conceptverslag Leraren
Verslag van een commissiedebat
Nummer: 2025D03381, datum: 2025-01-22, bijgewerkt: 2025-01-29 14:49, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-01-22 10:00: Leraren (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (š origineel)
Tweede Kamer, Leraren
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Concept
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 22 januari 2025 overleg gevoerd met de heer Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en mevrouw Paul, staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie, over:
de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 17 december 2024 inzake lerarenstrategie december 2024 (27923, nr. 497);
de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 19 november 2024 inzake antwoorden op vragen commissie over uitvoering van de motie van het lid De Kort c.s. omtrent vaart maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen inrichten die opleiden tot gespecialiseerde lesbevoegdheden (Kamerstuk 27923-473), en van de gewijzigde motie van het lid Soepboer over naast de gehanteerde klokurennorm ook een maximumlesurennorm van 24 lesuren per week op te nemen in de cao van het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 27923-489) (27923, nr. 496);
de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 16 september 2024 inzake meer uren werken stimuleren in het primair onderwijs: het vervolg op de voltijds- en meerurenbonus (31293, nr. 747);
het advies van de Onderwijsraad "Een stevige stem" naar aanleiding van de adviesaanvraag van de Kamer (Kamerstuk 36200-VIII-264) (36600-VIII, nr. 12);
de brief van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 26 juni 2024 inzake voortgang lerarenstrategie juni 2024 (27923, nr. 492);
de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 28 oktober 2024 inzake beantwoording vragen commissie over voortgang lerarenstrategie juni 2024 (Kamerstuk 27923-492) (27923, nr. 495);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 24 april 2024 inzake publicatie Focus op inhuur van docenten (27923, nr. 488);
de brief van de staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie d.d. 2 september 2024 inzake beantwoording vragen commissie over het rapport "Focus op inhuur van docenten" van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 27923-488) (27923, nr. 493).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Bromet
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Verhoev
Voorzitter: Bevers
Griffier: Arends
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bevers, Kisteman, Pijpelink, Rooderkerk, Soepboer, Stoffer, Uppelschoten en Van Zanten,
en de heer Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en mevrouw Paul, staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik open deze vergadering van de vaste Kamercommissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Vanochtend is aan de orde het
commissiedebat Leraren. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, de heer Bruins, en de staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, mevrouw Paul, en hun beider ondersteuning van
harte welkom. Ook een woord van welkom aan de collega's vanuit de Kamer.
Ik stel ze even kort voor: mevrouw Rooderkerk van D66, de heer Kisteman
van de VVD, mevrouw Pijpelink van GroenLinks-PvdA, mevrouw Van Zanten
van de BBB, de heer Soepboer van NSC en de heer Uppelschoten van de PVV.
Ook welkom aan iedereen op de publieke tribune en aan de mensen die het
debat thuis via de stream volgen.
De Kamerleden hebben een spreektijd van maximaal vier minuten in de
eerste termijn. U krijgt vier interrupties, vier losse vragen. U kent
mijn credo: een vraag eindigt met een vraagteken en niet met een
uitroepteken. Na de eerste termijn van de Kamer en de schorsing rondom
de lunch ā ik hoop dat ik de schorsing en de lunchpauze kan combineren,
maar we kijken hoe dat gaat ā zullen de bewindspersonen reageren.
Als eerste is het woord aan mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Goedemorgen, allen. Een paar weken geleden sprak ik
met een nieuwe leraar in het basisonderwijs. Ze vertelde mij vol
enthousiasme over haar eerste klas, maar ook over de onophoudelijke
uitdagingen die zij tegenkwam. Na een paar maanden begon ze te twijfelen
of ze het wel vol kon houden. Er was te veel werkdruk en te weinig
vrijheid om haar eigen vak vorm te geven. Dat gebeurde niet alleen met
haar, maar met veel jonge leraren. Daardoor brengen wij de toekomst van
ons onderwijs in gevaar.
Dankzij D66 verdienen leraren eindelijk een beter salaris. Zij verdienen
nu ā¬1.800 bruto extra per maand. Dat is een stap in de goede richting.
Maar geld alleen is niet genoeg. Te veel startende leraren verlaten het
onderwijs, omdat zij geen autonomie ervaren en omdat de werkdruk te hoog
is. Dit heeft directe gevolgen voor de leesvaardigheid van kinderen.
Daarom doe ik een aantal voorstellen om de onderwijskwaliteit te
verbeteren. EĆ©n: luister naar de leraar. Twee: geef leraren de kans om
zelf te leren. Drie: de lat omhoog.
Ik begin met het luisteren naar de leraren voor het verbeteren van de
onderwijskwaliteit. Leraren verdienen ruimte en waardering om kinderen
optimaal te steunen. Daarom vraag ik de staatssecretaris of zij, naar
voorstel van de AOb, een lerarentoets in wil voeren, zodat hun stem bij
nieuwe wijzigingen een centrale rol speelt. De leraar moet wat D66
betreft de kern zijn van al het onderwijsbeleid.
Ten tweede: geef leraren de kans om zelf te leren. Leerlingen krijgen
die kans, maar die moeten we natuurlijk ook aan leraren bieden. We zijn
immers nooit uitgeleerd. Toch biedt ons systeem nauwelijks mogelijkheden
om door te leren na de opleiding. Leraren die willen doorleren, verlaten
vaker de klas. Het RED-Team Onderwijs heeft, ook in deze Kamer, een
voorstel gedaan waarin een leraar begint als startbekwaam en na drie
jaar met begeleiding verder kan groeien tot vakbekwaam. Ik heb eerder
een motie ingediend om deze begeleiding vanuit de lerarenopleiding te
verkennen, maar het kabinetsantwoord was niet meer dan "juridisch
ingewikkeld". Waarom niet kijken hoe dit wƩl mogelijk is? Graag een
reactie hierop. Zodra leraren vakbekwaam zijn, moeten ze de kans krijgen
om door te groeien tot vakexpert, zodat het leraarschap geen eindstation
is, maar een uitgebreide loopbaan. Hoe ziet de staatssecretaris dat?
Wanneer komt zij eindelijk met de carriĆØrepaden die ontwikkeld worden in
het kader van de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren en met
het reguleren van de onderwijs- en opleidingsmarkt?
Ten derde: de lat omhoog. Goed onderwijs begint met goed opgeleide
leraren. Op dit moment kennen we zo veel als 400 verschillende routes
naar het leraarschap, waarvan vele niet geaccrediteerd zijn. De
Onderwijsraad waarschuwt dat dit niet altijd leidt tot goed leraarschap.
Wij pleiten voor Ć©Ć©n landelijke lerarenopleiding met regionale
afdelingen, met een helder curriculum en met stevige bekwaamheidseisen.
Hoe denken de staatssecretaris en de minister hierover? De Onderwijsraad
vraagt om aanscherping en toetsing van de bekwaamheidseisen. Graag een
reactie op deze aanbeveling. Wij denken dat dat zeer van belang
is.
Onlangs sprak ik de minister van Onderwijs van Estland, een land dat
bekend staat om zijn onderwijskwaliteit. En zij sprak vol bewondering
over leraren, die allen academisch opgeleid zijn. Daardoor slaan zij een
stevige brug naar de nieuwste wetenschappelijke inzichten in de klas.
Die brug is in Nederland wankel. Weet de staatssecretaris per school
hoeveel leraren in Nederland academisch geschoold zijn? Wil zij dit
stimuleren door hen bijvoorbeeld beter te belonen? Wil zij verkennen of
het mogelijk is om meer financiering aan scholen toe te kennen voor
leerkrachten die hebben doorgeleerd? Hoe staat het met de ambitie van
universiteiten om 50% meer academische leraren op te leiden in 2028?
Deelt het kabinet die ambitie?
Voorzitter, tot slot. Onze onderwijskwaliteit staat op het spel. De
oplossing begint met investeren in de leraar. Er liggen duidelijke
adviezen van de Onderwijsraad en van leraren zelf. We moeten de eisen
aanscherpen en leraren een sterkere stem geven. Laten we hier snel mee
aan de slag gaan.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, mevrouw Rooderkerk, voor uw mooie pleidooi en uw mooie
drieslag. Ik denk dat ik dat voor een groot deel kan volgen. Ik vind een
professionele beroepsgroep ook heel erg belangrijk. Graag zou ik even
met u van gedachten willen wisselen over hoe we dat dan het beste zouden
kunnen doen. Ik kan me ook nog een jongeman herinneren in een
rondetafel, een beginnend leerkracht. We vroeg hem: hoe zou je het
vinden om in het begin van je loopbaan, wanneer je net bent begonnen en
je eigenlijk heel veel behoefte hebt aan ondersteuning, ook nog te
moeten doorleren? Dat komt er dan dus nog extra bovenop. Hoe ziet u die
professionalisering in het begin in relatie tot de werkdruk? Welke
dingen zouden we niet meer moeten gaan doen als we dit wel willen gaan
doen?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Kijk naar hoe leraren op dit moment worden opgeleid. Ze belanden
eigenlijk bijna vrijwel direct voor de klas. Dan hebben ze nog niet veel
tijd op de pabo besteed, maar moeten ze wel meteen aan het werk, omdat
we zo'n groot tekort hebben. Heel veel startende leraren die ik spreek,
hebben veel behoefte aan goede begeleiding. Zij volgen altijd al
daarnaast de lerarenopleiding. In die zin gebeurt dat dus al. Maar door
het lerarentekort zijn er op de school geen leraren die meer ervaren
zijn en deze nieuwe leraren kunnen begeleiden. In Amsterdam, waar ik in
het verleden raadslid ben geweest, is een heel programma opgezet om
ervoor te zorgen dat ze via een externe pool begeleiding krijgen van
ervaren docenten. Ik denk dat het voor elke startende leraar van belang
is dat hij goed begeleid wordt. Dat moet echt gebeuren op een school.
Met intervisie, met in de klas meekijken en met dingen kunnen bespreken
met een ervaren leerkracht als je tegen dingen aan loopt. Maar we zien
helaas dat dit niet overal gebeurt. Daar willen we echt aandacht voor
vragen.
Wat betreft startbekwaam of vakbekwaam: we hebben nu heel veel docenten
die meteen voor de klas moeten staan, maar dat betekent niet dat je al
alles helemaal kan. We moeten leraren meer begeleiden, maar we moeten
ook inzien dat het belangrijk is dat we goede, bevoegde docenten hebben
en dat we werken aan het hoger leggen van de lat.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ben het met u eens dat we de lat hoger moeten leggen en dat we
bevoegde docenten moeten hebben, maar ik zit nog steeds op de uitvoering
van de professionalisering, zeker in het begin. U noemt twee dingen die
eigenlijk los van elkaar staan ā tenminste, als ik het goed begrijp ā
namelijk de begeleiding van de startende docent en de
professionalisering van startbekwaam naar vakbekwaam. Die zouden allebei
in het vroege traject, wanneer de leraar net aan de slag is gegaan,
moeten plaatsvinden. Hoe verhouden die twee dingen zich tot elkaar?
Moeten we dan van een jonge docent verwachten dat hij les gaat geven en
het traject ingaat van begeleiding met een opleider op school,
intervisie enzovoorts en daarnaast ook nog gaat studeren aan een
instelling, een hogeschool of een universiteit, om nog allerlei dingen
te halen? Dat lijkt mij gewoon heel veel.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Nee, op dit moment is het al zo dat leraren een lerarenopleiding doen
terwijl ze voor de klas staan. Dat verandert dus niet. Wat wat mij
betreft verandert, is dat ze daarin beter begeleid worden en niet zomaar
voor een klas terechtkomen om vervolgens te ervaren dat het zwaar is
maar nergens terechtkunnen met hun vragen. Daar moeten ze echt beter in
begeleid worden. Dat geldt voor alle scholen in Nederland. Daarnaast kun
je je afvragen of een leraar die meteen voor de klas wordt gezet, al een
helemaal bevoegde leraar is. Ik denk daarom dat het goed is om
onderscheid te maken tussen startbekwaam en vakbekwaam, dat je een
leraar de ruimte en de tijd geeft, en dat je hem met ondersteuning, wat
mij betreft vanuit de overheid, helemaal klaarstoomt totdat hij zelf het
gevoel heeft van "nou, nu sta ik echt vakbekwaam voor de klas". Ik denk
dat het belangrijk is dat we door dit te onderscheiden zien dat er een
verschil is in bevoegdheden en in hoe ervaren een leraar is, maar ook
dat we er echt voor zorgen dat we leraren daar veel beter in
ondersteunen.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Soepboer (NSC):
Het is natuurlijk niet altijd zo dat je Ć©n nog leert Ć©n lesgeeft. Het
kan natuurlijk ook zijn dat je je lio-traject hebt doorlopen. Dan is je
opleiding klaar en ga je aan het werk. Als het aan u ligt, tuigen we nu
een verplicht traject op voor alle startende docenten. Ik wil het gewoon
graag even duidelijk hebben.
Er gaat trouwens een heel lange bel. Moeten we daar even op wachten,
voorzitter?
De voorzitter:
Dat lijkt me verstandig, ja. Als die bel er niet doorheen ging, zou ik
bijna zeggen: dit is een meditatief momentje van stilte.
De heer Soepboer (NSC):
Nogmaals, ik ben het dus met mevrouw Rooderkerk eens dat we een
professionele vakgroep willen hebben, maar ik wil ook de werkdruk naar
beneden brengen. Er zijn ook leerkrachten die hun studie hebben
afgerond, aan het werk willen en dan dus nog ... Voor we het weten,
tuigen we iets verplichts op voor alle leraren, dus ook voor de leraren
die zeggen: "Ik ben wel bekwaam. Ik kan gewoon aan de slag. Ik wil
gewoon aan het werk. Ik wil niet nog allemaal studiedingen erbij doen."
Hoe kijkt u daarnaar?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ten eerste denk ik dat je wel een opleiding kunt volgen, maar dat je het
vak pas echt leert als je voor de klas staat. Ik heb zelf ook lesgegeven
in het verleden. Het is toch een vak apart om de klas in de hand te
houden en in goede banen te leiden. Het lijkt mij dat dat echt
voorwaardelijk is om te kunnen zeggen: okƩ, ik voel me echt een ervaren,
vakbekwame leraar. Daarnaast is het natuurlijk van belang dat je ze dan
bijvoorbeeld minder uren les laat geven, zodat er tijd is voor
intervisie en begeleiding. We moeten daar veel meer op die manier naar
kijken. We zien nu dat een kwart van de startende docenten binnen vijf
jaar het onderwijs verlaat. Dat is ontzettend zonde, want dat zijn
leraren die vol enthousiasme begonnen zijn en echt een roeping voelen om
voor de klas te staan en leerlingen iets bij te brengen. Die verliezen
we nu gewoon. Dan moeten we weer met allemaal andere maatregelen
proberen het lerarentekort op te lossen. Ik zeg: zorg nou dat je die
startende leraar veel beter begeleidt.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ga mijn laatste interruptie er ook maar doorheen brassen, als we dan
toch lekker bezig zijn. Ik ben het er helemaal mee eens dat we zeggen:
die startende docent moeten we beter begeleiden. Er zijn ook al regels
waardoor startende docenten minder uren les kunnen geven en wel gewoon
voltijd betaald kunnen krijgen. Die regels zijn er al. Ik zit meer op
het professionaliseringsstuk. Nogmaals, ik wil graag een professionele
vakgroep. Alleen, waar en wanneer ga je dat doen? Het begin wordt al als
zwaar ervaren. Ik ben bang dat juist dat moment, in combinatie met een
begeleidingstraject en ook nog moeten doorleren, too much wordt. Daarin
zit mijn angst. Misschien is die angst onterecht, maar dat is waar ik u
naar vraag. Alles komt juist in het begin bij elkaar. Hoe ziet u
dat?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Wat op dit moment too much wordt voor startende leraren, is juist dat
zij onbegeleid voor een klas belanden en zich aan hun lot overgelaten
voelen. Terwijl zij vaak pas net met een opleiding zijn begonnen ā het
gebeurt ook weleens andersom, maar dit hoor ik helaas heel vaak ā
ervaren zij heel veel druk. Daardoor verlaten ze uiteindelijk het
onderwijs. Ik denk dat we daar dus vooral wat aan moeten doen.
Natuurlijk moet dat maatwerk zijn. Je moet er ook voor zorgen dat je dan
minder uren lesgeeft, zodat je tijd hebt voor je persoonlijke
ontwikkeling. Wij overladen startende docenten op dit moment echt. Dat
is ontzettend zonde, want we hebben hen heel hard nodig voor het
onderwijs. Als we de onderwijskwaliteit willen verbeteren, moeten we
uiteindelijk echt investeren in onze leraren.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kisteman voor zijn
termijn.
De heer Kisteman (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Vorige week kwam mijn jongste dochter uit school
en zij vertelde dat zij binnenkort het letterfeest gaan vieren op
school, want iedereen in de klas kent alle letters. De trotsheid in haar
ogen sprak boekdelen. Wat een feest zal het worden voor de kinderen,
maar vast ook voor de leerkrachten op school. Het is een mooie mijlpaal
in het prille begin van het leren op school. Leraren leggen de basis
voor de toekomst van onze kinderen. Zij kunnen als geen ander aanvoelen
wat een kind of klas nodig heeft. Geen kind of klas is hetzelfde. Om dit
te kunnen aanvoelen, heb je een goede opleiding nodig. Goed opgeleide
leraren kunnen onze kinderen zelf goed opleiden. Leerkracht zijn is echt
een vak apart. De VVD wil dan ook de allerbeste leraren voor de klas
hebben.
Echter, er is nu enorm veel onduidelijkheid over waar een leraar aan
moet voldoen. Afgelopen week kwam de Onderwijsraad met een advies waarin
die pleit voor een landelijke eindtoets voor leraren in spe. Dit advies
is volledig in lijn met het standpunt van de VVD en wij zijn hier dan
ook zeer enthousiast over. Mijn vraag aan de minister is hoe hij naar
dit advies kijkt. Wil de minister landelijk specifieker gaan vastleggen
wat een afgestudeerde leerkracht moet kennen en kunnen? Is de minister
ook voorstander van de landelijke eindtoets om dit vervolgens te kunnen
toetsen?
Voorzitter. Daarop aansluitend wil ik het volgende zeggen. Als
afsluiting van de opleiding loopt een leraar in opleiding stage op een
school. Deze stage wordt vervolgens beoordeeld door de stagebegeleider
en de opleiding zelf. Eigenlijk wordt een soort van het eigen vlees
gekeurd. Wat doe je als een student een twijfelgeval is of als deze het
eigenlijk niet heeft gehaald, maar je het de student zo gunt? Komt deze
manier van examineren de kwaliteit van onze toekomstige leraren wel ten
goede? Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij deze manier van
examineren erkent. Hoe staat hij tegenover het idee om naar een andere
manier van examineren te gaan, zoals bij het behalen van je
rijbewijs?
De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik ben ook wel benieuwd naar wat daar nou mee bedoeld wordt, maar ik
sloeg even aan op het volgende. Het advies van de Onderwijsraad is dus
om een eindexamen voor leraren in te voeren. Dat voelt voor ons toch wat
vreemd, omdat ik denk dat het belangrijk is dat ... Ik heb zelf een
studie politicologie gedaan. Ik heb niet aan het eind een eindexamen
hoeven doen. Nee, gedurende mijn studie ben ik opgeleid en uiteindelijk
heb ik alle kennis verworven. Dat zou toch ook zo moeten zijn bij de
lerarenopleiding? Ik ben benieuwd hoe de VVD daarnaar kijkt. Moet het
niet zo zijn ā dat is een ander advies van de Onderwijsraad dat volgens
mij zeer belangrijk is ā dat de bekwaamheidseisen goed op orde zijn en
goed worden getoetst, zodat je binnen de lerarenopleiding alles leert
wat je moet leren en zodat ook duidelijk is wat leraren moeten
leren?
De heer Kisteman (VVD):
Als ik mevrouw Rooderkerk zo hoor, dan denk ik dat we over bijna
hetzelfde praten. U gaf in uw inleiding aan dat er een enorme wildgroei
is aan routes om voor de klas te komen te staan. Dat zorgt voor
onduidelijkheid. Daarom stellen wij voor om met een duidelijk verhaal te
komen over wat een leraar moet kunnen en kennen, en om dat vervolgens te
toetsen. Misschien begrijp ik uw vraag niet helemaal goed, maar volgens
mij zegt u hetzelfde. Wij stellen voor om dit aan het eind van de
opleiding te doen. Stel vooraf vast wat een leraar moet kunnen en
kennen, en toets dat aan het eind van de opleiding.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het verschil zit hem erin dat wij zeggen: zorg dat het curriculum
duidelijk is en dat binnen dat hele curriculum goed wordt aangeleerd wat
er moet worden aangeleerd; meet dat niet met een toets helemaal aan het
eind. Denkt de VVD dat door het invoeren van een eindexamen opeens de
kwaliteit van leraren helemaal omhoogschiet?
De heer Kisteman (VVD):
Wij denken niet dat door het invoeren van een eindexamen de kwaliteit
omhooggaat. Het niveau gaat omhoog door vooraf vast te stellen wat een
leraar moet kennen en kunnen. Wij zijn er wel voorstander van om dat aan
het eind van de opleiding te toetsen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Daarin verschillen wij dan van mening, denk ik. Ik ben ook benieuwd hoe
het kabinet dat ziet. Ik denk dat het belangrijk is dat we ervoor zorgen
dat in de basis duidelijk is wat docenten moeten leren tijdens de
lerarenopleiding en dat dat ook doorlopend gebeurt en getoetst wordt. Ik
ben benieuwd hoe de VVD aankijkt tegen ons voorstel om een landelijke
lerarenopleiding in te voeren. Dat zien we bijvoorbeeld ook in Finland
en Singapore, waar dat heel goed werkt. Die opleidingen zijn echt van
een hoog niveau. Het is duidelijk wat er moet gebeuren, in plaats van al
die verschillende routes die wij hebben, om ervoor te zorgen dat we echt
de kwaliteit van leraren vooropstellen.
De heer Kisteman (VVD):
Wij zijn er voorstander van om veel meer duidelijkheid aan te brengen in
die wildgroei aan routes, zoals u ook voorstelt. Het gaat iets te ver om
het naar Ć©Ć©n opleiding te brengen, want er zijn gewoon verschillen
tussen leerlingen en klassen. Wij zijn er geen voorstander van om naar
Ć©Ć©n specifieke opleiding te gaan. Maar ik zou zeker het kennen en het
kunnen vooraf veel beter vastleggen.
De voorzitter:
Gaat u verder, meneer Kisteman.
De heer Kisteman (VVD):
Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij deze manier van examineren
herkent. Hoe staat hij ertegenover om naar een andere manier van
examineren te gaan, zoals bij het behalen van je rijbewijs, dus dat de
student wordt beoordeeld door de stagebegeleider en door een leerkracht
van een andere school? Zouden scholen bijvoorbeeld een onderlinge pool
kunnen opzetten waarin leerkrachten die een cursus examineren hebben
gevolgd, onderling uitgeruild kunnen worden? De VVD wil de beste leraren
voor de klas hebben en is van mening dat deze voorstellen hieraan kunnen
bijdragen. Hoe kijkt de minister hiernaar?
Voorzitter. Dan de doorstroom vanuit de havo. Er is een groot tekort aan
leraren. De staatssecretaris is deze week dan ook een campagne gestart
over hoe mooi het werken in het onderwijs is. Dat is een goed initiatief
om nog meer leerlingen naar de pabo te krijgen. Maar weet de
staatssecretaris ook dat er momenteel geen enkel profiel is waarmee je
van de havo direct naar de pabo kunt? Je moet altijd nog een extra vak
volgen voor of tijdens je instroom op de pabo. De VVD wil niet dat de
eisen voor de pabo omlaaggaan, maar zou het wel logisch vinden dat er op
de havo een profiel is dat honderd procent aansluit op de eisen van de
pabo. Herkent de staatssecretaris dit probleem? Zo ja, wat kan zij hier
dan aan doen?
Voorzitter. Momenteel zitten ongeveer 70.000 kinderen thuis en van die
vele thuiszitters is tussen de 25% en 40% hoogbegaafd. Dit is veruit de
grootste groep in het primair onderwijs. Het grote probleem met
hoogbegaafdheid is dat die nauwelijks of veel te laat wordt herkend.
Tijdens de pabo-opleiding is er naar onze mening onvoldoende aandacht
voor het herkennen van hoogbegaafdheid, terwijl van de thuiszitters deze
groep het grootst is. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om in de
opleiding meer aandacht te geven aan het herkennen van hoogbegaafdheid,
zodat een leerkracht veel sneller signalen herkent en daar tijdig op kan
acteren? Ook deze kinderen verdienen het beste onderwijs.
Afrondend, voorzitter. Ik wil het nog hebben over zzp'ers in het
onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat 73% van de zzp-leraren weigert in
loondienst te gaan. Zij kiezen voor een dienstverband bij een
detacheringsbureau. Volgens de Algemene Rekenkamer kost een leraar in
loondienst ā¬58, maar een leraar via een detacheringsbureau rond de ā¬113.
Ik heb een aantal vragen hierover. Is bij de staatssecretaris bekend
waarom deze leraren niet in dienst willen? Is het een landelijk probleem
of speelt het vooral in de Randstad? Wat zouden de onderwijsinstellingen
moeten veranderen zodat deze leraren wel in loondienst willen? Als dit
allemaal niet bekend is, zou de staatssecretaris hier dan onderzoek naar
willen laten doen?
Hier wil ik het graag bij laten, voorzitter. Misschien heb ik af en toe
de minister en de staatssecretaris door elkaar gehaald in mijn vragen,
maar wellicht kunnen zij dat onderling dan even uitvechten in de
beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft in ieder geval nog een interruptie van mevrouw
Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik ben heel blij de VVD over de zzp'ers te horen. Ik zal daar straks
zelf ook iets over zeggen, met name over de detacheringsbureaus. Het
zijn, denk ik, terechte vragen aan de bewindspersonen. Ik vroeg mij wel
af wat de VVD zelf bereid is te doen. Moet er bijvoorbeeld een
systeemverandering komen? We kennen de VVD als een partij die altijd
goed kijkt hoe belastinggeld wordt uitgegeven. Hoe ver wil de VVD, de
heer Kisteman, gaan om de drempels voor het onderwijs om mensen in
dienst te nemen, te verlagen ten behoeve van de besteding van
belastinggeld?
De heer Kisteman (VVD):
De VVD vindt het allereerst belangrijk om te weten waarom deze zzp'ers
niet in loondienst willen, maar kiezen voor een detacheringsbureau. Ik
denk dat we dat eerst duidelijk in beeld moeten hebben voordat we andere
stappen kunnen zetten of andere keuzes kunnen maken.
De voorzitter:
Heeft mevrouw Pijpelink nog een vervolgvraag? Nee? Prima. Maar ik blijf
wel bij haar, want zij is nu aan haar eigen termijn toe.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat er weinig beroepsgroepen zijn die de
eer krijgen dat er een compleet commissiedebat aan hen wordt gewijd in
dit huis. Helaas is het nodig. Dat is dan de constatering. Dit weekend ā
ik verzin het echt niet ā ging ik een bloemetje halen bij mij in de stad
en toen kwam ik een oud-collega tegen. Zijn jongste zoon staat nu zeven
jaar voor de klas, op een basisschool in Brabant. Hij vertelde me dat
hij gaat stoppen. Het is een beetje in lijn met het verhaal van mevrouw
Rooderkerk. Ontzettend jammer. Ik vroeg: hoezo dan? Hij leek mij een
geboren meester. Het antwoord was dat hij de bureaucratie en de werkdruk
echt enorm vindt en hij moeite heeft met de enorm hoge eisen van en de
ingewikkelde gesprekken met ouders. Dat breekt hem een beetje op, na
zeven jaar. En dat terwijl we weten dat docenten na zeven jaar juist wat
meer vakbekwaam worden. Dit is geen geval op zich. De uitval onder jonge
docenten en docenten is groot.
In elke aanpak van en bij alle aandacht voor het lerarentekort miste ik
de aandacht voor het zittende lerarenkorps. Daar wil ik wat vragen over
stellen. Hoe behouden we de leraar van nu? Het ging al over
eigenaarschap en professionaliteit. Het moet allemaal steviger, de
rollen in de school moeten duidelijker zijn en er moet meer ruimte zijn
voor de pedagogisch-didactische professionaliteit van de docent in de
context van de vaksectie, het team en de school, maar dat geldt ook voor
de schoolleider. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: hoe gaat u
uitvoering geven aan de aanbevelingen uit het rapport Een stevige stem,
van de Onderwijsraad? Hoe gaat de staatssecretaris zorgen voor meer
professionele ruimte en daarmee voor het behoud van het zittende
lerarenkorps?
Dan toch nog even over de tekorten. Eerst een hele technische vraag. Hoe
wordt dat tekort eigenlijk berekend? Daarbij gaat het met name om de
vraag: horen daar de ingevulde vacatures bij die door
detacheringsbureaus worden ingevuld of niet? Ook vraag ik de
staatssecretaris hoe het staat met de vorderingen van het deltaplan,
naar aanleiding van de vorig jaar aangenomen motie van mijn fractie over
een groots opgezet meerjarenplan voor het lerarentekort en daarmee voor
het onderwijs, voor de leraren en voor de leerlingen.
Dan een enkele noot over de campagne Werken met de Toekomst. Heel mooi
dat het ministerie zo'n positief beeld wil schetsen van het mooie beroep
van docent. Het Ćs een prachtig beroep, maar het is ook topsport, zeg ik
er altijd bij. Dat moeten we niet vergeten. Ik heb vragen over het beeld
dat het ministerie schetst over het gemiddelde brutobedrag dat wordt
verdiend. Ik citeer: "Als leraar verdien je gemiddeld bruto rond de
ā¬6.200 per maand." Ik heb gekeken naar de eindschalen van LB, LC en LD.
Pas bij een van de eindtreden van LD kom je bij dat bedrag in de buurt.
We weten dat de meeste docenten in Nederland een LB-functie hebben; LD
is voor slechts weinigen weggelegd. Ik veronderstel dat het ministerie
de eindejaarsuitkering en het vakantiegeld heeft meegerekend. Dat mag,
maar dan is mijn vraag wel of de tekst "Als leraar verdien je gemiddeld
bruto rond de ā¬6.200 per maand" niet misleidend is. Ik zag vandaag een
bericht in De Telegraaf dat daar gelijk op inhaakt, in de trant van: die
leraren verdienen eigenlijk heel veel; daarom werken ze niet fulltime,
omdat ze het kunnen betalen. Dat is natuurlijk absoluut niet aan de
orde. Ik kan me niet voorstellen dat de staatssecretaris dit beeld wil
neerzetten. Graag een reactie. Misschien kan ze zelfs al nadenken over
een iets andere tekst in deze zin, want wat mij betreft is die
misleidend.
Dan leraren in dienst bij een uitzendbureau. Zij ervaren obstakels bij
de overstap naar een vast dienstverband bij een school, vanwege het
concurrentiebeding en de overnamekosten. Zou de staatssecretaris willen
onderzoeken of via handhaving op het belemmeringsverbod door de
Arbeidsinspectie voorkomen kan worden dat scholen boetes moeten betalen
als ze gedetacheerde leraren in dienst willen nemen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar mevrouw Van Zanten voor haar termijn.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u wel, voorzitter. We hebben slechts vier minuten spreektijd, te
weinig voor zo'n belangrijk onderwerp als leraren, en daarom zal ik mij
beperken tot drie punten: het tekort aan leraren, de lerarenopleidingen
en de aantrekkelijkheid van het vak.
Voorzitter. Het blijft BBB verbazen: tussen 2010 en 2022 steeg het
aantal banen in het onderwijs met 70.000, en nĆ³g komen we ruim 11.000
leraren tekort in het p.o. en het vo, terwijl het aantal leerlingen in
dezelfde periode daalde. Ik heb deze vraag al vaker gesteld, maar ik
herhaal hem: hoe kan dit nou toch? Hoe kan het dat de schreeuw van
managers, onderwijsadviseurs en consultants enorm groeit terwijl het
niet lukt om mensen voor de klas te krijgen? Graag een reactie.
Dan de vraag hoe we de aantrekkelijkheid van lerarenopleidingen kunnen
vergroten. Experts van onder andere het RED-Team Onderwijs en Beter
Onderwijs Nederland zeggen dat er in de opleidingen te weinig nadruk
ligt op wat en hoe leerlingen leren, dus op het curriculum en de
didactiek. Dit zou weer leidend moeten zijn. Graag een reactie van de
minister hierop, met het verzoek of hij daarbij wil ingaan op de rol van
de expliciete, directe instructie, dus op duidelijke, doelgerichte
instructies.
Voorzitter. Een andere zorg is het grote aantal routes dat leidt naar
een onderwijsbevoegdheid. Mijn collega's hadden het daar ook al over.
Het zijn er inmiddels 384. Dat zijn er veel te veel. Er moeten weer
scherpe kaders worden gesteld door de overheid, want de kwaliteit moet
gelijk zijn. In de huidige situatie bepalen studentenaantallen de hoogte
van het bedrag dat lerarenopleidingen krijgen. Die afhankelijkheid
beĆÆnvloedt de instroom-, doorstroom- en uitstroomeisen. Er worden
studenten toegelaten die niet van lezen houden en ook nooit een boek
lezen, zo las ik in het manifest van RED-Team Onderwijs. Hierdoor werd
op veel pabo's een verplichte boekenlijst zelfs afgeschaft. Het gevolg:
aan het eind van de opleiding zijn veel leraren in spe niet aan staat om
leerlingen te leren lezen, omdat ze zelf niet goed kunnen lezen. Is het
mogelijk om de bekostiging van lerarenopleidingen los te koppelen van
studentenaantallen, zodat het gaat om kwaliteit in plaats van
kwantiteit? Ik realiseer me heel goed dat dit inhoudt dat
lerarenopleidingen dan een aparte status krijgen, maar een
onderwijscrisis zoals deze vraagt om stevige maatregelen. Graag een
reactie.
De aantrekkelijkheid van het beroep wordt ook bepaald door de werkdruk.
Administratieve lasten spelen hierbij een grote rol. Vandaar mijn
unaniem aangenomen motie, waarin ik verzocht om niet-lesgebonden taken
efficiƫnter te beleggen of niet langer te laten uitvoeren. Ik kijk dan
ook uit naar de rapporten over de administratieve lasten, van de
Algemene Rekenkamer en het ministerie. Ik vroeg me af of er al meer
duidelijkheid is over wanneer deze resultaten precies naar de Kamer
zullen komen. Q1 en Q2 werden eerder genoemd. We horen ook vaak terug
dat docenten deze taken ergerlijk vinden, dat de nadelen niet opwegen
tegen de voordelen en dat het uitgaat van wantrouwen. Die taken kosten
de docent ongeveer acht uur per week. Daarbij wordt het ministerie
relatief vaak gezien als de partij die vraagt om deze administratie. Wat
gaan de bewindspersonen hieraan doen? Kunnen deze lasten niet omlaag?
Kunnen deze taken niet door een administratief medewerker worden
uitgevoerd, in plaats van door een leraar? Daar wil ik ook graag een
reactie op.
Voorzitter. Als we het tij willen keren en weer genoeg leraren voor de
klas willen krijgen, moeten we nu lef tonen en het stelsel op de schop
gooien. Zoals Beter Onderwijs Nederland ook stelt: laat het algemeen
belang prevaleren.
Ik dank u wel.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Van Zanten noemt terecht de werkdruk. Dat is een veelgenoemde
factor die docenten aandragen voor de reden waarom ze afhaken of
misschien niet fulltime werken. Met betrekking tot de werkdruk zien wij
het volgende, wat ook te zien is in een van de stukken omtrent de
externe inhuur. Sommige scholen moeten heel veel vacatures invullen
middels externe inhuur. Dan is het heel fijn dat er lessen verzorgd
worden, maar je ziet wel vaak dat deze docenten niet alle taken op zich
nemen die in een school aan de orde zijn, zoals een mentoraat. Op die
manier wordt de werkdruk verhoogd bij de mensen die wel in dienst van de
school zijn. Ik kom tot mijn vraag. Is de BBB bereid ā u had het net
over lef en systeemverandering ā om aan de staatssecretaris te vragen
iets te doen aan de boetes die nu hangen aan het in vaste dienst nemen
van docenten die eerst via een detacheringsbureau komen, zodat scholen
deze mensen sneller in dienst kunnen nemen en de werkdruk meer verspreid
wordt?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank voor de vraag. Ik ben het absoluut eens met mevrouw Pijpelink dat
we echt naar systeemverandering moeten. Je ziet inderdaad dat er nu heel
veel zzp'ers in het onderwijs werken. De heer Kisteman noemde al even
het verschil in het uurloon. Daar moeten we echt heel goed naar gaan
kijken. Uiteindelijk gaat het erover dat kinderen gewoon beter onderwijs
moeten krijgen. Elk kind in Nederland heeft recht op goed onderwijs,
ongeacht het niveau. Dat moet het belang zijn. Als dat betekent dat die
boetes eraf moeten, dan wil ik zeker aan de staatssecretaris of de
minister vragen of dat een mogelijkheid is en hoe zij daartegen
aankijken.
De voorzitter:
Nog een vervolgvraag van mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dit is eigenlijk een nieuwe interruptie, op een nieuw onderwerp, als u
mij toestaat, voorzitter. Mevrouw Van Zanten had het terecht over het
leesplezier, dat zo belangrijk is. Het is belangrijk om daar als docent
in voor te gaan bij je leerlingen. Uit alle onderzoeken blijkt dat het
leesplezier er tijdens de middelbare school ā excusez le mot ā uitgeramd
wordt. Dat komt ook een beetje door de inrichting van het vak
Nederlands. Ik zeg dus niet dat het komt door de leraren Nederlands,
want die zijn vaak echte leesliefhebbers; ik zeg dat het komt door de
inrichting van het vak, en dan met name het vak begrijpend lezen. We
zijn bezig met een curriculumherziening. Ik weet dat dat niet het
onderwerp van vandaag is, maar omdat mevrouw Van Zanten het daar wel
over had met betrekking tot het leesplezier en de pabo-studenten, heb ik
de volgende vraag. Is de BBB bereid om bij alles wat nu voorkomt als het
gaat om curriculumherziening, zeker bij het vak Nederlands, te kijken
wat een belemmering vormt om het leesplezier waar veel kinderen vanuit
groep 8 mee binnenkomen op de middelbare school ... Wat zou men ten
behoeve van het vak Nederlands kunnen doen, of misschien niet meer
moeten doen? We hebben het veel over focussen op basisvaardigheden, maar
we vergeten een beetje dat die basisvaardigheden in een contextrijke
omgeving moeten plaatsvinden, waarbij leesplezier vooropstaat. Dat was
weer een lange inleiding, voorzitter, ik realiseer het me.
De voorzitter:
Ik wou net aan u vragen waar het vraagteken ging komen.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
U snapt de vraag.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank voor de vraag. Ik zie zeker dat het leesplezier afneemt. Dat heeft
verschillende oorzaken. Er zijn natuurlijk enorm veel experts en
deskundigen die allerlei oorzaken naar voren brengen, van te veel op
TikTok en YouTube tot te weinig interessante boeken. Ik denk dat je zou
moeten kijken naar wat een kind interessant vindt om te lezen, dus naar
rijke teksten die binnen hun interesses liggen. Natuurlijk gaat het ook
om kennis. Door lezen krijg je ook kennis. Daar moet zeker naar gekeken
worden. Ik denk dat het gewoon heel belangrijk is dat kinderen weer
plezier krijgen in lezen, zoals ik vroeger ook alle boeken van Thea
Beckman, Jan Terlouw en Evert Hartman verslond. Dat moet weer terug. Ik
vind het zo zonde om te zien dat kinderen dat tegenwoordig allemaal niet
meer zo interessant lijken te vinden, al zijn er natuurlijk ook nog
uitzonderingen.
Ik denk echt dat dit geen onderwerp van links of rechts is. Dit is echt
een onderwerp waar wij in de commissie volgens mij met z'n allen achter
staan. Het onderwijs moet echt beter worden in Nederland, en
leesvaardigheid is daar zeker een onderdeel van.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar de heer Soepboer voor zijn inbreng.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Opgroeien tot wie je bent en iets worden,
gebeurt natuurlijk zelden zonder de hulp van anderen. Zelfs Plato moest
het leren van Socrates. Wat ik wil zeggen, is: bijna iedereen heeft een
leraar. Een leraar zijn voor iemand, is het mooiste wat er is. Het is
geweldig om mensen te inspireren, om mensen kritisch na te leren denken
en nieuwe vaardigheden aan te leren, om een voorbeeld te kunnen zijn, om
het verschil te kunnen maken en om samen te werken met andere
gepassioneerde collega's aan de ontwikkeling van onze kinderen. Ik zou
iedereen aanraden om leraar te worden. Het is in de basis gewoon echt
een prachtig vak. En toch zien we tekorten; niet overal, en zeker niet
overal in dezelfde mate, maar ze zijn er. Daar liggen meerdere oorzaken
onder. Een daarvan is mijns inziens dat mijn vak is veranderd, dat het
steeds verder van de basis af is komen te staan. Ik heb het met eigen
ogen kunnen zien. De mensen die nog langer in het onderwijs hebben
gewerkt, zullen het ook herkennen, denk ik. We vertrouwen tegenwoordig
liever op bergen administratie en twijfelachtige toetsing dan op de
expertise van bekwame professionals. Vakleraren zijn op veel scholen
verworden tot coaches die meer begeleiden dan klassikaal lesgeven. Ze
worden overladen met taken die een functie hadden moeten zijn en hebben
steeds minder tijd voor de leerling.
Doorgeslagen schaalvergroting heeft er bovendien voor gezorgd dat de
afstand tussen de leerkracht en het bestuur groter is dan ooit. Het
resultaat: de zeggenschap van leerkrachten bestaat in de praktijk amper,
bijvoorbeeld als het gaat om de verdeling van middelen. De leerkracht is
buiten spel gezet. Toch staat duidelijk in ons hoofdlijnenakkoord:
zeggenschap van schoolleiders en betrokkenheid van leraren bij de
besteding van middelen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: hoe gaat
ze dit concreet handen en voeten geven?
Over doorgeslagen regelgeving of schaalvergroting gesproken: de Kamer
heeft op 3 december de motie-Soepboer/Ceder aangenomen, met brede steun
van onder andere drie coalitiepartijen, om de onderwijsregio's terug te
brengen tot de stimuleringsregeling voor regionale samenwerking, zonder
extra bestuurslagen en governancestructuren. Graag hoor ik van de
staatssecretaris welke concrete stappen er tot nu toe al zijn gezet om
deze motie uit te voeren. Ik heb ook de Kamerbrief gelezen, dus ik wil
graag een zo concreet mogelijk antwoord van de staatssecretaris. Voor
Nieuw Sociaal Contract moeten in het Herstelplan kwaliteit onderwijs
daarom de leraar en het leraarsvak een belangrijke plaats innemen. De
leraar moet weer centraal komen te staan. Werkdrukverlaging,
terugdringen van de overladenheid, afspraken om het leraarsvak meer
cachet te geven: dat zijn de zaken die wij daar allemaal in
terugverwachten, en ook hoe de politiek daar centraler op zou kunnen
sturen. Denk bijvoorbeeld aan landelijke afspraken over een
opslagfactor. Hoe denkt de staatssecretaris daarover?
Voorzitter. De afgelopen tijd dienden wij een aantal richtinggevende
moties in, die aangenomen zijn. Graag horen wij concreet van de
staatssecretaris of van de minister wat de precieze stand van zaken is,
bijvoorbeeld over de inspanning van de staatssecretaris bij de
cao-onderhandelingen in het vo voor een maximale lesurennorm. Graag
horen wij concreet wat de inspanning van de staatssecretaris is
geweest.
Ten tweede. Hoever bent u met het nieuw leven inblazen van het
professioneel statuut en het zoeken naar aanvullende mogelijkheden om de
autonomie van individuele leraren te vergroten? Wat heeft u precies
gedaan? Wat kunnen we de komende tijd verwachten?
Ten derde. Heeft u al een update over hoever het is met de stok, met het
terugdringen van de overladenheid in het nieuwe curriculum?
Voorzitter. Ik ben aangekomen bij het slot van mijn betoog. Ik wil
alleen het volgende nog op uw harten drukken, zeg ik tegen de
bewindspersonen. Richt uw focus op het sturen op lastenverlichting en
werkdrukverlaging. Kom in het herstelplan met concrete voorstellen die
het vak van docent weer centraal stellen en aantrekkelijk maken. Mochten
die er niet in zitten, dan zal mijn fractie in moeten grijpen. Laat ons
alstublieft met elkaar het mooiste vak dat er is, nog mooier
maken.
Dank u wel.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik ga geen lange inleiding houden, want dezelfde vraag die ik aan de VVD
en de BBB heb gesteld, heb ik ook voor de heer Soepboer van NSC. Is NSC
bereid om mee te denken over boetes voor de detacheringsbureaus, zodat
scholen makkelijker gedetacheerde docenten in dienst kunnen nemen?
De heer Soepboer (NSC):
Wat ik zie, mevrouw Pijpelink, is dat wanneer er te veel flexkrachten
zijn die niet gebonden zijn aan een school, dit in de praktijk betekent
dat dit de werkdruk en de werklast op de schouders van de docenten die
wel verbonden zijn aan de school, groter maakt. Dat betekent dus ook dat
zij extra administratief werk moeten doen, extra naar vergaderingen
moeten, enzovoorts. Dat zien wij zeker. Wij zijn dan ook zeker bereid om
met u mee te denken. Ik wil het dan wel graag breder bekijken. Wat
gebeurt er in andere sectoren? Hoe zit het in de zorg? Al die dingen
moeten we wel heel goed tegen elkaar afwegen. Maar ik steun u in uw
strijd om het aantal leraren dat verbonden is aan een school, groter te
maken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Uppelschoten.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dank u wel, meneer de voorzitter. De leraren, en ik wil me dan toch
beperken tot de kwaliteit van de leraren. Volgens ons is het van belang
om te stellen dat de kwaliteit van het onderwijs bepaald wordt door de
kwaliteit van de leraren. We hebben het over heel veel dingen, maar de
docent die voor de klas staat, bepaalt eigenlijk de kwaliteit van het
gegeven onderwijs. De kwaliteit wordt volgens ons bepaald door vier
dingen: vakkennis, didactische vaardigheden, pedagogische vaardigheden
en de professionele vrijheid die een docent heeft om in de klas te doen
wat hij denkt dat goed is.
Door het lerarentekort wordt een beroep gedaan op zijinstromers. Er is
een veelheid aan cursussen ā die 384 is net al genoemd ā waarbij je je
onderwijsbevoegdheid kunt halen. Het is echter de vraag of deze
stoomcursussen de vakkennis opleveren die nodig is om een goede leraar
te worden. Voor de PVV is het doel van de school in de eerste plaats het
opdoen van gedegen kennis, kennis die dan wel in ruime mate aanwezig
moet zijn bij de leraren. Hij is degene die de leerling in staat stelt
om zich te verheffen en hij is de sleutelfiguur in het
emancipatieproces. Het mag niet zo zijn dat hij of zij zich vooral een
opvoeder vindt, en niet degene die enthousiast bezig kan zijn met de
inhoud van zijn vak en voor de leerling een onbekende wereld kan
ontsluiten.
Door nonchalant om te gaan met de beroepseisen van de leraar creƫren we
een groot probleem voor de toekomst. Het is nodig om juist een
hoogwaardiger beroepsperspectief te creƫren voor de leraar. We hebben
het net al genoemd: de startende, de vakbekwame en de expertleraar. Dit
zou een mooi traject zijn voor ambitieuze leraren die zich steeds verder
willen bekwamen in hun vak, in datgene wat ertoe doet, namelijk een
goede docent zijn voor de klas. Leraar word je niet zomaar, en dat
moeten we vooral zo houden. Daar is juist een zware beroepsopleiding
voor nodig, net als in het buitenland. Voor onze jongeren zijn de best
geschoolde mensen nodig. Samenwerking tussen onze scholen en de
opleidingsinstituten is dan ook noodzakelijk, waarbij leren in de
praktijk een belangrijk onderdeel van het opleidingstraject hoort te
zijn. De universitaire lerarenopleiding hoort een duidelijke relatie te
hebben met de lerarenopleiding in het algemeen. De beste en meest
getalenteerde studenten zouden zich aangetrokken moeten voelen tot het
docentschap. Zeker voor de opleiding tot expert en vakdidacticus is het
van belang dat er verbinding is met de universitaire studiepoot. Het kan
niet zo zijn dat er een grote groep leraren is die geen ervaring heeft
met een universitaire opleiding op het eigen gebied.
Daarnaast moeten we stoppen met het idee van de leraar als coach en ons
richten op het vakmanschap. Het onderwijs heeft geen behoefte aan vage
rollen of modieuze trends die losstaan van wetenschappelijk onderbouwde
methoden. Het onderwijs moet gebruikmaken van wat bewezen werkt. Dat
betekent het inzetten van effectieve, op bewijs gebaseerde strategieƫn
die opbrengstgericht bijdragen aan de leerprestaties van leerlingen. Dat
betekent, als ik het zo mag zeggen, onderwijsveroudering in plaats van
-vernieuwing, dus degelijk klassikaal onderwijs, met directe instructies
in een ordelijke en veilig gestructureerde omgeving, waarbij hoge
verwachtingen de norm zijn, met verwachtingen die ook gehandhaafd worden
en geen loze kreten zijn. Goed onderwijs is niet ingewikkeld.
Het lijkt trouwens wel alsof we vergeten zijn dat het beroep van leraar
ook een praktische kant heeft. De leraar moet goed kunnen uitleggen. Hij
moet klassenmanager wezen en kunnen begrijpen waarom leerlingen moeite
hebben met het begrijpen van bepaalde zaken. De nadruk die in de
opleiding wordt gelegd op reflectie ā dat is naar mijn mening vaak een
lege reflectie ā is contraproductief als het gaat om het krijgen van een
professionele en effectieve leraarshouding. Alle tijd die nu wordt
ingezet voor het verrichten van onderzoek ā als je de verslagen van die
onderzoeken leest, denk je: waar gaat het in godsnaam over en wat draagt
het bij aan de kwaliteit van het onderwijs? ā kan beter besteed worden
aan het beheersen van de kennisbasis van het vak. Stages hebben alleen
zin als er voldoende en goede feedback wordt gegeven en er opnieuw
geoefend kan worden in vergelijkbare situaties. Zo kan de opleiding
verbeterd worden.
Er is de afgelopen jaren veel geĆÆnvesteerd in de beroepsgroep, maar ook
de beroepsgroep zelf heeft baat bij hoge verwachtingen. De lat verlagen
om op korte termijn kwantitatieve tekorten op te lossen, zal in de
toekomst kwalitatieve tekorten veroorzaken.
Dan nog een noodkreet: ik hoop dat we meer eigenwijze scholen krijgen,
met eigenwijze leraren en een eigenwijze schoolleiding die zelf gaan
bepalen wat de kwaliteit van het onderwijs is.
Om terug te komen op de zzp'ers: wij zijn helemaal niet voor zzp'ers,
omdat zzp'ers niet de dragende krachten van een school worden, terwijl
een school wel dragende krachten nodig heeft. Mensen die daar een tijdje
zijn en vervolgens weer vertrekken, ook omdat ze een hoger salaris
hebben, vinden wij eigenlijk helemaal niet goed; laat ik het op die
manier zeggen.
Dank u wel, meneer de voorzitter.
De heer Kisteman (VVD):
Even over die zzp'ers. Is de PVV er voorstander van om alle zzp'ers in
het onderwijs af te schaffen?
De heer Uppelschoten (PVV):
Nou, dat zijn meteen hele woeste dingen, maar ik zou er wel naar streven
dat er zo weinig mogelijk zzp'ers komen. De scholen hebben immers
behoefte aan mensen die kiezen voor het vak en de school willen dragen,
en er niet alleen zijn om, zoals vroeger werd gezegd, hun uurtjes te
draaien en dan weer weg te zijn. Dat is absoluut niet goed voor een
school, en voor de leerling trouwens al helemaal niet.
De heer Kisteman (VVD):
Wat verstaat de PVV dan onder "zo weinig mogelijk"? Wat wil de PVV
dan?
De heer Uppelschoten (PVV):
Het zou het mooiste zijn als de school gedragen wordt door de mensen die
in vaste dienst zijn. Maar die situatie bestaat niet. Er zijn nu zzp'ers
die daar om verschillende redenen werken, misschien omdat het wat
kleinere banen zijn, ze een hoger salaris krijgen of niet zo betrokken
hoeven te zijn bij de school. Maar dat is voor de school en de
leerlingen eigenlijk geen goede oplossing. Ik kan niet zeggen: we gaan
er in Ć©Ć©n klap mee stoppen. Maar ik zou er wel naar streven dat het er
zo weinig mogelijk zijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Uppelschoten. U heeft nog een interruptie, meneer
Kisteman?
De heer Kisteman (VVD):
Is de PVV het dan met de VVD eens dat we eerst gewoon eens in beeld
moeten brengen waarom leraren kiezen voor detachering, in plaats van
voor het in loondienst zijn bij een school? Wat is de reden waarom een
leraar daarvoor kiest? Moeten we dat niet eerst in beeld brengen voordat
we het kind met het badwater weggooien?
De heer Uppelschoten (PVV):
Het is mooi om dingen te onderzoeken, maar ik denk dat er toch wel een
soort consensus is over de reden waarom mensen als zzp'er op een school
werken. Scholen hebben gewoon een vaste groep docenten nodig die de
school willen dragen, in plaats van daar even te werken.
De heer Stoffer (SGP):
Die laatste noodkreet over zzp'ers in het onderwijs delen wij met de
heer Uppelschoten. Het is geen makkelijke opgave; dat begrijp ik. Maar
goed, je moet wel ergens beginnen. Meneer Uppelschoten heeft veel
ervaring in het onderwijs. Hij heeft wellicht nadat hij uit actieve
dienst in het onderwijs stapte, ook dingen zien veranderen. Heeft hij
misschien een suggestie voor een eerste stap om dit weer terug te
dringen, terug te brengen?
De heer Uppelschoten (PVV):
Die stap zou zijn dat het heel plezierig moet zijn om op een school te
werken, dat je met een groep collega's gaat werken die voor jou ook
stimulerend is, zodat het werken als leraar weer heel aantrekkelijk is.
Over de professionele vrijheid hebben we het gehad. Die zou moeten
terugkomen, net als de steun van de schoolleiding. Er wordt gepraat over
het voeren van moeilijke gesprekken met de ouders. Die zijn er, maar dan
weet je dat je gesteund wordt door de schoolleiding. Het zou zo moeten
zijn dat leraar zijn onderdeel is van je leven, dat je daar trots op
bent en dat je dat niet even doet om geld te verdienen. Ik bedoel dat
dat jouw identiteit wordt. Maar dan moet je ook met een groep mensen
gaan werken die dat ook uitstraalt, zodat je blij bent dat je daar bij
kunt horen. Dat is makkelijk gezegd, maar hoe je die sfeer weer
terugkrijgt op een school, is een stuk moeilijker.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik wil toch even markeren dat het fijn is om te horen dat er nu een
woordvoerder van de PVV is in de Kamer die uit het onderwijs komt en die
daar met liefde over spreekt en het niet heeft over "linkse leraren die
kinderen indoctrineren", zoals in het verkiezingsprogramma staat. Dat is
bedoeld als compliment, maar ik wil dat toch even markeren.
En dan heb ik ook een vraag over het advies van de Onderwijsraad. Hoe
denkt de heer Uppelschoten daarover? Zij zeggen dat de bekwaamheidseisen
van lerarenopleidingen veel duidelijker moeten zijn en getoetst moeten
worden. Ik ben benieuwd of hij dat steunt en of hij ook vindt dat het
kabinet daar zo snel mogelijk mee aan de slag moet.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik steun in ieder geval het idee dat er duidelijke eisen komen voor de
beroepsgroep leraren. Ik zou het goed vinden als er een organisatie komt
die namens de leraren kan praten, maar die er ook op toeziet dat aan die
beroepseisen voldaan wordt en dat daaraan voldaan blijft worden. Ik
bedoel dat er een systeem komt van verplichte nascholing en dat dat
consequenties kan krijgen voor het wel of niet als leraar kunnen blijven
opereren.
Er was net een discussie over Ć©Ć©n instituut voor de lerarenopleiding. We
zouden het ook goed vinden als er een landelijk instituut komt dat
toeziet op de lerarenopleiding. Ik schrik wel van de verschillende
invullingen die gegeven worden aan de lerarenopleiding wat betreft de
vraag wat een goede leraar is. Dan denk ik dat er ook een professionele
discussie moet plaatsvinden over wat wij met z'n allen vinden dat een
goede leraar is. Dan is het niet een hobby van een bepaalde opleiding
hoe een leraar wordt opgeleid. Wat dat betreft zou er meer regie van de
overheid mogen zijn.
De voorzitter:
U heeft nog een vraag van mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Nee, daarmee is mijn vraag al beantwoord.
De voorzitter:
Die vraag is al beantwoord. Als u uw microfoon wil uitzetten, meneer
Uppelschoten, dan gaan we over naar de laatste spreker van de zijde van
de Kamer. Dat is de heer Stoffer namens de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Dank, voorzitter. Werken met de Toekomst: met die kersverse campagne
willen het ministerie en het onderwijsveld een positief maar realistisch
beeld geven van het leraarschap. Het positieve en realistische deed me
denken aan de dichtregels van docent Ida Gerhardt, die sprak van "mijn
prachtige, mijn hondse baan". De SGP hoopt dat veel nieuwe mensen zich
geroepen weten om met dit prachtige werk de toekomst van ons land te
dienen. Het is mooi dat we inmiddels kunnen zeggen dat de leraar
financieel gezien in ieder geval geen hondse baan meer lijkt te
hebben.
Voorzitter. Voor de aantrekkelijkheid van het vak blijft de status van
het leraarschap een hoofdrol spelen. Ik heb daaraan een bijdrage willen
leveren met mijn motie om de ervaring met lesgeven meer gewicht te geven
bij lerarenopleiders, leidinggevenden en inspecteurs. De SGP begrijpt
dat het kabinet niet nu al een uitgewerkt plan heeft, maar we zouden wel
graag iets willen horen over hoe de uitwerking gaat gebeuren. Ligt dit
het komende halfjaar uitdrukkelijk op de tafel bij het herstelplan en is
daarbij bijvoorbeeld ook de inspectie betrokken?
De rol van de overheid is ook cruciaal als het gaat om het aanwakkeren
van de status van het onderwijs. De SGP is kritisch op de vloed aan
plannen die op het onderwijs blijft afkomen. Neem nou het aangekondigde
wetsvoorstel over strategisch personeelsbeleid. Schoolleiders vrezen
vooral meer werkdruk en weinig rendement. Mijn vraag is: waarom gaat het
kabinet hier toch mee door?
Ik noem hier ook de rol van het professioneel statuut. Dat is een fraaie
gedachte, maar het onderzoek laat zien dat het nauwelijks leeft en dat
weinigen er het nut van inzien. Moeten we dan niet de conclusie durven
trekken dat we in ieder geval niet op deze manier verder moeten?
Voorzitter. De rode draad in alle brieven uit het onderwijsveld is de
kritiek op het voorstel om de pabo te splitsen. Het is duidelijk dat dit
voorstel in ieder geval om veel zorgvuldigheid vraagt. De SGP heeft
daarom behoefte aan meer informatie over de gevolgen. In de brieven
wordt heel stevig beweerd dat het voorstel een groot probleem oplevert
voor de mobiliteit van leraren en voor vervanging bij ziekte. Hoeveel
mobiliteit is er eigenlijk tussen de kleutergroepen en de hogere
groepen? Klopt de indruk dat dit eigenlijk maar heel beperkt het geval
is? In dat geval zouden de gevolgen niet dramatisch hoeven te
zijn.
De keuze van de leeftijdsgrens is een belangrijk punt. Ideeƫn om die bij
groep 5 te leggen, wekken bevreemding. Het voorstel van de splitsing
draaide namelijk helemaal om de positie van kleuters. In 2018 pleitte de
Onderwijsraad daarom voor het invoeren van een cluster "jonge kind",
waarin zowel de voorschoolse periode als de kleuterfase zit, en een
overloop naar het schoolse leren in groep 3. Neemt de staatssecretaris
dit advies nadrukkelijk mee?
De SGP hoort ook graag welke mogelijkheden de staatssecretaris ziet om
de huidige praktijk nog gunstiger te maken voor jongens. Het viel mij
bijvoorbeeld op dat nog niet alle opleidingen een vrijwillige
kleuterstage hadden. Hoe is dat nu? Hebben studenten de vrijheid om geen
kleuterstage te volgen? Zouden bestuurlijke afspraken over zulke punten
nuttig kunnen zijn?
Tot slot vraag ik me af of het uitvoeren van een experiment een goede
tussenstap kan zijn om ervaring op te doen. Dat gaat verder dan de
eerdere pilots en het biedt meer inzicht dan een theoretisch onderzoek.
Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter. Bij de onderwijsregio's wil de staatssecretaris stevig
doorstomen. Inmiddels spreekt ze zelfs over het bieden van een langjarig
perspectief. De Kamer heeft echter uitgesproken dat er eerst sprake moet
zijn van een gedegen, onafhankelijke evaluatie. Dat onderzoek gebeurt de
komende twee jaar. Mijn vraag is hoe de staatssecretaris haar ambities
afstemt op dit gegeven. Kunnen we ervan uitgaan dat er geen wezenlijke
stappen gezet worden voordat we hier in de Kamer een debat hebben
gevoerd over de evaluatie?
Voorzitter, tot slot. Er wordt veel werk verzet om de situatie van
leraren te verbeteren. Soms zie je door de bomen het bos bijna niet
meer. Daarom heb ik vorig jaar gevraagd om een compact overzicht van
alle maatregelen, waarin je eenvoudig de voortgang kunt aflezen. Ik snap
dat dat een makkelijke vraag is en een moeilijk antwoord. De
staatssecretaris was destijds enthousiast, maar ik lees er nog niets
over in de stukken. Mijn vraag is of zij zou kunnen toelichten hoe en
wanneer dit vorm gaat krijgen.
Dat was het, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Het lukt zelden om precies op de tijd uit te komen, maar het is u
vandaag gelukt. Mijn complimenten.
De heer Stoffer (SGP):
Een 10!
De voorzitter:
Ik zie geen vragen meer van de zijde van de Kamer. Dan komen we aan het
einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik ben van plan om te schorsen
tot 11.30 uur. Ik zeg erbij dat ik voornemens ben om het debat daarna
ook af te ronden, dus geen aparte lunchschorsing meer te doen. Dan weet
u dat alvast. Mocht u nu al trek hebben, dan kunt u daar rekening mee
houden.
De vergadering wordt van 10.56 uur tot 11.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Nog even een punt van orde. Mijn idee was inderdaad om tot 11.30 uur te
schorsen. Als dat echt een probleem is ā dat hoor ik namelijk zowel van
de linker- als van de rechterzijde ā dan schors ik tot 11.40 uur, want
ik zal een besluit moeten nemen.
De vergadering wordt van 10.57 uur tot 11.40 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen het commissiedebat Leraren voor de eerste termijn van de
zijde van het kabinet. Ik geef als eerste het woord aan de
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij zal ook even
de blokjes van de minister noemen, die daarna het woord krijgt. Het
woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank u wel. Ik begin direct met de huishoudelijke
mededelingen. Mijn collega Bruins zal straks zijn onderwerpen behandelen
aan de hand van twee blokjes: de lerarenopleidingen en de
professionalisering. Zelf zal ik ingaan op de volgende blokjes: aanpak
lerarentekort, professionalisering en tot slot een blokje overig.
Dit debat is misschien wel een van de hoogtepunten van het jaar. Dat is
niet omdat het gaat over gemakkelijke thema's of omdat het allemaal
rozengeur en maneschijn is, maar dit is wel een van de onderwerpen die
ons allemaal na aan het hart liggen. Ik merk dat keer op keer bij de
Kamer en dat geldt ook voor ons als bewindspersonen. Heel veel wat naar
voren is gebracht, herken ik. Heel veel wat naar voren is gebracht
betreft ook onderwerpen waar we met elkaar keihard aan werken.
Als je het hebt over werken in het onderwijs, dan is het werken met en
voor de toekomst van Nederland. Het is werken aan de ontwikkeling van
leerlingen en van jezelf. Het is ervoor zorgen dat kinderen en jongeren
met plezier naar school gaan en dat je zelf met een goed gevoel
thuiskomt. Het is leerlingen elke dag weer iets nieuws leren, terwijl je
zelf kunt rekenen op een serieus salaris. Kortom, werken in het
onderwijs is betekenisvol op heel veel vlakken. Dit is wat duizenden
onderwijsprofessionals elke dag motiveert om het verschil te maken voor
alle leerlingen en studenten, en dat is niet niks.
Met de landelijke campagne die we gisteren hebben gelanceerd, laten we
zien dat het onderwijs dƩ plek is waar je het verschil kan maken in het
leven van kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Het is van groot belang
dat we aan Nederland laten zien wat voor prachtberoepen er in het
onderwijs te vinden zijn en wat voor impact onze leraren en
schoolleiders en ondersteunend personeel maken. Ik nodig iedereen uit om
een kijkje te nemen op de website werkeninhetonderwijs.nl.
We hebben namelijk nog steeds te maken met grote tekorten aan vooral
leraren en schoolleiders, die de kwaliteit, continuĆÆteit en
kansengelijkheid van ons onderwijs onder druk zetten. Die tekorten zijn
niet gelijk verdeeld en zullen de komende tien jaar aanhouden en zelfs
verergeren. Dit stelt scholen voor een enorme uitdaging, die het school-
en bestuursniveau overstijgt. Het vraagt om samenwerking en
solidariteit, zoals ik vaker heb aangegeven, en om krachtenbundeling in
plaats van concurrentie op leraren en leerlingen.
Het afgelopen jaar zijn er door samen te werken mooie resultaten
geboekt, die bijdragen aan meer leraren voor de klas, meer studenten die
goed opgeleid worden, regionale samenwerking en een aantrekkelijk
beroep. Er zijn bijvoorbeeld circa 2.300 zijinstromers bij gekomen. Voor
meer dan 900 onderwijsondersteuners is subsidie aangevraagd om hen op te
leiden tot leraar. Op het gebied van professionalisering ontvangen meer
dan 5.000 leraren komend jaar de lerarenbeurs. De komende tien jaar
volgen 60.000 leraren een professionaliseringstraject via de Nationale
Aanpak Professionalisering van Leraren. Dat is toegekend vanuit het
Groeifonds. Collega Bruins zal daar uitgebreider op ingaan.
Op het gebied van regionale samenwerking hebben we een landelijk dekkend
netwerk van 50 onderwijsregio's gerealiseerd, waarin door opleiders,
bestuurders, schoolleiders en leraren wordt samengewerkt aan een
goedlopende regionale arbeidsmarkt. We zien dat goede voorbeelden door
steeds meer onderwijsregio's worden geĆÆmplementeerd en opgeschaald. Zo
worden invalpools voor het primair onderwijs doorontwikkeld en worden nu
ook zogenaamde mobiliteitsteams in het voortgezet onderwijs opgezet. Dat
zijn eigenlijk ook invalpools, maar het beestje heeft een andere naam
gekregen. De scholen kunnen zo beschikken over invalkrachten en leraren
die flexibel kunnen werken en ervaring opdoen op verschillende scholen.
Onderwijsregio Utrecht-stad bijvoorbeeld biedt een minor gespecialiseerd
onderwijs aan om de tekorten in het speciaal onderwijs terug te brengen.
Door samenwerking tussen de lerarenopleidingen en scholen vinden theorie
en praktijk elkaar nog veel beter.
Op het gebied van het werven van nieuwe leraren en schoolleiders worden
er verschillende initiatieven uitgevoerd in allerlei regio's. Zo kunnen
geĆÆnteresseerden een kijkje nemen in een klas, op openscholendagen.
Potentiƫle schoolleiders in de regio Zwolle kunnen via het
oriƫntatieprogramma Leidinggeven in het onderwijs een dag meelopen met
ervaren schoolleiders. Dit is maar een selectie, maar wel een selectie
van concrete en waardevolle resultaten die de komende jaren worden
doorontwikkeld in het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs.
Zoals aangekondigd in het regeerprogramma, willen we werken aan de basis
van kwalitatief goed onderwijs voor alle leerlingen. Dit doen we met het
herstelplan, waar ik zojuist ook aan refereerde. Hierin leggen we de
focus op goede onderwijskwaliteit, goed onderwijspersoneel en
belangrijke randvoorwaarden om dat te kunnen realiseren, zoals
bekostiging en sociale veiligheid. Om tot dit herstelplan te komen, zijn
niet alleen maatregelen nodig vanuit Den Haag, maar ook vanuit
werkgevers, leraren en schoolleiders zelf. Samen met sociale partners
maken we dan ook goede afspraken voor het herstelplan. En dat is ook de
reden waarom we in het voorjaar van 2025 bij u daarop terug komen, want
we zijn nu volop bezig met het voeren van die gesprekken. Daarnaast
spreken we, naast het feit dat we spreken met vertegenwoordigers van
verschillende groepen, uiteraard ook rechtsreeks met heel veel leraren,
schoolleiders, leerlingen, ouders, bestuurders en andere professionals
in en om het onderwijs. Hun ervaringen zijn van groot belang bij het
uitwerken en uitvoeren van een goed herstelplan. En zoals gezegd: in het
voorjaar van 2025 deel ik het uitgewerkte Herstelplan kwaliteit
funderend onderwijs met uw Kamer.
Voorzitter. In de brief van december hebben wij uw Kamer ingelicht over
de voortgang van de lerarenstrategie. Afgelopen jaar heeft onze inzet
weer geleid tot positieve resultaten, en tegelijkertijd moeten we ook
concluderen dat we er nog niet zijn. De komende jaren blijven de
uitdagingen groot. Met het herstelplan, de campagne en heel veel andere
acties, waaronder ā dat is misschien iets wat je niet direct koppelt aan
het lerarentekort ā het werken aan een actueel en goed curriculum,
willen we de volgende stap zetten in het tegengaan van en omgaan met
tekorten. Want uiteindelijk zijn zo'n lesprogramma en het curriculum
belangrijke instrumenten voor leraren om daar verder mee aan de slag te
kunnen gaan. Samen met het onderwijsveld en uw Kamer zetten we de
volgende stappen, met steeds dat doel voor ogen: voldoende,
goedopgeleide leraren die werken met en voor de toekomst van ons mooie
land.
Dan ga ik nu graag in op de vragen, voorzitter. Zoals gezegd heb ik de
blokjes aanpak lerarentekort, professionalisering/vakmanschap en overig.
Ik begin met een vraag van mevrouw Pijpelink van GroenLinks-PvdA over de
vorderingen van het Deltaplan, ook in het licht van de aangenomen motie
daarover. In het hoofdlijnenakkoord en in het regeerprogramma heeft het
kabinet aangekondigd te komen met een Herstelplan kwaliteit funderend
onderwijs, waarbij het borgen van voldoende en kwalitatief goed
onderwijspersoneel een van de drie pijlers is. We trekken in dit
herstelplan samen op met alle betrokkenen in het onderwijs. In het
voorjaar van 2025 ā dat is dus over een paar maanden ā informeren wij uw
Kamer over het herstelplan. Voor de begrotingsbehandeling heb ik uw
Kamer in een hoofdlijnenbrief geĆÆnformeerd over de hoofdlijnen hiervan.
To be continued, zou ik willen zeggen.
Nog een vraag van mevrouw Pijpelink, over het meten van tekorten: hoe
berekenen we die tekorten precies, en worden extern ingehuurde docenten
ook meegerekend of alleen leraren die echt in dienst zijn bij een
school? Die extern ingehuurde docenten worden meegenomen in de meting,
maar gelden als een tekort, om het zo maar te zeggen. De tekorten in het
p.o. , vo en mbo worden via een online vragenlijst door Centerdata
uitgevraagd op schoolniveau. En scholen geven de openstaande vacatures
aan, maar ook de zogenaamde verborgen tekorten. Dat zijn tekorten die
niet naar tevredenheid of uit nood zijn ingevuld . Dat zou dus door
extern ingehuurde docenten kunnen zijn, of door mensen die niet bevoegd
zijn. En dat wordt dus op die manier weergegeven. Dat is dus vrij
transparant.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Pijpelink daar een vraag over heeft.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Allereerst even de vraag: hoeveel interrupties hebben we?
De voorzitter:
De insteek is om hetzelfde aantal aan te houden als in de eerste
termijn, dus vier interrupties per persoon.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
OkƩ, dank u wel, voorzitter.
Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Sorry, excuus. Volgens mij lopen we qua tijd aardig op schema. Ik zou
dus willen vragen om zes interrupties toe te staan. Dat geeft ons wat
meer ruimte om vragen te stellen, aangezien er ook twee bewindspersonen
zijn.
De voorzitter:
Ik ben bereid daarin mee te gaan, maar wel onder de voorwaarde dat de
introductieteksten bij vragen echt een stuk korter moeten dan die van de
eerste termijn. Ja? Ik kijk naar niemand persoonlijk, hoor. Goed. Een
uitdaging voor uw eerste interruptie, mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Zeker, dat blijft de aard van het beestje. Nee, het is terecht.
Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik vind dit namelijk
wel heel interessant. Ik vind het ook een terecht punt dat deze
vacatures leiden tot een groter tekort. Maar is de staatssecretaris het
met onze fractie eens dat we hier dus een areaal aan bevoegde docenten
hebben? Ze hebben de opleiding achter de rug en ze zijn bevoegd. Het is
het eerste blik dat we in de voorraadkast tegenkomen volgens mij. Is zij
het met ons eens dat we die groep, dus zowel de docenten die werken via
dat soort detacheringsbureaus als de scholen, moeten helpen om hen in
een dienstverband aan die scholen te gaan verbinden, ook om de werkdruk
te verlichten bij de anderen? Mijn vraag is: is de staatssecretaris
bereid om nog eens goed naar dit eerste blik, de bevoegde docenten, te
kijken?
Staatssecretaris Paul:
Ik ga straks nog wat uitgebreider op zzp'ers in, maar ik kan er al wel
het volgende over zeggen. Ik deel namelijk wat de Kamer zegt. Mensen die
je tijdelijk in dienst hebt, zijn, nog los van het prijskaartje, geen
dragende krachten, zoals de heer Uppelschoten dat volgens mij mooi zei.
Die dragende krachten heb je niet alleen nodig om te zorgen voor
continuĆÆteit qua lesgeven en voor de kwaliteit van het onderwijs, maar
ook voor de aanpalende taken, of het nu gaat om oudergesprekken,
mentoraten of het organiseren van bepaalde zaken in de school. Die komen
dan bij een kleiner groepje docenten in vaste dienst terecht. Dat moeten
we zien te voorkomen.
Uiteindelijk ā¦ Nu ga ik het toch uitgebreider beantwoorden, maar soit.
Dat is een van de redenen waarom we met een aantal zaken bezig zijn,
waaronder het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid, waarin we onder
andere werkgevers stimuleren en aanzetten tot goed werkgeverschap. Dat
betekent ook dat de randvoorwaarden op een school dusdanig goed moeten
zijn dat leraren daar ook op intekenen. Uiteindelijk zal je altijd
mensen hebben die persoonlijk de afweging maken of ze wel of niet
volgens een bepaalde constructie willen werken. Maar wij stimuleren ā ik
ga het in ieder geval stimuleren ā dat zo veel mogelijk vaste contracten
worden aangeboden door de werkgever. Het kan om van alles gaan. Ik hoor
bijvoorbeeld in gesprekken met leraren ook terug dat meer flexibiliteit
in het lesrooster al kan bijdragen aan meer werkplezier. Ik hoor ook dat
als een werkgever daartoe geneigd is, die waarschijnlijk mensen ook
beter aan zich kan binden. Het draait volgens mij om het gesprek voeren
op school over de vraag: wat heb je nodig om bij mij in dienst te komen
en met plezier je werk te kunnen uitoefenen? Dat delen we.
De voorzitter:
Nog een vervolgvraag van mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank aan de staatssecretaris voor deze beantwoording. Ik denk er echt
hetzelfde over als de staatssecretaris. In een bijzin zei u: even los
van de bedragen. Dat snap ik, omdat het even over de inhoud gaat. Maar
is de staatssecretaris het ook met mij over het volgende eens? Op dit
moment gaat het namelijk om een miljard aan belastinggeld dat naar het
onderwijs gaat, naar die detacheringsbureaus. We horen ook dat er aan
scholen boetes worden uitgedeeld die kunnen oplopen tot ā¬45.000. Moet u
nagaan: een boete van ā¬45.000 om een docent in dienst te nemen. Is de
staatssecretaris bereid om, met de inhoudelijke onderlegger die ze net
zelf aangaf, ook daar kritisch naar te kijken?
Staatssecretaris Paul:
Jazeker. Daar kom ik straks nog even op terug.
De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk heeft nog een interruptie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik denk dat we hier een belangrijk probleem te pakken hebben. We gaan
zelfs docenten die voor de klas staan via een zzp-bureau ā¦ We spreken
dan feitelijk over een tekort, maar er zijn gewoon heel veel docenten
die op die manier aan het werk zijn. Ik denk dat het belangrijk is dat
we naar strategisch hrm-beleid kijken, waarvoor dus ook een wetsvoorstel
wordt voorbereid. Maar dat duurt natuurlijk lang. Ik zou de
staatssecretaris dus ook willen verzoeken om meer daadkracht te tonen en
meer de regie te pakken op dit punt. Kan zij er niet voor zorgen dat de
onderwijsregio's een uitgeklede vorm gaan aannemen? Wat ons betreft kan
dat ook de vorm zijn die de heer Soepboer heeft voorgesteld. Kan zij hen
niet oproepen om een interne pool op te richten, zodat er geen
detacheringsbureaus meer aan te pas hoeven te komen en de
lerarentekorten onderling kunnen worden opgelost, naar voorbeeld van de
regio's Amsterdam en Brabant, waar dat al gebeurt?
Staatssecretaris Paul:
Het goede nieuws is dat dat op heel veel plekken in de onderwijsregio's
nu al gebeurt. We leren weer van de dingen die goed werken op bepaalde
plekken. Dat proberen we uit te rollen op andere plekken. Ik noemde net
al het werken met invalpools of mobiliteitsteams. Dat wordt opgepakt in
verschillende regio's. Wat mij betreft is dat iets wat op heel veel
andere plekken zou kunnen en wellicht ook zou moeten gebeuren. Het punt
is dat die regio's qua problematiek verschillen. Je kunt dus niet
helemaal een one-size-fits-alloplossing bedenken. Maar geloof me: op het
moment dat we goede kansen zien, zorgen we ervoor dat die op andere
plekken ook goed landen en worden uitgevoerd.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Sorry, maar dit klinkt voor mij toch weer als: laat duizend bloemen
bloeien. Ik denk dat we meer regie moeten hebben en dat de
staatssecretaris en het kabinet meer moeten sturen op het onderwijs.
Anders gaat het gewoon zo door. De staatssecretaris kan natuurlijk ook
zeggen: ik stel gewoon in dat alle onderwijsregio's, naar voorbeelden
die dus al bestaan, met een interne pool gaan werken, zodat er geen
zzp'ers meer nodig zijn die via detacheringsbureaus werken. We hebben
het hier namelijk over onderwijsgeld dat daaraan besteed wordt. De
bedragen werden net al genoemd. Die bedragen zijn vele malen hoger voor
ingehuurde docenten. Dat is echt zonde van ons overheidsgeld dat wij
daaraan uitgeven. Dus ik vraag de staatssecretaris of ze daar meer regie
in wil pakken.
Staatssecretaris Paul:
Ik wil daar best meer regie in pakken, in de zin dat ik daar expliciet
het gesprek over aanga. Maar ik ga op dit moment niet toezeggen dat ik
daar een verplichting opleg, juist omdat ik zie dat op heel veel plekken
in die regio's mensen op zoek zijn naar oplossingen die passen bij de
problematiek in hun regio. Er zijn binnen regio's dus afspraken tussen
werkgevers om geen zzp'ers in te huren. Dat gebeurt op ongelofelijk veel
plekken. Ik wil best dat gesprek verder voeren in regio's waar dat niet
gebeurt, om te kijken wat de belemmeringen zijn, maar ik ga hier nu
niet, staande dit debat, een verplichting opleggen aan alle
onderwijsregio's.
De heer Soepboer (NSC):
Ik denk dat we even heel duidelijk moeten zijn. De staatssecretaris
steekt in haar introductie de loftrompet af over de onderwijsregio's.
Dat begrijp ik ook. Maar ze moet straks natuurlijk nog wel even
terugkomen op mijn vraag hoe ze de breed aangenomen motie gaat
uitvoeren. We gaan er nu gemakshalve van uit dat die onderwijsregio's
doorgaan, maar dat gaan ze natuurlijk niet, want die motie ligt er. Ik
wil daar dus zo meteen wat meer over horen.
Dan even over deze discussie. Die gaat nu voornamelijk over het geld,
dus over hoe we dan een pool van flexwerkers zouden kunnen maken, omdat
dan het onderwijsgeld in het onderwijs blijft. Maar het gaat niet alleen
over het geld. Het gaat ook over het principe dat een flexwerker of
iemand uit een invalpool, of welke naam je er maar aan wil geven, niet
verbonden is aan een school en dus niet dragend is in dat team. Dat
hebben we in de eerste termijn ook geconstateerd. Het gaat dus niet
alleen over het geld. Volgens mij zou je juist af moeten willen van
invalpools, flexpools of wat dan ook. Je zou als school zo veel mogelijk
mensen op een vaste basis willen aannemen. Staat het verhaal dat we hier
nu houden over flexpools en invalpools, die duidelijk een soort
noodgreep zijn, dan niet haaks op wat we in de eerste termijn hebben
geconstateerd, namelijk dat we willen dat mensen gewoon op vaste basis
door een school worden aangenomen en hiermee dragend kunnen zijn in zo'n
team?
Staatssecretaris Paul:
Het staat niet haaks op elkaar. Het is en-en: je hebt beide nodig. De
inspanningen zijn er vooral op gericht om a de goede mensen in het
onderwijs te behouden en b meer mensen te verleiden een opleiding te
volgen om in het onderwijs aan de slag te gaan. Allerlei maatregelen
zijn daar behulpzaam voor, zoals ervoor zorgen dat startende leraren
beter worden begeleid enzovoort, enzovoort. Daarnaast wordt op die
plekken waar je tijdelijk nog steeds behoefte zult hebben aan invallers,
of dat nou is vanwege ziekte, verlof of andere omstandigheden, gewerkt
met invalpools. Het is natuurlijk fantastisch dat je het binnen het
onderwijs zelf oplost en dat niet met commerciƫle partijen hoeft te
doen. Het is dus en-en.
De voorzitter:
Heel goed. Vervolgt u uw betoog, staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Dan ga ik door naar een vraag van mevrouw Rooderkerk, D66, over
verkennen of het technisch mogelijk is om meer financiering aan scholen
toe te kennen als ze beter geschoold personeel aannemen. De bekostiging
is sinds de vereenvoudiging van de bekostiging zodanig vormgegeven dat
die begrijpelijk en goed voorspelbaar is voor scholen. Daar hebben we
vorig jaar een aantal slagen in gemaakt. Het toevoegen van het
opleidingsniveau van onderwijspersoneel zou die hele bekostiging en alle
processen daaromheen ingewikkelder maken. Daarbij is het aan de sociale
partners, dus werkgevers en werknemers, om afspraken te maken over de
manier waarop zij functies waarderen. Daar hoort uiteraard ook doorgroei
bij. Dat komt daarbij dus ook aan de orde.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Rooderkerk daar een vraag over heeft.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank voor de beantwoording. Ten eerste zegt de staatssecretaris dat het
aan de sociale partners is. Ook daarop komt wat D66 betreft meer regie
en neemt de minister deel aan de cao-onderhandelingen in het funderend
onderwijs. Dat brengt mij erop dat daartoe in 2022 een motie van D66 is
aangenomen. Ik vroeg me af hoe het met de uitvoering daarvan staat. Maar
ik kom op het punt van de inschaling. Je kunt bijvoorbeeld eraan denken
dat je beter opgeleide leraren beter beloont. Denk bijvoorbeeld aan een
schaal LD. We hebben het gehad over wanneer je vakexpert of
vakdidacticus bent, of academisch opgeleid bent. Je kunt eraan denken
dat je de inschaling op die manier vormgeeft. Ik ben benieuwd hoe de
staatssecretaris daarnaar kijkt. Wil zij wellicht onderzoeken op welke
manier we dat zouden kunnen vormgeven? Ik denk namelijk dat het kan
stimuleren dat we de kwaliteit van leraren vergroten.
Staatssecretaris Paul:
Deels herhaal ik mijn antwoord: dit gaat om afspraken tussen de sociale
partners. Daarnaast heb ik hier ook het nodige over geschreven in de
sturingsbrief. We komen er ook uitgebreider over te spreken in het debat
medio februari. Klopt dat, vraag ik aan mijn ondersteuning. Ja, hoor
ik.
De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk geeft aan dat ze het gevoel heeft dat haar vraag niet
beantwoord is. Wilt u hem eventueel in de tweede termijn
beantwoorden?
Staatssecretaris Paul:
Ja, ik kom er in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Helder. Gaat u verder.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga door naar een vraag van de heer Kisteman van de VVD. Die ging
erover dat geen enkel profiel op de havo direct naar de pabo leidt. Het
klopt dat geen profiel op de havo direct aansluit op de toelatingseisen,
maar het is mogelijk om je vakken zo te kiezen dat je aan die
toelatingseisen voldoet. In dat licht heeft een apart profiel voor de
pabo geen toegevoegde waarde. Deze zaken komen overigens aan de orde bij
loopbaanontwikkeling en begeleiding in mentorgesprekken en dat soort
zaken. Een apart profiel heeft dus wat mij betreft geen toegevoegde
waarde voor dit vraagstuk.
De heer Kisteman (VVD):
Dan vraag ik me af: is dit dan wel of geen probleem? Komen studenten er
tijdig genoeg achter dat er geen sluitend profiel is? Zijn ze hiervan op
de hoogte? Uit de praktijk blijken de ervaringen namelijk wel anders.
Zijn dan niet alle studieloopbaanbegeleiders er goed van op de hoogte
dat dit in de praktijk zo werkt? Ik zei bijna "van dit probleem", maar
dat is het niet.
Staatssecretaris Paul:
Ik moet eerlijk zeggen dat ons niet bekend is dat dit een groot probleem
zou zijn of dat het gaat om grote aantallen. Het is natuurlijk heel
spijtig als een individuele leerling er te laat achter komt. Maar een
apart profiel maken vraagt ook het nodige. Dan moet er dus wel sprake
zijn van een probleem, wil je dat doen. Volgens mij is dat niet aan de
hand. Als de onderliggende vraag is wat we eventueel zouden kunnen doen
in termen van communicatie, wil ik best bekijken of dit explicieter
onder de aandacht kan worden gebracht in het kader van
loopbaanbegeleiding.
De heer Kisteman (VVD):
Als ik het goed heb, was er in het verleden wel de mogelijkheid dat er
op de havo voor zo'n profiel gekozen werd. Die stap kon dus direct
gemaakt worden, zonder specifiek voor die vakken te kiezen. Denkt de
staatssecretaris dan niet dat dit zou bijdragen aan nog meer instroom
bij de pabo?
Staatssecretaris Paul:
Daar moet ik ook in de tweede termijn op terugkomen. Kijk, het punt is
als volgt. Als dit een significant probleem was, dan had het bij ons op
tafel gelegen. Dan hadden we er ook serieus naar gekeken. Maar ik snap
dat de heer Kisteman dit met een reden aanvoert. We gaan er dus nog even
naar kijken. Ik kom erop terug.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter. Ik ga door naar de vraag van de heer Soepboer over wat er is
gebeurd met zijn motie om een maximumlesurennorm te bevorderen in de
cao. Ik heb het verzoek van de heer Soepboer actief overgebracht aan de
cao-partijen. Het mooie is dat de cao-partijen op 18 december
jongstleden een akkoord hebben bereikt en dat ze gezamenlijk gaan werken
aan een raamwerk van ā ik citeer ā "professioneel gesprek en taakbeleid"
voor alle vo-scholen. Daarmee ligt er een gezamenlijke afspraak over een
aanpak van de werkdruk. Een maximumlesurennorm kan daar onderdeel van
gaan uitmaken. De cao-partijen hebben afgesproken om uiterlijk in juni
tot een raamwerk hiervoor te komen, zodat dat eventueel in het nieuwe
schooljaar op scholen geĆÆmplementeerd kan worden. Ik kijk met vertrouwen
uit naar de uitwerking door de lerarenorganisaties en de scholen, de
werkgevers. Zij zijn er dus over in gesprek.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ben blij dat er een akkoord is bereikt op de cao. Ik meen alleen wel
te zien dat die meer gaat over geld dan over werkdruk, al zijn er
natuurlijk een aantal dingen afgesproken ā u noemt het raamwerk ā die
nog moeten komen. Maar dat is eigenlijk ook het enige concrete dat erin
staat. Maar ik ga even terug naar de motie, want daar vroeg ik u naar.
Het dictum zegt niet: verzoekt de minister om deze motie aan de sociale
partners te sturen. U was toen nog de minister. Het dictum van deze
motie is: verzoekt de minister om een zo groot mogelijke inspanning te
leveren om ervoor te zorgen dat er naast de gehanteerde
maximumklokuurnorm tevens een maximumlesurennorm wordt opgenomen in de
cao. Dat komt voort uit het feit dat we mijn motie over het tripartiete
overleg, waarbij de minister dus een rol speelt in de onderhandelingen
en waar mevrouw Rooderkerk ook naar verwijst, niet aangenomen hebben
gekregen, maar deze motie wel. Die roept u op om een maximale inspanning
te leveren om dit voor elkaar te krijgen. Mijn concrete vraag is:
waaruit heeft die maximale inspanning bestaan?
Staatssecretaris Paul:
Die maximale inspanning bestaat eruit dat we het onderwerp onder de
aandacht brengen en daarover in gesprek blijven. Want hierover
verschillen we principieel van mening: dit is een afspraak die door de
sociale partners wordt gemaakt. Ik volg dat op de voet. Daar waar we
behulpzaam kunnen zijn, zullen we dat zijn. Maar het is een afspraak
tussen werkgevers en werknemers. Daarom ben ik blij dat in ieder geval
die basisafspraak is gemaakt in december vorig jaar. Nu lopen er
gesprekken om daar verder handen en voeten aan te geven. Voor de zomer
zal er meer bekend over worden. Dus dat. Punt.
De heer Soepboer (NSC):
ā¦
De voorzitter:
Excuus, dat was het verkeerde knopje aan mijn kant.
De heer Soepboer (NSC):
Dan geef ik toch nog maar een aanvulling. Kijk, het kan natuurlijk zo
zijn dat mevrouw Paul, die inmiddels staatssecretaris is, en ik het
fundamenteel met elkaar oneens zijn, maar als de Kamer in meerderheid
iets aanneemt, dan ga ik er wel van uit dat het op een goede manier
wordt uitgevoerd. In alle eerlijkheid is in gesprek blijven geen
maximale inspanning. Is er dus bijvoorbeeld een schrijven van uw kant,
waarin u als minister, die uitvoert wat de Kamer wil, zegt dat u het op
prijs zou stellen dat dit wordt meegenomen in de onderhandelingen, of
dat u daarvan uitgaat? Zo ja, dan zou ik dat graag zien, want, nogmaals,
een maximale inspanning is meer dan in gesprek blijven. Als zo'n
schrijven er niet is, ga ik ervan uit dat de motie niet is
uitgevoerd.
Staatssecretaris Paul:
We hebben heel regelmatig bestuurlijke overleggen waarin we allerlei
thema's bespreken. Dit thema is daarbij ook aan bod gekomen. Dat gaat
inderdaad om rolvastheid en om het nemen van verantwoordelijkheid, daar
waar dat geƫigend is. Maar het gaat er ook om de andere partijen hun
werk te laten doen, die de verantwoordelijkheid dragen op dit vlak. Daar
komt het op neer.
De voorzitter:
Dan gaat u verder met uw betoog.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga door, voorzitter. Dan heb ik nog een vraag van de heer Soepboer,
over werkdruk. Daarbij zei de heer Soepboer dat voor NSC de leraren en
het leraarsvak centraal moeten komen te staan en dat de werkdruk
verlaagd moet worden. De komende maanden voer ik gesprekken met het
onderwijsveld over het verlagen van de werkdruk en de inzet van de
werkdrukmiddelen. Hopelijk leidt dat tot het vergroten van werkplezier.
Daarbij hanteer ik een brede blik en kijk ik naar alle mogelijke opties.
Op basis daarvan en op basis van de onderzoeken naar administratieve
lasten en werkdrukmiddelen, werk ik verschillende beleidsopties uit. Die
komen voor de zomer, in Q2, naar de Kamer. De twee onderzoeken die
lopen, gaan over administratieve druk in het p.o. en het vo. EĆ©n
onderzoek wordt uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer en het andere
onderzoek door het ministerie zelf. De bevindingen en de beleidsopties
deel ik dus in Q2 met de Kamer.
Dan ga ik door naar de vraag van de VVD waarom zzp'ers in het onderwijs
niet als leraar in dienst willen treden. Eigenlijk heb ik daarstraks, in
antwoord op een vraag van mevrouw Pijpelink, daar ook het nodige over
gezegd. Er is onderzoek gedaan naar de motieven van zzp'ers in het
onderwijs. We hebben dat ook gevoegd bij de lerarenbrief. Een van de
aanbevelingen van het onderzoek is dat schoolbesturen meer doen om
tegemoet te komen aan de wens van sommige zzp-leraren om bijvoorbeeld
meer flexibiliteit. Dat ging dan over flexibiliteit in het rooster,
zodat ze bijvoorbeeld hun werk beter kunnen combineren met zorgtaken.
Soms is het ook iets heel simpels. Een leraar zei tegen mij: als mijn
rooster net iets anders in elkaar zou zitten, zou ik mijn kinderen af en
toe zelf ook naar school kunnen brengen. Dat zijn inderdaad zaken die
daarover naar voren kwamen. Met het wetsvoorstel Strategisch
personeelsbeleid bevorder ik de aantrekkelijkheid van werken in
loondienst en ben ik ook streng richting werkgevers op de inzet van
zzp'ers, door vaste contracten veel meer verplichtend op te
leggen.
Dan ga ik door naar een vraag van mevrouw Van Zanten van BBB. Zij vroeg
waarom het maar niet lukt om meer mensen voor de klas te krijgen. Het is
een taai probleem. Laat ik dit zeggen: die tekorten op de arbeidsmarkt
zien we natuurlijk heel breed. We zien ze in de zorg, in het
bedrijfsleven, in de techniek en helaas ook in het onderwijs. Veel
mensen kiezen voor het onderwijs vanuit de intrinsieke drive om iets te
kunnen betekenen voor de nieuwe generatie en om het verschil te kunnen
maken in de levens van kinderen en jongeren. Wat dat betreft kunnen we
focussen op de dingen die nog niet geregeld zijn, maar we kunnen ook
proberen door te pakken op het ingeslagen pad en te kijken hoe we dat
nog verder kunnen stimuleren. Er waren bijvoorbeeld 2.300 zijinstromers
het afgelopen jaar, die dankzij de ondersteuning en de financiƫle
tegemoetkoming die we bieden, ervoor gekozen hebben om het onderwijs in
te gaan. Maar wat betreft de tekorten en de keuzes die mensen maken, is
het uiteindelijk natuurlijk ook zo dat je mensen niet aan een touwtje
hebt en dat iedereen uiteindelijk voor zichzelf bepaalt welke opleiding
hij wil doen en in welk beroep hij actief wil zijn.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank aan de staatssecretaris. Ik heb begrepen dat er in Nederland
ongeveer 83.000 mensen met een onderwijsbevoegdheid rondlopen die ervoor
gekozen hebben om iets anders te gaan doen omdat het vak van leraar niet
aantrekkelijk genoeg is. Wij horen keer op keer de werkdruk terugkomen.
Dan gaat het dus vooral om administratieve lasten die het vak
oninteressant maken. We horen ook dat er te weinig focus is op vakinhoud
en vakdidactiek, dat het te veel met vorming, zelfreflectie en
zelfontplooiing moet en dat veel leraren eigenlijk vinden dat hun vak
daardoor niet meer serieus wordt genomen. Er is geen intellectuele
uitdaging en het imago gaat eraan. Waarom gaan we daar niet iets aan
doen? Waarom gaan we er niet voor zorgen dat het vak gewoon
aantrekkelijker wordt voor al die 83.000 mensen die voor iets anders
hebben gekozen? Dat lijkt me op zich misschien efficiƫnter en
effectiever.
Staatssecretaris Paul:
Mevrouw Van Zanten en ik zijn het helemaal met elkaar eens. Alleen, het
punt is dat je niet Ć©Ć©n gouden knop hebt waarop je kunt drukken om het
gefikst te hebben. We doen een veelheid aan dingen om juist dat te
bewerkstellingen. Neem het verlagen van de administratieve druk. Niet
voor niets hebben we onderzoeken lopen om te bezien welke knoppen we wƩl
kunnen indrukken om ervoor te zorgen dat die druk verlaagd wordt. Dan
werkdrukverlaging. In de afgelopen periode, ook in het vorige kabinet,
hebben we serieus geĆÆnvesteerd om de werkdruk naar beneden te brengen.
Daardoor kunnen bijvoorbeeld klassenassistenten of
onderwijsondersteuners aangenomen worden, zodat de leraar zich kan
focussen op zijn kerntaak: lesgeven. We hebben structureel geĆÆnvesteerd
in lerarensalarissen. Daarmee zijn we gestart in de vorige periode, maar
dat is nu doorgetrokken. Met name in het p.o. liepen die salarissen
achter. Daarvoor zijn belangrijke investeringen gedaan, die ervoor
zorgen dat je voor dat verantwoordelijke en mooie werk ook mag rekenen
op een serieus salaris. Er zijn dus een hoop dingen die we doen.
We hebben volgens mij al eerder gesproken over hoe je mensen die zijn
uitgestroomd, weer kan activeren of mobiliseren. Wellicht spraken we
daarover in een debat, maar ook een keer in het vragenuur, meen ik. Dat
kan dus a door al deze maatregelen te nemen en ervoor te zorgen dat het
totaalpakket aantrekkelijk is, maar b ook door het volgende. Ik weet
overigens dat veel scholen en schoolbesturen dat al doen. Die houden
contact met mensen die ooit zijn uitgestroomd en doen aan een vorm van
relatiebeheer, in de zin van: jongens, kijk nou eens hoe we het geregeld
hebben en overweeg om terug te komen. Een van de dingen die wij in het
verleden hebben gedaan, is de stille reserve aanspreken in de
nieuwsbrieven van het pensioenfonds ABP. Volgens mij zullen we dat ook
blijven doen. Om AVG-redenen is het niet mogelijk om een database bij te
houden en daarmee mensen rechtstreeks te benaderen, maar we doen wel
meer indirecte dingen om mensen te mobiliseren.
Van de campagne die we gisteren gelanceerd hebben, mag iedereen van
alles vinden, maar ik zeg er ook maar bij dat we die samen hebben
gemaakt met mensen uit het hele onderwijsveld, dus met leraren,
schoolleiders, bestuurders en noem maar op. We hebben heel nadrukkelijk
drie pijlers gekozen: laten zien hoe mooi en betekenisvol het is, laten
zien dat je een serieus salaris verdient en laten zien dat er
doorgroeimogelijkheden zijn. Dat geldt voor leraren, maar ook voor heel
veel andere functies. Ik was vorige week op een school in Wijnjewoude,
op Skoalle de Sinnewizer. Ik weet niet of ik het goed uitspreek. Ja, hĆØ?
Klinkt het een beetje?
De voorzitter:
We rekenen het goed, hoor.
Staatssecretaris Paul:
O ja, Harry, de voorzitter, weet het natuurlijk ook! Ik was bij Skoalle
de Sinnewizer. Daar sprak ik Monique in groep 2. Zij is nu bezig als
onderwijsondersteuner en staat op het punt om haar diploma te halen,
maar ze is ooit begonnen als conciƫrge. Ze heeft jarenlang als conciƫrge
gewerkt. Ik vond dat een heel mooi voorbeeld. Zo zie je heel veel andere
trajecten. Wij doen er in ieder geval alles aan om ervoor te zorgen dat
dat zo goed mogelijk handen en voeten krijgt. Dat doen we ook door het
te stimuleren, soms met geld en soms door de samenwerking met de
opleidingen nog strakker te trekken. De oproep is dus gehoord en we
werken daar hard aan.
De voorzitter:
Mevrouw Van Zanten, u heeft een heel uitgebreid antwoord gekregen, maar
u heeft een vervolgvraag.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Laat ik
vooropstellen dat ik de inzet absoluut waardeer. Ik zie natuurlijk ook
dat er bepaalde resultaten behaald worden. Dat is natuurlijk altijd
goed. Volgens mij heb ik een uitgebreid antwoord gekregen van de
staatssecretaris, maar niet specifiek over de vakinhoud en de
vakdidactiek. Dat hoor ik zo vaak terug. Docenten willen zich gewoon
bezighouden met hun vak en niet met al de randzaken die ze er nu bij
krijgen. Ik heb het dan niet alleen over administratieve lasten, maar
bijvoorbeeld ook over de manier van lesgeven, die nu heel erg is gericht
op het vormende, op zelfreflectie en op leren samenwerken. Maar moet je
niet gewoon rijtjes stampen, tafels leren en geschiedenis krijgen zoals
het bedoeld is?
Staatssecretaris Paul:
Ik zou daar twee dingen over willen zeggen. Het eerste is: daar waar ik
centraal regie kan voeren door ervoor te zorgen dat we ons focussen op
de juiste dingen, doe ik dat. Vandaar dat we echt in de afgelopen
anderhalf jaar ontzettend gesleurd hebben aan de herziening van het
curriculum. Het curriculum is namelijk de basis waarmee je leraren
houvast geeft ten aanzien van wat leerlingen moeten kennen en kunnen.
Dat wordt geactualiseerd en aangescherpt. Daar gaan we volop mee aan de
slag.
Daarnaast is het zo dat scholen de ruimte hebben om binnen hun team te
bepalen hoe ze bepaalde zaken vormgeven. Dat is de vrijheid van
onderwijs, die we in ons land kennen. Daar waar het kan, stimuleren we
het gebruik van evidence-informed methodes en zorgen we ervoor dat we
niet overal het wiel opnieuw gaan uitvinden. In het Masterplan
basisvaardigheden gebeurt dat bijvoorbeeld volop. Ik kom veel op
scholen; de Kamerleden komen daar ongetwijfeld ook. Dat geeft mij juist
ook heel veel vertrouwen, want ik zie dat scholen in staat zijn de
onderwijskwaliteit hoog te houden en geen lerarentekort te hebben, ook
scholen in uitdagende wijken waar allerlei problematieken zijn. Ik ben
op scholen geweest in Rotterdam-Zuid en Amsterdam-Zuidoost. Daar speelt
echt van alles. De problemen in de wijk sijpelen daar de school binnen.
Maar desondanks is daar een hoge kwaliteit van onderwijs en heersen er
rust, reinheid en regelmaat, doordat de schoolleider samen met zijn of
haar team scherpe keuzes maakt en zegt: wat hebben onze leerlingen nodig
en hoe gaan we dat met elkaar doen? Ik juich dat van harte toe. Als er
Ć©Ć©n mantra is dat ik ook uitdraag wanneer ik het veld inga, dan is dat:
durf keuzes te maken en focus aan te brengen. Want wat je aandacht
geeft, groeit en bloeit, maar het is uiteindelijk aan de scholen, de
leraren en de schoolleiders zelf om te bepalen welke methodes ze
gebruiken en hoe ze het onderwijs vormgeven.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga door met een vraag van ...
De voorzitter:
Ik zie vanuit mijn ooghoek dat de heer Uppelschoten nog een vraag
heeft.
De heer Uppelschoten (PVV):
U heeft scherpe ooghoeken als u dat zag. Aansluitend heb ik ook een
vraag. We praten nu steeds over maatregelen die we kunnen nemen op
landelijk niveau. Maar volgens mij heeft u het ook over zeggenschap van
teams en zegt u dat heel veel dingen in teams geregeld moeten worden. Ik
kom ook docenten tegen die zzp'er zijn geworden omdat ze dan verlost
zijn van alle rompslomp van de school. Dat zijn geen dragende docenten,
maar het zijn wel mensen die les willen geven en dus vooral les willen
geven. In een team zou je daar ook afspraken over kunnen maken, zodat
mensen niet weg hoeven te gaan of zzp'er hoeven te worden. In een team
kan worden afgesproken wie vooral lesgeeft en wie de vormende
activiteiten, of weet ik wat voor andere activiteiten, doet. Dat zijn
dan dus de activiteiten die door anderen worden ervaren als rompslomp om
het vak heen. Ik noem dat dan "eigenwijze scholen". Besluit zelf hoe je
dat dan invult. Besluit zelf wat voor verdeling je eventueel wil maken
in de onderwijstaken in zo'n team. Daarmee kun je ook heel veel
problemen oplossen. Dan hebben we het niet over landelijke afspraken die
we moeten maken over hoeveel uren dit en hoeveel uren dat. Ik weet niet
hoe dat bekendgemaakt moet worden, maar dit is volgens mij wel een
oplossing voor dit probleem.
Staatssecretaris Paul:
Dit is me uit het hart gegrepen, alleen al het feit dat de heer
Uppelschoten dat hier benoemt en dat ik dat mag omarmen en mag
bevestigen dat ik er ook zo in zit. Ik noem nogmaals de voorbeelden die
ik net noemde, over die school in Rotterdam-Zuid. Daar heeft directeur
Victor van Toer gezegd: wij gaan niet meer meedoen aan red de
walvis-week, moestuintjes en andere dingen; die dingen zijn ook mooi,
maar zolang het leesniveau van onze leerlingen niet op peil is, gaan we
daar de focus op leggen. Dat zie ik gelukkig op heel veel plekken
gebeuren. Mijn oproep zou zijn: doe dat; maak met elkaar de afspraken
die ervoor zorgen dat je het beste uit je team kunt halen, want daarmee
kun je ook het beste aan de leerlingen bieden. Ik ben het dus helemaal
met de heer Uppelschoten eens.
De heer Uppelschoten (PVV):
Nog een vervolgopmerking. Dat zijn mooie voorbeelden van het laten
vallen van onderwerpen. Maar ook binnen het team zelf kun je afspreken
wie een dragende docent is en wie de lessen draait, om het zo maar te
zeggen. Wie maakt het materiaal of wie zoekt het materiaal uit? Dat noem
ik dan de dragende docenten. Anderen doen dat dan gewoon. Dat zijn ook
afspraken die je in een team kan maken. Daar kun je misschien ook mensen
mee behouden die zzp'er willen worden. Op die manier kunnen ze ook
functioneren in een vast dienstverband binnen de school. Maar dan moet
je eigenwijs zijn en dat durven te doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil u wel vragen om uw interrupties te gebruiken voor
vragen en niet opnieuw een betoog te houden. Maar ik geef de
staatssecretaris nog even kort de gelegenheid om te reageren.
Staatssecretaris Paul:
Inderdaad, heel kort. De werkdrukmiddelen die we beschikbaar hebben
gesteld, zijn een voorbeeld van de dingen die ervoor zorgen dat scholen
onderwijsondersteuners kunnen aannemen, die er vervolgens voor kunnen
zorgen dat een leraar ontlast wordt. Dan kan een leraar zich focussen op
zijn of haar kerntaken. Surveilleren of andere taken kunnen dan door een
andere collega gedaan worden. Uiteindelijk is het volgens mij belangrijk
dat je daar in je team goede afspraken over maakt en wij dat niet hier
vanachter ons bureau proberen te bestieren.
Voorzitter. Ik ga door naar een vraag van de heer Stoffer van de SGP.
Hij vroeg waarom ik het wetsvoorstel SHRM, over strategisch hrm-beleid,
wil doorzetten. Je merkt in de discussie die we net hebben gevoerd, dat
sommigen het nut van het wetsvoorstel inzien. De heer Stoffer trekt het
in twijfel, maar ik denk dat ik door eisen te stellen aan schoolbesturen
me met dit wetsvoorstel hardmaak voor kwaliteit van onderwijs, goed
werkgeverschap en het aanpakken van het lerarentekort. Daar draait het
om. Uit internationaal onderzoek weten we dat strategisch
personeelsbeleid, dat eigenlijk niets meer of minder is dan goed
werkgeverschap, een bijdrage levert aan de kwaliteit van het onderwijs.
Op heel veel plekken gaat het goed, maar ik wil in ieder geval een
ondergrens neerleggen. Daarom wil ik dat wetsvoorstel doorzetten.
Monitoringsonderzoeken laten namelijk zien dat een deel van de
schoolbesturen hun rol niet voldoende oppakt. We zien bijvoorbeeld dat
het aantal vaste contracten en de deeltijdfactor dalen, en dat
schoolbesturen ook steeds vaker externen inhuren. Dat soort dingen wil
ik tegengaan met dat wetsvoorstel.
De heer Stoffer (SGP):
Dit is op zich een helder antwoord; ik kan daar deels ook wel in
meekomen. Maar aan de andere kant: als een aantal scholen het niet goed
doen, zijn er ook heel veel die het wel goed doen. Betekent dit voor hen
niet dat er soort extra last komt? Zou de staatssecretaris daar nog iets
meer over kunnen zeggen?
Staatssecretaris Paul:
Het is een terecht appel dat de heer Stoffer doet. Ik denk dat het onze
uitdaging of onze opdracht is om ervoor te zorgen dat dat niet gebeurt.
Maar als het bijvoorbeeld gaat over ervoor zorgen dat er zo veel
mogelijk vaste contracten worden aangeboden, dan zullen de scholen die
dat nu al goed doen daar niet door geraakt worden. Ik ga het toch maar
benoemen, want dit zijn dingen die ik ook hoor en dat vind ik
onbestaanbaar in tijden van grote tekorten. Je hoort dat er kleine
contracten worden aangeboden omdat dat handiger is bij het inroosteren.
Ja, tot uw dienst, hĆØ? Dat is niet acceptabel. Dat zijn onder andere de
dingen die ik hiermee wil aanpakken. Maar de oproep is helder. Dit moet
natuurlijk niet leiden tot extra administratieve rompslomp, want dan
schieten we ons doel voorbij. Dat is helder.
De heer Stoffer (SGP):
Helder. Dank voor het antwoord. Ik heb nog een aanvullende vraag over
die kleine contracten. Ik heb in de afgelopen jaren geregeld
onderwijsassistenten in opleiding gesproken. Die zeiden: "Ik ga als mijn
opleiding klaar is nog wat anders doen, want ons perspectief bestaat
alleen maar uit kleine contractjes. Je kunt er niet van rondkomen en er
niet van leven en zo." Neemt de staatssecretaris ook de contracten voor
onderwijsassistenten mee?
Staatssecretaris Paul:
Ja.
De voorzitter:
Dat is heel duidelijk.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, ik ben blij met het antwoord!
De voorzitter:
Dat scheelt, toch? Gaat u verder, staatssecretaris. Ik begrijp dat u aan
het volgende blok toe bent.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter. Ja, dan ga ik door met het blokje professionalisering. Ik ga
dan ook door met een vraag van de heer Stoffer over zijinstroom en
vakkennis. Er is geen enkele twijfel over dat we goede leraren willen.
Daar worden geen concessies aan gedaan, ook niet in het
zijinstroomtraject. De zijinstromers behalen via het traject
Zij-instroom in het Beroep, een combinatie van werken en studeren,
binnen twee jaar een bevoegdheid, of ze doen dat via een
maatwerklerarenopleiding. De heer Stoffer verwees naar cursussen en dat
soort dingen, maar dit is gewoon een heel gedegen traject en een gedegen
opleiding. Ongeacht de route voldoet elke zijinstromer aan alle
bekwaamheidseisen, dus ook aan de eisen van vakinhoudelijke en de
vakdidactische bekwaamheid. Het gaat om zijinstromers die al
werkervaring hebben. Sommigen hebben al heel veel werkervaring en
zogenaamde eerder verworven competenties. Daardoor hebben ze al bepaalde
ervaring en kwaliteiten die in het beroep van leraar van belang zijn. In
het geschiktheidsonderzoek wordt vastgesteld dat zij over een dusdanige
bekwaamheid beschikken dat ze direct als leraar aangesteld kunnen worden
en binnen twee jaar aan alle bekwaamheidseisen kunnen voldoen. Je moet
dus Ć¼berhaupt aan bepaalde eisen voldoen om in aanmerking te komen voor
dat zijinstroomtraject.
Dan ga ik door met een vraag van mevrouw Rooderkerk over de
onderwijsadviesmarkt met betrekking tot het professionaliseringsaanbod.
Ze vraagt of het kabinet het professionaliseringsaanbod voor leraren ook
betrekt bij het reguleren van de onderwijsadviesmarkt. Ik zie het
leraarschap inderdaad als een prachtige en uitgebreide loopbaan, van
startbekwaam naar vakbekwaam, naar uiteindelijk een specialisme. Daarom
wordt met de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren een
structureel systeem voor doorlopende professionalisering ingericht om
deze loopbaan duidelijkere vorm en richting te geven. Onderdeel van die
NAPL is het ontwikkelen van kwaliteitscriteria en een
kwaliteitszorgsysteem voor het professionaliseringsaanbod voor leraren
in het p.o., het vo en het mbo. Collega Bruins gaat hier straks
uitgebreider op in. Daarnaast zijn we bezig met een verkenning naar de
ondersteuningsstructuur in het onderwijs, waarin ook
regulatiemogelijkheden van de onderwijsadviesmarkt worden meegenomen. De
uitkomsten van deze verkenning worden in het eerste kwartaal 2025, dus
binnen twee maanden, naar uw Kamer gestuurd.
Dan ga ik door met nog een vraag van mevrouw Rooderkerk, over de
begeleiding van startende leraren. Ik geloof dat we het er allemaal over
eens zijn ā ik onderschrijf dat ook van harte ā dat een goede start en
een goede begeleiding voor leraren essentieel zijn, omdat het doodzonde
is wanneer leraren voortijdig uitvallen vanwege gebrekkige of volledige
ontbrekende begeleiding. De begeleiding van starters is een van de
belangrijkste thema's waar de onderwijsregio's aan werken. Ik zie
mogelijkheden om via de onderwijsregio's de begeleiding van starters te
stimuleren en door te ontwikkelen, bijvoorbeeld via een pool van ervaren
leerkrachten en begeleiders. Dit vraagt om een goede samenwerking tussen
lerarenopleidingen, werkgevers en startende docenten. Uiteindelijk ligt
de verantwoordelijkheid voor die begeleiding van starters bij de
werkgevers. Je ziet echter dat het, juist op scholen waar tekorten zijn
en mogelijk ook andere problematieken spelen, ingewikkeld is om mensen
vrij te maken voor begeleiding. Dat is wat we met name via die
onderwijsregio's oppakken. Je ziet dus dat dankzij de samenwerking in
die regio's leraren op andere scholen opgeleid worden en vervolgens op
scholen die te kampen hebben met tekorten en waar een instroom gewenst
is, aan de slag gaan. Daarover worden in die regio's gewoon heel
concrete afspraken gemaakt.
Dan ga ik door ā¦
De voorzitter:
Ik zie een vraag van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik hoorde de staatssecretaris eerder zeggen dat "durf keuzes te maken"
haar mantra is als ze op scholen komt. Datzelfde zou ik dan ook aan de
staatssecretaris zelf willen vragen. Ik weet dat we dit voor een deel,
namelijk het deel "meer regie", ook gaan bespreken bij de
sturingsdiscussie. Mijn motie die erom vraagt dat lerarenopleidingen ā
dus niet onderwijsadviesbureaus, de externe markt die er is gecreƫerd,
want de Kamer wil het beleggen bij de lerarenopleidingen ā gaan zorgen
voor drie jaar begeleiding van startende leraren, is aangenomen. Maar nu
hoor ik de staatssecretaris in haar beantwoording zeggen dat we
onderwijsregio's gaan optuigen die met elkaar gaan praten, die
vervolgens met de scholen gaan praten en die dan weer met de
lerarenopleidingen gaan praten, en dat zij erop rekent dat het dan
goedkomt. Maar ik wil gewoon dat mijn motie wordt uitgevoerd. Zou de
staatssecretaris dat willen doen?
Staatssecretaris Paul:
Collega Bruins komt hierop terug. Maar ik vind het toch een beetje flauw
om te doen alsof er alleen maar gepraat wordt en er niks wordt gedaan.
Er wordt gewoon aan gewerkt. Die begeleiding van leraren vindt as we
speak plaats dankzij de samenwerking die er is tussen scholen,
schoolbesturen en lerarenopleidingen. Dat heeft helemaal niks te maken
met onderwijsbureaus, want het gaat om samenwerking in de regio,
gebaseerd op de behoefte in die specifieke regio. Op de aanvullende
vraag komt collega Bruins terug.
Dan was er nog een vraag van mevrouw Rooderkerk over de
lerarenopleiding. Die vraag ging over het advies van de Onderwijsraad
over de aanscherping van de bekwaamheidseisen en het geven van een stem
aan de leraar. De Onderwijsraad beschrijft een richting die ik in de
kern ondersteun. Eerder is er ook geconstateerd dat de kwaliteit van de
lerarenopleidingen kan worden verhoogd door een meer eenduidige
minimumnorm te stellen. Deze norm is vastgelegd in de bekwaamheidseisen.
Collega Bruins en ik zijn momenteel volop in gesprek met de
beroepsgroep, dus met de vertegenwoordigers van de leraren, de
werkgevers en de opleidingen, over hoe we serieus en structureel
invulling kunnen geven aan dit advies en in welke mate dit advies
uitvoerbaar is. In de lerarenbrief van juni zal ik hier verslag van doen
en ook een uitgebreidere reactie geven op het advies van de
Onderwijsraad.
Dan ga ik door naar een vraag van zowel NSC als SGP, en van
GroenLinks-PvdA zo wordt mij nu ingefluisterd, over het professioneel
statuut verder leven inblazen. Overigens viel mij op dat daar in de
Kamer verschillend over wordt gedacht. Maar ik heb onderzoek laten
uitvoeren naar het professioneel statuut en de autonomie van de leraren
en de uitkomsten daarvan voor de kerst met de Kamer gedeeld. Daaruit
bleek onder andere dat er een wisselende bekendheid is met het
professioneel statuut en dat het wisselend gebruikt wordt op scholen,
terwijl het gebruik ervan wel wettelijk verplicht is. Wat ik haal uit
met name gesprekken met leraren overall is dat zij het professioneel
statuut als iets waardevols ervaren. In samenspraak met de sociale
partners ben ik bezig te bekijken hoe we ervoor zorgen dat het meer en
intensiever wordt gebruikt, precies daar waar het voor bedoeld is. Voor
de zomer geef ik de Kamer hier een update over.
Dan een vraag van de heer Soepboer van NSC over vakmanschap van leraren.
Hoe wil ik het vak van leraar weer centraal stellen? Excuus, ik moet
even hoesten. Ik was al blij dat dat in de eerste termijn van de Kamer
niet hoefde, maar dat kwam natuurlijk doordat ik zelf niet hoefde praten
maar mocht luisteren. Het vak van leraar centraal stellen doe ik door
het vakmanschap van de leraar centraal te stellen. Het uitgangspunt
hiervoor is professionalisering gedurende de gehele carriĆØre. We weten
uit onderzoek dat leraren daardoor bekwaam en gemotiveerd blijven, wat
leidt tot betere onderwijskwaliteit en het behoud van leraren op de
langere termijn. Dit doen we onder andere door de nationale aanpak
leraren waarin ontwikkelpaden worden gecreƫerd, een opleidingsregister
wordt gemaakt en uiteindelijk een kwaliteitskeurmerk voor bijscholing
komt.
Maar naast dat vakmanschap, dat ongelofelijk belangrijk is, en de
autonomie is ook de zeggenschap van de leraar heel belangrijk. Volgens
mij refereerde de heer Soepboer daar ook aan. Wij spreken allemaal met
veel mensen in het onderwijs. Je ziet dan goede voorbeelden en
voorbeelden waar het echt anders en beter moet. Op sommige plekken is de
afstand tussen het onderwijsteam op school en het bestuur te groot,
althans, het wordt als te groot ervaren. Dat moet anders. Daarom kijk ik
samen met de sociale partners in het herstelplan hoe ik de stem van de
leraar Ć©n van de schoolleider binnen de school kan vergroten en die kan
borgen daar waar het niet vanzelf goed gaat. Te denken valt aan
maatregelen als het stimuleren van teamleraren of een beroepsgroep voor
leraren en schoolleiders. Daarnaast ontwikkel ik normen voor middelen
die worden gebruikt door overhead- en onderwijspersoneel, om ervoor te
zorgen dat zo veel mogelijk van het geld dat we aan onderwijs geven ook
echt in de klas belandt en dat als het geld de school binnenkomt, binnen
de school het gesprek wordt gevoerd over hoe dat zo goed mogelijk
ingezet wordt. Dat kan ik inderdaad vanuit mijn rol faciliteren. Dat is
ook onderdeel van het plan.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik wil even iets bij de staatssecretaris verifiƫren. In het rapport van
de Onderwijsraad staat echt dat de docent een wat structurelere rol moet
krijgen bij de besluitvormingsprocessen op alle niveaus, landelijk,
regionaal en in de school. Ik dacht uit het antwoord van de
staatssecretaris zojuist op te maken dat zij zegt "daar waar het goed
gaat, gaat het goed" en dat zij zich eigenlijk in de toekomst met haar
besluiten en plannen alleen wil richten op daar waar het niet goed gaat.
De Onderwijsraad zegt echter wat anders, vandaar mijn vraag ter
verificatie. Ik wil even heel specifiek horen wat de beleidsinzet van de
staatssecretaris gaat worden.
Staatssecretaris Paul:
Het gaat om brede en structurele maatregelen. Aan de ene kant werken we
aan het opzetten van een georganiseerde beroepsgroep. In het verleden
zijn heel veel pogingen gewaagd om zoiets op te zetten, maar dat is niet
goed gelukt, omdat de vertegenwoordigers van de leraren daar zelf
onvoldoende bij betrokken werden. Op dit moment is dat anders en zijn we
volop bezig met onder andere de bonden om ervoor te zorgen dat er
uiteindelijk een vertegenwoordiging staat die de belangen van de
beroepsgroep zo goed mogelijk kan behartigen.
Daarnaast moeten zeggenschap binnen de school en de positie van leraren
en schoolleiders inderdaad een stevige plek krijgen. Dat vind ik ook
belangrijk; we komen er nog over te spreken in het debat over sturing.
Je kunt er verschillende scenario's voor bedenken. In de brief over
sturing binnen het funderend onderwijs heb ik er een aantal scenario's
voor uitgewerkt. Ik denk dat het heel mooi is dat we daar in februari
uitgebreid over spreken. Op dit moment zijn er natuurlijk op het gebied
van medezeggenschap al mogelijkheden om de stem van leraren door te
laten klinken, maar mevrouw Pijpelink weet ook dat dat niet op alle
plekken goed gaat. Dus los van het feit dat ik niet op elke school kom
en er dus niet persoonlijk voor kan zorgen dat alles precies zo gaat als
wij misschien voor ogen hebben, wil je wel dat een aantal zaken geborgd
wordt. Dat kan met name door de sturing en het in positie brengen van de
schoolleider en de leraren. Dat is heel belangrijk, maar daar komen we
nog over te spreken.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Paul:
Dan ga ik door met het blokje overig. Ik begin met de vraag van mevrouw
Rooderkerk over de lerarentoets. Hoe kijken wij naar het initiatief van
de AOb om ervoor te zorgen dat bij nieuw voorgestelde wijzigingen de
stem van de leraren gehoord en meegenomen wordt? De wens om bij
wijzigingen in ons beleid de stem van de leraren beter te horen, vind ik
sympathiek en belangrijk, want dit kan ertoe bijdragen dat het beleid
nog veel beter aansluit bij de dagelijkse praktijk in de school. Dat zou
via een lerarentoets kunnen, maar ook op een andere manier. Ik vind het
vooral belangrijk dat we dit doen op een uitvoerbare en in de praktijk
nuttige manier. Dus voor meer inspraak van leraren stimuleren we het
veld om te komen tot een actieve beroepsgroep. Daar had ik het net ook
over. In het kader van het herstelplan zijn we in gesprek over het
takenpakket van deze beroepsgroep. We zullen dit idee daarbij als
mogelijke taak meenemen. Daar werken we dus heel concreet aan.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik zou daarop willen doorvragen, want volgens mij is het heel belangrijk
om de stem van deze leraren daadwerkelijk te laten meewegen in nieuw te
vormen beleid of in wijziging daarvan. Ik vind de vraag van mevrouw
Rooderkerk dus zeer terecht en ik vind dat wat de staatssecretaris nu
zegt, "nou ja, we gaan kijken" ... Het moet toch juist gaan om wat
leraren vinden? Dat moet toch het allerbelangrijkste zijn in elk beleid
dat er gemaakt wordt?
Staatssecretaris Paul:
Ik ben het daar helemaal mee eens. Het punt is ... Twee dingen: als je
het erover hebt dat je de stem van de leraar volwaardig en structureel
wilt meenemen, dan is dat een belangrijk doel. Maar hoe je dat precies
vormgeeft, is een tweede. Dat wil ik op de beste en meest uitvoerbare
manier doen. Maar ik ben echt voortdurend in gesprek met de
vertegenwoordigers van de leraren. Dat is niet eenmalig even een kopje
theedrinken en een gesprek voeren. Dat is structureel praten over alles
wat er speelt in het onderwijs; volgens mij zitten we volgende week
alweer om tafel. Daarom wil ik onder andere in het kader van het
herstelplan maar ook heel veel andere thema's komen tot goede afspraken.
Want we kunnen hier van alles verzinnen, ik en mijn ministerie kunnen
van alles bedenken, maar als het niet gedragen wordt of niet-uitvoerbaar
wordt geacht door de mensen in de praktijk, de leraren, de
schoolleiders, de bestuurders, dan ben ik nergens. Het is dus heel
belangrijk om voortdurend in gesprek te blijven. Hoe laten we die stem
doorklinken? Op de meest praktische en nuttige manier. Dat is onderwerp
van gesprek, ook met de vertegenwoordigers van de beroepsgroep.
De voorzitter:
Eerst mevrouw Van Zanten en daarna mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik begrijp dat het heel veel gesprekken betreft, en dat het een ongoing
proces is en niet Ć©Ć©n keer een kopje koffiedrinken. Maar waar mevrouw
Rooderkerk volgens mij om vraagt, en waar ik het zeer mee eens ben, is
dat het in de wet verankerd zou moeten worden om leraren te laten
toetsen bij elk beleid en elke wijziging, zodat je hen een
doorslaggevende stem gaat geven.
Staatssecretaris Paul:
Dat is wat mij betreft een punt van nadere uitwerking. Ik onderschrijf
het doel, maar ik zou willen vragen om die ruimte te krijgen, juist door
de gesprekken die ik met de leraren, de bonden en andere
vertegenwoordigers, de vakvertegenwoordigers van leraren, zelf voer, om
uiteindelijk te komen tot iets wat werkbaar is, wat voldoet aan het doel
en waarmee we het leven juist niet ingewikkelder maken.
De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Maar dat kost mij een interruptie.
De voorzitter:
Nee, dat kost u geen interruptie, maar ik wil wel graag verstaan wat u
precies zegt.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Nou, dan hoor ik hier een toezegging en vraag ik me af wanneer wij er
als Kamer over geĆÆnformeerd kunnen worden wat er uit die gesprekken is
gekomen en op welke manier de staatssecretaris invulling zou willen
geven aan een lerarentoets.
Staatssecretaris Paul:
In het herstelplan gaan we ook in op de positionering van de leraren.
Dat is tweede kwartaal 2025.
De voorzitter:
Helder. Gaat u verder.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga door met de vraag van mevrouw Pijpelink. O ja, het was dezelfde
vraag. Dat ging over lerarenbetrokkenheid en inderdaad hoe de stem van
de leraar meegenomen kan worden. Daar kom ik op terug via het
herstelplan in het tweede kwartaal 2025.
Dan een vraag van de heer Stoffer over de splitsing van de pabo; kan een
experiment meer zicht bieden op behoeften in de praktijk? De
bevoegdheden zijn geregeld in artikel 3 van de Wet op het primair
onderwijs. De experimenteerbepaling uit de wet biedt geen ruimte om af
te wijken van dit artikel. Wel is er tussen 2020 en 2022 een pilot
uitgevoerd met leeftijdsprofilering. Hieruit is het landelijk
specialisatiemodel voortgekomen. Maar dat heeft niet geleid tot de
gewenste verhoging van de instroom waardoor we denken dat dit
wetsvoorstel nodig is.
Naar aanleiding van uw vraag maak ik maar van de gelegenheid gebruik,
want ik las van alles over dit wetsvoorstel, namelijk dat alle pabo's op
de schop gingen enzovoort, enzovoort. Dit wetsvoorstel beoogt een
aanvullende mogelijkheid te creƫren. Heel veel studenten zullen dus nog
steeds de volledige pabo volgen en een brede bevoegdheid halen, maar er
zullen er ook zijn die kiezen voor specialisatie in het jongere of
oudere kind. Vandaar dat we met dit wetsvoorstel aan de slag willen
gaan.
Dan de vraag van de heer Soepboer over overladenheid. Hoever staat het
met het terugdringen van de overladenheid? Ik deel de wens om de
overladenheid tegen te gaan en te voorkomen. Daarom heb ik conform het
verzoek van de heer Soepboer SLO gevraagd om met een voorstel te komen.
In maart verwacht ik u de aangescherpte kerndoelen taal en rekenen te
kunnen leveren. De andere leergebieden volgen later in 2025. Maar in
ieder geval verwacht ik de basis, taal en rekenen, in maart.
De heer Stoffer (SGP):
Soms is het goed dat je een goede buur hebt in plaats van een verre
vriend. De heer Uppelschoten gaf me naar aanleiding van het antwoord van
de staatssecretaris op mijn vraag rond die pabo's aan dat er een
specialisatie komt. Is dat een aparte opleiding? Of is het inderdaad een
specialisatie in de zin van dat je de pabo volgt en alle eisen hetzelfde
zijn, maar je je specialiseert in het jongere kind? Of is het een
opleiding waarbij je bijvoorbeeld de eisen laat vallen voor bepaalde
toetsen, die door sommigen niet te halen zijn terwijl ze heel goed
zouden kunnen functioneren in de groepen 1 en 2? Is het zo'n soort
aparte opleiding? Of moet je aan alle eisen voldoen maar specialiseer je
je op het jonge kind?
Staatssecretaris Paul:
Het gaat om specifieke opleidingen, met bijbehorende eisen. Hoe het er
precies uit gaat zien is nog een punt van uitwerking. Op dit moment is
er al een mogelijkheid om binnen de pabo's te kiezen voor bepaalde
specialisaties. Ik wijs op de behoefte ā overigens ook de Kamer heeft
mij daartoe opgeroepen ā om te komen met een knip en een splitsing,
zodat je je echt op het een of het ander kunt richten, en om daar
volwaardige opleidingen van te maken. Dat is precies wat ik ga doen en
ik heb het wetsvoorstel nodig om dat mogelijk te maken. Maar er moet nog
heel veel uitgewerkt worden. Daar komen we over te spreken.
Voorzitter. Dan ga ik door met de vraag van de heer Stoffer welke acties
ik onderneem om uitvoering te geven aan zijn motie inzake ervaring met
lesgeven bij leidinggevenden, opleiders en inspecteurs. De motie van de
heer Stoffer is ingediend op 28 november. Het klinkt heel simpel, maar
het is best wel een omvangrijk voorstel. We moeten goed kijken naar de
uitvoerbaarheid ervan. We werken daar dus aan achter de schermen, maar
in de Lerarenbrief van juni ga ik de Kamer informeren over hoe we dat
specifiek willen doen. Want het heeft gewoon wat meer voeten in de
aarde.
Dan de vraag van de heer Stoffer over het toegezegde dashboard. In het
vorige lerarendebat heb ik de heer Stoffer inderdaad toegezegd dat wij
met een dashboard gaan komen, zodat de ambities rondom de
lerarenstrategie goed navolgbaar zijn. Volgens mij was de verzuchting
dat er heel veel gebeurt, maar dat niet altijd even inzichtelijk is hoe,
wat, wanneer en noem maar op. Die toezegging kom ik zeker na. Dat wil ik
de heer Stoffer nogmaals expliciet toezeggen. Daarbij betrek ik ook de
ambities uit het herstelplan, dat voor de zomer komt, om u zo een
compleet dashboard te geven dat hopelijk ook langere tijd meekan en
waarbij u de inzichten krijgt die u nodig hebt of wenselijk acht. Dat
komt dus voor de zomer naar u toe.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Pijpelink over het gemiddelde
salaris dat genoemd wordt in de campagne. Het doel van die campagne is
om werken in het onderwijs in een realistisch en positief daglicht te
stellen. De gemiddelde beloning van ā¬6.100 in het p.o. is berekend op
basis van de daadwerkelijke inschaling van alle leraren volgens de
cijfers van DUO. Het bedrag is het gemiddelde bruto-voltijdssalaris met
alles erop en eraan. Ik werd hierover gisteren bevraagd, en dat heb ik
overal ook zo aangegeven. Het is dus inderdaad voltijds, met
eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en dat soort zaken. Het is
gebruikelijk om naar meer dan alleen het salaris te kijken als je wilt
vergelijken met andere beroepen.
Wat we vooral wilden doen, is het volgende. Wanneer ik op scholen kom en
bijvoorbeeld met middelbare scholieren spreek, merk ik dat heel veel
jongelui daar een heel ander beeld bij hebben. Dus uiteindelijk weten we
allemaal dat het salaris voor je beroepskeuze niet doorslaggevend gaat
zijn. Er zijn heel veel andere elementen die doorslaggevend zijn, en die
te maken hebben met de inhoud en een ander soort voldoening. Maar het
salaris is wel belangrijk. Ik vind het dan ook belangrijk dat we daar
duidelijk over zijn. Overigens vind ik het ook belangrijk om daaraan toe
te voegen dat die campagne tot stand is gekomen met allerlei
vertegenwoordigers vanuit het onderwijs. Dit punt hebben we ook heel
nadrukkelijk met hen besproken. Sterker nog, ze hebben aangegeven: zet
dat daar nou gewoon in; benoem dat.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank aan de staatssecretaris voor het antwoord. In het persbericht dat
ik gisteren heb ontvangen, stond nog niet dat die ā¬6.100 gebaseerd is op
een salaris inclusief eindejaarsuitkering en vakantiegeld. Er wordt me
net op gewezen dat dat op de website wel staat. Terecht. En toch ... Ik
ben het er op zich helemaal mee eens, want ik ken die verhalen ook. De
rapporteur van Nieuwspoort, die ons vorig jaar heeft gevolgd, had het er
ook over. Hij had aan een klas gevraagd: wat denken jullie nou dat ik
verdien? Het antwoord zat er echt zwaar onder. Alleen, nu leidt het tot
wat discussie en dat is jammer. OCW had er ook voor kunnen kiezen ... Ik
vraag toch even aan de staatssecretaris of het nog het overwegen waard
is om een onderscheid te maken tussen p.o. en vo. Want ik heb het gevoel
dat het hier nu allemaal op een berg is gegooid. We weten dat in het
p.o. LD-functies nauwelijks voorkomen. Dus als je realistisch wil zijn,
dan vind ik dat je dat ook moet betrachten. Want nu wordt je toch een
beetje een worst voorgehouden. Misschien dat je dat haalt als je aan het
eind van je schaal LB zit, inclusief eindejaars- en vakantie-uitkering,
maar het doet niet helemaal recht aan het functiehuis van zowel p.o. als
vo. En dat vind ik wel jammer, juist vanuit de goede intentie om
realistisch te zijn, zo zeg ik erbij.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga dit meenemen. Uiteindelijk wil je een bepaalde boodschap zo goed
mogelijk overbrengen. Ik heb vaker de uitdrukking gebruikt: geen knollen
voor citroenen. Mocht dat aanleiding geven, dan gaan we kijken hoe we
dat op een andere manier zouden kunnen doen. Ik weet dat er ook een
uiting is waarbij er een bepaalde bandbreedte wordt aangehouden. Daar
zouden we dus ook naar kunnen kijken. Pieter Uittenbogaard, de
rapporteur en leraar van het jaar, heeft daar inderdaad ook wat dingen
over gezegd. Tegelijkertijd valt mij het volgende op. Op het moment dat
je zo'n campagne lanceert en een aantal zaken wil belichten, komen er
ook weer heel veel andere en ook echt lelijke geluiden, in de trant van:
dat salaris is zo goed en daarom gaan ze parttime werken. Dus je doet
het nooit goed, is mijn afdronk. Maar daar waar we dingen kunnen
verbeteren ā¦ Die campagne gaat langer door lopen. De eerste fase is
vooral gericht op het aantrekken van zij-instromers. Later in het jaar
gaan we ook de boodschap richten op studiekiezers. We hebben dus de kans
om dingen ook nog te tweaken.
Dank. Dan ga ik het stokje doorgeven aan mijn collega.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Soepboer nog een vraag heeft.
De heer Soepboer (NSC):
Er is een aantal vragen die ik niet helemaal naar voldoening beantwoord
vind, maar omwille van de tijd laat ik die even voor wat het is. Maar ik
heb ook nog twee vragen die helemaal niet beantwoord zijn en die volgens
mij wel onder de staatssecretaris vallen. Ik weet niet of u die nu wilt
horen of aan het einde?
De voorzitter:
Ik stel voor dat we dat nu doen, want ik wilde inderdaad even vragen of
er nog vragen waren blijven liggen. Dus ik geef u nu de gelegenheid om
die te stellen.
De heer Soepboer (NSC):
Dan herhaal ik even twee concrete vragen uit mijn eerste termijn. Een.
Hoe denkt de staatssecretaris over landelijke afspraken over een
opslagfactor? Dat is een vrij concrete vraag.
Twee. Welke concrete stappen zijn er tot nu toe al gezet in het
uitvoeren van de motie-Soepboer/Ceder over onderwijsregioās terugdringen
tot een structurele stimuleringsregeling? Die twee vragen zijn het,
voorzitter.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Misschien is het toch goed om collega Bruins te laten beginnen. Dan ga
ik heel even mijn paperassen erbij halen.
De voorzitter:
Daar kan ik mee leven.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Volgens mij heb ik ook nog twee onbeantwoorde vragen die bij de
staatssecretaris horen.
De voorzitter:
Het lijkt me verstandig dat u die ook even noemt, want dan hebben we een
totaalbeeld.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik had gevraagd of er al meer duidelijk is over wanneer precies de
resultaten van de rapporten van de Algemene Rekenkamer en het ministerie
naar de Kamer komen, naar aanleiding van mijn aangenomen motie van vorig
jaar. Dat wordt Q2, hoor ik.
De voorzitter:
Het tweede kwartaal, zeg ik even voor de duidelijkheid.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Is het niet mogelijk om specifieker te zijn? Ik hoor hier: voor of na de
meivakantie? Dat is een goede vraag.
Staatssecretaris Paul:
Het rapport van de Rekenkamer krijg ik in mei of juni.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
En dan had ik nog een andere vraag die niet beantwoord is. Even kijken,
hoor. Nee, ik denk dat die toch wel beantwoord is. Die ging over de
administratieve lasten. Wat gaan de beide bewindspersonen doen om die
nog verder naar beneden te brengen?
Staatssecretaris Paul:
Wat ik daarover gezegd heb, is dat er twee onderzoeken naar lopen en dat
we ondertussen bij nieuwe wetgeving die we ontwikkelen heel kritisch
bekijken wat die betekent voor de administratieve druk. Maar daarnaast
heb je het onderzoek van de Algemene Rekenkamer en een onderzoek dat we
zelf doen gericht op het vo. Die beide onderzoeken komen naar de Kamer
in Q2.
De voorzitter:
Dan zie ik dat mevrouw Rooderkerk ook nog een vraag heeft.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik had nog een vraag over het voorstel van het RED-Team Onderwijs om te
werken met verschillende bevoegdheden, zoals vakbekwaam, startbekwaam,
vakexpert en vakdidacticus. Die is volgens mij ook nog niet helemaal
beantwoord. Hoe denkt de staatssecretaris daarover?
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij heb ik daarover gezegd dat ik dat omarm, maar dat het verder
uitgewerkt moet worden en dat collega Bruin daarop terugkomt. Dat is
inderdaad het NAPL, het programma vanuit het Groeifonds.
De voorzitter:
Dat kan natuurlijk altijd gebeuren bij twee bewindspersonen. De afspraak
is dat u straks nog even terugkomt op de opmerkingen van de heer
Soepboer. Wilt u uw microfoon uitzetten? Dan ga ik het woord geven aan
de minister.
Minister Bruins:
Dank u wel, voorzitter. Fijn dat ik de staatssecretaris mag aanvullen op
de onderwerpen lerarenopleiding en de professionalisering van leraren.
Op dat laatste punt heeft vooral mevrouw Rooderkerk vragen gesteld. Laat
ik zeggen dat het lerarentekort een probleem is dat ons allen aan het
hart gaat en dat het ook een probleem is dat de overheid niet in
splendid isolation gaat oplossen. Daar staan we allemaal voor aan de lat
en we moeten met elkaar de schouders eronder blijven zetten. Het
opleiden van toekomstige leraren heeft in het bijzonder mijn aandacht,
omdat een goed opgeleide leraar een bewezen cruciale factor is voor de
kwaliteit van het onderwijs. De opleiding speelt een cruciale rol en is
het startpunt van goede kwaliteit. Dat hebben we ook gehoord in het
bevlogen pleidooi van de heer Uppelschoten. Dank u wel daarvoor.
Om het lerarentekort tegen te gaan, is het belangrijk dat voldoende
studenten starten aan een lerarenopleiding. De instroom van de pabo
stijgt dit jaar waarschijnlijk met 3%. Bij de
tweedegraadslerarenopleiding zien we de instroom stabiliseren na drie
jaar van daling. Dat lijkt voor nu dus goed nieuws. Er is al gesproken
over de landelijke campagne die gisteren gestart is met als doelstelling
om meer mensen enthousiast te maken om in het onderwijs te werken. De
staatssecretaris en ik hopen zo ons steentje bij te dragen aan een
stijgende instroom in de lerarenopleidingen. Daarbij helpt zijinstroom
in het bijzonder. We zien die toenemen. Dat is ook goed nieuws, want met
alleen maar instroom op het niveau van studiekiezers, dus jonge mensen,
redden we het niet. We willen goede leraren, ook vanuit de zijinstroom.
Aan geen van de bekwaamheidseisen worden concessies gedaan. Hieraan moet
de zijinstromer voldoen. Afgelopen jaar is aan 2.244 zijinstromende
leraren subsidie toegekend. Dat is vergelijkbaar met het recordaantal in
2023. We blijven hierin investeren.
Voorzitter. Het onderwijs heeft baat bij rust en continuĆÆteit. De
staatssecretaris zei het ook al. Maar de lerarenopleidingen zijn ook
altijd in beweging en werken aan continue kwaliteitsverbetering. Zo is
er een samenwerkingstraject curricula lerarenopleidingen in het primair
onderwijs gestart. Daarin wordt onder andere gekeken welke ruimte er is
om meer focus in het curriculum van de lerarenopleidingen aan te
brengen. Daarin wisselen lerarenopleidingen ook hun ervaringen met
curriculumvernieuwing uit. Ik wil ze daarvoor ook vooral de ruimte
blijven bieden. Ook is afgelopen jaar het opleidingsberaad leraren
gestart. Daarin werken we met lerarenorganisaties, werkgevers en
opleiders aan meer eenduidigheid en scherpte in de landelijke eisen die
we aan lerarenopleidingen stellen. Daar lag ook een punt van zorg bij
sommige van uw leden. De Onderwijsraad adviseert nog een stap verder te
gaan. De heer Kisteman benoemde al het recente rapport van de
Onderwijsraad. De komende maanden gaan we uitwerken hoe we daarin
stappen kunnen gaan zetten. We komen natuurlijk op niet al te lange
termijn met een beleidsreactie op dat rapport van de
Onderwijsraad.
Het opleiden van leraren stopt niet na de opleiding. Al enige malen werd
erop gewezen dat ik iets zal zeggen over de Nationale Aanpak
Professionalisering Leraren, de NAPL, het groeifondsprogramma. Daarmee
geven we een serieuze impuls aan de verdere professionalisering van
leraren tot vakbekwame leerkrachten. We maken zichtbaar in welke
onderdelen van het vak leraren zich kunnen specialiseren. Daar had ook
mevrouw Pijpelink het over. Binnen dat groeifondsprogramma wordt gewerkt
aan het minder versnipperen van de ontwikkelmogelijkheden van leraren en
aan het beter aansluiten bij wetenschappelijke inzichten. Zo worden
leraren geholpen in hun professionele ontwikkeling na hun
startkwalificatie. Zoals we allen toch wel kunnen verwachten, zou dit
moeten leiden tot beter onderwijs en het aantrekkelijker maken van het
beroep van leraar. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces nog informeren
over de voortgang van dit programma NAPL, zodat u ook goed op de hoogte
bent van wat daar gebeurt met het budget van maximaal 160 miljoen
euro.
Over lerarenopleidingen en de professionalisering van leraren, is aan
mij een aantal vragen gesteld die ik graag met u zal doornemen.
Zo vroeg de heer Kisteman wat ik denk van een examensysteem zoals het
rijbewijs. Voor mij staat voorop dat de minimumkwaliteit van alle
startende leraren gegarandeerd moet zijn, ongeacht de route die ze
volgen. We hebben ook naar aanleiding van het rapport van de
Onderwijsraad gezien dat er vele routes zijn, maar er mag geen route
zijn waarbij de minimumkwaliteit niet gegarandeerd wordt. De meerwaarde
van een andere manier van toetsen moet in verhouding staan tot de
inspanning en de eventuele effecten op de aantrekkelijkheid van de
opleiding en het beroep. Ik wil zorgvuldig kijken naar de effectiviteit
en de gevolgen van de invoering van centrale kennis- of praktijktoetsen.
Daar neem ik de ideeƫn van de heer Kisteman graag in mee. Ik zal u in de
lerarenbrief van juni, die de staatssecretaris en ik gaan versturen,
berichten over mijn conclusies en vervolgstappen. Daarin zal de heer
Kisteman zijn woorden en onze inschatting van de kansrijkheid en
effectiviteit terugvinden. Ik kom in de deze context natuurlijk ook met
een reactie op het recente rapport van de Onderwijsraad over de manier
waarop wij bekwaamheidseisen willen toetsen.
De voorzitter:
De heer Kisteman vraagt of hij kan rekenen op een concrete
toezegging.
Minister Bruins:
Ik kan niet voor de heer Kisteman uitmaken als hoe concreet hij deze
toezegging ervaart, maar voor mij voelt dit als een concrete toezegging,
namelijk dat ik terugkom op dit onderwerp in de genoemde brief van
juni.
De voorzitter:
Hij knikt bevestigend.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik had hier ook wat vragen over gesteld. Ik ben het er helemaal mee eens
dat de bekwaamheidseisen en de toetsing daarvan beter moeten, maar wij
zien als D66 niets in het idee van zo'n nieuwe toets, zo'n centraal
eindexamen. De minister geeft aan in juni met een brief te komen. Dat is
best ver weg. Ik ben toch benieuwd of hij een eerste reactie wil geven
met hoe hij daarnaar kijkt. Ik wil hem ook de rekentoets in herinnering
brengen. Dat was toch best een debacle. Die is ingevoerd en uiteindelijk
ook weer afgeschaft. Ik denk dat dat ons heeft geleerd dat alleen een
toets invoeren niet per se helpt om het niveau te verbeteren. Daarvoor
moet je dan ook echt de opleiding verbeteren. Graag een reactie
daarop.
Minister Bruins:
Ik denk dat mevrouw Rooderkerk eigenlijk een hele goede samenvatting
geeft van de overwegingen die we zullen moeten gaan beschrijven in de
brief van juni. Zomaar het plompverloren neerzetten van een toets lost
niet iets op; je moet hier heel zorgvuldig over nadenken, je wil
hierover in gesprek met het veld en je wil zeker weten dat je iets doet
dat effectief is en er niet voor zorgt dat leraren of lerarenopleidingen
nog verder belast worden. Hoewel we soms een beetje knorrig zijn over
het grote aantal routes via welke je leraar kunt worden, willen we
daarbij geen routes afsluiten. Zeker als het gaat over zijinstroom, maar
ook wat betreft de verschillende niveaus, wil je namelijk flexibiliteit
kunnen behouden en maatwerk kunnen leveren aan mensen die professioneel
het onderwijs in willen. Die grote hoeveelheid aan routes die je kunt
kiezen, aan manieren waarop je leraar kunt worden, zijn er ook omdat we
in het onderwijs echt iedereen nodig hebben die we maar kunnen krijgen.
Je wilt niet dat iemand niet het onderwijs ingaat, omdat een bepaalde
route niet bestaat. Maatwerk en uniformiteit zijn dus twee grootheden
die soms met elkaar botsen. We willen ervoor zorgen dat we het zo
inrichten dat we zo veel mogelijk mensen naar het onderwijs trekken. Al
die overwegingen moeten we bundelen in de brief van juni.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Kan ik daaruit opmaken dat de minister kwantiteit belangrijker vindt dan
kwaliteit?
Minister Bruins:
Nee, zo mag mevrouw Van Zanten dat niet zien. Ik heb gezegd dat de
instroom in het onderwijs via iedere route moet leiden tot de juiste
bekwaamheid. We gaan de lat dus niet lager leggen. Voor alle routes moet
de lat hoog liggen. We hebben goede leraren nodig en we gaan kwantiteit
niet boven kwaliteit zetten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dus de minister is het met BBB eens dat er wel scherpe kaders moeten
komen voor al deze opleidingen, zodat ze in ieder geval aan dezelfde
kwaliteitseisen voldoen?
Minister Bruins:
Dat raakt natuurlijk aan de beleidsreactie die de staatssecretaris en ik
gaan geven op het recente rapport van de Onderwijsraad. Hoe toetsen we
nou of de leraren via al die routes voldoende bekwaam zijn? Dat minimum
moet er namelijk wel in zitten. We gaan goed kijken naar het hele wijze
advies van de Onderwijsraad. Daar zitten wijze mensen, dus die nemen we
ook buitengewoon serieus. We komen ook met een buitengewoon serieuze
reactie daarop.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Bruins:
De heer Kisteman sprak ook over het onderwerp hoogbegaafdheid. Ik wil
eigenlijk de VVD een compliment maken. Toen ik in 2015 in de Kamer kwam,
sprak de VVD al over hoogbegaafdheid. Dit is een zeer consistent
onderwerp van de VVD. Het is belangrijk dat we dit ook blijven benoemen,
want als het gaat over passend onderwijs, vergeten we het weleens. Maar
dat is niet het geval bij het ministerie. Daar vinden wij
hoogbegaafdheid altijd een onderwerp dat moet worden meegenomen als het
gaat over aandacht voor passend onderwijs. Het is belangrijk dat daar
binnen het kader van passend onderwijs op de pabo aandacht voor is en
dat er gekeken wordt hoe hiermee om moet worden gegaan in de lessen. Dat
geldt voor alle groepen leerlingen die iets bijzonders meenemen, dus ook
voor hoogbegaafdheid.
Er is een onderzoek uitgevoerd naar behoeften bij leraren en docenten
aan ondersteuning en professionalisering bij passend en meer inclusief
onderwijs. Dat is de titel van het onderzoek; het is een hele lange
titel. Dit onderzoek zullen we gebruiken om het onderwijs op de pabo
verder te verbeteren op dit punt. In mijn beleidsreactie zal ik hier
verder op ingaan. Die beleidsreactie staat gepland voor komend voorjaar.
Hoogbegaafdheid zal daar dus ook onderdeel van uitmaken.
Ook in de NAPL, de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren,
worden ontwikkelpaden uitgewerkt, zodat de professionalisering van
leraren daarop kan aansluiten. Die worden komend jaar stap voor stap
door een werkgroep van mensen uit het werkveld ontwikkeld, in nauwe
samenwerking met het werkveld. Hoewel ik als minister niet ga over de
keuze van specialismen, zou hoogbegaafdheid wel zo'n loopbaanpad, zo'n
ontwikkelpad, kunnen zijn. Ik wil dat ook zeker aanmoedigen, al ga ik er
niet over. Ik ben het namelijk met de heer Kisteman eens dat het
belangrijk is dat kinderen die meer aankunnen ook het passend onderwijs
dat ze nodig hebben, kunnen ontvangen.
Voorzitter. Mevrouw Van Zanten vroeg of we de aantrekkelijkheid van
lerarenopleidingen kunnen vergroten. Ik denk dat dat begint bij het
curriculum. De focus moet terug op de basis komen te liggen. Daar hoor
ik mevrouw Van Zanten ook vaker over in onderwijsdebatten. Ik denk dat
we daarbij aan dezelfde kant van het touw trekken. Met het
opleidingsberaad leraren en het curriculumtraject met de pabo's zet ik
in op het terugkeren naar de focus op de basis. Daarnaast vragen de
verschillende doelgroepen een andere aanpak, zeker niet door meer
routes, maar wel met maatwerk en flexibilisering. Ik had net al een
uitgebreid antwoord gegeven over hoe dat soms met elkaar kan botsen.
Flexibilisering binnen bestaande routes kan bijvoorbeeld door het
Bestuursakkoord Flexibilisering en door goede begeleiding voor
zijinstromers. Dan gaat het met name over een vraaggerichte aanpak, ook
voor hybride docenten. Die zijn ook heel belangrijk om het aantal
docenten op peil te kunnen houden.
Tot slot zorgt de pabo voor het jonge en oudere kind, waar de
staatssecretaris al over sprak, ervoor dat de opleiding wellicht
aantrekkelijker kan worden voor een bredere groep. We gaan de komende
tijd aan de slag om ook daarvoor extra mogelijkheden te bieden.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Van Zanten de hand bij de knop heeft. Ik merk daarbij
op dat u door uw interrupties heen bent. Ik stel u de gelegenheid om een
hele korte vraag zonder inleiding te stellen.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u, voorzitter. Ik hoor de minister niets zeggen over de expliciete
directe instructie. Ik zou graag nog willen horen wat hij daarvan
vindt.
De voorzitter:
Dank u wel. De minister.
Minister Bruins:
Dank u wel. Ik begin met de disclaimer dat ik als overheidsdienaar niet
ga over de inrichting van het onderwijs, conform het gestelde in artikel
23. Maar directe instructie is een bewezen effectieve didactiek. Daarin
volg ik mevrouw Van Zanten. Leerlingen een beetje zonder begeleiding
laten aanrommelen is geen bewezen didactiek, maar we moeten beeldvorming
en retoriek hier een beetje ontwarren. De cruciale factor voor goed
onderwijs is een leraar die de touwtjes in handen heeft in de klas,
inhoudelijk boven de stof staat en kan inspelen op de verschillen tussen
leerlingen.
Ja, er zijn ook didactieken, onderwijsontwikkelingen die wat meer
benadrukken dat leerlingen zelf hun kennis opbouwen. Voor sommige
leerlingen, bijvoorbeeld voor hoogbegaafde leerlingen, kan dat soms
werken, maar daar moeten we geen karikatuur van maken. We moeten
leerlingen niet laten aanrommelen. Je hebt directe instructie en
indirecte instructie en je kan wat meer begeleiden, maar een goede
leraar kan inspelen op wat het kind nodig heeft. Dat is wat uiteindelijk
zorgt voor kwaliteit van onderwijs. Directe instructie is daarbij een
bewezen effectieve wijze, die onderdeel is van de lessen.
Het is misschien goed om te melden dat ik van plan ben om het Nationaal
Regieorgaan Onderwijsonderzoek om te vormen tot een kennisinstituut dat
heel expliciet bezig gaat met het evidencebased maken van
onderwijsdidactieken. Dat hebben we ontzettend nodig en dat past ook bij
het regeerakkoord van dit kabinet. We willen dat didactieken bewezen
effectief zijn. We gaan er dus echt op inzetten dat leraren worden
ondersteund en dat ze weten wat wel en niet werkt in welke situaties.
Dit staat bij ons dus op het netvlies. Deze cry for help van mevrouw Van
Zanten neem ik dus graag mee.
Mevrouw Van Zanten had nog een vraag. O, die ging over de didactiek. Die
heb ik nu helemaal geĆÆmproviseerd beantwoord, dus dat is goed. Heel
mooi. Die heb ik dus gehad.
Mevrouw Rooderkerk sprak over het aantal academische leraren. Ze vroeg:
heeft het kabinet zicht op hoeveel leraren academisch geschoold zijn en
hoeveel dit er zijn per school? Ja, daar hebben wij zicht op. Die
informatie is openbaar en ook beschikbaar voor uw Kamer op de website
database.functiemix.nl. Op die website is informatie te vinden over de
inschaling en het aandeel leraren met een bachelor- of masterdiploma in
het hbo of wo. Deze informatie is per sector beschikbaar, op landelijk
niveau, per stad, per regio en op schoolniveau. Is dat niet
prachtig?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Moet ik dat dan nu zelf gaan googelen of gaat u ons nu vertellen wat het
percentage academisch opgeleide docenten is? Mijn vraag daarbij was
namelijk ook of het voor de minister mogelijk is om dat meer te
stimuleren. We kunnen bijvoorbeeld kijken of we dat qua inschaling
zouden kunnen verbeteren. De ambitie van de universiteiten is om 50%
meer academische leraren op te leiden in 2028. Mijn vraag was ook of die
groei wordt gehaald.
De voorzitter:
Ik geef de minister eerst even de gelegenheid om hierop te reageren.
Daarna geef ik de heer Uppelschoten het woord voor een
interruptie.
Minister Bruins:
Ja, ik ga het zeggen. Het aantal leraren in het basisonderwijs met een
wo-master is 53.000. Nou weet ik niet wat het percentage is, maar dat is
het absolute aantal. De ambitie van de universiteiten is om 50% meer
academische leraren op te leiden in 2028. Dat is dus het ijkjaar. Ik
benadruk dat dat de ambitie van de universiteiten zelf is. Ik kan u
zeggen dat het een ambitieuze ambitie is, maar daar zijn ambities ook
voor: ambitieus zijn.
Ik benadruk richting mevrouw Rooderkerk dat academisch geschoolde
leraren van toegevoegde waarde zijn in het onderwijs. Juist ook in
tijden van tekorten is het nodig dat we iedereen weten te
enthousiasmeren, dus we zetten volop in op het enthousiasmeren van
academici voor het lerarenberoep. Ik zie dat universiteiten zich hard
inzetten om die ambitie te halen met de verschillende routes binnen de
academische lerarenopleidingen voor primair en voortgezet onderwijs,
maar ze hebben voor zichzelf wel een heel forse ambitie vastgesteld.
Maar het is expliciet hun ambitie en niet iets wat het ministerie van
OCW hun heeft opgelegd. Als mevrouw Rooderkerk ook wil weten welk
percentage er hangt aan het absolute aantal van 53.000, moet ik daar in
tweede termijn op terugkomen.
De voorzitter:
Of toch even naar de website gaan. Mevrouw Rooderkerk, ik had eigenlijk
toegezegd dat de heer Uppelschoten nu een vraag kon stellen. Of is het
een hele korte vraag? Want u zit inmiddels ook aan uw aantal toegestane
interrupties.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Inmiddels heb ik gegoogled en heb ik gezien dat in het primair onderwijs
5% van de leraren academisch geschoold is. Mijn vraag aan de minister
is: wil hij stimuleren dat dat meer gebeurt, dus dat meer leraren beter
zijn opgeleid? Hij noemt een ambitie van universiteiten, maar zou hij
daar een eigen ambitie aan willen hangen? Wil hij ook nadenken over
inschaling, bijvoorbeeld zodat academisch geschoolde docenten in de
LD-schaal komen? Wil hij het op die manier stimuleren, zodat we daarmee
ook zorgen voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit?
Minister Bruins:
Ik help graag mee om dat te stimuleren. Dat doen we op allerlei
manieren, via alle routes die daarvoor openstaan. Ook de landelijke
campagne die we net zijn gestart, kan daarbij helpen. Maar ik ga mijzelf
daar geen ambitie voor opleggen. Ik durf geen realistisch
groeipercentage neer te leggen en ik kan ook niet bedenken wat we nog
meer zouden kunnen doen om de ambitie nog groter te maken dan die al
is.
Als het gaat om inschaling wil ik er toch voor oppassen dat we niet gaan
uitstralen dat je de universiteit moet hebben gedaan om in de hoogste
schaal te komen. Dat is een samenleving waar ik zelf wat huiverig voor
ben. We willen kijken naar de kwaliteit die de leraar meebrengt en die
kwaliteit hoort passend te zijn bij de inpassing, bij de manier waarop
de leraar functioneert. Uiteindelijk ligt dat bij de werkgever, in de
functioneringsgesprekken, en bij de cao-partners. Zomaar zeggen dat
iemand die van de universiteit komt een betere leraar is en dus in
schaal LD moet komen, zou ik een ongezonde manier van inschaling vinden.
Dat zou ik niet tot een automatisme willen maken.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik kom even terug op het vorige onderwerp, want tussen neus en lippen
door zei u dat u een bepaald instituut ging veranderen en dat dat een
andere functie zou krijgen. Welk instituut is dat? Want meestal is het
veranderen van de functie van een instituut een nogal ingewikkelde
klus.
Minister Bruins:
Ik heb het over het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Dat is een
onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek. Dat heeft nu ook een Kennisrotonde en een kenniscentrum voor
onderwijsbeleid. Daar kun je ook echt naar bellen en vragen: werkt dit
of werkt dat? Die manier van werken, dus dat we het onderwijsveld echt
inzicht gaan bieden in wat in welke situaties wel en niet werkt,
evidencebased, evidence-informed, willen we breder gaan aanbieden en
verder gaan ontwikkelen, maar dat is een doorontwikkeling van het
huidige NRO.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Even iets over die 5% die academisch geschoold is. Dat maakte toch wel
wat los bij mij, want ik gokte hier net dat het 20% is, maar het is dus
nog minder. Ik herinner mij een gesprek dat ik onlangs voerde met de
belangenvereniging van de academisch opgeleide pabostudenten. De uitval
is daar enorm en dat baart me zorgen. Ik vroeg mij af of de minister
ervan op de hoogte is dat de uitval onder de academische pabostudenten
groot is. Ik hoef geen antwoord over hoe dat komt, maar ik zou dit heel
graag onder de aandacht willen brengen bij OCW en bij de bewindspersonen
daar. Ik denk namelijk dat het echt belangrijk is ā er gaat ook veel
geld naartoe ā dat we weten hoe dat komt, want dit zijn nou juist de
mensen die een stukje kwaliteitsverbetering op de scholen zouden kunnen
brengen.
Minister Bruins:
Mooi dat ik dankzij mevrouw Pijpelink de kans krijg om nog wat aan te
vullen. Ik zei net tegen mevrouw Rooderkerk: iemand die van de
universiteit komt, willen we niet zomaar ergens inschalen. Maar
inderdaad, je kunt wel kijken of je het vak voor een academisch
geschoolde leraar interessant kunt maken en houden. Daarover zijn we in
gesprek met werkgevers: hoe kun je een boeiend takenpakket bieden en hoe
kun je meer differentiatie in het vak krijgen? Dan kom je bij mogelijke
specialismen ā de staatssecretaris sprak daar ook over ā zodat je
doorgroeit en een expert wordt in bepaalde onderwerpen. Dat kan er
wellicht toe leiden dat je nadenkt over promotie en een bepaalde
inschaling. Via die route kunnen mevrouw Pijpelink, mevrouw Rooderkerk
en ik elkaar helemaal vinden. Dit kan ertoe leiden dat er minder uitval
zou zijn onder academisch geschoolde leraren.
De voorzitter:
Dank u wel. Even een punt van orde omwille van de tijd, want ik wil echt
ook de tweede termijn afronden vanmiddag. Wij hebben geen ruimte om na
14.00 uur door te gaan. Dat betekent dat ik er nu heel strak op ga
letten dat de vragen zonder inleiding zijn en dat de antwoorden compact
zijn. Anders moeten we nog een deel van het debat schriftelijk doen en
dat is volgens mij niet nodig. Ik vraag de minister om verder te
gaan.
Minister Bruins:
Er werd nog gepleit voor een landelijke lerarenopleiding met mogelijk
regionale afdelingen. In de verkenning die we hebben uitgevoerd, waarvan
u de uitkomsten in december vorig jaar heeft ontvangen, hebben we ook
uitgebreid gekeken naar de voor- en nadelen van een landelijke opleiding
en een landelijk curriculum. Dat zou de flexibiliteit voor studenten en
de kwaliteitscultuur en professionele autonomie verminderen. Bovendien
kan dan ook de kwaliteit van de opleiding verminderen omdat de logische
samenhang tussen opleidingsdoelen, curriculum, opleidingsaanbod en
toetsing dan vermindert. Ons beeld is dat de voordelen niet opwegen
tegen de nadelen. Bovendien zijn er andere manieren voor het eventueel
doorvoeren van inhoudelijke veranderingen in curricula en die andere
wegen hebben onze voorkeur.
Mij werd door de heer Kisteman gevraagd: wil de minister landelijk
specifieker gaan vastleggen wat een afgestudeerde leerkracht moet kennen
en kunnen? Ook hierin horen we natuurlijk de echo van het rapport van de
Onderwijsraad. Met werkgevers, opleiders en de beroepsgroep werk ik aan
het aanbrengen van meer focus in de opleidingen en het terugdringen van
de overladenheid via meer richtinggevende bekwaamheidseisen, meer focus
op de kennisbasis en de inrichting van het opleidingsberaad. Vervolgens
passen universiteiten en hogescholen hun lerarenopleidingen hierop aan.
Ik wil zorgvuldig kijken naar de effectiviteit en de gevolgen van de
invoering van centrale kennis- of praktijktoetsen. Zoals ik zei, neem ik
de ideeƫn van de heer Kisteman in ieder geval mee in de brief die ik
hierover in juni zal sturen.
De heer Kisteman (VVD):
Op zich hartstikke fijn, deze beantwoording, en fijn dat de minister er
in juni op terugkomt, maar er is ook wel wat haast bij geboden. Hoe
krijgen we een beetje vaart in dit hele verhaal van het niveau omhoog
krijgen, de uitrol en de toets? Ik snap dat er gedegen onderzoek naar
gedaan moet worden en dat erover gesproken moet worden, maar straks
blijkt in juni misschien dat de minister besluit om de helft van de
adviezen op te pakken en de andere helft niet. Hoe krijgen we een beetje
tempo in dit hele verhaal?
Minister Bruins:
Zoals ik aan het begin van mijn inleiding al zei: het onderwijs heeft
wel behoefte aan rust en continuĆÆteit, maar is ook voortdurend in
beweging. Dit is wel onderdeel van de voortdurende beweging. Dat we
hiermee bezig zijn komt voort uit een eerder debat. We zijn dit op dit
moment aan het uitwerken. Het is, denk ik, wel heel efficiƫnt als we
daar ook de beleidsreactie op het Onderwijsraadrapport dat recent is
uitgekomen, bij kunnen betrekken. Daarom heb ik wel tot juni nodig om
dit goed neer te zetten, maar net als de heer Kisteman wil ik dingen
niet verder vertragen. Ik wil hier graag de vaart in houden. Maar dit is
wel de continue beweging die de ontwikkeling van het leraarsvak
maakt.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Bruins:
De heer Kisteman vroeg ook naar studenten die een twijfelgeval zijn, die
het eigenlijk niet hebben gehaald, maar die je het toch zo gunt. Nou,
dat is niet mijn wereld. Voor mij staat voorop dat de minimumkwaliteit
van alle startende leraren gegarandeerd moet zijn. Anders krijg ik
mevrouw Van Zanten tegen me. De opleidingen borgen de kwaliteit van hun
onderwijs en de examinering van studenten. De examencommissies vervullen
daarin een belangrijke rol. Ik wil dit dus niet op deze manier doen,
maar ook hierover kan de heer Kisteman meer vinden, denk ik, in de brief
die ik in juni zal sturen. Voorop blijft staan dat we geen concessies
aan de minimumkwaliteit doen.
De heer Kisteman had nog een laatste vraag, over een onderlinge pool
opzetten waarin leerkrachten elkaar kunnen versterken en waardoor
leerkrachten onderling uitgeruild kunnen worden. Voor mij staat voorop
dat de minimumkwaliteit van alle startende leraren gegarandeerd moet
zijn. Vanuit de begeleidingssystematiek van Samen Opleiden, werken veel
scholen en lerarenopleidingen al samen door het examineren van studenten
van de lerarenopleiding binnen opleidingsscholen. Dat onderlinge contact
is er dus. Schoolopleiders en instituutsopleiders hebben nauw contact
over het beoordelen van het praktijkleren. De beoordelingswijze is
vastgelegd. De professionalisering van schoolopleiders is onder andere
gericht op de beoordelingswijze van studenten van de lerarenopleiding.
Het idee van examinering door een pool van leerkrachten is zo in de
praktijk eigenlijk wel aanwezig.
Dat raakt overigens ook aan de vragen ...
De voorzitter:
De heer Kisteman heeft nog een vraag aan u.
De heer Kisteman (VVD):
Met het oog op die brief in juni, waar ik natuurlijk met enorm veel
belangstelling naar uitkijk, is mijn vraag of we naar een
examineringssysteem toe kunnen zoals bij het rijbewijs. Daaronder komen
die andere vragen, zoals over de pool et cetera. Maar kunt u dat op die
manier combineren? Kunnen we dus naar zo'n examineringsysteem toe? Dit
zou daar een voorstel bij kunnen zijn. Zou de minister dat zo in zijn
beantwoording willen meenemen?
Minister Bruins:
Ik zal dit specifieke idee van de heer Kisteman ook benoemen in de brief
van juni en daar ook een oordeel over geven, zodat hij weet hoe wij
daartegen aankijken.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Bruins:
Dan had mevrouw Rooderkerk nog een paar vragen over de
professionalisering van leraren. Specifiek was haar voorstel om de
begeleiding en intervisie te verkennen. Zij kreeg toen een niet heel
uitgebreid antwoord, namelijk: dat is juridisch ingewikkeld. Ik ben het
met mevrouw Rooderkerk eens dat een goede start essentieel is voor
leraren. Dit vraagt om een goede samenwerking tussen de
lerarenopleidingen, de werkgevers en de startende docenten. De motie
vroeg ons om te verkennen of de begeleiding van onderwijsinstellingen
bij startende leraren wettelijk geborgd zou kunnen worden. We hebben dat
verkend en het antwoord is: dat is juridisch heel ingewikkeld.
Waarom is dat nou juridisch heel ingewikkeld? Omdat startende leraren
werknemers zijn. De werkgever is dus verantwoordelijk voor de
ontwikkeling van de startende leraar. Maar mevrouw Rooderkerk en ik
trekken natuurlijk wel aan dezelfde kant van het touw. Als
lerarenopleidingen bijvoorbeeld terugkomdagen willen organiseren, zeg
ik: laat ze dat vooral doen. Het is ontzettend leuk om je klas weer
tegen te komen. Maar wettelijk vastleggen dat de onderwijsinstellingen
een wettelijke verantwoordelijkheid zouden hebben voor de ontwikkeling
van werknemers bij een andere werkgever, zou buitengewoon ingewikkeld
zijn. Dat zou ik dan ook sterk afraden. In de cao's van de werkgevers
zijn er afspraken geweest over de ontwikkeling van startende leraren.
Als onderwijsinstellingen daar een rol in willen of kunnen spelen, kan
dat natuurlijk, maar dan moet dat onderling en volgens de nette
wettelijke afspraken vastgelegd en met elkaar afgesproken worden.
Mevrouw Rooderkerk sprak ook nog over het onderscheid tussen
startbekwaam en vakbekwaam en zei: het systeem heeft nauwelijks
mogelijkheden om door te leren na de opleiding, waardoor er uitval is.
We maken in de loopbaanontwikkeling onderscheid tussen startbekwaamheid,
vakbekwaamheid en specialisaties. Ik denk dat we het voltallig eens
kunnen zijn over die driedeling. Dat zal ook zichtbaar worden in het
advies voor de herijking van de bekwaamheidseisen, waaraan
lerarenorganisaties op dit moment werken. Ook in het groeifondsprogramma
NAPL, waar ik eerder over sprak, worden de bijbehorende ontwikkelpaden
uitgewerkt, zodat de professionalisering van leraren op deze
loopbaanpaden kan aansluiten.
De begeleiding van starters is een van de thema's waaraan binnen de
sector wordt gewerkt. Ik zie ook mogelijkheden om de begeleiding van
starters via de onderwijsregio's te stimuleren, breder aan te pakken en
door te ontwikkelen. Dat sluit aan op de carriĆØrepaden en de NAPL, waar
mevrouw Rooderkerk mij naar vroeg. Ze vroeg ook wanneer we dan komen met
die carriĆØrepaden die binnen dat NAPL-programma ontwikkeld worden. Ik
verwacht dat uiterlijk in de tweede helft van 2025 duidelijk is welke
specialismen per sector zijn uitgewerkt en dat uiterlijk in de tweede
helft van 2026 de bijbehorende ontwikkelpaden per sector zijn
opgeleverd, inclusief een raamwerk en eindtermen.
Voorzitter, dat waren mijn antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de staatssecretaris om te zien of zij nu
nog een aanvulling heeft en terug wil komen op de vragen van de heer
Soepboer. Dan geef ik u daar nu de gelegenheid voor.
Staatssecretaris Paul:
Dank, voorzitter. Ik begin met de vraag die de heer Soepboer had over
zijn motie over de onderwijsregio's. De onderwijsregio's zijn een
vereenvoudiging van de situatie van hiervoor. De aparte regelingen die
we hadden voor de regionale aanpak van tekorten en samen opleiden en
professionaliseren zijn samengevoegd en in een helder ondersteunings- en
financieringsmodel verder gebracht. Hiermee zijn we teruggegaan van meer
dan 200 samenwerkingsverbanden naar een landelijk dekkend netwerk van 50
onderwijsregio's. Ik schets het maar wat uitgebreider, want ik merk dat
er vaak wat verschillende beelden leven rond de onderwijsregio's.
Hiermee hebben we tegelijkertijd een efficiƫnte samenwerking op
regionaal gebied, want ook de arbeidsmarktvragen zijn regionaal. Alle
voorbeelden en suggesties die uw Kamer ook in dit debat aandraagt, of
het nou gaat om invalpools, meer meesters voor de klas of betere
begeleiding van starters, krijgen een plek in die onderwijsregio's. Veel
van die ideeƫn krijgen dat nu al. Andere ideeƫn die in de toekomst nog
komen, nemen we ook mee.
Daarnaast voegen we verschillende regelingen samen om tot een meer
consistente financiering te komen om zijinstroom, begeleiding van
startende leraren et cetera te realiseren. Dit is, zeg ik ook maar, een
van de wensen uit het hoofdlijnenakkoord: een meer consistente
financiering en verschillende regelingen samenvoegen. Dat is dus de
manier waarop we hiermee verdergaan, vooral ook omdat de aanpak van het
lerarentekort blijft, complex is en ieders individuele belang
overstijgt. Ik heb het vaker gezegd: solidariteit en samenwerking zijn
nodig in plaats van concurrentie. Goede ideeƫn die op bepaalde plekken
worden ontwikkeld, proberen we op te schalen en ook op andere plekken te
laten landen.
De heer Soepboer (NSC):
Ik denk echt dat hier sprake is van een misverstand, want mijn vraag was
niet of de staatssecretaris nog een keer wil uitleggen hoe zij de
onderwijsregio's voor zich ziet en waarom ze die zo belangrijk vindt en
ermee doorgaat. Mijn vraag was: welke concrete stappen zijn er gezet om
de motie-Soepboer/Ceder uit te voeren? Dat was de vraag. Ik zou graag
willen dat de staatssecretaris daarop ingaat. En de onderwijsregio's
staan niet in het hoofdlijnenakkoord. Ik zou de staatssecretaris dus
graag nogmaals willen vragen om uit te leggen welke concrete stappen er
al zijn gezet om de motie-Soepboer/Ceder uit te voeren.
Staatssecretaris Paul:
Dat zit 'm uiteindelijk in het samenvoegen van oude regelingen tot een
meer efficiƫnte samenwerkingsvorm. Dat heb ik net ook uitgelegd. De
samenwerkingsverbanden die we hiervoor hadden en de verschillende
financiƫle regelingen en stromen die we hadden, worden juist gebundeld
en krijgen een efficiƫnte plek dankzij die regio's.
De heer Soepboer (NSC):
Waar we het over eens zijn is dat er door een gebrek aan sturing een
janboel is gecreƫerd; dat is dan even het woord dat mij te binnen
schiet. Het gaat over samenwerkingsverbanden. Daar heb ik overigens ook
een motie over ingediend, dus ik ben ook benieuwd naar de uitwerking
daarvan, maar dat komt in een ander debat. Er zijn miljarden niet bij de
docenten terechtgekomen. Nu wordt er dus in de vorm van die regio's een
soort nieuw vergadercircus opgetuigd. Het gaat om een doorgeslagen
schaalvergroting; daar verwees ik al naar. Er worden nieuwe
governancestructuren opgetuigd. Daarover heeft de Kamer gezegd: we
willen dat u dat anders gaat inrichten; we willen dat u wat er nu aan de
gang is met die onderwijsregio's terugbrengt naar een
stimuleringsregeling. Dat is dus iets anders dan wat u nu zegt. U bent
aan het uitleggen waarom u vooral door moet gaan. De motie roept u op om
dat niet te doen en het terug te brengen. Mijn vraag is: welke concrete
stappen heeft u gezet om dat te doen?
Staatssecretaris Paul:
Dan verwijs ik naar het antwoord dat ik ook heb gegeven bij de indiening
van deze motie. Die heb ik met reden ontraden, omdat we die
onderwijsregio's nodig hebben om het arbeidsmarkttekort aan te pakken.
Ik heb toen ook uitgelegd dat in het licht van de tekorten die er nu
zijn, de onderwijsregio's zoals ze nu georganiseerd zijn zeer zeker niet
de overhead creƫren die in de overwegingen van de heer Soepboers motie
wordt geschetst. We zien daarnaast dat op heel veel plekken in heel veel
regio's de solidariteit en de samenwerking en het omarmen van best
practices juist zorgen voor de aanpak van de tekorten die op heel veel
plekken hardnekkig zijn. Ik zou daaraan ook willen toevoegen ā dat heb
ik indertijd ook gezegd ā dat we dit nu anderhalf jaar doen en dat ik
dit een serieuze kans wil geven, omdat het een essentieel instrument is
om die arbeidsmarkttekorten aan te pakken. Daarbij houden we uiteraard
de vinger aan de pols, want ik snap de zorgen best, om te kijken wat er
anders kan, wat er precies gebeurt en hoe we ervoor kunnen zorgen dat
wat we nu hebben ingericht ook zijn doel dient om de
arbeidsmarkttekorten gezamenlijk aan te pakken.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Mijn zesde en laatste interruptie dan maar.
De voorzitter:
Uw zevende, inmiddels.
De heer Soepboer (NSC):
Ik heb in ieder geval nog geen antwoord. Het kan zijn dat wij een
verschil van inzicht hebben. Dat kan. Het kan ook zijn dat u haar
ontraden heeft. Dat kan ook. De Kamer heeft haar echter aangenomen met
een ruime meerderheid. Ook drie van de coalitiepartijen stonden
erachter. Dan verwacht ik gewoon dat die motie wordt uitgevoerd. En het
is niet eens de eerste die niet wordt uitgevoerd. Ik heb ook in eerste
termijn gewezen op een andere motie die niet is uitgevoerd, namelijk de
motie over maximale inspanning om een maximumlesurennorm te krijgen. Die
heeft u ook niet naar behoren uitgevoerd, vind ik. Dat is ook hier weer
het geval. Dus ik vraag me gewoon af: wat ben ik hier in godsnaam aan
het doen? Waarom zit ik hier? Waarom voeren we deze debatten? U zegt dat
dit het belangrijkste debat van het jaar is, maar u weigert gewoon een
motie uit te voeren. Klopt dat, ja of nee?
Staatssecretaris Paul:
Ik zou het even in context willen plaatsen. Er zijn een heleboel moties
die warm omarmd worden en die uitgevoerd worden. Daar rapporteren we ook
periodiek over. Er zijn ook moties waarbij ik in ieder geval heel
uitgebreid heb uitgelegd waarom het geen goed idee is om hier zo snel al
mee te stoppen. Dat deed ik in dit geval bij de begrotingsbehandeling.
Dus het is een oproep van de Kamer, maar uiteindelijk bestuurt het
kabinet.
De voorzitter:
Ik constateer dat hier geen overeenstemming over is.
Staatssecretaris Paul:
Nee. Maar dan ga ik door op de andere vraag.
De voorzitter:
Ik wijs de heer Soepboer erop dat hij natuurlijk altijd om een brief van
de minister kan vragen.
De heer Soepboer (NSC):
Ik heb brieven zat gehad, voorzitter.
De voorzitter:
Prima, dan is dat wat dat betreft afgerond. Dan geef ik u de gelegenheid
om nog Ć©Ć©n of twee punten toe te lichten.
Staatssecretaris Paul:
Nog Ć©Ć©n punt, voorzitter, en dat had ik al beantwoord.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik wil toch even een punt van orde maken, sorry. Ik constateer dat
meerdere moties die zijn ingediend, door de bewindspersoon naast zich
neer zijn gelegd, een aantal van mijn hand en een aantal van de heer
Soepboer, maar ook van anderen. We hebben nu Ć©Ć©n keer dit debat over
leraren. Er speelt ontzettend veel ten aanzien van de
onderwijskwaliteit. Ik zie nu ook even niet hoe we ervoor moeten zorgen
dat de vragen die wij neerleggen, die geen vraag zijn, maar feitelijk
een opdracht vanuit de gekozen volksvertegenwoordiging, ook gewoon
worden uitgevoerd.
Ik maak gewoon echt bezwaar tegen de manier waarop dit nu gaat. Er
worden ons namelijk alleen maar brieven beloofd, het hele debat al. We
kunnen nergens echt over wisselen, want dan wordt er verwezen naar een
proces en een brief. Wij vragen gewoon om actie. Als we dan een motie
indienen die daarom verzoekt, legt de bewindspersoon die ook naast zich
neer. Dit geldt bijvoorbeeld voor de motie van de heer Soepboer, maar
ook mijn motie over het nog drie jaar opleiden van startende leraren et
cetera. Dus ik zoek nu even naar een oplossing. Ik kijk daarvoor ook
even de bewindspersonen aan.
De voorzitter:
Ik wil daar wel even de gelegenheid voor geven, maar ik merk wel op dat
een bewindspersoon een motie uiteindelijk naast zich neer kan leggen. Op
het moment dat hij die niet uitvoert, zal hij dat ook moeten melden aan
de Kamer. Ik kan als suggestie geven dat u vraagt om een
stand-van-zakenbrief over de betreffende moties. Als u dat niet wil,
moet u daar zelf een andere vorm voor vinden. Ik kan nog even naar
rechts kijken of er nog behoefte is aan een aanvulling vanuit de
bewindspersonen, maar ik zie die niet direct komen.
Staatssecretaris Paul:
Ik wil ingaan op de laatste motie, van de heer Soepboer en de heer
Ceder. De intentie van die motie onderschrijf ik volledig. Alleen,
gezien de uitdagingen die we hebben op het gebied van de tekorten in het
onderwijs vind ik dat we geen enkel instrument onbenut moeten laten. We
proberen hiermee juist de samenwerking en de financieringsstromen, die
hiervoor heel gefragmenteerd waren, te bundelen om te zorgen voor de
impact die we nodig hebben op dit vlak.
De voorzitter:
Ik ga deze discussie ... Meneer Soepboer, kort, alstublieft.
De heer Soepboer (NSC):
Nogmaals, dit is de lezing van de staatssecretaris. Maar er wordt gewoon
geld bij scholen weggehaald. Dat wordt naar de onderwijsregio's
gebracht, die het vervolgens weer teruggeven aan de scholen. Ik krijg
dagelijks mails in mijn mailbox ā ik kan ze u laten zien ā waarin staat:
wat zijn we blij met deze motie; we willen dat die uitgevoerd wordt. Ik
wil ook dat die uitgevoerd wordt. Dat is het probleem. Ik geef een
bloemlezing: "we blijven in gesprek", "we overleggen met de sociale
partners", "het is een punt van nadere uitwerking" ...
De voorzitter:
Meneer Soepboer ...
De heer Soepboer (NSC):
... "ik ga in gesprek met de beroepsgroep" ...
De voorzitter:
Meneer Soepboer ...
De heer Soepboer (NSC):
Ik wil gewoon dat de motie wordt uitgevoerd.
De voorzitter:
Dat is inmiddels meer dan duidelijk geworden. Die boodschap is, denk ik,
ook bij het kabinet aangekomen. Ik wil toe naar het laatste punt van de
staatssecretaris. Ik geef u zo meteen in de tweede termijn nog de
gelegenheid om nader te reageren. Uw standpunt is helder. Ik ga naar de
staatssecretaris voor het laatste punt.
Staatssecretaris Paul:
Dat betreft de vraag die te maken had met de landelijke opslagfactor. De
opslagfactor bepaalt hoeveel uren docenten krijgen voor taken die direct
gerelateerd zijn aan het lesgeven. Ik snap het pleidooi van de heer
Soepboer om de werkdruk aan te pakken. In reactie op uw motie heb ik
persoonlijk en nadrukkelijk gevraagd aan de werkgevers en werknemers om
dit in hun cao op te pakken. Zoals ik in de eerste termijn heb gemeld,
hebben ze dat ook gedaan en wordt dat nader uitgewerkt. Ik heb daar
vertrouwen in, maar ik zeg de heer Soepboer toe dat ik dit uiteraard
nauwlettend zal volgen. Er is in ieder geval aangegeven dat de nadere
uitwerking van dit punt tussen werkgevers en werknemers in juni verder
zal zijn gebracht. Ik neem het dus mee in de voortgangsrapportage van
juni.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste ... Mevrouw
Van Zanten nog.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Mag ik ook een punt van orde maken? Ik heb weer een aantal vragen niet
beantwoord gekregen. Mijn interrupties zijn op, dus nu moet ik mijn
tweede termijn gebruiken om antwoord te krijgen op vragen die ik in mijn
eerste termijn heb gesteld.
De voorzitter:
Mevrouw Van Zanten, kunt u aangeven welke vragen volgens u nog steeds
niet beantwoord zijn?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Het waren twee vragen aan de heer Bruins. De eerste ging over de
administratieve druk vanuit OCW zelf. Wat gaan ze daaraan doen? De
tweede ging over het loskoppelen van de bekostiging tussen
lerarenopleidingen en studentenaantallen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de minister.
Minister Bruins:
De eerste vraag, over de administratieve druk, is beantwoord door de
staatssecretaris. Die ligt in ieder geval bij de staatssecretaris; laat
ik het zo zeggen. Maar ik heb ook echt een antwoord gehoord.
De voorzitter:
Ik ga nu echt de orde bewaken. Als hier onduidelijkheid over is, dan
stel ik voor dat u daar in de tweede termijn nog even kort op reageert.
Ik wil nu echt de eerste termijn ... Mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ter verduidelijking: ik heb een vraag gesteld over de administratieve
lasten. Daar heeft de staatssecretaris op geantwoord. Maar ik had ook
een vraag gesteld over de administratieve lasten die bij OCW vandaan
komen. Onder andere het mbo-rapport wijst daarop. Dat antwoord moet
volgens mij echt van minister Bruins komen.
De voorzitter:
We gaan dat ...
Minister Bruins:
Voorzitter, mag ik daar iets over zeggen?
De voorzitter:
Kort, alstublieft.
Minister Bruins:
Overal waar ik administratieve lasten kan wegnemen die voortkomen uit de
werkwijze van OCW, wil ik ze wegnemen, mede in het kader van de
taakstelling voor het aantal ambtenaren op mijn ministerie. We kunnen
geen overbodige administratie gebruiken. Daar willen we zowel het
onderwijs als het ambtenarenkorps niet mee belasten. Ik neem dat graag
op me, ook in het kader van de taakstelling van 22%. Ik neem dat mee in
het hele proces waar we mee bezig zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil de collega's nu toch echt vragen om binnen de orde te
blijven. We gaan over naar de tweede termijn van de Kamer. U heeft 1
minuut en 40 seconden spreektijd. Ik wil u vragen om zich daaraan te
houden. Het woord is aan mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ten eerste wil ik graag een tweeminutendebat
aanvragen, gezien de gesprekken die we hebben gevoerd. Ik begrijp echt
dat de bewindspersonen hun best doen om antwoord te geven op onze
vragen. Ik denk alleen dat het een beetje opgebouwde frustratie is dat
er steeds brieven worden beloofd, maar dat ik toch echt te weinig actie
bespeur en ook te weinig regie. Bij heel veel zaken waar wij vragen over
stellen wordt dan verwezen naar een regio of een gesprek, maar wij
willen gewoon dat er daadwerkelijk zaken verbeteren zodat we ook die
onderwijskwaliteit aanpakken.
Wij hebben bijvoorbeeld vorig jaar en het jaar daarvoor een aantal
moties ingediend die nog steeds wachten op uitvoering, terwijl wij die
echt graag uitgevoerd willen zien. Het ging net even over de motie over
het drie jaar na afronding van de lerarenopleiding nog begeleiding doen
voor studenten. Dan wordt in een brief gezegd: ja, juridisch lastig.
Maar ik heb niet gevraagd om dat per se wettelijk vast te leggen. Ik heb
gevraagd: zorg nou dat er regie wordt gepakt vanuit dit ministerie op
het opleiden en begeleiden van startende docenten. Daar verwacht ik dan
niet Ć©Ć©n alinea over dat het juridisch lastig is. Ik verwacht daar een
brief over. Ik hoop eigenlijk dat de minister daar gewoon nader op in
wil gaan, begrijpend wat ik hiermee bedoel, waarbij hij verkent hoe we
dit nou echt kunnen doen. En niet alles weer weg gaan organiseren
richting de onderwijsregio's, maar gewoon hoe we ervoor gaan zorgen dat
elke startende leraar beleid wordt als die voor de klas komt. Dat zijn
we echt aan onze stand verplicht.
Het gaat ook over een motie van de heer Van Meenen van 2022 over de
minister onderdeel maken van de cao-onderhandelingen. Waar is de
uitvoering daarvan?
De voorzitter:
Wilt u wel af gaan ronden?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
OkƩ, ja. Het gaat over een motie van D66 over het reguleren van de
onderwijsadviesmarkt en een motie over het reguleren van bewezen
effectieve lesmethoden. Waar is de uitvoering daarvan?
Dan heb ik twee toezeggingen gehad. Een over een lerarentoets. Daarvan
hoop ik echt dat die concreet wordt ingevuld en niet met een half
verhaal over dat er wordt gesproken met leraren. Ik wil gewoon een toets
waarbij ik zie in elke brief over leraren ā¦
De voorzitter:
Ik wil u echt vragen om te gaan afronden.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
ā¦ dat leraren daarover zijn geĆÆnformeerd. Net als toezegging over
startbekwaam en vakbekwaam. Ik hoop echt op een concrete invulling
daarvan.
De voorzitter:
Meneer Kisteman.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik zal het kort houden. Ik wil de minister en de
staatssecretaris bedanken voor de beantwoording. Ik kijk uit naar de
antwoorden op mijn vragen over de doorstroom van de havo naar de pabo in
de tweede termijn.
Ik heb nog Ć©Ć©n vraag aan de minister over zijn reactie over
hoogbegaafdheid. De minister geeft aan dat hij daar niet over gaat, maar
stel nu dat wij als politiek daar wel invloed op zouden willen hebben.
Kan dat Ć¼berhaupt? Kan de minister daar wat meer over zeggen? Eventueel
mag dat ook schriftelijk.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik begon er al mee. We hebben vier uur lang
gesproken over Ć©Ć©n beroepsgroep en niet de minste: leraren. De passie
waarmee dit debat door een aantal mensen is gevoerd, maakt wel duidelijk
hoe belangrijk we het vinden, maar ook hoe machteloos we ons voelen ā of
je nu aan deze kant van de tafel zit of aan de andere kant, denk ik ā om
zo veel mogelijk mensen te bewegen om in het onderwijs te blijven of
naar het onderwijs te komen.
Ik heb draagvlak gevoeld, zowel bij de bewindspersoon als bij collega's
aan deze kant, om echt te kijken naar de boetes die detacheringsbureaus
opleggen aan scholen bij het in dienst nemen van personeel. Dat betekent
dat meer docenten in dienst kunnen worden genomen zonder torenhoge
boetes. Dat betekent dus meer belastinggeld naar primaire proces en
minder werkdruk bij het zittende lerarenteam op school, dat dat
verspreid wordt. Ik kom hier in het tweeminutendebat zeker op
terug.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u, voorzitter. Er moet me toch iets van het hart. Ik heb net weer
twee vragen opnieuw gesteld en een daarvan is weer genegeerd. Ik zou
heel graag antwoord willen hebben op die vraag, die ik nu voor de derde
keer ga stellen. Wat vindt de minister van het loskoppelen van de
bekostiging van lerarenopleidingen en studentenaantallen? Daar zou ik
heel graag antwoord op willen hebben. Verder vind ik het wel behoorlijk
vervelend dat wij hier als een stel kleuters worden behandeld en elke
keer geen antwoord krijgen op onze vragen, dat moties niet worden
uitgevoerd. Ik ga me zo langzamerhand echt afvragen wat ik hier in
godsnaam aan het doen ben.
De voorzitter:
Ik zou u willen vragen om in ieder geval enigszins op uw taalgebruik te
letten. Ik heb kennisgenomen van uw standpunten. Het woord is aan de
heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Dank, voorzitter. Ik heb gisteren een lyceumklas beloofd dat we niet
zouden debatteren als een kleuterklas, dus dat moeten we dan ook maar
niet doen. Ik ga het dan ook maar netjes houden. Ik dank u voor de
beantwoording.
Ik vind het fijn dat de staatssecretaris zegt: ik ben in gesprek met het
veld en ben bij de Sinnewizer in Wijnjewoude geweest. Ik vind het
allemaal mooi, blijf dat ook vooral doen, maar ik verwacht echt meer dan
in gesprek zijn en het sturen van brieven naar de Kamer. Ik wil echt
actie en wil de moties gewoon uitgevoerd zien. Ik zou daar graag
persoonlijk met u over doorspreken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Uppelschoten.
De heer Uppelschoten (PVV):
De afloop van het debat verrast mij enigszins, want ik ben er toch wel
van overtuigd dat de bewindslieden hun uiterste best doen om iets aan
het lerarentekort en de kwaliteit van de leraren te doen. Dat er dingen
niet in orde zijn, is heel vervelend. Ik zou bijna zeggen: ik hoop dat
het hun ook spijt. Ik ben erdoor verrast. Maar in ieder geval heb ik de
intentie van het debat, waarin we er met z'n allen aan werken om de
kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteit van de leraren te
verbeteren, wel gevoeld. Daar ben ik heel blij mee. Verder heb ik geen
vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ten slotte de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, dank. Dank aan de minister en de staatssecretaris voor de
beantwoording van 98% van mijn vragen. Er was er een waarvan ik dacht:
laat maar zitten. Maar ik moet zeggen dat mijn vraag een beetje zat bij
de laatste emotie, die de heer Soepboer erin gooide rondom de
onderwijsregio's. Kunnen we op z'n minst afspreken dat er geen
wezenlijke stappen worden gezet rondom die onderwijsregio's voordat we
daar als Kamer en kabinet ook met elkaar het debat over hebben gevoerd?
Want het is natuurlijk een heel wezenlijk iets. Ik wil er geen emotie in
gooien. Ik vind wel mooi dat het gebeurt, maar ik kijk er dan toch wat
analytisch naar en denk dan: bij alles wat ik ben tegengekomen in het
veld, hoor je daar geen heel positieve geluiden over. Aan de andere kant
ben ik het ermee eens als het kabinet zegt: er zijn dingen waarbij je
echt alles moet inzetten. Dat kan ook. Maar laten we er nog een keer met
elkaar goed het debat over voeren voordat we stappen zetten en niet meer
terug kunnen. Ik zou heel graag willen dat die toezegging vanuit het
kabinet komt. Ik denk dat dat best heel goed zou kunnen zijn.
Voorzitter. Voor de rest ben ik best heel content met dit debat, want je
kunt geen ijzer met handen breken. Ik merk dat er aan beide kanten,
zowel bij Kamer als kabinet, echt wel de intentie is om het met elkaar
goed te krijgen. Dat het dan een beetje schuurt: eigenlijk geniet ik
daar ook wel van.
Dank u wel. Ik blijf niet bij de beantwoording, voorzitter, want ik moet
naar een tweeminutendebat.
De voorzitter:
Dat begrijp ik. Dank u wel, meneer Stoffer. Hebben de bewindslieden
behoefte aan een korte schorsing? Of willen zij gelijk reageren in
tweede termijn? Dat laatste is het geval. Dan geef ik gelijk de
gelegenheid om dat te doen. Als eerste de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank. Ik ga eerst in op twee vragen die ik in de tweede
termijn zou beantwoorden. Ik begin met de vraag van mevrouw Rooderkerk
over de uitvoering van de motie-Van Meenen en de cao-onderhandelingen.
In reactie op de motie-Van Meenen heb ik een verkenning lopen naar Ć©Ć©n
cao voor het funderend onderwijs. Daar bent u tegelijk met het ibo
Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid over geĆÆnformeerd. Hieruit
blijkt dat de sociale partners niet zozeer behoefte hebben aan een
gezamenlijke cao-onderhandeling met de minister of nu de
staatssecretaris; wel vinden de partijen de cao te complex en ervaren
zij een ongelijke informatiepositie aan de cao-tafel. In de brief over
de herijking sturing funderend onderwijs ben ik hier nader op ingegaan.
Dat heb ik ook verder uitgewerkt in verschillende scenario's. Daar voer
ik graag verder het debat over met uw Kamer; volgens mij is dat op 12
februari. Dus dat gaat over verschillende aspecten die met die cao te
maken hebben.
De heer Kisteman had een vraag over het havo-profiel en de
toelatingstoetsen voor de pabo. We hebben op dit moment geen informatie
over een specifiek aantal havoleerlingen dat een toelatingstoets moet
doen. Het beeld is dat een deel van de leerlingen een of twee toetsen
moet doen. Vooral is wat mij betreft van belang dat leerlingen en
decanen op de hoogte zijn van de toelatingseisen voor de pabo en welke
vakkencombinatie daarvoor nodig is. De pabo's zelf besteden veel
aandacht aan de toelatingseisen in hĆŗn voorlichting tijdens open dagen
en op de website. Leerlingen hebben dan vaak al een vakkencombinatie
gekozen. Dus ik deel de opmerking van de heer Kisteman dat het goed is
om hier aandacht aan te besteden in de studieloopbaanoriƫntatie en
-begeleiding, de LOB. Dat gaf ik eigenlijk in de eerste termijn ook aan.
Ik kan de heer Kisteman toezeggen dat we uitzoeken of er sprake is van
een belemmering, en dat ik daar extra aandacht voor zal vragen indien
dit het geval is. Ik kom hierop terug bij de volgende
voortgangsrapportage in juni, dus voor de zomer.
Ik wil kort iets zeggen naar aanleiding van de emotie. Ik voel die
emotie ook. Ik snap dat we verschillen van inzicht en verschillen van
mening kunnen hebben. Ik zou het gevoel weg willen nemen dat ikzelf en
de mensen met wie ik samenwerk eindeloos vervallen in gesprekken en
overlegjes en weet ik veel wat. Ik zou het ook heel spijtig vinden als
dat gevoel blijft hangen. Er is heel veel actie die buiten deze zalen
plaatsvindt, in het veld, met regie vanuit OCW, om ervoor te zorgen dat
de grote vraagstukken die op dit moment spelen worden geadresseerd. Ik
heb het bijvoorbeeld over het naar een hoger peil brengen van de
onderwijskwaliteit en het aanpakken van het leraren- en
schoolleiderstekort. Er is echt een veelheid aan acties die op dit
moment lopen. Is het genoeg? Dat weet ik niet. Ik blijf daarover graag
in gesprek met de Kamer en als er aanvullend dingen gedaan kunnen
worden, zullen we dat doen. We zijn erover in gesprek hoe we dat verder
gaan vervatten in het herstelplan. Ik vind het echt wel heel naar om
terug te krijgen dat de indruk is dat er alleen maar gesprekjes
plaatsvinden en dat wij de Kamer niet serieus zouden nemen. Ik neem de
Kamer heel serieus.
Daar wil ik het bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de minister.
Minister Bruins:
Voorzitter, dank u wel. Ik heb nog een aantal opmerkingen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar meneer Soepboer. Heeft u een punt van orde?
De heer Soepboer (NSC):
Ik wil iets zeggen in reactie op staatssecretaris Paul. Laat het
duidelijk zijn dat ik niet zeg dat er niks gebeurt; ik geloof dat u
hartstikke hard werkt. Het gaat mij erom dat de reactie op vragen vanuit
de Kamer vaak is "we komen met een brief" of "we zijn in gesprek",
terwijl ik juist hele concrete dingen vraag die ik ook graag uitgevoerd
wil hebben. Daar zit bij mij de emotie. Daar zit bij mij het gevoel dat
we de zaken die de Kamer graag wil, niet voor elkaar krijgen. Dat is
waar het mij om gaat. Ik zeg dus niet dat u en het ministerie niks doen.
U bent waarschijnlijk hartstikke hard aan het werk. Alleen, wij sturen
als Kamer bij. Wij hebben Ć³Ć³k een mening over het onderwijs. We willen
ook graag zien dat daar iets mee gebeurt. DƔt is waar het mij om gaat.
DƔt is waar mijn emotie zit als het gaat om het niet uitvoeren van de
moties.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil voorkomen dat we opnieuw een heel debat gaan voeren.
Ik denk dat er voldoende gewisseld is. Ik geef het woord nog aan de
minister van OCW.
Minister Bruins:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb nog een paar opmerkingen. De eerste gaat
over hoogbegaafdheid, naar aanleiding van wat de heer Kisteman zei. Ik
geef uw wens gewoon door aan degenen die met dit proces bezig zijn. Het
is namelijk een hele logische wens. Er is goed overleg, dus een
uitspraak van de Kamer is niet nodig. Ik zal dit aandachtspunt doorgeven
aan de mensen die daarmee bezig zijn.
Naar aanleiding van mevrouw Rooderkerk en haar motie wil ik het volgende
zeggen. Zij zei in haar reactie dat het haar niet per se om het
wettelijk borgen gaat, maar dat zij wil weten hoe instellingen hun rol
kunnen pakken bij startende leraren en hoe OCW daarin meer regie kan
nemen. Ik zeg toe dat ik dit zal behandelen in de brief die ik al heb
toegezegd. We zullen een veel uitgebreidere reactie geven dan alleen
maar te zeggen dat het juridisch ingewikkeld is. We gaan voor mevrouw
Rooderkerk een goed antwoord formuleren op de vraag hoe die rol kan
worden gepakt. Ik had mij nog beperkt tot een absoluut aantal leraren,
maar ik heb nu ook de percentages voor mevrouw Rooderkerk. In het
primair onderwijs heeft 13,3% van de leraren een hbo-master, 1,0% een
wo-bachelor en 4,5% een wo-master.
Mevrouw Van Zanten had een opmerking over bekostiging en het loskoppelen
van studentenaantallen ten opzichte van het geld dat beschikbaar is voor
het onderwijs. De afgelopen jaren is de bekostiging van het gehele
onderwijs in stappen aangepast, waardoor deze minder afhankelijk is
geworden van de studentenaantallen. De bekostiging loopt nu meer via een
vaste voet, maar zoals mevrouw Van Zanten weet, willen we daar nog mee
verder. Dat staat ook in het regeerakkoord; daarin zeggen we dat we met
mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten werken aan een stabiele
bekostiging, zodat zij ook bij dalende studentenaantallen een goed
onderwijsaanbod op peil kunnen houden. Dat geldt in het bijzonder voor
opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Zo werken we onder andere toe
naar vormen van capaciteitsbekostiging voor hogescholen en
universiteiten. We gaan dus door met het loskoppelen van aantallen,
specifiek ook in het kader van krimp en krimpregio's. De eerste ideeƫn
daarover zal mevrouw Van Zanten vinden in mijn allereerste beleidsbrief
als minister, die ik dit kwartaal aan de Kamer zal doen toekomen.
Ten slotte zal ik dit kwartaal ook nog komen met een beleidsreactie op
het rapport over de administratieve lasten. Dan krijgt mevrouw Van
Zanten ook op die vraag een uitgebreidere reactie dan ik nu mondeling
kan geven.
De voorzitter:
Dank aan de minister, de staatssecretaris en hun ondersteuning voor het
beantwoorden van de vragen. Dank aan de collega's vanuit de Kamer voor
het debat. Er is een fors aantal toezeggingen gedaan. Die ga ik niet nu
opnoemen; die krijgt u via een e-mailprocedure. Wij hopen die vanmiddag
al te kunnen rondsturen.
Dan is er een tweeminutendebat aangevraagd, met als eerste spreker
namens de Kamer mevrouw Rooderkerk. Dat gaan wij doorgeven aan de
Griffie plenair en dan wordt dat zo snel als mogelijk ingepland.
Ten slotte. Emotie en politiek. Soms wordt er gezegd dat je in de
politiek niet emotioneel moet zijn. Ik ben het daar volstrekt mee oneens
ā anders zouden we hier namelijk niet met elkaar zitten. Politiek Ćs
emotie. Het is soms voor de voorzitter even een tour om dat dan ook
enigszins te begeleiden. Ik vertaal die emotie, zowel die van de zijde
van de Kamer als die van het kabinet, oprecht als een ongelofelijke
betrokkenheid die u allen voelt bij dit mooie vak en bij deze mooie
sector.
Ik stel voor dat ik daarmee de vergadering sluit.
Sluiting 14.10 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
---|