen van private investeringen en zet zich hier in de EU voor in. Het kabinet ziet ook een specifieke rol van de Europese Investeringsbankgroep (EIB) en National Promotional Institutions (NPIs), zoals Invest-NL in Nederland, die bij het structureren van publiek-private financiering kunnen helpen. Multilaterale ontwikkelingsbanken zoals de EIB zijn een belangrijke en effectieve bron voor het kanaliseren van klimaatfinanciering.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe Nederland ervoor zorgt dat de integratie van kandidaat-lidstaten in de interne markt niet ten koste gaat van de naleving van EU-regelgeving en de economische stabiliteit.
Aan de orde is een niet besluitvormende bespreking over de meest veelbelovende waardeketens voor geleidelijke integratie in de EU.
Voor het kabinet staat voorop dat geleidelijke integratie gebaseerd moet zijn op merites. Geleidelijke integratie in de interne markt moet altijd voorafgegaan worden door overname, implementatie en handhaving van relevant EU-acquis. Hierover bestaat brede overeenstemming binnen de EU. Ook de Europese Commissie benadrukt en hanteert deze voorwaarden, bijvoorbeeld bij het Groeiplan voor de Westelijke Balkan of het voorstel voor het Groeiplan voor Moldavië. Het kabinet zal hierop blijven toezien.
Hoe wordt hierbij gezorgd voor evenwicht tussen economische voordelen en naleving van normen?
Geleidelijke integratie kan alleen overwogen worden als dit in het belang is van de EU-lidstaten, de kandidaat-lidstaat en als de integriteit van de interne markt en de veiligheid van de EU gewaarborgd blijft. Voor het kabinet staat voorop dat geleidelijke toetreding altijd voorafgegaan moet worden door overname, implementatie en handhaving van alle relevante onderdelen van het EU-acquis, zodat de landen aan dezelfde standaarden voldoen als EU-lidstaten. Daarmee wordt ook een gelijk speelveld geborgd. Dit is een cruciale voorwaarde voordat integratie van kandidaat-lidstaten tot (een deel van) de interne markt kan worden overwogen.
De leden van de NSC-fractie vragen wat naar verwachting van de minister de hoofdlijnen zijn van de voorstellen op het terrein van het Europees concurrentievermogen (Competitiveness Compass, Clean Industrial Deal, omnibuspakket) die de komende weken door de Europese Commissie zullen worden gepresenteerd?
De Europese Commissie heeft laten weten een Competitiveness Compass te publiceren waarin het een kader zal stellen voor het werk van de Commissie om het EU-concurrentievermogen te versterken op basis van het Draghi-rapport. Op dit moment is het kompas nog niet gepubliceerd. Het kabinet verwelkomt de aandacht en prioriteit die de Commissie geeft aan de versterking van het EU-concurrentievermogen.
Met de Clean Industrial Deal beoogt de Europese Commissie met verscheidene voorstellen te werken aan de verbetering van de concurrentiepositie en weerbaarheid van de Europese industrie, terwijl ook de klimaatdoelen behaald worden en decarbonisatie van de energie-intensieve industrie versneld moet worden. Op het moment van schrijven is niet bekend hoe de Commissie dit exact zal invullen.
De inhoud en reikwijdte van het omnibus-voorstel zijn nog niet bekend. Voor meer informatie, zie vraag 28.
Wanneer de voorstellen van de Commissie bekend worden gemaakt, zal de Tweede Kamer hierover via de gebruikelijke procedure worden geïnformeerd.
Tevens vragen zij wat de Nederlandse inzet is geweest voor de inhoud van deze voorstellen?
De Nederlandse inzet voor Commissievoorstellen op het gebied van EU-concurrentievermogen, zoals het Competitiveness Compass en de Clean Industrial Deal is gebaseerd op de Kamerbrief Kabinetsvisie op EU concurrentievermogen, die is gepubliceerd op 13 december 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 621).
Wat betreft het omnibus-voorstel onderschrijft het kabinet het doel van regeldrukvermindering. Het kabinet wil in ieder geval inzetten op het terugdringen van dubbele en onnodig complexe rapportageverplichtingen in de gedelegeerde handelingen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Het kabinet zal aanvullende voorstellen op hun merites beoordelen en houdt daarbij ook de rechtszekerheid voor bedrijven in het oog.16
Wanneer deze voorstellen van de Commissie worden gepubliceerd, zal het kabinet zijn formele inzet bepalen. Daarover zal de Tweede Kamer via de gebruikelijke BNC-procedure worden geïnformeerd.
Tevens vragen deze leden wat de Nederlandse inzet is voor de gezamenlijke verklaringen voor de beleids- en wetgevingsprioriteiten voor komend jaar en voor 2025-2029.
In de politieke beleidslijnen van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen is de visie voor de komende vijf jaar gepresenteerd.17 Op basis daarvan geeft de Commissie jaarlijks een Commissiewerkprogramma uit met de beleidsprioriteiten voor dat jaar. Het Commissiewerkprogramma voor de periode 2025 wordt medio februari verwacht en is nu nog niet gepubliceerd. In algemene zin baseert het kabinet de EU-inzet op Concurrentievermogen op de Kamerbrief kabinetsvisie EU-concurrentievermogen. Nieuwe voorstellen dienen individueel en op basis van hun merites beoordeeld te worden. Wanneer de Europese Commissie een voorstel publiceert zal uw Kamer conform de gangbare EU-informatieafspraken geïnformeerd worden over het voorstel en de eerste kabinetsappreciatie van het voorstel.
Wat betreft het omnibus-voorstel onderschrijft het kabinet het doel van regeldrukvermindering. Het kabinet wil in ieder geval inzetten op het terugdringen van dubbele en onnodig complexe rapportageverplichtingen in de gedelegeerde handelingen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Hierbij wijst het kabinet tevens op het belang van rechtszekerheid voor bedrijven. Wanneer het voorstel van de Commissie bekend wordt gemaakt, kan het kabinet zijn formele inzet bepalen. Daarover zal de Tweede Kamer via de gebruikelijke procedure worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda.
Zij hebben een vraag over het samenbrengen handels- en industriebeleid ter versterking van het industriële ecosysteem en diens positie op de wereldmarkt. Deze leden vragen de minister welke sectoren hij als strategisch beschouwt.
Zie antwoord vraag 6.
Wat betekent de inzet op Europees industriebeleid voor de maatwerkaanpak van de minister?
De inzet op EU industriebeleid en de methodiek rond de maatwerkaanpak versterken elkaar.
De Maatwerkafspraken zijn primair bedoeld om ten behoeve van de klimaatdoelen CO2-reductie door de grootste industriële uitstoters te realiseren. Daarbij wordt ook gekeken naar hoe dit competitief kan en daarbij zou EU industriebeleid een versterkende rol kunnen spelen.
De inzet op EU-industriebeleid gaat, in ieder geval wat de Clean Industrial Deal betreft, ook in op versnelling decarbonisatie van de grote, energie-intensieve uitstoters, terwijl tegelijkertijd wordt gekeken naar behoud van hun concurrentiepositie en de strategische waarde die deze bedrijven hebben in de Nederlandse en Europese markt. Een dergelijke combinatie van verduurzaming, concurrentievermogen en weerbaarheid staan wij ook voor in onze EU-inzet op industriebeleid.
Gaat de minister financiële steun verlenen aan bedrijven die niet passen binnen de strategie? Zo ja, graag een reflectie van de minister.
De voorliggende strategie rond maatwerk is specifiek bedoeld om de uitstoot van de grootste emittenten versneld te reduceren, primair ten behoeve van het behalen van klimaatdoelen. In dit verband wordt reeds met de grootste uitstoters gesproken. Andere bedrijven buiten de maatwerkaanpak hebben toegang tot financiële steun via andere instrumenten, mits zij aan de voorwaarden voldoen ten behoeve van verduurzaming en reductie CO2 uitstoot, zoals de VEKI-regeling. In EU-verband is nog onduidelijk wat mogelijk in het kader van de Clean Industrial Deal wordt voorgesteld met betrekking tot eventuele financiële steun. Zodra hier meer over bekend is, zal het kabinet uw Kamer informeren.
De kabinetsaanpak voor gericht industriebeleid betekent niet dat andere sectoren minder belangrijk zijn geworden. Nieuwe doorbraken komen vaak door onvoorziene combinaties van meerdere sectoren en het gerichte industriebeleid moet ook uitwerking hebben op het vestigingsklimaat van Nederland. De maatwerkafspraken zijn bijvoorbeeld in eerste instantie gericht op reductie van uitstoot bij de grootste energie-intensieve industrieën, maar expliciet met behoud van concurrentiepositie. Dat zal vervolgens ook haar weerslag hebben op het bredere vestigingsklimaat.
Voorts vragen deze leden om een reflectie van de minister op de inzet op een combinatie van een sterke verwevenheid tussen onderzoek, industrie en overheid, in relatie tot de keuzes die de minister maakt ten aanzien van de bezuiniging op onderzoek en onderwijs.
Het kabinet erkent het belang van de triple helix (de samenwerking tussen onderzoek, industrie en overheid) voor innovatie en economische groei. Tegelijkertijd dwingt de huidige budgettaire situatie ons om scherpe keuzes te maken. We hebben daarbij aandacht op het behoud van samenwerkingen binnen de triple helix die essentieel zijn voor het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen en het versterken van onze concurrentiepositie. Ondanks de bezuinigingen blijven we zoeken naar manieren om deze samenwerking te versterken, onder andere door bestaande middelen en structuren beter te benutten en barrières voor publiek-private samenwerking te verlagen. Zo zet het kabinet in KP10 in op de ondersteuning van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen waarbinnen de triple helix samenwerkt op strategische technologiegebieden en onderzoeksprioriteiten. Het kabinet blijft in dialoog met betrokken partijen om Nederland als kennis- en innovatieland te behouden en verder te ontwikkelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van Volt-fractie hebben met veel interesse de eerste dagen van Trump’s presidentschap gevolgd. Deze leden zijn bezorgd over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten en de gevolgen die dat heeft voor de Europese en Nederlandse economie. Zo heeft het kabinet-Trump zich teruggetrokken uit het OESO-verdrag met betrekking tot de minimumwinstbelasting, het klimaatakkoord en lezen de leden dat er een “External Revenue Service” komt. Hierover hebben zij enkele vragen. Kan de minister een reflectie geven op de zogenoemde External Revenue Service? Wat zullen de consequenties hiervan zijn voor het Nederlands en Europees bedrijfsleven?
Het Amerikaanse ministerie van Financiën is door President Trump in zijn “America First Trade Policy” memorandum gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is om een External Revenue Service op te richten om inkomsten uit tarieven en andere handels-gerelateerde inkomsten te innen. De uitkomsten van dit onderzoek moeten voor 1 april 2025 bekend worden. Het is op dit moment dus niet bekend hoe deze External Revenue Service er eventueel uit zou gaan zien. Momenteel worden Amerikaanse importtarieven geïnd door de Amerikaanse douane.
Met betrekking tot de minimumwinstbelasting zien de leden van de Volt-fractie dat er een vermenging is van buitenlandbeleid en economisch beleid. Zo suggereerde de Vice President Vance dat zij hun steun aan de NAVO zullen heroverwegen, mocht de EU bepaalde Amerikaanse bedrijven zoals X belasten via bijvoorbeeld de Digital Service Act. Kan de minister hierop reflecteren en wat het kabinetsbeleid is hierop?
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraken en gaat niet speculeren over het mogelijke beleid van de regering Trump. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet en overlegt hierover binnen de Europese Unie. Waar nodig treedt het kabinet – al dan niet in EU-verband - in overleg met de Amerikaanse regering.
Kan de minister ook een reflectie geven op het gebruik van bepaalde pressiemiddelen zoals de steun voor de NAVO in ruil voor een gunstigere behandeling van de Amerikaanse belangen?
Zoals geantwoord op vraag 51, gaat het kabinet niet speculeren over het mogelijke beleid van de regering Trump.
Hoe gaat de minister zich hier in Europees en nationaal verband tegen weren?
Zoals geantwoord op vraag 51 gaat het kabinet niet speculeren over het mogelijke beleid van de regering Trump.
De leden van de Volt-fractie zijn ook bezorgd over de tegenstrijdige houding van het kabinet omtrent de het kabinet-Trump. Zo hoorden deze leden in de uitzending van Nieuwsuur van maandag 20 januari op de vraag: “we weten al wel dat Trump liever zakendoet met losse landen dan als de EU als geheel...biedt dat kansen voor Nederland?”. De minister van Economische zaken zei hier terecht dat handelspolitiek een bevoegdheid is van de EU, maar de minister van Buitenlandse handel en ontwikkelingshulp zei het volgende: “we trekken in eerste instantie wel gezamenlijk als EU op”. Kan de minister aangeven wat er bedoeld wordt met “in eerste instantie”.
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. De Europese Commissie treedt op namens de EU. Daarnaast heeft elke lidstaat een eigen handelspolitieke en economische inzet en onderhoudt hierover eigenstandig relaties met derde landen. Dit is complementair aan de Europese inzet. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gaat over de Nederlandse inzet op dit vlak, in nauwe afstemming met andere ministeries, waaronder Economische Zaken.
De Nederlandse inzet richting de VS is gericht op samenwerking, gezien de belangrijke handels- en investeringsrelatie tussen beide landen. Beide partijen hebben veel te winnen bij sterke economische banden.
Is de minister het met de leden van de Volt-fractie eens dat het opzetten van bilaterale gesprekken over handel of economische samenwerking de positie van de EU en uiteindelijk de Nederlandse positie kan ondermijnen?
Nee. Het is gebruikelijk dat lidstaten met derde landen spreken over handelspolitiek, zonder dat dit de EU inzet ondermijnt of leidt tot verwarring over de competentieverdeling. Lidstaten en de Europese Commissie kunnen elkaar juist versterken.
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat we als EU niet uit elkaar worden gespeeld door het kabinet-Trump?
Elke lidstaat heeft een eigen handelspolitieke en economische inzet en onderhoudt hierover eigenstandig relaties met derde landen. Het is gebruikelijk dat lidstaten met derde landen spreken over handelspolitiek, zonder dat dit de EU inzet ondermijnt of leidt tot verwarring over de competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten. Binnen de EU wordt regelmatig gesproken over gesprekken met derde landen om de inzet te coördineren. Voor wat betreft de VS was dit bijvoorbeeld het geval tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 21 november in Brussel, waarover uw Kamer op 27 november jl. is geïnformeerd.18
Deelt de minister de mening dat een sterk, eensgezind en solidair Europese Unie bestand is tegen de mogelijke negatieve economische invloeden en inmenging van het kabinet-Trump? Zo ja, wat gaat de minister doen om de EU sterk, eensgezind en solidair te houden? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat Nederland gebaat is bij een sterke Europese Unie. Wat betreft onze economie, werkt Nederland aan het versterken van de Europese industrie, onder meer door uitvoering te geven aan aanbevelingen uit het Draghi rapport. De Kamer is hier reeds over geïnformeerd19. Op het gebied van handel beschikt de EU over een breed handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te bewaken.
De leden van de Volt-fractie zijn verheugd dat het kabinet zich inzet voor het verminderen van regeldruk voor bedrijven en ondernemers zodat ruimte ontstaat voor innovaties die kunnen bijdragen aan een duurzamere toekomst en dat zij een leidende rol willen nemen in de EU. Hierover wel enkele vragen. Kan de minister al aangeven hoe hij de regeldruk willen verminderen?
Op 9 december jl. is het Actieprogramma Minder Druk Met Regels aan uw Kamer20 gezonden. In dit actieprogramma wordt geschetst hoe het kabinet wil werken aan de vermindering van regeldruk voor bedrijven en ondernemers.
Ziet de minister harmonisatie als een middel om meer regeldruk te verminderen? Zo niet, waarom niet?
Zeker. Harmonisatie kan een middel zijn om regeldruk te verminderen. Verschillen tussen landen als het gaat om regels, standaarden, procedures en hoe ze worden gehandhaafd zorgen vaak voor onzekerheid, een onvolkomen level-playing field binnen de EU en extra regeldruk voor internationaal opererende bedrijven.
In dat kader vragen de leden zich af of het 28e regime hierin een rol kan spelen? Bijvoorbeeld op het gebied van insolventie-of belastingwetgeving, kan de minister hierop reflecteren en de mogelijke voordelen en nadelen van het 28e regime onder elkaar zetten?
De Europese Commissie is voornemens om met een voorstel voor een
28e regime te komen zodat innovatieve bedrijven kunnen
profiteren van één EU-breed regelgevend kader, zoals opgenomen in de
politieke richtlijnen van Commissievoorzitter Von der Leyen21 en missiebrief voor de
Eurocommissaris voor Justitie22. Het kabinet ziet uit
naar dit voorstel en zal het beoordelen op zijn merites in een BNC-fiche
en uw Kamer via de geëigende wegen informeren. In het eerste kwartaal
van 2025 zal de minister van Financiën tevens komen met een Kamerbrief
met de kabinetsinzet op de kapitaalmarktunie, waarin uiteengezet kan
worden welke rol het kabinet ziet voor 28e regimes in
deze.
De leden van de Volt-fractie zien in de creatie van een rechtsvorm voor bedrijven ook mogelijkheden om de regelgeving te verminderen, een rechtsvorm zoals de EU-Inc. Kan de minister aangeven hoe de motie Dassen/Inge van Dijk over overleg met de Eurocommissaris over manieren waarop startups minder regeldruk kunnen ervaren met nieuwe rechtsvormen als de Innovative European Company of EU-Inc (Kamerstuk 36600-XIII, nr. 41).
Het verminderen van regeldruk voor ondernemers, ook voor startups, is een belangrijke prioriteit van dit kabinet. Blijvende aandacht in dit kader heeft ook het onderwerp juridische rechtsvormen. In mijn contacten met de Europese Commissie, waaronder de Eurocommissaris voor Startups, Onderzoek en Innovatie, benoem ik in dit kader het belang van goed onderzoek naar de mogelijkheid van een Europese rechtsvorm. Daarnaast wordt op ambtelijk niveau via reguliere overleggen en gremia bij de Europese Commissie het belang van de regeldrukvermindering voortdurend geagendeerd en besproken.
Kan de minister hier ook de voordelen en mogelijke nadelen van schetsen en is hij voornemens om in dit kader ook een voortrekkersrol te nemen?
Voordat er wordt gekozen om een Europese rechtsvorm te creëren moet duidelijk zijn dat het daadwerkelijke voordelen kan opleveren aan innovatieve startups. Eerdere ervaringen met bijvoorbeeld de Europese NV hebben slechts tot minimale voordelen geleid, waardoor die in de praktijk in Nederland nauwelijks wordt gebruikt. Eventuele voordelen van een EU-Inc moeten zorgvuldig in kaart worden gebracht, evenals draagvlak en gezamenlijke condities op Europees niveau. Het ligt daarom voor de hand dat de Europese Commissie hier de voortrekkersrol pakt.
De leden van de Volt-fractie hebben daarnaast met interesse kennisgenomen van de beleidsreactie op de evaluatie van het durfkapitaalinstrumentarium. Zij zijn verheugd om te lezen dat de minister het besluit heeft genomen om het grootste deel van deze instrumenten met vijf jaar te verlengen. Deze leden lezen echter ook in de voornoemde beleidsreactie dat, ondanks de constatering dat het durfkapitaalinstrumentarium effectief heeft bijgedragen aan het wegnemen van knelpunten in de financieringsmarkt, Nederland nog steeds slecht scoort op het gebied van valorisatie en financiering van startups en scale-ups. De inzet van deze instrumenten in de strategie tot 2025 is dus niet voldoende gebleken en in plaats van intensivering heeft de minister ervoor gekozen om het aanbod kleiner te maken door het schrappen van de Groeifaciliteit (GF); ondanks de aanbeveling om de regeling in andere vorm door te zetten. Deze leden hebben daar een aantal vragen over. Kan de minister een indicatie geven van hoe zij het probleem van achterblijvende valorisatie en financiering in Nederland gaan verhelpen?
Het kabinet onderschrijft de probleemanalyse en de niet-financiële acties uit het Deltaplan Valorisatie. Het gaat met de (toegepaste) kennisinstellingen, Techleap, de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen en de andere stakeholders deze kabinetsperiode afspraken maken over verdere verbetering van valorisatie in Nederland.
Het instrumentarium voor de vroege fase, zoals de Vroegefasefinanciering en de Thematische Technology Transfer (TTT) is voor 5 jaar verlengd. Daarnaast is voor de Vroegefasefinanciering de ticket-size verhoogd, om beter te kunnen aansluiten bij de financieringsbehoeften van startups in de zeer vroege fase. Voor de TTT worden nog dit jaar twee tenders opengesteld.
Daarnaast is er een specifieke tender gericht op pandemische paraatheid gefinancierd door VWS. Met deze inzet kan het commercieel potentieel van de kennis van onze excellente kennisinstellingen en wetenschappers beter worden benut, omdat hiermee kennisintensieve innovatieve bedrijven worden gecreëerd en gefinancierd.
Acht de minister het in kader van internationaal concurrentievermogen wenselijk om achter te blijven lopen op valorisatie en financiering?
Start- en scale-ups en valorisatie van innovaties en kennis zijn belangrijk voor de economische dynamiek en groei. Het zijn immers vaak deze type bedrijven die disproportioneel veel bijdragen aan innovatie en productiviteitsgroei. Op langere termijn kan achterblijvende valorisatie of toegang tot financiering zorgen voor een lager economisch groeipotentieel en verminderd concurrentievermogen. In de EU is er met name een achterstand op private R&D uitgaven en bijvoorbeeld meer risicodragende vormen van kapitaal, zoals durfkapitaal. Hiervoor zet het kabinet onder andere in op het versterken van de kapitaalmarktunie en het creëren van een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.
Heeft de minister in beeld wat de macro-economische risico's zijn van een verslechterde toegang tot kapitaal voor scale- en startups in combinatie met een ontoereikend valorisatieproces?
Het kabinet heeft in beeld dat een verslechterde toegang tot kapitaal voor startups en scale-ups aanzienlijke macro-economische risico’s met zich mee kan brengen. Startups en scale-ups vormen een belangrijke motor voor innovatie en economische groei. Wanneer zij onvoldoende toegang hebben tot financiering, vooral bij opschalingsfases vanaf rondes van € 10 miljoen, zoals ook in het IBO Bedrijfsfinanciering is gesignaleerd, dreigt het risico dat veelbelovende bedrijven stagneren in hun groei of zelfs verdwijnen naar het buitenland. Dit heeft consequenties voor de concurrentiepositie van Nederland.
Valorisatie speelt een cruciale rol in dit proces. Zonder een goed functionerend valorisatieproces wordt het moeilijker voor startups om door te groeien tot scale-ups. Het valorisatieproces vormt dus de basis om bedrijven op te bouwen die later opschalingsfinanciering nodig hebben.
Een geïntegreerde aanpak, waarbij zowel toegang tot kapitaal in
latere groeifases als een solide valorisatieproces centraal staan, is
essentieel voor een sterke concurrentiepositie van Nederland en Europa.
Daarnaast lezen de leden van de Volt-fractie in de beleidsreactie op de evaluatie van het durfkapitaalinstrumentarium dat de Groeifaciliteit (GF) per 1 januari 2025 beëindigd is, zoals ook al benoemd in de vorige alinea. De reden van de minister om de GF stop te zetten wijst op het feit dat het aantal aanvragen sinds 2014 is gedaald van twintig naar zes in 2023. De minister leidt hieruit af dat het marktfalen bij de doelgroep van de GF minder evident is en dat dat komt doordat de markt zich sterk ontwikkeld heeft. De evaluatie van de GF wijst echter, naast marktgroei, op een andere verklaring van de daling van aanvragen, namelijk een gebrek aan bekendheid van de regeling en hoge administratieve lasten. De aanbeveling is dan ook om de GF in andere vorm door te zetten, mede door de positieve resultaten die reeds geboekt zijn met de regeling. In plaats van de bekendheid van de regeling te vergroten of minder complex in de uitvoering te maken, heeft de minister besloten om de regeling stop te zetten. In het kader van onlangs aangenomen en positief geapprecieerde motie-Dassen over verkennen welke opties de overheid heeft om garanties te bieden aan scale-ups (Kamerstuk 33009, nr. 154) hebben deze leden daar een aantal vragen over. Waarom heeft de minister er niet voor gekozen de regeling bekender te maken of in andere vorm aan te bieden?
De afschaffing van de Groeifaciliteit is besloten in de bredere context van het IBO bedrijfsfinanciering waarin is aangegeven waarop de minister van Economische zaken de komende tijd wil inzetten.
Het gebruik van de Groeifaciliteit is sinds 2017 sterk afgenomen. Andere instrumenten, zoals de BMKB, ROM’s, Invest-NL en Invest International, hebben het financieringsaanbod voor mkb-ondernemingen vergroot. Het voornemen bij de oprichting van Invest-NL was al om de Groeifaciliteit uit te faseren per 1 juli 202023 maar vanwege het uitbreken van de coronacrisis is deze tijdelijk verlengd. Daarnaast heeft de private-equity markt, een belangrijke doelgroep van financiers van de Groeifaciliteit, zich sterk ontwikkeld. Ook dit heeft niet geleid tot een grotere vraag naar de Groeifaciliteit. Veel financiers zijn reeds geaccrediteerd binnen de Groeifaciliteit, van hen mag bekendheid met het instrument worden verwacht. Daarnaast is de Groeifaciliteit de gehele looptijd niet kostendekkend gebleken. Om te zorgen dat deze aan de kostendekkende eisen voldoet, zouden de kosten omhoog moeten. Dit zal het gebruik verder nadelig beïnvloeden. Aangezien de vraag naar garanties via de Groeifaciliteit is afgenomen en er voldoende alternatieven zijn, is het niet efficiënt om de regeling voort te zetten. Vanwege deze factoren heeft het kabinet besloten om de Groeifaciliteit niet opnieuw te verlengen en per 1 januari 2025 af te schaffen.
Via ander instrumentarium blijft het kabinet zich inzetten om goede toegang tot financiering voor te waarborgen, zoals bijvoorbeeld met de kapitaalversterking van Invest-NL van 900 miljoen euro.
Hoe wil de minister invulling geven aan de voornoemde motie over garantstelling voor scale-ups?
Op dit moment onderzoeken het miniserie van Economische Zaken en het ministerie van Financiën in hoeverre de groendekking, een garantie die kan worden gebruikt voor opschaling van groene scale-ups, kunnen inzetten voor NTS-gerelateerde bedrijven. Het kabinet ziet de motie van de heer Dassen als aanmoediging om door te gaan met deze verkenning.
Vanuit het IBO-bedrijfsfinanciering heeft het knelpunt voor grote
scale-ups mijn aandacht. Het doel is om dit middels het bestaande
instrumentarium aan te pakken. Daarom zet het kabinet primair in op
verbetering van scale-up financiering met de kapitaalversterking van
Invest-NL van 900 miljoen euro.
Doorgaans wordt op deze manier 3 keer zoveel privaat kapitaal ontlokt
(hefboomeffect), wat positief is voor scale-up financiering. Voor het
blended finance gedeelte kan dat hoger liggen. Nederland heeft
in 2023 100 miljoen euro bijgedragen aan het European Tech Champions
Initiative (ETCI), een Europees fonds dat de financieringskloof
voor scale-ups aanpakt door te investeren in Europese fondsen die op hun
beurt Europese scale-ups financieren. De Nederlandse bijdrage is binnen
een jaar al bijna volledig teruggevloeid naar Nederlandse bedrijven, en
naar verwachting zullen er nog meer investeringen in Nederland
volgen.
Is de minister van mening dat een soortgelijke regeling wel zou werken voor scale-ups en niet voor het brede Mkb?
Zie het antwoord op vraag 67.
Het kabinet acht het van belang om de verkenning van het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Financiën eerst af te ronden en daarnaast de effecten in de markt te bezien van de intensivering van Invest-NL en het uitwerken van het blended-finance instrument, voor het overwegen van de effecten van een mogelijk aanvullend instrument.
En als een soortgelijke regeling dan in andere vorm, namelijk minder complex in de uitvoering, wordt aangeboden aan scale-ups, is de minister dan van mening dat deze regeling niet breder getrokken kan worden naar het totale Mkb?
Zie het antwoord op vraag 67.
Verder hebben de leden met interesse de monitor ondernemingsklimaat 2024 gelezen, waarin wederom naar voren is gekomen dat een goede kennisinfrastructuur in Nederland één van de belangrijkste factoren is voor een goed ondernemingsklimaat. Onder kennisinfrastructuur wordt verstaan universiteiten, hogescholen, (regionale) ecosystemen, innovatiesamenwerkingen, etc. Dit zijn zaken waar het kabinet voornemens is sterk op te bezuinigen. Daarover de volgende vragen. Is de minister bewust van het feit dat met de kortingen op hoger onderwijs en wetenschap de kwaliteit van het ondernemingsklimaat in Nederland sterk zal afnemen? Is de minister het met de leden van Volt eens dat de Nederlandse kennispositie erg waardevol is voor nationale- en internationale bedrijven? Zo ja, waarom kiest zij er dan voor om hier sterk op te bezuinigen? Zo nee, waarom niet? Kan de minister ingaan op de mogelijke gevolgen van deze bezuinigingen voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland?
Het kabinet is het eens met de leden van Volt dat de Nederlandse kennispositie van grote waarde is voor zowel nationale als internationale bedrijven. Onze hoogwaardige kennisinfrastructuur, innovatieve onderzoeksprogramma’s en sterke samenwerking tussen wetenschap, industrie en overheid dragen bij aan de concurrentiekracht van Nederland en aan oplossingen voor mondiale uitdagingen. Tegelijkertijd bevinden we ons in een financiële situatie waarin moeilijke keuzes onvermijdelijk zijn. De bezuinigingen zijn een gevolg van bredere budgettaire afwegingen, waarbij het kabinet probeert de mogelijke negatieve impact op de kennispositie zoveel mogelijk te beperken. Dit doet ze door prioriteit te geven aan samenwerkingen en investeringen die de grootste maatschappelijke en economische meerwaarde opleveren.
Er is geen analyse van het precieze effect van de voorgenomen bezuinigingen op het concurrentievermogen beschikbaar. In het algemeen kan worden gesteld dat investeringen in O&I een positief effect hebben op het concurrentievermogen.
De leden van de Volt-fractie hebben tevens kennisgenomen van de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen en hebben met interesse gelezen over de concrete inzet van het kabinet op het thema interne markt en mededinging. De minister geeft hier echter aan dat de houding tegenover staatssteun in beginsel terughoudend is, maar ruimte biedt om de steunkaders op een fit for purpose wijze uit te breiden. De leden van Volt zijn bezorgd dat hierdoor een ongelijk Europees speelveld ontstaat. De Volt-fractie is ervan overtuigd dat staatssteun en gerichte sturing alleen waardevol kan zijn op Europees niveau, omdat anders een interne concurrentie gestimuleerd wordt en als gevolg een race to the bottom aangejaagd wordt. Waarom kiest de minister niet voor een Europees staatssteun-beleid?
Met de EU-steunkaders wordt bepaald voor welke activiteiten en onder welke voorwaarden staatssteun door de EU-lidstaten kan worden verleend, waarbij de meer marktverstorende vormen van staatssteun voor een voorafgaande beoordeling en goedkeuring aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Zo is er de IPCEI-mededeling van de Commissie voor de beoordeling van staatssteun voor een project van gemeenschappelijk Europees belang. Ook Nederland maakt gebruik van de mogelijkheden die de staatssteunkaders bieden, bijvoorbeeld in het kader van de energietransitie en verduurzaming van de industrie in Nederland. Ik deel de opvatting dat met staatsteun terughoudend omgegaan dient te worden, ten behoeve van het gelijke speelveld en de interne markt, en om een subsidierace op de interne markt te voorkomen. Dit draagt Nederland regelmatig uit in de EU. Voor het kabinet is het van belang dat staatssteun niet in isolement gezien wordt, maar als onderdeel van het gehele EU-beleidsinstrumentarium zoals de interne markt, kapitaalmarktunie of het handelsinstrumentarium. Naast nationale uitgaven, waarbij sprake kan zijn van staatssteun, vindt ook op EU-niveau beleid en investeringen plaats. Bijvoorbeeld vanuit het Meerjarig Financieel Kader of de Europese Investeringsbankgroep.
Deelt de minister de mening dat een nationalistische aanpak op het gebied van staatssteun voor ongeregeldheden binnen de Europese economie zal zorgen in tijden dat de Europese Unie juist een verenigd machtsblok moet vormen? Zo ja, wat zijn de plannen van de minister dan om staatsteun binnen de Europese Unie te coördineren? Zo nee, waarom niet?
Strikte steunkaders, met waarborgen voor het gelijke speelveld, zorgen ervoor dat de concurrentie tussen ondernemingen eerlijk kan verlopen. Dit neemt niet weg dat er in het licht van de noodzakelijke groene en digitale transitie en in geval van marktfalen gerichte staatssteun nodig kan zijn. Het is derhalve van belang dat de reguliere staatssteunkaders fit for purpose zijn en dat eventuele aanpassingen zijn gebaseerd op een gedegen probleemanalyse. Nederland draagt dit regelmatig uit in de EU, ook samen met gelijkgestemde lidstaten, om zo de boodschap kracht bij te zetten. De Europese Commissie is overigens exclusief bevoegd op het gebied van staatssteun. Hierdoor hoeft de Commissie voor het vaststellen van nieuwe staatssteunregels niet langs het Europees Parlement of een Raadstraject te doorlopen en volstaat het consulteren van de EU-Lidstaten.
De leden van de Volt-fractie lezen dat de minister van Economische Zaken onlangs heeft verkondigd dat additionele publieke investeringen geen doel op zichzelf moeten zijn, maar alleen noodzakelijk in gevallen van oneerlijke concurrentie of marktfalen. De theorie van het marktfalen schiet echter tekort om vorm te kunnen geven aan succesvol transitiebeleid. Wanneer er grote veranderingen nodig zijn binnen een economie moet er geen beleid gevoerd worden om de status quo te behouden, maar moeten er keuzes gemaakt worden om economische actoren te sturen naar een nieuw economisch evenwicht. Sturing op onze industrieën en sectoren middels publieke investeringen om het concurrentievermogen van Europa te verbeteren is een noodzakelijkheid en vereist het volmaken van de Europese kapitaalmarktenunie. Is de minister het met de Volt-fractie eens dat marktfalen niet meer de belangrijkste overweging moet zijn in de keuze om publieke investeringen te mobiliseren, maar dat er met deze investeringen gestuurd moet worden op een nieuwe economie? Zo ja, waarom blijft de minister stellig tegen het gebruik van Eurobonds en andere vormen van publieke middelen? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet is er, naast randvoorwaardelijk beleid, ook noodzaak om de industrie in de EU gericht te adresseren. Daarvoor is het nodig een duidelijk Europees kader te ontwikkelen over wanneer er wel en niet ruimte is voor gericht industriebeleid. De focus op strategische markten moet bepaald worden langs de volgende criteria: 1) impact op de geo-economische veiligheid van de EU; 2) bijdrage aan de Europese economie en groeipotentieel; 3) bijdrage aan dringende maatschappelijke uitdagingen; en 4) de huidige positie van Europa (zoals marktaandeel en Technology Readiness Level), als een indicator voor de mogelijkheid om een leidende positie binnen de EU te behouden, te verkrijgen of te herwinnen.
De eerste prioriteit voor het kabinet is het mobiliseren van privaat kapitaal.
Wat het kabinet betreft moeten we ons eerst richten op onder andere het versterken van de kapitaalmarktunie, het mobiliseren van privaat kapitaal en beter gebruik maken van bestaande instrumenten, zoals de Europese Investeringsbank, en de bestaande middelen in de EU-begroting.
Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten.
Kamerbrief over kabinetsvisie EU-concurrentievermogen | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
Kamerbrief over kabinetsvisie EU-concurrentievermogen | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
Bron: Eurostat, 2024. National accounts and GDP. https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=National_accounts_and_GDP↩︎
Groei arbeidsproductiviteit blijft achter bij andere landen | CBS↩︎
Kamerbrief over kabinetsvisie EU-concurrentievermogen | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
Antwoorden Kamervragen over de faillissementen van plasticrecyclers en zorgen over duurzaamheid | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/12/16/beantwoording-kamervragen-over-de-faillissementen-van-steeds-meer-koplopers-in-onze-circulaire-economie-en-kamervragen-over-het-artikel-minder-gerecycled-plastic-geproduceerd-zorgen-over-duurzaamheid↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3931↩︎
https://www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document/IPOL_IDA(2024)747839↩︎
Kamerstuk 32 013, nr. 312↩︎
European Investment Bank, Investment Survey, (https://doi.org/10.2867/605607)↩︎
Kamerbrief over actieprogramma Minder Druk Met Regels | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
Appreciatie Letta Rapport “Much more than a Market” | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎
XBRL staat voor eXtensible Business Reporting Language. XBRL is een open standaard voor het gestructureerd delen van bedrijfsmatige informatie via internet↩︎
Zie Geannoteerde agenda voor de gecombineerde informele Raad Buitenlandse Zaken Handel en informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 en 4 februari 2025: Kamerstuk 21 501-30, nr. 623↩︎
Kamerstuk 21 501-02, nr. 2981↩︎
Kamerstuk 21 501-30, nr. 614↩︎
Kamerstuk 28 165, nr. 281↩︎