Vervroegen uitrijddatum drijfmest 2025
Mestbeleid
Brief regering
Nummer: 2025D07306, datum: 2025-02-20, bijgewerkt: 2025-02-20 21:08, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Beslisnota bij Kamerbrief Vervroegen uitrijddatum drijfmest 2025
- CDM advies 'Vervroegen uitrijddatum drijfmest op bouwland 2025'
Onderdeel van kamerstukdossier 33037 -582 Mestbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z03238:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-03-12 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
In het Commissiedebat “Uitvoerbaarheid van beleid op het boerenerf” van
23 januari jl. heb ik uw Kamer toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is de uitrijddatum van 16 maart voor drijfmest dit voorjaar te vervroegen als de weerstomstandigheden daarvoor gunstig lijken. Ik heb hiervoor de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (hierna: CDM) in een spoedadvies enkele vragen gesteld. Met deze brief informeer ik uw Kamer over dit advies en mijn besluit om op basis hiervan de uitrijddatum van 16 maart voor drijfmest dit voorjaar niet te vervroegen.
De uitrijddatum van 16 maart voor drijfmest op bouwland geldt in de praktijk vooral voor het gewas maïs (snijmaïs, Corn Cob Mix en korrelmaïs). Voor bijna alle andere akkerbouwgewassen en grasland geldt dat drijfmest op dit moment al mag worden uitgereden. Deze teelten zijn aangewezen als zogenaamde ‘vroege teelten’, dit zijn teelten die om teelttechnische redenen bemesting nodig hebben in de periode van 15 februari tot 15 maart, dit volgt uit het 7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn 2022-2025 (hierna: 7e AP).
De CDM benadrukt in haar advies dat tussentijdse uit- en afspoeling van nitraat en fosfaat naar het grond- en oppervlaktewater kan worden voorkomen door het moment van bemesten en inzaaien zo kort mogelijk op elkaar te laten plaatsvinden. Dat betekent dat bij het vroeger uitrijden van mest ook de maïs vroeger zou moeten worden ingezaaid om deze risico’s te beperken. De mogelijkheid tot het vroeger inzaaien van maïs is onder andere afhankelijk van de weersomstandigheden en de geschiktheid van de grond. Op basis van de huidige weersituatie kan geen inschating worden gemaakt van de weersomstandigheden in de komende maand, en dus de mogelijkheid tot het vroeger inzaaien van maïs. Hiermee zou er een verhoogd risico op tussentijdse uit- en afspoeling zijn wanneer de periode tussen het bemesten en de groei en stikstofopname van de maïs langer wordt. Daarnaast vergroot het vroeger uitrijden van mest de kans op bodemverdichting, wat plasvorming en oppervlakkige afspoeling kan veroorzaken. Bodemverdichting kan ook gevolgen hebben voor de oogst van de maïs in het najaar en het tijdig inzaaien van een vanggewas. Tenslotte heeft het vervroegen van de uitrijddatum onder gemiddelde weersomstandigheden nog beperkte effecten op andere emissies, het risico op ammoniakemissie wordt kleiner maar het risico op lachgasemissie wordt hoger.
Afgaand op voornoemd CDM-advies en de daarin genoemde risico’s, het gegeven dat een groot areaal akkerbouwgewassen en grasland nu al bemest mogen worden en dat deze uitrijddatums onderdeel zijn van de afspraken die zijn gemaakt met de Europese Commissie in het kader van het 7e AP, zie ik helaas geen mogelijkheden om de uitrijddatum van 16 maart voor drijfmest te vervroegen.
Hoogachtend,
Femke Marije Wiersma
Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur