[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Position paper WUR t.b.v. rondetafelgesprek Brede beëindigingsregeling met structuurbeleid om toekomstperspectief voor blijvers te realiseren d.d. 5 februari 2025

Position paper

Nummer: 2025D03845, datum: 2025-01-31, bijgewerkt: 2025-01-31 12:07, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2025Z01713:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Overwegingen bij een brede beëindigingsregeling veehouderijsectoren
Petra Berkhout

Inleiding

De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) van de Tweede Kamer organiseert een rondetafelgesprek Brede beëindigingsregeling met structuurbeleid om toekomstperspectief voor blijvers te realiseren. Het rondetafelgesprek heeft ten doel experts te horen over de wijze waarop de aangekondigde brede beëindigingsregeling kan bijdragen aan een toekomstbestendige (grondgebonden) landbouw, met onder andere oog voor natuur, waterkwaliteit, milieu-impact en een dierwaardige veehouderij. De hoofdvraag van de vaste commissie is hoe de brede beëindigingsregeling zo kan worden vormgegeven dat deze bijdraagt aan een toekomstbestendige landbouw?

De vaste commissie ziet de volgende deelvragen bij deze hoofdvraag:

  • Wat zijn de ervaringen met eerdere beëindigingsregelingen?

  • Welke lessen zijn daaruit te trekken voor de nieuwe regeling?

  • Hoe kan de beëindigingsregeling zo worden ingericht dat alleen bedrijven die niet passen in een toekomstbestendige landbouwsector worden opgekocht (en zo perspectief wordt geboden aan blijvers)?

In deze notitie wordt ingegaan op de vragen van de vaste commissie.

Wat zijn ervaringen met eerdere beëindigingsregelingen?

In 2022 is door Boezeman en Vink van Planbureau voor de Leefomgeving een uitgebreide analyse uitgevoerd van beëindigingsregelingen in de veehouderij in Nederland en Vlaanderen de afgelopen 25 jaar (Boezeman en Vink, 2022). Het vervolg van deze paragraaf is volledig gebaseerd op deze evaluatie.

De analyse was ingegeven door de wens zicht te krijgen op de effectiviteit van de voorgenomen beëindigingsregelingen onder kabinet Rutte IV. Onder dit kabinet werd 7,4 miljard euro gereserveerd voor de opkoop van een ‘indicatieve mix van melkvee, pluimvee en varkens’.1 De vraag rees vervolgens of het realistisch was te verwachten dat dit bedrag ook daadwerkelijk besteed zou kunnen worden.

De analyse van Boezeman en Vink leidde tot de volgende bevindingen:

  • Regelingen uit het verleden waren vaak ook het sociaal-economisch sluitstuk van beleid. Beëindigingsregelingen stonden nooit op zichzelf: ze waren vaak onderdeel van een beleidspakket waarin tegelijkertijd de milieuregels voor de landbouw werden aangescherpt. Beëindigingsregelingen waren dan ook vaak het sluitstuk van een beleidspakket. Dit sluitstuk verzachtte de sociaal-economische effecten van het aangescherpte milieubeleid.

  • Het is niet realistisch om te verwachten dat beëindigingsregelingen jaar op jaar steeds tot hoge krimppercentages zullen leiden:

  • Een belangrijk deel van de resultaten uit het verleden stoelt op het feit dat de regelingen voor een paar jaar de vijver leeg visten van oudere veehouders zonder opvolging. En die vijver is altijd beperkt in omvang. Om hoge percentages dieren te bereiken, zullen naar verwachting ook de rendabelere bedrijven2 verleid moeten worden tot deelname.

  • De behaalde deelnamepercentages in afzonderlijke jaren kunnen een vertekend beeld opleveren doordat veehouders anticiperen op beëindigingsregelingen. Stoppende veehouders stelden hun beslissing in de jaren voor de verwachte openstelling van de regeling vaak uit of haalden hun beslissing juist naar voren om deel te kunnen nemen.

  • De deelnamecijfers en daarmee de effectiviteit van beëindigingsregelingen hangen voor een groot deel af van de economische omstandigheden in de veehouderij én van ander landbouw-milieubeleid.

  • De laatste reden die grootschalige inzet van beëindigingsregeling bemoeilijkt, zijn de mechanismen die optreden als veel bedrijven zouden deelnemen. Bij een succesvolle regeling en als er geen andere beleidsaanscherpingen zijn, verbetert het economische perspectief van de blijvers.

Welke lessen zijn daaruit te trekken voor de nieuwe regeling?

Boezeman en Vink (2022) geven de volgende aanbevelingen.

Het eerste aanknopingspunt is het vergroten van de aantrekkingskracht van een regeling. Dit kan door de voorwaarden of vergoedingen van een regeling aantrekkelijker te maken. Daaraan zitten wel grenzen vanuit de kaders voor staatssteun, maar binnen die grenzen kan bijvoorbeeld een ‘financiële stimulans’ van 20% boven op de waarde van de activa worden geboden. Het nadeel van (zeer) aantrekkelijke regelingen is dat ook deelnemers meedoen die toch wel gestopt zouden zijn, wat de effectiviteit van de regeling ondergraaft.

Het tweede aangrijpingspunt is het aanscherpen van milieuwetgeving. Voor veel veehouders waren het vooral de aangescherpte milieunormen die hen voor de keuze stelden om óf te investeren om met hun bedrijf door te kunnen gaan, óf te stoppen. Veel ‘normering- en beprijzingsopties’ maken het op oude voet voortzetten van een bedrijf simpelweg heel lastig. Voor minder goed lopende en verouderde bedrijven kan deelname aan een beëindigingsregeling dan een aantrekkelijke optie zijn. Het beleid speelt dan in op pushfactoren richting beëindigingsregelingen. Deze regelingen verzachten dan op hun beurt de sociaal-economische effecten.

Het derde aanknopingspunt is sturen op natuurlijk verloop. Veel bedrijven hebben geen opvolger3 en staan voor de keuze om ofwel deel te nemen aan een overheidsregeling, of het bedrijf (of onderdelen daarvan zoals de dier- of fosfaatrechten) te verkopen aan een andere (uitbreidende) veehouder. Dit maakt de schaalvergroting mogelijk die andere veehouders nu vaak nodig hebben om rendabel te blijven. Door in specifieke gebieden restricties op te leggen aan deze verhandelbaarheid, kan het natuurlijke verloop van stoppende bedrijven – gebiedsspecifieke – deelname aan beëindigingsregelingen vergroten. Daarbij kan worden gedacht aan mogelijkheden om een voorkeursrecht te vestigen op agrarische grond. Bij eventuele verkoop heeft een publieke partij dan het eerste recht op koop.

Hoe kan de beëindigingsregeling zo worden ingericht dat alleen bedrijven die niet passen in een toekomstbestendige landbouwsector worden opgekocht (en zo perspectief wordt geboden aan blijvers)?

Ontwikkelingen bedrijfsbeëindiging

Beëindigingsregelingen grijpen in op het normale proces van bedrijfsbeëindiging binnen de land- en tuinbouw. Voor de lange termijn (1950-2020) gaat het om een daling van het aantal bedrijven in de land- en tuinbouw met circa 3% per jaar, waarbij de achteruitgang in de periode 1950-1970 groter was dan in de periode 1970-2020 (Berkhout en Galema, 2023).

In de periode 2000-2024 is in totaal 48% van de bedrijven in de land- en tuinbouw gestopt, waarbij de afname in de niet-grondgebonden sectoren het hoogste was. Het aantal varkensbedrijven nam in de periode 2000-2024 in totaal met 74% af, het aantal glastuinbedrijven met 69%.

Het aantal land- en tuinbouwbedrijven is volgens de Landbouwtelling in 2023 met ruim 300 afgenomen tot 50.600, een daling met 0,7% ten opzichte van 2022. Dit is veel minder dan de afname in de voorgaande jaren. Zo daalde het aantal bedrijven tussen 2016 en 2022 met gemiddeld 1,5% per jaar, en in de periode 2000-2015 met 2,8% per jaar (Voskuilen, 2024).

Dankzij de afname van het aantal bedrijven konden de blijvers zich verder ontwikkelen via schaalvergroting en/of intensivering van de productie. Schaalvergroting is een proces dat zich niet alleen in de landbouw voordoet maar in vrijwel alle sectoren van de economie. De toepassing van arbeidsbesparende technieken verhoogt de arbeidsproductiviteit en zo kunnen inkomens in de sector de stijgende maatschappelijke welvaart volgen. Doe je dat niet als ondernemer, dan boer je achteruit. Uit bedrijfscijfers op basis van het Bedrijveninformatienet blijkt dat grotere bedrijven over het algemeen een hoger inkomen hebben en een hogere rentabiliteit. Bovendien zijn ze veelal moderner (Van der Meulen, 2010). Het proces leidt noodzakelijkerwijs ook tot een (trendmatige) daling van het aantal landbouwbedrijven in Nederland.

Uit voorgaande volgt dat ingrijpen door de overheid in het proces van bedrijfsbeëindiging grote zorgvuldigheid vereist bij de vormgeving van de regeling. Te hoge vergoedingen voor productierechten werken prijsopdrijvend en zijn in het nadeel van ondernemers die hun bedrijf verder willen ontwikkelen. Van te lage vergoedingen kan een te kleine prikkel tot beëindiging van het bedrijf uitgaan.

Hoogte vergoedingen

Onderzoek van Hoste et al. (2021a) geeft aan dat een belangrijke overweging voor deelname aan een beëindigingsregeling door ondernemers in drie onderzochte veehouderijsectoren – varkenshouderij, pluimveehouderij en melkveehouderij – het gebrek aan toekomstperspectief is. Onderliggende redenen hebben te maken met: rentabiliteit, inkomen en schuldsituatie, benodigde investeringen die niet haalbaar zijn, de leeftijd van de ondernemer en gebrek aan een opvolger; het ontbreken van ontwikkelingsmogelijkheden op de locatie; en verder met regelgeving en de maatschappelijke acceptatie. De schuldsituatie na sanering, en de tijd om te beslissen en af te bouwen, spelen verder een wezenlijke rol in het besluit om al dan niet deel te nemen. Het afscheid nemen van het levenswerk speelt voor sommige ondernemers ook een rol van betekenis.

Onderzoek van Hoste et al. (2021b) naar de financiële aantrekkelijkheid van opkoopregelingen in de varkens-, pluimvee en melkveehouderij gaf aan dat – naast 100% vergoeding van de dier- en/of fosfaatrechten – in de varkenshouderij en melkveehouderij 65% vergoeding van de stallen voldoende zou zijn om in ieder geval schuldenvrij het bedrijf te kunnen beëindigen, in de pluimveehouderij echter niet. Daar zou de vergoeding naar 100% moeten, omdat door de gunstige marktomstandigheden bij zowel vleeskuikens als leghennen er veel vraag is naar bestaande bedrijven.

In hoeverre deze resultaten nu ook toepasbaar zijn, zou nader onderzocht moeten worden. In het algemeen geldt dat de marktomstandigheden anno 2025 voor de pluimveehouderij nog altijd wel beter zijn dan voor de melkveehouderij en de varkenshouderij, ondanks goede bedrijfsresultaten in laatstgenoemde twee sectoren de laatste twee jaar.

Daar staat tegenover dat de recente uitspraken van de Raad van State inzake stikstof en de op handen zijnde Algemene maatregel van Bestuur Dierenwelzijn waarschijnlijk ingrijpende gevolgen hebben voor het toekomstperspectief van veel bedrijven in de veehouderijsectoren. Dit kan ertoe leiden dat er nauwelijks een markt ontstaat voor fosfaat- en/of dierrechten omdat de vraag vanuit blijvers te gering is. Dit kan de deelnamebereidheid aan een beëindigingsregeling vergroten.

Een toekomstbestendige landbouwsector

Wat onder een toekomstbestendige landbouwsector moet worden verstaan – en welke bedrijven daarom in aanmerking zouden moeten komen voor deelname aan een beëindigingsregeling – is een normatieve vraag, waarvan de beantwoording sterk zal samenhangen met de overtuigingen van degene aan wie de vraag gesteld wordt.

Vanuit economisch perspectief is een mogelijk antwoord: een bedrijf dat nu een verdienmodel heeft en ook het vermogen om in de toekomst/bij een nieuwe situatie een toereikend inkomen te verwerven zodanig dat het bedrijf in stand wordt gehouden en zich kan ontwikkelen (zie Jongeneel, 2022). Vakmanschap en ondernemerschap spelen daarin een belangrijke rol, maar ook duidelijkheid (en bestendigheid) over de wettelijke kaders (milieu, dierenwelzijn, ruimtelijk beleid) waarbinnen een ondernemer moet opereren. Boezeman en Vink (2022) geven aan dat er ook een groep is die het stoppen als onderdeel van het ondernemen ziet. Een regeling biedt een kans om opnieuw te beginnen.

Hoe duidelijker voor ondernemers is wat van hen verwacht wordt met het oog op een toekomstbestendig bedrijf, hoe beter ondernemers daarop kunnen inspelen. Het gaat dan niet alleen om de wettelijke kaders waarbinnen zij moeten opereren, maar ook hoe ze deze kunnen vertalen naar de eigen bedrijfssituatie zodat duidelijk is of, en zo ja, welke investeringen nodig zijn, en of aanpassingen in de bedrijfsvoering nodig zijn of niet.

Aanbevelingen voor een brede beëindigingsregeling

Maatwerk

Het beëindigen van een bedrijf is een ingrijpend proces. Hoe meer een regeling kan worden toegesneden op de persoonlijke situatie van de ondernemer, hoe groter de kans is dat de regeling benut wordt.

Het budget voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) evenals de Lbv-plus is opgehoogd vanwege de grote interesse. Zoals de ervaringen met de Saneringsregeling varkenshouderij (Srv) en de Maatregel gerichte aankoop (MGA1) laten zien, wordt de interesse van deelnemers ook bepaald door duidelijkheid rond fiscale gevolgen van de opkoopregeling, planologische herbestemmingsmogelijkheden van de bedrijfskavel, en mogelijkheden (dan wel beperkingen) om een veehouderijbedrijf elders (in Nederland of daarbuiten) te kunnen voortzetten (Van Berkum, 2024).

Maatwerk kan ondernemers de mogelijkheid geven door te gaan op de locatie (of elders) met andere dan veehouderij-activiteiten. In een maatwerkregeling kan ook de nadruk liggen op enkel de opkoop van de dier- en/of fosfaatrechten in plaats van op productierechten en opstallen. Er kunnen ook andere redenen zijn voor maatwerk, zoals het voorkomen van een restschuld.

Geen beroepsverbod

Uit de analyse van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden eerste tranche ook wel genoemd Maatregel gerichte aankoop (MGA1) is gebleken dat een aantal boeren is afgehaakt vanwege de voorwaarden, waaronder het beroepsverbod (Berkum et al., 2024). Het beroepsverbod zou geen onderdeel moeten zijn van een beëindigingsregeling omdat dit losstaat van de milieudoelen van een regeling.

Referenties

Berkhout, P. en Galema, S. (2022). Duurzaam verdienen: Analyse verdienvermogen verduurzamingsmodellen landbouw. (WOt-rapport; No. 147). WOT Natuur & Milieu

Berkum, S. van, Hoste, R. en Verhoog, D. (2024). Sociaal-economische effecten van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering op de landbouw en agroketen: Gevolgen voor materiële welvaart en werkgelegenheid. (Rapport / Wageningen Economic Research;
No. 2024-019). Wageningen Economic Research. https://doi.org/10.18174/649869

Boezeman, D. en Vink, M. (2022). Beëindigen van veehouderijen – lessen uit 25 jaar beëindigingsregelingen, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving

Hoste, R., Horne, P.L.M. van, Beldman, A.C.G., Bergevoet, R.H.M. en Daatselaar, C.H.G. (2021a).

Aantrekkelijkheid van deelname door veehouders aan een beoogde Lbv; Verkennende analyse voor het ontwerp van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv). Wageningen, Wageningen Economic Research, Rapport 2021-046

Hoste, R., Daatselaar, C., Beldman, A., Horne, P. van, Bergevoet, R., Puister, L. en Benus, M. (2021b). Financiële gevolgen voor veehouderijbedrijven van deelname aan de Lbv. Ex-ante analyse Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties. Wageningen Economic Research, publicatie 2021-119, Versie: 30 september 2021

Jongeneel, R.A. (2020). Verdienmodellen: actualiteit, theorie, praktijken en beleid. Wageningen: Wageningen Economic Research. https://edepot.wur.nl/530231

Meulen, H.A.B. van der, Bont, C.J.A.M. de, Agricola, H.J., Horne, P.L.M. van, Hoste, R., Knijff, A. van der, Leenstra, F.R., Meer, R.W. van der en Smet, A. de (2010). Schaalvergroting in de land- en tuinbouw; Effecten bij veehouderij en glastuinbouw. (Rapport / LEI: Onderzoeksveld Sector & ondernemerschap). LEI. https://edepot.wur.nl/165081

Trienekens, S.J., Plantinga, R., Vink, M.J., Boezeman, D.F., (allen PBL) en Berkum, S. van (WUR) (2024). Sociaaleconomische effecten van stikstofbronmaatregelen en natuurmaatregelen. Monitoring en evaluatie van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering. © PBL Planbureau voor de Leefomgeving Den Haag, 2024 PBL-publicatienummer: 5205

Voskuilen, M. (2024). Structuurontwikkelingen - bedrijven. In: Berkhout, P., H. van der Meulen, P. Ramaekers, 2024. Staat van Landbouw, Visserij, Voedsel en Natuur; Editie 2024. Wageningen, Wageningen Economic Research, Rapport 2024-089

Bijlage 1 Deelname beëindigingsregelingen

De Saneringsregeling varkenshouderij is op 1 januari 2019 opengesteld. Er waren 430 bedrijven aangemeld die voldeden aan alle eisen, maar een gedeelte van de varkenshouders die in aanmerking kwamen voor de regeling heeft besloten niet mee te doen. Uiteindelijk zijn met 276 bedrijven overeenkomsten gesloten om definitief te stoppen met een varkenshouderijlocatie (Van Berkum et al., 2024).

De Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden eerste tranche is in werking getreden per 1 november 2020. Deze regeling wordt kortweg ook wel Maatregel gerichte aankoop (MGA1) genoemd. De einddatum van de MGA1 was 30 november 2022, het laatste moment om een koopovereenkomst te sluiten. Voor deze regeling was oorspronkelijk 95 miljoen euro beschikbaar. Daar is het restant van de Saneringsregeling Varkenshouderij van 133 miljoen aan toegevoegd zodat er 228 miljoen euro beschikbaar was. In de meeste provincies (uitgezonderd Groningen en Noord-Holland) is een opvallend groot verschil tussen het aantal bedrijven dat interesse toonde in de regeling en het aantal afgesloten koopovereenkomsten. De reden dat interesse niet is omgezet in een koopovereenkomst is dat ‘men nieuwe ontwikkelingen afwacht’, maar ook is een aantal boeren afgehaakt vanwege de voorwaarden, waaronder het beroepsverbod (stoppersverklaring), en onduidelijkheid over de fiscale gevolgen van de opkoopregeling en de planologische herbestemming van de bedrijfskavel (Van Berkum et al., 2024).

De helft van de aankoopovereenkomsten is afgesloten in de laatste drie maanden van de looptijd van de regeling. Per 15 september 2022 waren met 26 bedrijven overeenkomsten gesloten. In de periode hierna zijn hier 28 bedrijven bijgekomen. In totaal zijn er 54 bedrijven aangekocht in 7 provincies: Groningen, Fryslân, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg (Van Berkum et al., 2024).

De tweede tranche van de MGA, de Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden (MGAB) ook wel genoemd de Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging (MGB), loopt ook via de provincies. De regeling is nog in ontwikkeling en is een aanvulling op de landelijke regelingen (Voskuilen, 2024).

De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) is een subsidieregeling voor veehouders die willen stoppen met hun bedrijf of een locatie van hun bedrijf. Het gaat om bedrijven (locaties) die landelijk gezien de meeste stikstofneerslag op overbelaste Natura 2000-gebieden veroorzaken, de zogenaamde piekbelasters (zo’n 3.000 stuks). De regeling geldt voor veehouders met melkvee, kippen, kalkoenen, varkens of vleeskalveren. Bij het beëindigen van een veehouderijlocatie vervallen vrijwel alle productierechten (minimaal 80% voor varkens en pluimvee en minimaal 95% voor melkvee). De regeling is op 3 juli 2023 opengegaan en sloot op 20 december 2024. Het oorspronkelijke budget is bijna verdubbeld tot 1.820 mln. euro (Voskuilen, 2024).

Veehouderijen die niet tot de piekbelasters behoren kunnen onder voorwaarden deelnemen aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv). De regeling is opengesteld van 3 juli tot en met 1 december 2023. Het oorspronkelijke subsidieplafond is meer dan verdubbeld tot 1.102 mln. euro (Voskuilen, 2024).

Tot 21 augustus 2024 zijn er 1.442 aanvragen voor de landelijke beëindigingsregelingen ingediend, waarvan ruim de helft (766) voor de Lbv-plus. Ongeveer 70% van de aanvragen is afkomstig uit de intensieve veehouderij (varkens, pluimvee en vleesvarkens) en 30% uit de melkveehouderij. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft (tot 21 augustus 2024) over ruim 90% van de aanvragen een beslissing genomen, waarvan 90% positief. Van de toegekende aanvragen zijn 390 ondertekende overeenkomsten door veehouders ingediend.

Volgens de meest recente informatie van RVO zijn voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv), de Lbv-plus en de Lbv voor kleinere sectoren in totaal 1.694 aanvragen ingediend. De Lbv-plus regeling sloot eind december. In totaal hebben 920 ondernemers hiervoor een aanvraag ingediend. Op 20 december sloot ook de Lbv voor kleinere sectoren, waarvoor in totaal 104 aanvragen zijn ingediend. Hiermee zijn nu alle Lbv-regelingen gesloten; de bredere Lbv-regeling sloot op 1 december 2023, met in totaal 665 aanvragen (Persberichten 2024 | RVO.nl.)

Eind mei 2024 is door LNV aangegeven dat er 517 positieve beschikkingen waren afgegeven voor de Lbv-plus, waarmee een budget van 1,191 miljard is vastgelegd, wat overeenkomt met een bedrag van 2,3 mln. euro per beschikking. Met dit laatste bedrag en het totaal beschikbare budget voor de regelingen van 2,922 mld. euro (1,82 mld. voor Lbv-plus en 1,102 mld. voor Lbv) kan een indicatie worden gegeven hoeveel bedrijven (bedrijfslocaties veehouderijen) zouden kunnen worden uitgekocht bij volledige uitputting van het budget. Dat komt neer op bijna 1.300 bedrijven, en uitgaande van de verdeling van de aanvragen over de sectoren gaat het om circa 900 intensieve veehouderij- en 400 melkveebedrijven. Dat staat ongeveer gelijk aan een kwart van de intensieve veehouderij- en 3% van de melkveebedrijven (Voskuilen, 2024).

Bijlage 2 Opvolgingssituatie land- en tuinbouw

In 2023 had 43% van de bedrijven met een bedrijfshoofd boven de 50 jaar een opvolger, tegen 40% in 2020. Het aantal bedrijven met een opvolger is ten opzichte van 2020 met 600 toegenomen tot 14.100. Het aantal bedrijven met een bedrijfshoofd jonger dan 50 jaar zonder opvolger is gedaald van 20.300 in 2020 tot 18.900 in 2023.

Toename bedrijfshoofden met een leeftijd boven de 50 jaar

Het aantal land- en tuinbouwbedrijven met een bedrijfshoofd ouder dan 50 jaar is tussen 2020 en 2023 met drie procentpunten gestegen tot 74%. Het gaat hierbij om de bedrijven met als rechtsvorm een natuurlijk persoon. Bij deze op het oog sterke vergrijzing past wel een nuancering, omdat inmiddels het merendeel (65%) van de natuurlijke personen bestaat uit samenwerkingsvormen in de vorm van maatschappen en vennootschappen onder firma. Bij samenwerking tussen de oudere en jongere generatie zijn er dus meer bedrijfshoofden, waarvan het jongere bedrijfshoofd over het algemeen jonger dan 50 jaar zal zijn.

Meer opvolgers bij toenemende bedrijfsomvang

De animo om een bedrijf over te nemen wordt vooral bepaald door de bedrijfsomvang en daarmee de verdiencapaciteit. Bij een toenemende omvang gemeten in Standaardverdiencapaciteit (SVC) stijgt het opvolgingspercentage sterk, van 25% op de zeer kleine bedrijven tot 39% op de kleine, 53% op de middelgrote, en 66% op de grote en zeer grote bedrijven. De mogelijkheden om een bedrijf over te nemen hangen naast de verdiencapaciteit af van de ondernemerskwaliteiten, toekomstperspectieven van de sector (markt) en de omgeving waarin het bedrijf opereert in verband met ontwikkelings- en/of uitbreidingsmogelijkheden.

Bron: agrimatie.nl/SectorResultaat.aspx?subpubID=2232&sectorID=2243&themaID=7202

Meer informatie

Petra Berkhout

T +31 (0)70 335 8103

E Petra.Berkhout@wur.nl

www.wur.nl/social-and-economic-research

2025-051

  1. De meeste maatregelen die waren voorzien zijn vertraagd ten opzichte van de oorspronkelijke planning (Trienekens et al., 2024). Zie bijlage 1 voor een overzicht van de deelname aan verschillende beëindigingsregelingen.↩︎

  2. Dit zijn meestal de grootschaliger bedrijven.↩︎

  3. Zie bijlage 2 voor de meest recente cijfers over de opvolgingssituatie in de landbouw.↩︎