[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Lahlah over de onafhankelijkheid van de rechtspraak

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2025D07449, datum: 2025-02-20, bijgewerkt: 2025-02-21 12:04, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z20358:

Preview document (🔗 origineel)


AH 1362

2024Z20358

Antwoord van staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 20 februari 2025)

Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024-2025, nr. 952

Vraag 1

Bent u bekend met de artikelen “Rechters maken zich grote zorgen: Nederlandse rechtsstaat loopt gevaar” 1) en “Politiek kan te veel invloed op rechterlijke macht uitoefenen, zeggen wetenschappers: ‘Een kwaadwillende minister heeft alle knoppen om aan te draaien’”? 2)

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de zorgen van rechters en wetenschappers dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Nederland onder druk staat en de politiek te veel invloed op de rechterlijke macht kan uitoefenen?

Deelt u de mening dat het uitzonderlijk is dat rechters zich op deze manier uitspreken en de publiciteit opzoeken en we hun zorgen dus uiterst serieus moeten nemen? Zo ja, wat gaat u hieraan

doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 2

Voor het goede functioneren van onze democratische rechtsstaat is de onafhankelijke rechtspraak van het grootste belang. Onze rechtspraak staat goed aangeschreven, en het vertrouwen dat mensen hebben in de rechters is onverminderd hoog. Dit blijkt uit de algemene conclusies in het rapport van de Venetië Commissie 2023 en uit het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie 2024.1 Dit beeld wordt bevestigd in het continue onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau, met de constatering in het bericht van oktober 2024 dat het vertrouwen van de Nederlandse burger in de rechtspraak stabiel is op 76%.2 Het behoud van deze onafhankelijkheid en dit vertrouwen in de rechterlijke macht vergen permanente aandacht en waakzaamheid. Wetenschappelijk onderzoek zoals het rapport van de Stichting Onderzoek Rechtspleging3 en kritische kanttekeningen vanuit de beroepsgroep leveren een belangrijke bijdrage aan gedachtenvorming over mogelijke versterking van de rechtsstaat in Nederland. Bij de herinrichting van de rechtspraak in 2002, waarbij de Raad voor de rechtspraak is opgericht, is door de wetgever uitvoerig ingegaan op de constitutionele beginselen die bij de inrichting van de rechterlijke organisatie in acht moeten worden genomen.4

Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in de voorlichting over de benoemingen in de rechtspraak treffend heeft verwoord, is daarbij onderstreept dat de ‘trias politica’ in ons staatsbestel niet staat voor een absolute machtenscheiding maar voor een stelsel van elkaar wederzijds controlerende, in evenwicht houdende organen van wetgeving, bestuur en rechtspraak.5

Bij de inrichting van de rechterlijke organisatie dient, aldus de Afdeling advisering, niet alleen het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid goed tot zijn recht te komen, maar ook de ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van de rechterlijke organisatie als geheel, het budgetrecht van het parlement (artikel 105 van de Grondwet) en de positie van de formele wetgever (artikel 81 van de Grondwet). De wetgever heeft hierbij uitdrukkelijk de gedachte verworpen dat de rechterlijke onafhankelijkheid en de ministeriële verantwoordelijkheid elkaar uitsluiten.6 Met het oog op ‘checks and balances’ werd een zekere ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van de rechterlijke organisatie en de besteding van de daarvoor in te zetten publieke middelen juist passend geacht. Daarbij is wel steeds uitdrukkelijk vermeld dat de ministeriële verantwoordelijkheid wordt begrensd door de rechterlijke onafhankelijkheid.7 Andere organen binnen de democratische rechtsstaat mogen op geen enkele wijze invloed uitoefenen op de inhoud van rechterlijke beslissingen (zie ook het antwoord op vraag 3).

Ik neem de zorgen van de rechters uiteraard serieus. Ik ben voornemens uw Kamer medio 2025 een brief te sturen waarin ik nader in zal gaan op deze constitutionele uitgangspunten, meer in het bijzonder bij benoemingen van bestuurders in de rechtspraak. Zoals eerder aangekondigd zal ik uw Kamer informeren over zowel de benoemingsprocedure van gerechtsbestuurders, als het vervolg op de op 12 maart 2024 door uw Kamer aanvaarde motie-Sneller8 inzake het zo klein mogelijk maken van de rol van de minister (in dit geval mijn rol als staatssecretaris) in de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak. Ook betrek ik de aanbevelingen uit de publicatie van de Stichting Onderzoek Rechtspleging bij deze brief.

Vraag 3

Welke waarborgen bestaan er momenteel om de scheiding der machten te garanderen en kunt u hierbij afzonderlijk ingaan op de rol van de Raad voor de rechtspraak? Acht u deze waarborgen voldoende om politieke inmenging in de rechtspraak structureel te voorkomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de kritiek van rechters en wetenschappers? Zo nee, welke waarborgen gaat u nog meer voorstellen?

Antwoord op vraag 3

De onafhankelijkheid van de rechtspraak is gewaarborgd in onder andere de Grondwet (GW). Artikel 17, eerste lid, GW bepaalt dat ieder recht heeft op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Artikel 117, eerste lid, GW regelt de benoeming van rechters voor het leven en artikel 116, vierde lid, GW bepaalt - kort gezegd - dat toezicht op de ambtsvervulling door rechters uitsluitend kan worden uitgeoefend door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast. Ook in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) is de onafhankelijkheid van de rechtspraak gewaarborgd. Zo bepaalt artikel 93 eerste lid van de Wet RO dat de bevoegdheid van de minister (i.c. de staatssecretaris) om algemene aanwijzingen te geven, uitsluitend betrekking kan hebben op de taakuitvoering door de Raad voor de rechtspraak en dat een aanwijzing alleen kan worden gegeven voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie. Tevens bepaalt artikel 109 van de Wet RO dat de minister (i.c. de staatssecretaris) bij de uitoefening van zijn bevoegdheden niet treedt in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken. Uit artikel 97 van de Wet RO volgt dat de financiering van de rechtspraak geschiedt via een objectief systeem dat moet voldoen aan bepaalde criteria.

De taken en de bevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak zijn wettelijk vastgelegd in de Wet RO, waarbij is geborgd dat deze uitsluitend zijn gericht op beheersmatige aangelegenheden (artikelen 91, 23a, 36, 37 en 92). Bovendien bepaalt artikel 96 van de Wet RO dat de Raad voor de rechtspraak bij de uitvoering van zijn taken niet treedt in de procesrechtelijke behandeling en de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak. Er zijn dus verschillende grondwettelijke en wettelijke waarborgen die ervoor zorgen dat rechters in een zaak recht kunnen spreken zonder enige bemoeienis van buitenaf.

In de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief zal ik nader ingaan op de verschillende constitutionele uitgangspunten van ons rechtsbestel. Ik ga hierbij ook in op de rol van de Raad voor de rechtspraak in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid en in verband daarmee de democratische legitimatie van de rechterlijke macht en benoemingen daarin.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u de uitspraken van rechtsgeleerden in de onderzoeksbundel Constitutionele waarborgen 3) dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak ‘boterzacht’ is en 'ingrijpende,

stelselmatige verbeteringen noodzakelijk' zijn? Kunt u ingaan op elk van de aanbevelingen die genoemd worden in de onderzoeksbundel en per aanbeveling aangeven waarom u deze wel of niet overneemt?

Antwoord op vraag 4

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de rechterlijke onafhankelijkheid op verschillende manieren zowel grondwettelijk als wettelijk gewaarborgd. De wettelijke en de grondwettelijke regelingen voorzien reeds in een groot aantal waarborgen, mede door spreiding van taken en bevoegdheden. Dit geldt ook voor de wijze waarop thans benoemingen van rechters en leden van de Raad voor de rechtspraak plaats vinden. De kwalificatie ‘boterzacht’ kan ik in dit licht niet onderschrijven. Dit neemt niet weg dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende aandacht behoeft en dat in dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen. In de hiervoor aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen mij daarbij voor ogen staan.

Vraag 5

Deelt u de mening dat de politiek niets te zeggen zou moeten hebben over de benoeming van rechters? Wat is uw visie op het voorstel om de minister op afstand te zetten van de benoemingen van de Raad voor de rechtspraak, zoals bepleit door rechters en hoogleraren? Bent u bereid met voorstellen te komen om dit te bewerkstelligen?

Antwoord op vraag 5

In voornoemde brief zal ik uiteenzetten op welke wijze ik uitvoering geef aan de in het antwoord op vraag 2 genoemde motie-Sneller die ziet op het zo klein mogelijk maken van de rol van bewindspersonen in de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak.

Vraag 6

Bent u bereid om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht explicieter te verankeren in de Grondwet, zoals voorgesteld door diverse experts en rechtbankpresidenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit regelen?

Antwoord op vraag 6

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is de onafhankelijkheid van de rechtspraak reeds op verschillende manieren in de Grondwet en in andere wetten en procedures verankerd. Vanuit de wetenschap wordt in dit verband wel de vraag gesteld of het daarnaast zinvol zou zijn om de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet te verankeren.9 Bij de beantwoording van deze vraag is van belang voor ogen te hebben welke wettelijke taken de Raad voor de rechtspraak uitoefent. In Europa zijn grofweg twee modellen voor de inrichting en taakopdracht van een Raad voor de rechtspraak te onderscheiden, ook wel aangeduid als het Zuid-Europese en het Noord-Europese model.10 In het Zuid-Europese model heeft een Raad voor de rechtspraak primair verantwoordelijkheden en taken op het terrein van de rechterlijke carrière, zoals opleiding, benoeming, bevordering en (waar bij hoge uitzondering nodig) het opleggen van disciplinaire maatregelen. In het Noord-Europese model (waartoe onze Raad voor de rechtspraak behoort) heeft een Raad voor de rechtspraak beheersmatige taken, en (uitdrukkelijk) geen rechtspositionele taken en bevoegdheden jegens rechters noch enige inhoudelijke bemoeienis met rechtspraak in concrete zaken. Aan de vraag naar verankering van de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet dient dus een nadere afweging inzake de positie en de taken van deze raad in ons rechtsbestel ten grondslag te liggen.

In de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief zal ik, als vermeld, nader ingaan op de verschillende constitutionele uitgangspunten van ons rechtsbestel. Ik ga hierbij ook in op de taken en de bevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak.

Vraag 7

Deelt u de mening van hoogleraar Soeharno dat een aparte begroting voor de rechterlijke macht, in plaats van dat die onderdeel uitmaakt van de justitiebegroting, beter past bij een staatsmacht? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat dit voor de begroting van 2026 mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet e waarom kan dit wel bij de Algemene Rekenkamer en Ombudsman, die ook een dergelijk begrotingssysteem kennen?

Antwoord op vraag 7

Bij de financiering van de rechtspraak moet recht worden gedaan aan de constitutionele principes van de rechterlijke onafhankelijkheid, de positie van de formele wetgever, het budgetrecht van het parlement en de ministeriële verantwoordelijkheid. Binnen deze uitgangspunten moet een verantwoorde balans worden gevonden. Vóór de herinrichting van de rechtspraak in 2002 had de minister van Justitie een directe en allesomvattende beheersbevoegdheid11 ten aanzien van de gerechten.12 Deze situatie is in 2002 beëindigd met de toekenning van de beheersbevoegdheden aan de gerechten, de oprichting van de Raad voor de rechtspraak als ‘buffer’ tussen de minister en de rechtspraak, de aanzienlijke beperking van de bevoegdheden van de minister en de wettelijke verankering van het financieringsmechanisme voor de rechtspraak.13 Het financieringsmechanisme is neergelegd in artikel 97 en verder van de Wet RO en het hierop gebaseerde Besluit financiering rechtspraak 2005. Dit financieringsmechanisme voorziet samen met de eigenstandige beheersbevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten in een stevige zelfstandige positie van de rechtspraak, terwijl tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de benodigde transparantie over de besteding van publieke middelen en aan het budgetrecht van het parlement (krachtens artikel 105 Grondwet).

Het is mij op voorhand niet duidelijk wat de gepercipieerde meerwaarde zou zijn van een eigen begroting. Een eigen begroting, zoals die van de Algemene Rekenkamer, betekent bijvoorbeeld niet dat deze dan is gevrijwaard van taakstellingen. En ook voor de in hoofdstuk 4 van de Grondwet bedoelde colleges, zoals de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Ombudsman, is het de verantwoordelijke minister die de begroting in het parlement moet verdedigen. In de brief die in het antwoord op vraag 2 in het vooruitzicht is gesteld zal ik nader ingaan op deze vragen.

Vraag 8

Hoe beoordeelt u op de situatie in landen zoals Polen en Hongarije, waar de rechterlijke onafhankelijkheid zwaar onder druk staat? Wat vindt u van de uitspraken van hoogleraar Soeharno dat de situatie in Nederland nog zwakker is dan de initiële situatie in Polen en Hongarije doordat in

Nederland geen wetswijzigingen nodig zijn om vanuit de politiek vergaande invloed uit te oefenen op de rechterlijke macht?

Antwoord op vraag 8

Het is goed te constateren dat de huidige Poolse regering zich sinds de start daarvan op 13 december 2023 gecommitteerd heeft aan het herstel van de rechtsstaat. Hiertoe heeft de regering een actieplan opgesteld dat nu in uitvoering is.14 De rechtsstaatssituatie in Hongarije blijft reden tot grote zorg, zoals regelmatig met uw Kamer gedeeld.15 Voor een beoordeling van de Nederlandse situatie verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2 en 3.

Vraag 9

Welke lessen trekt u uit het afglijden van de rechtsstaat in Polen en Hongarije en hoe gaat u voorkomen dat Nederland in dezelfde situatie terechtkomt? Op welke manier neemt u hierin de aanbevelingen uit de onderzoeksbundel Constitutionele waarborgen mee?

Antwoord op vraag 9

De algemene conclusie van de Venetië Commissie in haar rapport over de onafhankelijkheid van de rechtspraak (2023) is dat Nederland een goed-functionerende staat is met sterke democratische instituties en rechtsstatelijke waarborgen. Tevens constateert de Europese Commissie in het Rechtsstaatrapport 2024 over Nederland dat het waargenomen vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechtspraak in ons land onverminderd hoog is. Tegelijkertijd sterken de rechtsstatelijke achteruitgang in Hongarije en eerder in Polen mij in de overtuiging dat de onafhankelijkheid en het vertrouwen in de rechtspraak niet vanzelfsprekend zijn en dat het behoud daarvan voortdurende permanente aandacht en waakzaamheid vergt. De ervaringen in Hongarije en eerder in Polen tonen aan dat het van belang is dat de Europese Commissie snel en effectief optreedt om terugval van lidstaten op het terrein van de waarden van de EU uit artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te voorkomen en aan te pakken. De Europese Commissie dient daarbij gebruik te maken van al het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium en de inzet daarvan zorgvuldig te toetsen. In de regelmatige rechtsstaatrapporten van de Europese Commissie worden de rechtsstatelijke ontwikkelingen in landen zoals Polen en Hongarije ook uitgebreid geschetst. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2 en 3, alsmede naar de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief.

Vraag 10

Deelt u de mening dat politici die de onafhankelijkheid van rechters in twijfel trekken, zich openlijk negatief over hen uitlaten of hen een bepaald politiek etiket opplakken grote schade toebrengen aan de rechtsstaat? Welke maatregelen worden genomen om de rechterlijke macht te beschermen tegen aanvallen vanuit de politiek en om de invloed van politieke retoriek die rechters wegzet als ‘elitair’ of ‘vooringenomen’, tegen te gaan?

Antwoord op vraag 10

Onze rechtsstaat is gebaat bij debat en dialoog, ook als deze gaat over de rol van de verschillende staatsmachten binnen onze rechtsstaat. Deze dialoog dient steeds plaats te vinden met respect voor de onafhankelijkheid van de rechter. De onafhankelijke rechtspraak is een pijler onder onze rechtsstaat, die alleen goed kan functioneren als er vertrouwen is in de rechtspraak en als het gezag van de rechter wordt aanvaard. Het is opportuun dat behoedzaam wordt omgegaan met de rechterlijke macht, zeker wanneer uitlatingen worden gedaan over het rechterlijke oordeel in een rechtszaak. Hierin ligt een verantwoordelijkheid besloten voor politici, maar ook voor wetenschappers en journalisten. In de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief zal ik mijn bredere visie geven op de onafhankelijke positie van de rechtspraak.

Vraag 11

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie om de rol van de minister bij de benoemingsprocedure voor leden van de Raad voor de rechtspraak zo klein mogelijk te maken (Kamerstuk 29279 nr. 845)?

Antwoord op vraag 11

In de aangekondigde brief zal ik uiteenzetten op welke wijze het kabinet uitvoering zal geven aan deze motie.

Vraag 12

Kunt u bij de uitwerking van uw plannen voor een Constitutioneel Hof expliciet ingaan op de onwenselijkheid van enige politieke of bestuurlijke invloed op de benoeming van leden van dat hof en daarvoor specifieke wettelijke waarborgen invoeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 12

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zijn voornemens uw Kamer binnenkort een brief te sturen waarin de contouren worden geschetst van een voorstel tot invoering van constitutionele toetsing en de instelling van een grondwettelijk hof. Het inrichten van een constitutioneel hof heeft gevolgen voor de onderlinge verhoudingen binnen de trias politica, in het bijzonder de verhouding tussen de wetgevende en de rechterlijke macht. De bijzondere positie van een grondwettelijk hof dient mede tot uiting te komen in de inrichting van de benoemingsprocedure voor de rechters in een dergelijk hof. Om de onafhankelijkheid van het hof te waarborgen is een goed doordachte en gebalanceerde benoemingsprocedure van belang. De vormgeving van de benoemingsprocedure en de genoemde waarborgen vergen nadere uitwerking op basis van de geschetste contouren in de aangekondigde brief.

1) AD, 2 december 2024, Rechters maken zich grote zorgen: Nederlandse rechtsstaat loopt gevaar

(www.ad.nl/binnenland/rechters-maken-zich-grote-zorgen-nederlandse-rechtsstaat-looptgevaar~ad6e7bf8/?cb=b696cebd-9352-46e0-b9e5-592f5d908863&auth_rd=1).

2) NRC, 23 oktober 2024, Politiek kan te veel invloed op rechterlijke macht uitoefenen, zeggen

wetenschappers: ‘Een kwaadwillende minister heeft alle knoppen om aan te

draaien (www.nrc.nl/nieuws/2024/10/23/politiek-heeft-te-veel-invloed-op-rechterlijke-macht-zeggenwetenschappers-een-kwaadwillende-minister-heeft-alle-knoppen-om-aan-te-draaien-a4870437).

3) Constitutionele waarborgen, De Raad voor de rechtspraak en rechterlijke onafhankelijkheid, 2024,

redactie J. Soeharno e.a. (www.boom.nl/juridisch/100-18594_Constitutionele-waarborgen).


  1. The Netherlands - Joint opinion of the Venice Commission and Directorate General of Human Rights and Rule or Law (DGI) of the Council of Europe on the legal safeguards of the independence of the judiciary from the executive power, adopted by the Venice Commission at its 136th Plenary Session (Venice, 6-7 October 2023).↩︎

  2. Burgerperspectieven 2024, bericht 2, Sociaal en Cultureel Planbureau https://www.scp.nl/binaries/scp/documenten/publicaties/2024/12/30/burgerperspectieven-2024-bericht-3/Burgerperspectieven+3e+editie+2024.pdf.↩︎

  3. J.E. Soeharno, N. Graaf & J. Uzman (red.), Constitutionele waarborgen, Den Haag: Boom 2024. Zie voor nadere informatie over deze stichting https://stichting-onderzoek-rechtspleging.eu/. Zie ook J. Manenschijn, B. IJpkema & S. Bruintjes, Weerbare rechtsstaat: de vangrails in de Grondwet, Den Haag: Boom 2024. Zie verder J.E. Soeharno, N. Graaf & J. Uzman, “Constitutionaliseer de Raad voor de rechtspraak”, NJB 2024, afl. 38, p. 3136-3144 en het NJB themanummer met verschillende bijdragen over een weerbare democratische rechtsstaat, NJB 2023, afl. 39, p. 3374-3414. Zie, tot slot, de Cleveringa-oratie uitgesproken door Lilian Gonçalves – Ho Kang You, Zo Grondwet, zo Rechtsstaat, Leiden, 26 november 2024.↩︎

  4. Op 1 januari 2002 traden zowel de Wet Raad voor de rechtspraak (Kamerstukken 27182) als de Wet organisatie Bestuur en gerechten (Kamerstukken 27181) in werking (Besluit van 10 december 2001, Stb, 2001, 621).↩︎

  5. Advies Raad van State van 7 oktober 2020 Bijlage bij Kamerstukken II 2020/21, 29279, nr. 620, p. 10.↩︎

  6. Kamerstukken II 1999/00, 27182, nr. 3, p. 10.↩︎

  7. Zie Kamerstukken II 1999/00, 27182, nr. 3, p. 10-11: “De ministeriële verantwoordelijkheid vindt zijn begrenzing in de rechterlijke onafhankelijkheid. Die verantwoordelijkheid strekt zich uit de aard der zaak niet uit tot de uitoefening van de rechterlijke functie: de onafhankelijke beslechting van geschillen. Dit is nu niet het geval en dit zal ook in de toekomst niet zo zijn. Wel is de minister van Justitie in algemene zin verantwoordelijk is voor het goed kunnen functioneren van de rechterlijke organisatie. Deze komt tot uitdrukking in de sfeer van de bedrijfsvoering: hij is verantwoordelijk voor het creëren en handhaven van randvoorwaarden waarbinnen de gerechten hun rechtsprekende taak kunnen vervullen.”↩︎

  8. Kamerstukken II 2023/24, 29279, nr. 845.↩︎

  9. Zie bijvoorbeeld J.E. Soeharno, N. Graaf & J. Uzman, “Constitutionaliseer de Raad voor de rechtspraak”, NJB 2024, afl. 38, p. 3136-3144, en het voorwoord van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak bij het Jaarplan Rechtspraak 2025, Jaarplan 2025.↩︎

  10. Zie W.J.M. Voermans, ”Raden voor de rechtspraak in Europa: oplossingen voor welk probleem?”, in: J.E. Soeharno, N. Graaf & J. Uzman (red.), Constitutionele waarborgen, Den Haag: Boom 2024, p. 15-31.↩︎

  11. “Voor het bepalen van de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid

    is van belang te memoreren dat de minister van Justitie als het gaat om het beheer van de rechterlijke organisatie thans een allesomvattende bevoegdheid heeft.”, MvT Wet Raad voor de rechtspraak, Kamerstukken 1999/00, 27182, nr. 3.↩︎

  12. Het beheer bij de gerechten werd op grond van een mandaat van de minister van Justitie gevoerd door de directeuren beheer gerechten. Deze vielen als departementsambtenaren onder de volledige verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en legden aan hem

    verantwoording af.↩︎

  13. Kamerstukken II 1999/00, 27182, nr. 3↩︎

  14. Zie de verordening van de Poolse premier van 13 december 2023 (Publicatieblad “Monitor Polski” van 2023, item 1384). Het actieplan is door Polen op 20 februari 2024 aan de Raad Algemene Zaken van de EU gepresenteerd.↩︎

  15. Zie onder meer Kamerstukken II 2024/25, 21501-02, nr. 2958.↩︎