Oneigenlijke detachering derdelanders tegengaan
Arbeidsmigratie en sociale zekerheid
Brief regering
Nummer: 2025D04458, datum: 2025-02-04, bijgewerkt: 2025-02-07 11:12, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29861-155).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 29861 -155 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid.
Onderdeel van zaak 2025Z01924:
- Indiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Asiel en Migratie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-02-05 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-02-18 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-02-19 15:00: Arbeidsmigratie (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-02-20 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
29 861 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid
Nr. 155 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2025
In het rapport «geen derderangsburgers» constateert de Adviesraad Migratie dat gedetacheerde arbeid een groeiend fenomeen is dat ongewenste gevolgen kan hebben voor gedetacheerde derdelanders, met name in arbeidsintensieve sectoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om afhankelijkheid van hun werkgever als het gaat om huisvesting en gebrek aan kennis van de taal. Een bijkomende kwetsbaarheid voor gedetacheerde derdelanders is dat ze vaak afhankelijk zijn van hun werkgever voor de verblijfs- en werkvergunning. Detachering is een onderdeel van het vrij verkeer van diensten binnen de EU. Het mag echter niet leiden tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, gebrekkige bescherming van werknemers en omzeiling van nationaal toelatingsbeleid.
Daarom werkt het kabinet, mede naar aanleiding van de motie-Paternotte c.s.1, aan een verkenning met stappen die op nationaal niveau en in de Europese context gezet kunnen worden om de oneigenlijke detachering van derdelanders via EU-lidstaten tegen te gaan. Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer 2025 over te kunnen informeren. In deze brief ga ik in op mijn toezegging bij het debat over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten op 11 december 2024 om in aanloop naar de eerstvolgende Europese sociale raad in maart 2025 de Kamer schriftelijk te informeren over wat het juridische traject is om de Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn aan te passen.
In de uitwerking van de verkenning wordt gekeken naar mogelijkheden om oneigenlijke detachering tegen te gaan. Zoals onder meer het verduidelijken van het juridisch kader dat volgt uit een aantal juridische concepten uit de Handhavingsrichtlijn2 en jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU), aanpassing van het juridische kader, meer voorlichting, effectievere bescherming van derdelanders, het versterken van grensoverschrijdend toezicht en handhaving en het versterken van bilaterale samenwerking.
Met betrekking tot de verduidelijking van het juridisch kader gaat het onder meer om de concepten: «legaal werkzaam», «gewoonlijk werkzaam», «tijdelijkheid», «toegang tot de nationale arbeidsmarkt», «substantiële activiteiten» van de werkgever» en «hoofdactiviteit» van de werknemer. Zo wordt bijvoorbeeld bekeken of geconcretiseerd kan worden dat derdelander werknemers minimaal drie maanden bij de werkgever in de «zendende» lidstaat gewerkt moeten hebben voordat ze gedetacheerd mogen worden.
Het juridische traject dat doorlopen moet worden om het juridische kader te verduidelijken hangt af van welke route gekozen wordt: verduidelijking in een (nieuwe of bestaande) EU-richtlijn, -richtsnoeren en/of door aanpassing van nationale regelgeving. Het traject waarin ik steun verzamel bij andere EU-lidstaten om de Europese Commissie (EC) te overtuigen van de noodzaak om met een initiatief te komen voor een richtlijn is reeds in gang gezet. Omdat beargumenteerd kan worden dat het gaat om het verder uitwerken van al bestaande juridische concepten, is het voor een aantal van deze concepten eventueel mogelijk om dit in nationale regelgeving te verduidelijken en te concretiseren. Aanpassing van Europese en nationale regelgeving sluiten elkaar niet uit. De nationale route is waarschijnlijk sneller dan de totstandkoming van een richtlijn. Wel geldt dat de onderbouwing voor een eventuele aanpassing van nationale regelgeving zorgvuldig uitgewerkt moet worden, om het risico dat er door de Europese Commissie een ingebrekestellingsprocedure3 tegen Nederland wordt gestart te beperken. De kaders van het EU-recht zijn daarbij leidend.
In de verkenning worden ook voorstellen zoals het uitsluiten van uitzendarbeid van het vrij verkeer van diensten en detachering uitsluiten onder een bepaalde inkomensgrens onderzocht. Deze maatregelen zijn eerder door uw Kamer genoemd. Ze zijn ingrijpender omdat ze een beperking vormen van het vrij verkeer van diensten die niet binnen de kaders van bestaande richtlijnen passen. Indien deze maatregelen ingevoerd zouden worden op nationaal niveau, zouden ze geen stand houden voor het HvJ-EU.
Voor de verdere uitwerking van de verschillende hierboven genoemde aspecten in de verkenning zal gesproken blijven worden met experts, maatschappelijke organisaties, andere EU-lidstaten en de EC. Ook zal worden afgestemd met sociale partners.
Zoals hierboven aangegeven wordt uw Kamer voor de zomer 2025 verder geïnformeerd over de verkenning met daarin de uitwerking van de mogelijkheden om oneigenlijke detachering van derdelanders tegen te gaan.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Kamerstuk 29 861, nr. 126↩︎
Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (PbEU 2014, L159/11).↩︎
Dit kan uiteindelijk leiden tot een zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU).Zie deze website voor meer informatie over ingebrekestellingsprocedures en het meest recente overzicht van de ingebrekestellingsprocedures tegen Nederland.↩︎