[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Tweeminutendebat Leraren (CD 22/1) (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2025D03465, datum: 2025-01-29, bijgewerkt: 2025-01-30 09:26, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Leraren

Leraren

Aan de orde is het tweeminutendebat Leraren (CD d.d. 22/01).

De voorzitter:
Aan de orde is een tweeminutendebat Leraren. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van harte welkom, en ook de leden die zich hebben ingeschreven, de mensen op de publieke tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt. Een tweeminutendebat betekent twee minuten spreektijd per fractie in één termijn. Als eerste ga ik het woord geven aan mevrouw Rooderkerk, die dit tweeminutendebat ook heeft aangevraagd. Zij voert het woord namens de fractie D66. Gaat uw gang.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Tijdens het debat sprak ik over drie onderwerpen. We moeten ten eerste beter luisteren naar de leraar. Daarvoor doe ik een voorstel, samen met mevrouw Van Zanten, om een lerarentoets in te voeren. Ten tweede moeten we leraren de kans geven om zelf ook te leren. Ik verwacht echt urgentie van dit kabinet op dit thema. Leraren moeten snel meer doorgroeimogelijkheden krijgen. Ten derde moet de kwaliteit op orde zijn. Op dat vlak heb ik twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er bijna 400 routes zijn om leraar te worden;

constaterende dat de Onderwijsraad stelt dat deze routes niet allemaal voldoen aan de bekwaamheidseisen en er te grote verschillen zijn in de kwaliteit tussen deze routes;

constaterende dat de Onderwijsraad adviseert de bekwaamheidseisen aan te scherpen en een eindtoets voor leraren in opleiding in te voeren;

overwegende dat eerdere maatregelen, zoals de rekentoets, waarbij er wel toetsen zijn ingesteld maar het onderwijs niet werd aangepakt, grandioos mislukt zijn;

verzoekt de regering geen eindtoets voor leraren in te stellen, maar ervoor te zorgen dat iedere opleiding tot leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen, en deze eisen verder aan te scherpen en nader te specificeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.

Zij krijgt nr. 500 (27923).

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ten tweede.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kwaliteit van de leraar in hoge mate het niveau van het onderwijs bepaalt;

constaterende dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat gemengde teams met academisch geschoolde leerkrachten betere resultaten behalen dan wanneer deze niet aanwezig zijn;

constaterende dat universiteiten zelf de doelstelling hebben om in 2028 meer academisch geschoolde leerkrachten af te leveren voor het funderend onderwijs;

overwegende dat meer academisch geschoold personeel de brug tussen de meest recente wetenschappelijke inzichten en de dagelijkse onderwijspraktijk kan versterken;

verzoekt de regering passende maatregelen te nemen voor meer academisch geschoold personeel in het funderend onderwijs, bijvoorbeeld via een minimumaandeel, aanpassingen in de bekostiging, doorgroeimogelijkheden, professionaliseringsmogelijkheden op school en/of door lessen te trekken uit landen zoals Finland en Estland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.

Zij krijgt nr. 501 (27923).

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Tot slot. Onze onderwijskwaliteit staat op het spel. De oplossing begint met investeren in de leraar. Daar zet ik mij graag voor in.

De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Van Zanten. Zij voert het woord namens de fractie van BBB. Gaat uw gang.

Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank, voorzitter. Het woord "crisis" wordt te pas en te onpas gebruikt, maar als we iets een crisis kunnen noemen, is dat wel de situatie in het onderwijs. Veel kinderen kunnen niet fatsoenlijk lezen of schrijven. Een derde van de 15-jarigen is functioneel analfabeet. Ze weten vaak niets van de Holocaust af en kunnen een stad als Parijs niet aanwijzen op de wereldkaart. Er zijn diverse redenen te noemen voor de belabberde staat van het onderwijs. Tijdens het debat Leraren sprak ik over het duizelingwekkend aantal lerarenopleidingen, die helaas niet allemaal van dezelfde hoge kwaliteit zijn. Daarnaast wordt de stem van leraren niet goed gehoord en meegenomen bij het maken van beleid. Daarom de volgende twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat er 384 verschillende opleidingen of cursussen worden aangeboden om leraar te worden of een aanvullende onderwijsbevoegdheid te krijgen;

van mening dat het imago van lerarenopleidingen en het vak leraar wordt aangetast door de verschillen in kwaliteit en kwaliteitseisen van deze opleidingen;

van mening dat landelijk zou moeten vastliggen wat leraren moeten kennen en kunnen;

verzoekt de regering te zorgen voor een verplicht curriculum binnen lerarenopleidingen waarin de nadruk ligt op vakinhoud en didactiek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Zanten en Rooderkerk.

Zij krijgt nr. 502 (27923).

Mevrouw Van Zanten (BBB):
De volgende.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Onderwijsraad in het rapport Een stevige stem adviseert te stoppen met ad-hocvormen van lerarenbetrokkenheid;

van mening dat er te vaak over leraren wordt gepraat, zonder met de leraren zelf te praten;

van mening dat goed onderwijs niet mogelijk is zonder actieve betrokkenheid van leraren;

verzoekt de regering de stem van de leraar wettelijk te verankeren door middel van een lerarentoets, waarin leraren via vakverenigingen en vakbonden worden betrokken bij beleid en wetgeving die het onderwijs beïnvloeden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Zanten en Rooderkerk.

Zij krijgt nr. 503 (27923).

Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u wel.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Westerveld namens de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn collega, mevrouw Pijpelink, die hier niet bij kan zijn vanwege verplichtingen voor de parlementaire enquêtecommissie. Dat vindt ze heel jammer.

Ik vind het heel bijzonder om hier weer te staan, maar ook om te merken dat alle onderwerpen waar ik acht jaar geleden al discussies over voerde met mijn collega's, weer opnieuw voorbij komen. Dan heb ik het over het lerarentekort, de zeggenschap van leraren, de veelheid aan routes en al die andere problematiek. Mijn oproep aan deze bewindspersonen is dus echt: ga aan de slag met heel veel signalen die de Kamer echt al heel lang geeft. Daarover heb ik ook twee moties, mede namens mevrouw Pijpelink.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat onderwijsgeld niet mag weglekken naar commerciële belangen die allesbehalve dienstbaar zijn aan het onderwijs;

constaterende dat detacheringsbureaus te vaak bij scholen forse bedragen van wel €18.000 tot €45.000 in rekening brengen als deze een leraar die zij hebben ingehuurd in vaste dienst nemen;

overwegende dat scholen ingehuurde docenten vanwege deze forse boetes of overnamekosten nu te vaak geen aanstelling aanbieden;

verzoekt de regering om te verkennen hoe het verdienmodel van detacheringsbureaus valt aan te pakken door bijvoorbeeld boetes of overnamekosten in het onderwijs onmogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Pijpelink, Rooderkerk en Stoffer.

Zij krijgt nr. 504 (27923).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan de tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in 2023 in het primair en voorgezet onderwijs ruim 1 miljard euro is uitgegeven aan het inhuren van docenten en ander onderwijspersoneel;

overwegende dat het niet wenselijk is dat publiek onderwijsgeld terechtkomt bij commerciële uitzend- en detacheringsbureaus, die verdienen aan de krapte op de onderwijsmarkt en die zelfs verergeren;

constaterende dat het onderwijsveld zelf al alternatieven heeft opgezet om niet meer afhankelijk te zijn van dure externe inhuur, door bijvoorbeeld binnen de onderwijsregio af te spreken niet meer extern in te huren of door zelf invalpools te creëren;

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met het onderwijsveld om te kijken hoe deze goede voorbeelden breder bekend kunnen worden gemaakt en te faciliteren dat ze op korte termijn worden ingezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Pijpelink en Rooderkerk.

Zij krijgt nr. 505 (27923).

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Stoffer namens ... O, hij is er niet. Dan gaan we luisteren naar de heer Soepboer namens Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.

De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. We hebben onlangs een heel mooi debat gevoerd, een vurig debat — dat durf ik wel te stellen — over leraren, omdat het natuurlijk een heel belangrijk onderwerp is. We hebben kunnen zien dat er tekorten zijn in het land. Die tekorten zijn er niet per se overal. Die zijn soms schoolgebonden of regiogebonden en komen in meerdere vormen voor. Die tekorten zijn dus niet overal gelijk. Daarom denk ik dat het belangrijk is dat we op een aantal zaken sturen die de grote verschillen proberen terug te brengen. Een daarvan is het verschil in opslagfactor, het deel van de taak van een docent dat hij mag inzetten voor voor- en nawerk. Het zou goed zijn als we daar wat aan zouden doen als regering. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op dit moment geen uniforme landelijke kaders bestaan voor de opslagfactor en dat de tijd die een leraar krijgt voor het primaire onderwijsproces per school inderdaad grote verschillen laat zien;

van oordeel dat deze verschillen niet alleen onwenselijke concurrentie in de hand werken tussen scholen bij het werven van leerkrachten, maar ook een negatieve impact hebben op toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs;

overwegende dat het primaire onderwijsproces prioriteit nummer één moet zijn bij de inzet van leerkrachten en dat koste wat kost moet worden geborgd dat hun kostbare tijd op geen enkele wijze onnodig aan iets anders zal worden verspild;

verzoekt de regering tot een voor het hele primair en voortgezet onderwijs landelijk uniforme en juridisch bindende opslagfactor te komen die maximaal ten dienste staat van het primaire onderwijsproces en zorg te dragen voor de naleving ervan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.

Zij krijgt nr. 506 (27923).

Dank voor uw inbreng. Dat was de termijn van de Kamer. We gaan even vijf minuten schorsen en dan krijgen we een reactie van de bewindslieden en een appreciatie van de zes ingediende moties. We zijn even geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het tweeminutendebat Leraren. We zijn toe aan de termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef als eerste het woord aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Paul:
Dank, voorzitter. Ik begin graag met de appreciatie van de moties. De motie-Rooderkerk op stuk nr. 500 over meer academisch geschoold personeel in het funderend onderwijs kan ik oordeel Kamer geven. Ik zie namelijk net als de indiener van de motie dat academisch geschoolde leraren van grote toegevoegde waarde voor het onderwijs kunnen zijn. Ik blijf echter wel inzetten op het vergroten van de stroom van alle soorten leraren. Ik neem geen maatregelen die puur gericht zijn op het in dienst nemen van academici in plaats van andere bevoegde leraren. Daarvoor is het lerarentekort namelijk te nijpend. Daarnaast is elke school ook weer anders. Dat weet mevrouw Rooderkerk als geen ander. Ik vind het heel belangrijk dat scholen ook zelf kunnen bepalen wat de optimale mix aan leraren is. Dus als ik de motie als een inspanningsverplichting mag interpreteren om de stroom en het behoud van academici te stimuleren, dan geef ik deze motie, zoals gezegd, oordeel Kamer.

De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk knikt instemmend.

Staatssecretaris Paul:
Heel fijn.

Dan ga ik door naar de motie-Van Zanten op stuk nr. 503 over het wettelijk verankeren van de stem van de leraar. Ik deel volledig dat het heel belangrijk is om bij beleidswijzigingen de stem van de leraar goed te horen. Die wens van de kant van de Kamer vind ik dus heel terecht. Cruciaal hiervoor is dat dit ook zelf uit een actieve beroepsgroep van leraren komt. We hebben in het verleden gezien dat er pogingen zijn gewaagd om die beroepsgroep vorm te geven. Dat is toen mislukt, om allerlei redenen. Ik juich het toe dat er een brede beroepsgroepsvertegenwoordiging komt, omdat als er een succesvolle beroepsgroep is, je ook breed de stem van de leraren vertegenwoordigt. Als dat het geval is, dan neem ik die ook mee in een wetsproces om die te verankeren.

De voorzitter:
En wat is uw oordeel?

Staatssecretaris Paul:
Oordeel Kamer. Sorry, dat moet ik er even bij zeggen.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 503 krijgt oordeel Kamer. Mevrouw Van Zanten knikt instemmend.

Staatssecretaris Paul:
Ja.

De motie-Westerveld op stuk nr. 504 over hoe het verdienmodel van detacheringsbureaus aangepakt kan worden, geef ik oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 505 van mevrouw Westerveld van GroenLinks-PvdA om in gesprek te gaan met het onderwijsveld om te kijken hoe we goede voorbeelden, zoals regionale afspraken rond invalpools, breder bekend kunnen maken en faciliteren, geef ik ook oordeel Kamer. We zien — dat hebben we in debatten ook met elkaar gewisseld — dat op allerlei plekken, ook door de regionale samenwerking die we via de onderwijsregio's propageren, goede voorbeelden zijn van gezamenlijke invalpools. Er zijn ook voorbeelden van manieren om bij werving en begeleiding van startende leraren te kijken hoe je samen kunt optrekken om dit te borgen. Ik vind het heel belangrijk dat we dat doen met het onderwijsveld zelf en zo min mogelijk met de inzet van commerciële bureaus, want het gaat om publiek geld, dat ook bij publieke partijen en in het primaire proces terecht moet komen.

De voorzitter:
De moties op de stukken nrs. 504 en 505 hebben oordeel Kamer.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Is de staatssecretaris van mening dat idealiter elke regio met een invalpool zou moeten werken in plaats van met commerciële bureaus?

Staatssecretaris Paul:
Ik zou dat toejuichen. Ik weet alleen ook dat in elke regio de precieze problematiek en de dingen die daar spelen weer anders zijn. Maar ik ga er in ieder geval alles aan doen — en dat is nou juist ook het hele eieren eten met die samenwerking en de opzet van de regio's — om de goede voorbeelden die we op plek A zien, breed uit te venten op andere plekken. Daar zetten we sterk op in.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Waar ik mij zorgen over maak, is dat we het bijvoorbeeld toejuichen om hen te stimuleren, maar dat het niet overal gebeurt. Ik zou zo graag zien dat we meer daadkracht tonen en ik hoop de staatssecretaris daar ook aan mijn zijde te vinden. We moeten ervoor zorgen dat het overal gebeurt. Ik vind het wat voorzichtig om alleen te zeggen "we laten het aan de regio's en we juichen voorbeelden toe". Kan de staatssecretaris niet nadenken over een manier om er echt voor te zorgen dat het overal gaat plaatsvinden? Zij gaat toch over het onderwijs? Ik hoop zo dat ze hier ook de regie op pakt.

Staatssecretaris Paul:
Ik ben alleszins bereid om de regie te pakken en ben daar ook voortdurend mee bezig. Ik zie immers dat als we dingen loslaten, het niet vanzelf goedkomt. De goede voorbeelden, of het nu gaat om invalpools of om afspraken om niet met commerciële bureaus te werken, zoals die op verschillende plekken in het land zijn gemaakt, pakken we op en lanceren we ook op andere plekken. Dat ga ik dus absoluut doen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik wil mij aansluiten bij de oproep van mevrouw Rooderkerk, want deze Kamer verwacht nu wel wat van de staatssecretaris. Ik hoor terecht grote woorden over de crisis in het onderwijs. Acht jaar geleden speelden precies dezelfde problemen en kwam de Kamer met precies dezelfde signalen. Het wordt dus tijd dat deze staatssecretaris nu echt met de vuist op tafel slaat. Zo'n inspanningsverplichting, waar ik blij mee ben, vraagt wel om hele concrete maatregelen, zodat we daar over een tijdje ook concreet wat van gaan merken. Dat wil ik de staatssecretaris meegeven.

Staatssecretaris Paul:
Dat neem ik van harte aan. Een van de dingen die ik net niet noemde, maar waar we natuurlijk wel hard aan werken, is het wetsvoorstel over strategisch hrm-beleid, waarbij we normeren en ook heel duidelijk een percentage aangeven dat vast contract moet zijn. Werkgevers moeten goed werkgeverschap betrachten, zorgen voor vaste contracten, meer omvangrijke contracten enzovoort, enzovoort. Er zijn dus verschillende knoppen waar ik aan draai. Neem van mij aan: dat lerarentekort houdt mij bezig. Daar lig ik af en toe ook echt wakker van; niet om sneu te doen, maar dat is gewoon zo. Het is een groot probleem. Ik haal oprecht alles uit de kast om dit te adresseren en ik neem de aanmoediging van de Kamer serieus en volledig ter harte. Oordeel Kamer had ik gegeven.

De voorzitter:
Over de motie op stuk nr. 505.

Staatssecretaris Paul:
Ja. Dan ben ik aanbeland bij de motie op stuk nr. 506, van de heer Soepboer, over een juridisch bindende opslagfactor. Ik ben het helemaal eens met de heer Soepboer dat leraren voldoende tijd moeten hebben voor hun kerntaak, te weten lesgeven. Daarom vind ik het hartstikke goed dat de cao-partijen in het voortgezet onderwijs uiterlijk in juni van dit jaar met concrete afspraken komen over dat taakbeleid. Ik wil ze de ruimte bieden om tot die afspraken te komen, maar volg dat wel op de voet. Ik wil me daar nu niet in gaan mengen, maar ik volg het wel op de voet. Ik zou daaraan willen toevoegen dat eventuele afspraken van sociale partners in een cao — daar gaat het om — juridisch bindend zijn.

De voorzitter:
En uw oordeel?

Staatssecretaris Paul:
Ontijdig.

De heer Soepboer (NSC):
Volgens Nieuw Sociaal Contract zijn dit nou typisch geen dingen die je moet overlaten aan onderhandelingen. Dit zijn eigenlijk gewoon dingen die je moet regelen en waar je ook als regering op zou moeten sturen. Er komt ook een sturingsdebat aan. Waarom gaan we dat sturingsdebat voeren als steeds wordt gezegd "we laten het aan de sociale partners"? Ik hoor wat u zegt. Ik weet dat het raamwerk in de maak is, dat men het daarover heeft. Ik wil de motie wel gewoon laten staan. Mag ik ervan uitgaan dat als er in dat raamwerk geen landelijke afspraken staan over die opslagfactor, u als staatssecretaris ingrijpt? Mag ik er dan van uitgaan dat u desnoods via een wetstraject, in het herstelplan of op wat voor manier dan ook alsnog deze motie gaat uitvoeren? En zou u 'm op die manier, als u 'm zo mag interpreteren, oordeel Kamer kunnen geven?

De voorzitter:
"Zou de staatssecretaris dat op die manier willen doen?" Ja? Graag via de voorzitter spreken. De staatssecretaris.

Staatssecretaris Paul:
Ik wil Soepboer vragen om zijn motie aan te houden. Als in juli duidelijk is wat daar precies uitkomt, hebben we een nieuw moment om het te beoordelen en dan kunnen we erop terugkomen. Ik zou overigens willen toevoegen dat ook hiervoor geldt dat er verschillende knoppen zijn waar we aan draaien. Een van de zaken waar ik zelf vanuit het ministerie aan werk via de pilot Onderwijstijd, waar een heel aantal scholen aan meedoet, een paar honderd, is om te kijken hoe je zodanig met onderwijstijd en lesgeven om kunt gaan dat leraren uiteindelijk meer tijd overhouden voor voorbereiding op die lessen. Het vertrekpunt is dus dat daarmee de kwaliteit van het onderwijs, van de lessen, omhooggaat. Er zijn dus verschillende dingen die we doen. Dit is iets wat speelt tussen werkgevers en werknemers en ik weet dat ze dat heel serieus op tafel hebben liggen, dus ik wil dat niet verstoren.

De heer Soepboer (NSC):
Het gaat ons juist om de uniformiteit. Ik weet hoe die opslagfactor werkt. Het gaat ons er echt om dat er uniformiteit is, dus dat de verschillen die nu tussen scholen bestaan, weggenomen kunnen worden. Ik begrijp dat u het proces niet wilt verstoren; dat wil ik ook niet. Daarom zal ik mijn motie aanhouden, maar ik hoor wel graag van u dat als het er niet in staat na juni en ik de motie dan alsnog indien, u 'm dan oordeel Kamer zou geven.

Staatssecretaris Paul:
Ik vind het altijd moeilijk om in een glazen bol te kijken. Ik wil afwachten wat er in juni komt. Ik spreek nogmaals mijn vertrouwen in de partijen uit. Ik heb het namelijk de afgelopen periode gevolgd en het feit dat ze hiermee aan de slag gaan en al op redelijk korte termijn met iets gaan komen, stemt mij positief. Ik wil dat afwachten en op dat moment hebben we wat mij betreft weer een nieuw wegingsmoment. Ik waardeer dat de heer Soepboer de motie wil aanhouden.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Soepboer stel ik voor zijn motie (27923, nr. 506) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Dank aan de staatssecretaris. Dan ga ik het woord geven aan minister, die ook nog twee moties, op de stukken nrs. 501 en 502, gaat appreciëren.

Minister Bruins:
Voorzitter, ik meen dat het de moties op de stukken nrs. 500 en 502 betreft.

De voorzitter:
O, sorry. De moties op de stukken nrs. 500 en 502.

Minister Bruins:
Ja, te beginnen met de motie op stuk nr. 500, van mevrouw Rooderkerk. Die verzoekt om ervoor te zorgen dat opleidingen aan de bekwaamheidseisen voldoen en deze eisen verder aan te scherpen en te specificeren. Dat is natuurlijk best sympathiek. Je zou haast kunnen zeggen: daar kan je niet tegen zijn. Maar in de huidige herijking van de bekwaamheidseisen worden deze inderdaad al verder aangescherpt en gespecificeerd. De beroepsgroep komt in april met een advies en op basis daarvan pas ik het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel aan. Verder hebben we natuurlijk nog het rapport van de Onderwijsraad dat ik vorige week in ontvangst heb genomen. De komende tijd gaan we eerst in gesprek met het veld om te kijken hoe we invulling kunnen geven aan dat advies. Ik heb in het debat al gezegd dat ik in juni zal komen met mijn beleidsreactie, maar die wil ik echt pas geven nadat we het rapport met het veld hebben besproken. Dat betekent dat ik nu het oordeel "ontijdig" geef. Vroeger zou ik hebben gezegd: ik vraag mevrouw Rooderker de motie aan te houden. Dat doen we niet meer, maar dat zou een suggestie kunnen zijn. Dat betekent dat ik 'm nu dus het oordeel "ontijdig" geef. Maar ik kom hier in het tweede kwartaal op terug. Dan zou het zomaar zo kunnen zijn dat we hetzelfde willen. Maar nu is de motie dus "ontijdig".

Dan ben ik bij de motie op stuk nr. 502, van mevrouw Van Zanten en mevrouw Rooderkerk, over een verplicht curriculum en de nadruk op vakinhoud en didactiek. We zijn het eens als het gaat over de nadruk op de vakinhoud en didactiek. Dat wil ik ook. Dat lijkt me buitengewoon verstandig. Daarvoor is ook een Opleidingsberaad Leraren ingericht. De bekwaamheidseisen waar het in de motie op stuk nr. 500 over ging, worden op dit moment herijkt. Op basis daarvan wordt het curriculum opgegeven. Ik ga vanuit het ministerie geen verplicht curriculum opleggen. Zo werkt het niet in het hoger onderwijs. Maar zodra de bekwaamheidseisen herijkt en vastgesteld zijn, bepalen zij het curriculum. Natuurlijk zal daarin ook de nadruk liggen op vakinhoud en didactiek. Op basis daarvan maken we de landelijke afspraken over de kennisbasis. Ik neem dus niet de omgekeerde route en dat betekent dat ik deze motie zal ontraden.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit tweeminutendebat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Dinsdag 4 februari aanstaande gaan we stemmen over de zes overgebleven moties.