Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ecuador inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Quito, 19 oktober 2023
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ecuador inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Quito, 19 oktober 2023
Brief regering
Nummer: 2025D05220, datum: 2025-01-24, bijgewerkt: 2025-02-11 11:40, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36695-1).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Toelichtende nota
- Beslisnota bij Kamerbrief Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ecuador inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Quito, 19 oktober 2023
Onderdeel van kamerstukdossier 36695 (R2207)-1 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ecuador inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Quito, 19 oktober 2023.
Onderdeel van zaak 2025Z02274:
- Indiener: C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2025-02-12 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-02-20 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Staten-Generaal | 1/2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 695 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ecuador inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Quito, 19 oktober 2023
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 januari 2025
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 19 oktober 2023 te Quito tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ecuador inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2023, 125).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 7 februari 2025 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
TOELICHTENDE NOTA
1. Algemeen
In september 2023 hebben afrondende besprekingen plaatsgevonden over een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ecuador inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (hierna: «het Verdrag»). Tijdens deze besprekingen werd tussen de delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden en van de Republiek Ecuador overeenstemming bereikt over de verdragstekst. Het Verdrag is op 19 oktober 2023 ondertekend tijdens een bezoek van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane aan Ecuador.
Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van internationale fraude is het nodig te komen tot een versterkte samenwerking tussen de douaneadministraties van de landen binnen het Koninkrijk en de Republiek Ecuador. Het onderhavige verdrag beoogt een bilateraal kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan krijgen. Het Verdrag biedt de douanediensten van het Koninkrijk de mogelijkheid om essentiële informatie uit te wisselen met de douane van de Republiek Ecuador.
Het Verdrag dient enerzijds om fraude met betrekking tot de douanerechten («klassieke» smokkel) te bestrijden en ter bestrijding van ontduiking van (andere) belastingen bij invoer en ter bestrijding van overtredingen van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, de geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen en van andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer, zoals drugssmokkel of smokkel van namaakartikelen. Anderzijds kan de beoogde informatie-uitwisseling ook bijdragen aan een betere informatiepositie en daarmee tot beter risicobeheer waardoor de legitieme handel kan worden bevorderd. Daarmee levert dit verdrag een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van drugssmokkel.
Wat betreft opzet en bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op het modelverdrag dat is ontwikkeld door de Wereld Douane Organisatie (WDO).1 Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo wordt dit WDO-modelverdrag als basis gebruikt voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn.
Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.
2. Gegevensbescherming
De Europese regelgeving over de bescherming van persoonsgegevens in de EU is in 2018 gewijzigd. Met ingang van 25 mei 2018 is Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (hierna: «Algemene verordening gegevensbescherming») (PbEU 2016, L 119) rechtstreeks van toepassing in de EU-lidstaten. In (Europees) Nederland zijn nadere regels gesteld in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Stb. 2018, 144).
De Algemene verordening gegevensbescherming kent twee basisprincipes in relatie tot internationale gegevensuitwisseling: er moet een juridische grondslag zijn voor de gegevensuitwisseling en de betrokken partijen zijn verplicht om passende waarborgen te bieden ter bescherming van persoonsgegevens. Uitgangspunt is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.
Verder is de Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) van belang. In Nederland is deze richtlijn omgezet in de Wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. (Stb. 2018, 401). Deze nieuwe wet- en regelgeving was aanleiding voor het Koninkrijk om de wijze waarop de gegevensbescherming wordt geregeld in douaneverdragen te wijzigen.
De Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) en Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) zijn niet gebonden aan de Algemene verordening gegevensbescherming en Richtlijn (EU) 2016/680, en kennen een eigen juridisch kader voor de bescherming van persoonsgegevens waar belanghebbenden zich op kunnen beroepen. Voor Aruba is dit de Landsverordening persoonsregistraties (AB 2011, 37), voor Curaçao de Landsverordening bescherming persoonsgegevens (AB 2010, 84), voor Sint Maarten de Landsverordening bescherming persoonsgegevens (AB 2010 GT nr. 2 en AB 2019, 25 (artikel 37)), en voor Caribisch Nederland betreft dit de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Stb. 2014, 541).
De gegevensbescherming is geregeld in artikel 17 van het Verdrag en in een Bijlage bij het Verdrag met daarin de beginselen van bescherming van persoonsgegevens waaraan partijen zich dienen te houden. In het tweede lid van artikel 17 wordt bepaald dat op basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd dienen te worden overeenkomstig het niveau van bescherming voorzien in de wet- en regelgeving van het verstrekkende land. Op grond van de Bijlage mogen persoonsgegevens alleen worden verstrekt aan een bevoegde douaneadministratie van een van de verdragspartijen, die deze niet met een andere instantie kan delen zonder voorafgaande toestemming van de verstrekkende partij. De verstrekte persoonsgegevens mogen alleen worden bewaard voor de tijd die noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze zijn geleverd en worden beschermd tegen ongeoorloofde toegang, wijziging of verspreiding. De douaneadministratie die de gegevens verstrekt, heeft de plicht om, voor zover mogelijk, ervoor te zorgen dat deze gegevens eerlijk en rechtmatig worden verzameld en nauwkeurig en up-to-date zijn. De aansprakelijkheid voor eventuele schade als gevolg van het gebruik van persoonsgegevens is vastgesteld in overeenstemming met de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
In Ecuador is het recht op bescherming van persoonsgegevens vastgelegd in artikel 66, tweede lid, en artikel 92 van de Grondwet van Ecuador. Deze bepalingen bevatten de rechten van datasubjecten, zoals het recht van inzage, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar. De Ecuadoriaanse wetgeving over de bescherming van persoonsgegevens is nader uitgewerkt in de Organieke wet op de bescherming van persoonsgegevens (Ley Orgánica de Protección de Datos Personales). Deze wet bevat waarborgen voor de uitoefening van het recht op de bescherming op persoonsgegevens. De wet bepaalt in artikel 7 voor welk doel en met welke reikwijdte de gegevens mogen worden verzameld en gebruikt. Hoofdstuk III van de wet omvat onder meer het recht op informatie, het recht op toegang, het recht op rectificatie en bijwerking, het recht van verwijdering, en het recht van raadpleging van persoonsgegevens. Deze rechten kunnen op grond van de wet worden ingeroepen bij de persoon die verantwoordelijk is voor de behandeling van de persoonsgegevens, bij bevoegde rechters, of bij de Ecuadoraanse Autoriteit Persoonsgegevens (la Autoridad de Protección de Datos Personales), die ook fungeert als toezichthouder. De uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen is op grond van de Ecuadoriaanse wet toegestaan voor zover die landen een passend beschermingsniveau hebben en voldoen aan de verplichting tot naleving en garantie van internationaal erkende normen die in lijn zijn met de criteria die zijn vastgesteld in de Ecuadoriaanse wetgeving. Afgezien van het beschermingsniveau in Ecuador is de internationale uitwisseling van gegevens blijkens artikel 60 van de wet onder omstandigheden ook toegestaan indien deze uitwisseling noodzakelijk is vanwege gewichtige redenen van algemeen belang, zoals de gegevensuitwisseling van douanediensten met het oog op de aanpak van belastingontduiking of bestrijding van douanefraude.
Gelet op het voorgaande zullen persoonsgegevens die door Nederland worden verstrekt op basis van het Verdrag in Ecuador een beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in Nederland en in de Europese Unie in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming en, waar van toepassing, Richtlijn 2016/680 (omgezet in de Wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens). Ten aanzien van de Ecuadoraanse autoriteiten is het verdrag bindend en afdwingbaar voor betrokkenen via de aldaar geldende wetgeving (Ley Orgánica de Protección de Datos Personales). De verdragspartijen stellen elkaar vóór inwerkingtreding van het Verdrag op de hoogte van alle relevante nationale wet- en regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis van het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van de wet- en regelgeving zullen de partijen elkaar over de inhoud van die wijzigingen informeren.
3. Europese Unie
Het Verdrag bevordert in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk een nog doelmatiger uitvoering van de verplichtingen die de Europese Unie oplegt, in overeenstemming met het Unierecht. In dit kader is ook de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Andeslanden (Colombia, Ecuador en Peru) (PbEU 2012, L 354) relevant. Ecuador is tot die Overeenkomst toegetreden op 1 januari 2017 (Trb. 2016, 191). De Handelsovereenkomst bestrijkt de competenties van de Europese Unie op het gebied van de handel, maar ziet niet op nationale competenties waar de Nederlandse douane ook voor bevoegd is, zoals de bestrijding van drugssmokkel. Wanneer sprake is van een EU-competentie gelden de bepalingen van de Handelsovereenkomst. Is er geen sprake van een EU competentie, dan gelden de bepalingen van het Verdrag. In bijlage V bij de Handelsovereenkomst is de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten geregeld voor zover het de competenties omvat die op EU niveau zijn geregeld.
De Caribische delen van het Koninkrijk (Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten) maken geen deel uit van de Europese Unie, met dien verstande dat er wel een associatieregeling van toepassing is (gestoeld op het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) en nader uitgewerkt in Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland het Koninkrijk Denemarken anderzijds.
4. Een ieder verbindende bepalingen
Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft artikel 2, vijfde lid, dat bepaalt dat door personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling te beletten en de onderdelen 9, 10 en 11 van de Bijlage op grond waarvan de verdragspartijen aansprakelijk kunnen worden gehouden voor schade aan personen, personen inlichtingen kunnen vragen over de eigen persoonsgegevens en personen een klacht kunnen indienen.
5. Koninkrijkspositie
De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wensen de medegelding van het Verdrag voor hun land. Voor de uitvoering van het Verdrag is geen nadere uitvoeringsregelgeving vereist.
6. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Onder de term «douaneadministratie» wordt verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in het Verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag zijn de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken zijn. Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk tegen te gaan, zal het Douane Informatie Centrum (DIC) te Rotterdam worden aangewezen als centraal aanspreekpunt. Het DIC geldt ook als aanspreekpunt voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
Voor de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) geldt ook dat diverse instanties, belast met de tenuitvoerlegging van de douanewetgeving, bij samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken kunnen worden. Voor Aruba zal de Directeur van het Departement der Invoerrechten en Accijnzen worden aangewezen als centraal aanspreekpunt, voor Curaçao de Douane Curaçao en voor Sint Maarten de Dienst Douane ressorterend onder het Ministerie van Justitie.
Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douaneadministratie», in het Verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:
a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;
b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;
c. anti-dumpingrechten;
d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.
Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens opgenomen, die overeenkomt met de definitie in de algemene verordening gegevensbescherming. De overige definities betreffen termen die in het onderhavige verdrag regelmatig worden gebruikt.
Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)
Dit artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak.
Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L 82). Op basis van artikelen 15 en 18 van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen.
Daarnaast wordt als gevolg van artikel 2, derde lid, van het Verdrag onder meer rekening gehouden met bestaande en toekomstige verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse administratieve bijstand die voortvloeien uit verdragen met andere lidstaten in het kader van de Europese Unie. Daarbij valt te denken aan de op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties (Trb. 1998, 174, ook wel bekend als Napels II). Verder bestaan er diverse bilaterale verdragen met andere Europese landen die door de toetreding van die landen tot de EU aan belang hebben ingeboet maar onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden. De Nederlandse douaneadministratie zal de Ecuadoriaanse douaneadministratie op de hoogte stellen wanneer zij in Europees kader informatie doorgeeft die is verkregen van Ecuador op basis van dit Verdrag.
De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (tweede lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vierde lid) dat het Verdrag voorziet in het verlenen van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een administratief onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen.
Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte administratie aan welk ander verdrag van toepassing zal zijn en welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden.
Artikel 3 (Informatie voor de toepassing en handhaving van de douanewetgeving)
Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses behoort tot de geboden mogelijkheden tot samenwerking in het kader van het Verdrag.
Artikel 4 (Informatie met betrekking tot inbreuken op de douanewetgeving)
In artikel 4 wordt geregeld dat partijen elkaar op verzoek of uit eigen beweging informeren over activiteiten die (kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied van de andere partij.
In geval van een ernstige aantasting van de economie, de volksgezondheid, de openbare orde, inclusief de veiligheid van de internationale goederenketen, of een ander vitaal belang van partijen, zal de ene partij onverwijld en op eigen initiatief de andere partij daarover informeren, indien mogelijk.
Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de invoer of uitvoer van goederen)
Deze bepaling bevat de verplichting voor douaneadministraties om op verzoek de vraag of goederen op rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd te beantwoorden. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.
Artikel 6 (Automatisch verstrekken van informatie)
Ingevolge deze bepaling kunnen de douane-administraties in een Memorandum van Overeenstemming afspreken dat zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden uitgewisseld. Op het moment van sluiting van het Verdrag zijn hierover tussen de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt. Het is echter wel de intentie dit te doen.
Artikel 7 (Vooraf verstrekken van informatie)
De douaneadministraties kunnen nadere afspraken maken in een Memorandum van Overeenstemming over het verschaffen van informatie over goederenzendingen voordat deze op het grondgebied van de andere partij aankomen. Op het moment van sluiting van het Verdrag zijn hierover tussen de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt. Het is echter wel de intentie dit te doen.
Artikel 8 (Technische samenwerking)
De in dit artikel geregelde technische samenwerking voorziet in de mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het leren van elkaars werkwijzen, kennis en hulpmiddelen alsmede in het kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. De uitwisseling bevordert de samenwerking van beide douaneadministraties en kan tevens een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van de douaneprocedures, risicomanagement en het gebruik van technische controle-instrumenten alsmede versterking van de bestuurlijke en administratieve organisatie.
Artikel 9 (Toezicht en informatie)
De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, de aangezochte douaneadministratie bijzonder toezicht houdt op de daarbij betrokken goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen ten behoeve van de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij.
Artikel 10 (Deskundigen en getuigen)
Wanneer een schriftelijke getuigenverklaring niet voldoende is of wanneer de aanwezigheid van een deskundige vereist is, kan de aangezochte douaneadministratie op verzoek haar functionarissen machtigen om ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als deskundige of getuige te verschijnen in een gerechtelijke of administratieve procedure op het grondgebied van de verzoekende verdragsluitende partij.
Artikel 11 (Toezending van verzoeken)
Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek.
Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals originele documenten) verzoeken indien kopieën niet volstaan. Dergelijke informatie dient zo spoedig mogelijk te worden teruggezonden. Rechten van de aangezochte administratie of van derden worden daarbij in acht genomen.
Artikel 12 (Vergaren van informatie)
Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Ecuadoriaanse douane, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede lid, van het Verdrag) bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.
Artikel 13 (Aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij)
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen tussen Ecuador en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie, dan wel in een adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.
Artikel 14 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende verdragsluitende partij op uitnodiging van de aangezochte administratie)
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de aanwezigheid van douanefunctionarissen van de verzoekende partij op het grondgebied van de aangezochte partij op verzoek van laatstgenoemde, bijvoorbeeld wegens specifieke kennis van de verzoekende partij. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld door de aangezochte partij.
Artikel 15 (Bezoekende functionarissen)
Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij gebruik kan worden gemaakt. Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als de douanefunctionarissen van de andere partij.
Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren.
Artikel 16 (Gebruik van informatie)
Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.
De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts worden gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
Voor een beoogd gebruik in Ecuador voor strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse douaneadministratie verstrekte informatie is steeds (voorafgaande) toestemming vereist van het bevoegde Openbaar Ministerie of de bevoegde rechter.
Artikel 17 (Vertrouwelijkheid en bescherming van informatie)
Het eerste lid van artikel 17 regelt dat in het land waar de informatie wordt ontvangen, deze informatie vertrouwelijk wordt behandeld. Voorts moet voor deze informatie aldaar hetzelfde niveau van bescherming gelden als voor soortgelijke informatie krachtens het nationale recht het geval is.
In het tweede lid van het artikel wordt bepaald dat op basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd dienen te worden overeenkomstig het niveau van bescherming voorzien in de wet- en regelgeving van het verstrekkende land. In paragraaf 2 van de algemene toelichting is besproken dat de Bijlage bij het Verdrag een aantal databeschermingsprincipes omvat. Daarnaast is in diezelfde paragraaf de Ecuadoriaanse wetgeving over de bescherming van persoonsgegevens uiteengezet, waaruit blijkt dat het beschermingsniveau van Ecuador naar het oordeel van de regering passend is. Persoonsgegevens die door Nederland worden verstrekt op basis van het Verdrag zullen in Ecuador een beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in Nederland en in de Europese Unie. Partijen stellen elkaar vóór inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale wet- en regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis van het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van de nationale wetgeving zullen partijen elkaar over de inhoud van die wijzigingen informeren.
Artikel 18 (Weigeringsgronden)
Artikel 18 bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan worden geweigerd, afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden of, in voorkomend geval, kan worden uitgesteld. Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen bijstand verlenen als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande al onderwerp is geweest van een strafvervolging. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een strafvervolging voor hetzelfde feit te beginnen. De redenen voor het afzien of uitstellen van het verlenen van de bijstand dienen aan de andere partij te worden medegedeeld.
Artikel 19 (Kosten)
De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.
Artikel 20 (Uitvoering en toepassing van het Verdrag)
De douaneadministraties kunnen ter regeling van de praktische aspecten bij de uitvoering van het Verdrag nadere afspraken maken in de vorm van een Memorandum van Overeenstemming, dat desgewenst snel kan worden aangepast. In de artikelen 6 en 7 is bepaald dat deze niet juridisch verbindende afspraken in het bijzonder kunnen worden opgesteld inzake het automatisch en het vooraf verstrekken van informatie.
Artikel 21 (Territoriale toepassing)
Op grond van het eerste en tweede lid zal het Verdrag voor het gehele grondgebied van de Republiek Ecuador en het Koninkrijk gelden. De term «grondgebied» in dit artikel wordt conform internationaal recht geïnterpreteerd. Het derde lid bepaalt dat de Unierechtelijke verplichtingen alleen voor het Europese deel van het Koninkrijk gelden. Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), alsmede de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten maken immers geen deel uit van de Europese Unie.
Artikel 22 (Regeling van geschillen)
De douaneadministraties proberen er onderling uit te komen indien er geschillen ontstaan. Indien douaneadministraties hier niet in slagen, is geschillenbeslechting via diplomatieke kanalen de aangewezen weg.
Artikel 23 (Inwerkingtreding)
Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in werking zal treden op de eerste dag van de tweede maand nadat beide partijen elkaar hebben genotificeerd dat de vereiste nationale procedures zijn doorlopen.
Artikel 24 (Herziening)
Verdragsluitende partijen kunnen op elk gewenst moment op verzoek van een van de partijen bijeenkomen voor herziening van het Verdrag.
Artikel 25 (Duur en beëindiging)
Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in beginsel voor onbepaalde duur van kracht is. Iedere verdragsluitende partij heeft de mogelijkheid de andere partij in te lichten over het voornemen tot opzegging van het Verdrag. Indien dit aan de orde is, geldt een minimale opzegtermijn van drie maanden.
Bijlage
De Bijlage maakt integrerend onderdeel uit van het Verdrag, en bevat nadere waarborgen voor de uitwisseling van persoonsgegevens waarin de in de Algemene verordening gegevensbescherming genoemde beginselen met betrekking tot rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, dataminimalisatie, juistheid, opslagbeperking, en vertrouwelijkheid en integriteit worden geadresseerd.
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
http://www.wcoomd.org/en/topics/enforcement-and-compliance/instruments-and-tools/~/media/DFAAF3B7943E4A53B12475C7CE54D8BD.ash↩︎