[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke beantwoording openstaande vragen gesteld tijdens het Commissiedebat Waterstof, groen gas en andere energiedragers op 16 januari 2025

Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Brief regering

Nummer: 2025D04308, datum: 2025-02-04, bijgewerkt: 2025-02-10 11:08, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32813-1468).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -1468 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.

Onderdeel van zaak 2025Z01862:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 1468 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2025

Hierbij zend ik de Kamer de openstaande antwoorden op de vragen die de leden Bontenbal (CDA), Flach (SGP), Kröger (GL/PvdA), Grinwis (CU), Vermeer (BBB) en Erkens (VVD) van de vaste Kamercommissie voor Klimaat en Groene Groei gesteld hebben tijdens het Commissiedebat Waterstof, groen gas en andere energiedragers op 16 januari 2025.

De Minister van Klimaat en Groene Groei,
S.Th.M. Hermans

Schriftelijke beantwoording van de openstaande vragen in het Commissiedebat Waterstof, groen gas en andere energiedragers d.d. 16 januari 2025.

Vraag van het lid Bontenbal (CDA)

1.

Hoe kan het dat het niet uitvoerbaar is om de glastuinbouw uit te sluiten van de bijmengverplichting groen gas, maar wordt ETS1 in het wetsvoorstel wel uitgesloten?

Antwoord

Onder de bijmengverplichting wordt de verplichting per energieleverancier vastgesteld op basis van het marktaandeel van de desbetreffende energieleverancier. Om dit te kunnen bepalen moet bekend zijn hoeveel gas elke energieleverancier heeft geleverd aan de eindafnemers die onder de bijmengverplichting vallen. Als het om uitsluiten van deze sector gaat, dan hebben we het enkel over specifieke toepassingen van gas door glastuinbouwbedrijven (zoals de groei van gewassen), niet al het gas gebruikt door glastuinbouwbedrijven (zoals eigen woning, verpakkingshal, of winkel). Om de glastuinbouw (eventueel) te kunnen uitsluiten moet dus bekend zijn hoeveel gas geleverd is aan, en gebruikt is voor, deze specifieke toepassingen. Momenteel is er geen manier om dit in de praktijk te kunnen onderscheiden. Omdat de marktaandelen tijdig moeten worden vastgesteld geldt hiervoor bovendien een deadline van 30 april na het jaar van levering. Daarnaast moet deze data onafhankelijk gecontroleerd kunnen worden om de juistheid te verifiëren. Dit laatste is heel belangrijk in een systeem met marktaandelen: immers, als data voor een enkele leverancier niet klopt, verandert dat de marktaandelen van alle leveranciers.

Alle ETS1 bedrijven hebben op afstand uitleesbare energiemeters, waardoor op elk moment in de tijd exact bekend is hoeveel gas er gebruikt is. Dit maakt het mogelijk om ETS1 uit te sluiten op een uitvoerbare en controleerbare manier: op 30 april is de noodzakelijke data over gaslevering in het vorige jaar dus bekend en verifieerbaar. Binnen de glastuinbouw is de situatie anders. Hier is allereerst niet altijd sprake van op afstand uitleesbare meters. Bij de glastuinbouw komt het daarnaast regelmatig voor dat meerdere toepassingen (zoals kas, woonhuis, kantoor of verpakkingshal) achter één aansluiting zitten. Een scherpe scheiding waarbij een deel van dit gebruik wel onder de verplichting valt en een deel niet is daarmee lastig te maken.

Vooralsnog is er geen manier gevonden om de glastuinbouw uit te zonderen van de ETS2 opt-in of bijmengverplichting zonder uitvoeringsproblemen en fraudegevoeligheid met het ETS2 of de bijmengverplichting te veroorzaken. De glastuinbouwsector heeft eerder aangegeven wel aanknopingspunten te zien. Er loopt een proces met onder andere LVVN, de NEa, de glastuinbouwsector en energieleveranciers om te zoeken naar opties om uitvoering te kunnen geven aan een eventuele uitzondering voor de glastuinbouw. De vraag die nu dus voorligt is of er toch een manier is om tijdig en betrouwbaar zo’n onderscheid te maken. De glastuinbouwsector en energieleveranciers denken dat aangesloten kan worden bij de systematiek van de verlaagde energiebelasting voor glastuinbouw, die gebruik maakt van een forfait voor woningen om het gasverbruik te duiden. Deze mogelijkheid zal door de NEa worden beoordeeld, in de vorm van monitoringsplannen van energiebedrijven, waarin zij aangeven hoe zij aan het ETS2-toezicht gaan voldoen.

Vraag van het lid Flach (SGP)

2.

Kunt u aangeven waarom bij het ontwerp van de jaarverplichting ammoniakproductie niet voor 100% wordt uitgezonderd van de verplichting in plaats van de nu voorgestelde 60%?

Antwoord

In het wetsvoorstel over de jaarverplichting RFNBO’s in de industrie is in de memorie van toelichting de rationale voor de 60% uitzondering van waterstofgebruik ten behoeve van ammoniakproductie opgenomen1. Er spelen hier twee belangrijke uitgangspunten:

i) Uitzondering van waterstofgebruik ten behoeve van ammoniakproductie is niet een van de uitzonderingsgronden zoals opgenomen in RED-III, art. 22 a (ook wel 22 bis). Deze uitzondering is gebaseerd op de overweging (63) in RED-III, waarin «wordt erkend dat de vervanging van waterstof die wordt geproduceerd op basis van het proces voor de omzetting van methaan met stoom specifieke problemen zou kunnen opleveren voor bepaalde bestaande geïntegreerde productie-installaties voor ammoniak. Dat zou het ombouwen van dergelijke productie-installaties noodzakelijk maken, wat van de lidstaten een wezenlijke inspanning zou vergen, al naargelang hun specifieke nationale omstandigheden en de structuur van hun energiebevoorrading.»

Het kabinet heeft de keuze gemaakt om op basis van overweging (63) een deel van de ammoniakproductie uit te zonderen zie ook uitgangspunt ii), mede met oog op de maatwerktrajecten die met de twee ammoniakproducenten lopen. In deze trajecten worden andere verduurzamingsroutes verkend of zijn al investeringsbeslissingen genomen om de waterstofproductie anderszins te verduurzamen2. De Europese Commissie zal uiteindelijk beoordelen of Nederland als lidstaat deze uitzondering op juiste gronden heeft genomen.

ii) Bij de vormgeving van de jaarverplichting zoals geconsulteerd heeft het kabinet ervoor gekozen om ammoniakproductie ook mee te nemen. Het kabinet zag geen gronden om de ammoniakproductie volledig uit te zonderen, terwijl andere industriële waterstofgebruikers wel onder de jaarverplichting zouden vallen. Bij het vaststellen van het uitzonderingspercentage voor ammoniakproductie is onder meer gekeken naar het deel van het waterstofgebruik dat ammoniakproducenten zonder volledige ombouw van hun productie-installaties en bedrijfsprocessen technisch kunnen vervangen door hernieuwbare waterstof. Uit onderzoek is gebleken dat ammoniakproducenten circa 20% tot 25% hernieuwbare waterstof kunnen bijmengen, wat de onderzoekers het omslagpunt noemen3. Op basis van dit omslagpunt en de hoogte van de lidstaatverplichting voor industrieel gebruik van RFNBO’s in 2035, is gekozen voor een uitzonderingspercentage van 60%.

Zoals ook toegelicht tijdens het commissiedebat, neemt het kabinet dit voorjaar besluit over de invoering en vormgeving van de jaarverplichting. De ontvangen reacties tijdens de consultatie maken onderdeel uit van dit besluitvormingsproces4.

Vragen van het lid Kröger (GL/PvdA)

3.

Wat wordt er gedaan met de uitkomsten van het onderzoek naar de milieueffecten van elektrolyse op zee. Hoe worden die onderzoeken betrokken bij de demonstratieprojecten?

Antwoord

De in het vooronderzoek geconstateerde kennisleemten (uitgevoerd door Witteveen+Bos)5 worden in het milieueffectrapport van het tweede demonstratieproject en in een onderzoeksprogramma waterstof op zee (uitgevoerd door TNO, zoals aangekondigd in een recente Kamerbrief6) verder onderzocht. Ook zal in de tender voor de demonstratieprojecten aandacht worden besteed aan het benodigde additionele onderzoek en demonstratie om meer inzicht te krijgen in de milieueffecten. In de vergunningen kunnen daarnaast, indien nodig, voorschriften worden opgenomen om deze effecten te beperken.

4.

Is het mogelijk om de ammoniakbuis alsnog mee te nemen in de ruimtelijke procedure van de Delta Rhine Corridor?

Antwoord

Het is niet mogelijk om de ammoniakbuis alsnog mee te nemen in de ruimtelijke procedure. De ammoniakbuis is niet meegenomen in de scope van het projectbesluit omdat er momenteel nog te veel onzekerheden spelen rondom deze ammoniakbuis, waaronder commitment van de huidige initiatiefnemers en de uitwerking van het concrete ontwerp van een veilige ammoniakbuisleiding. Daarnaast is er meer duidelijkheid gewenst over het beleidskader voor ammoniaktransport in Duitsland. Het onder deze omstandigheden meenemen van de ammoniakbuis in de ruimtelijke procedure zal leiden tot verdere vertraging voor de waterstof- en CO2-leidingen en daarmee de verduurzaming van ons energiesysteem in het algemeen en de verduurzaming van de industrie in het bijzonder.

Op basis van het voorliggende besluit blijft in de Delta Rhine Corridor een strook ruimte beschikbaar voor toekomstig transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding, zoals ammoniak. Mochten voornoemde onzekerheden omtrent de ammoniakbuisleiding zijn weggenomen, dan kunnen de initiatiefnemers op een later moment alsnog besluiten tot de aanleg daarvan.

Vraag van het lid Grinwis (ChristenUnie)

5.

Gelet op de vrijstelling op de nettarieven voor elektrolyse in Duitsland, wanneer komt de ACM met onderzoek naar meer tijds- en locatieafhankelijke nettarieven?

Antwoord

Er is geen specifiek onderzoek naar meer tijds- en locatieafhankelijke nettarieven door de ACM. De ACM is bezig de huidige tariefstructuur te heroverwegen. In juli 2024 heeft de ACM uitgangspunten voor de nettarieven elektriciteit gepubliceerd.7 Daarbij is de ACM ook ingegaan op mogelijke wijzigingen, zoals tijd- en locatieafhankelijke nettarieven. De ACM heeft daarmee duidelijk gemaakt welke wettelijke uitgangspunten gelden voor de herziening van de nettarieven en hoe verschillende herzieningsmogelijkheden zich verhouden tot de wettelijke uitgangspunten.

Het is nu in eerste instantie aan de netbeheerders om voorstellen te doen aan de ACM voor herziening van de nettarieven die aan de wettelijke uitgangspunten voldoen. Deze voorstellen worden vervolgens door de ACM getoetst. Zo zijn begin dit jaar tijdsafhankelijke nettarieven bij TenneT in werking getreden. De regionale netbeheerders werken daarnaast aan de invoering van tijdsafhankelijke nettarieven, zowel voor groot- als kleinverbruikers. De Kamer is eind vorig jaar over deze aanpassingen aan de tariefstructuur geïnformeerd via de Kamerbrief over de verdeling van netkosten8.

Door CE Delft is in opdracht van NL Hydrogen eind vorig jaar een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van elektrolyse op het elektriciteitsnet9. Uit dit onderzoek blijkt dat elektrolysers bij aanlandlocaties voor wind-op-zee onder de juiste voorwaarden een positieve impact hebben op het elektriciteitsnet. Bij het onderzoek van CE Delft waren KGG, ACM en TenneT betrokken, zodat de bevindingen van dit onderzoek meegenomen kunnen worden bij discussies over de tariefstructuur.

Vraag van het lid Vermeer (BBB)

6.

Welke wettelijke ruimte heeft de Minister om bij crisis- en noodsituaties in te grijpen in de wettelijke bevoegdheid van ACM om de tarieven vast te stellen?

Antwoord

De Europese wetgeving heeft de bevoegdheid voor het vaststellen van de nettarieven exclusief bij de nationale regulerende instantie belegd, in Nederland is dit de ACM. De nationale wetgever is niet bevoegd om hierop in te grijpen. Dit geldt ook in het geval van crisis- en noodsituaties.

Vraag van het lid Erkens (VVD)

7.

Wat zijn de mogelijkheden binnen de bestaande subsidieregelingen voor koolstofarme elektrolysepilots anders dan van hernieuwbare energie, zoals voor paarse waterstof. Indien hier geen ruimte voor is, waarom kan dit niet gecreëerd worden?

Antwoord

Voor kleinschalige koolstofarme elektrolysepilots is budget beschikbaar binnen de DEI+ (een subsidieregeling voor innovatieve projecten), onder het thema «andere CO2-verminderende maatregelen». Bedrijven kunnen per pilot maximaal € 25 miljoen aanvragen. De huidige aanvraagronde loopt tot augustus, met een totaalbudget van € 175 miljoen. Deze ondersteuning van pilots lijkt passend gezien de fase van ontwikkeling van koolstofarme elektrolysetechnologie en de verwachte tijd tot realisatie van kerncentrales in Nederland.


  1. Zie paragraaf 3.3.3.8 in de memorie van toelichting, zoals geconsulteerd als onderdeel van de Wet jaarverplichting hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie: https://www.internetconsultatie.nl/jaarverplichting/document/13237↩︎

  2. Definitief besluit incidentele subsidie CCS-project Yara Sluiskil d.d. 30 oktober 2023; zie: https://open.overheid.nl/documenten/060cd921-b9c3-46ed-8383-34b2d8900032/file↩︎

  3. CE Delft en TNO, Afnameverplichting groene waterstof, zie: https://ce.nl/publicaties/afnameverplichting-groene-waterstof/↩︎

  4. Zie ook Kamerstuk 32 813, nr. 1435.↩︎

  5. Preliminary study on the environmental effects of hydrogen production at sea - Noordzeeloket↩︎

  6. Kamerstuk 33 561 nr. 66.↩︎

  7. https://www.acm.nl/system/files/documents/uitgangspunten-voor-de-tariefstructuur-elektriciteit.pdf↩︎

  8. Kamerstuk 29 023, nr. 525↩︎

  9. https://ce.nl/publicaties/elektrolysers-nettarieven-en-het-elektriciteitssysteem/↩︎