Antwoord op vragen van het lid Ceder over de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad over wat dient te worden verstaan onder ‘eerste aflossing’
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D08515, datum: 2025-03-03, bijgewerkt: 2025-03-03 13:14, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Mede ondertekenaar: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2025Z00611:
- Gericht aan: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Gericht aan: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Indiener: D.G.M. Ceder, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
AH 1464
2025Z00611
Antwoord van staatssecretaris Nobel (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen 3 maart 2025)
Vraag 1
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad over wat dient te worden verstaan onder ‘eerste aflossing’ in het kader van een buitengerechtelijke schuldenregeling zoals bedoeld in artikel 285 eerste lid onder f en artikel 349a lid 1 Faillissementswet ECLI:NL:HR:2024:1913? 1)
Antwoord vraag 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het eens met de stelling dat de antwoorden van de Hoge Raad van grote invloed zijn op de huidige praktijk van (gemeentelijke) schuldhulpverlening?
Antwoord vraag 2
Ja, wij zien dat de antwoorden van de Hoge Raad mogelijk grote gevolgen hebben voor zowel een buitengerechtelijke schuldregeling1 als het wettelijke schuldsaneringstraject.
De Hoge Raad biedt verduidelijking over wat wordt verstaan onder 'eerste aflossing', 'in het kader van' en een ‘buitengerechtelijke schuldregeling’ als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f' in art. 349a lid 1 Fw. Dit wetsartikel is per 1 juli 2023 gewijzigd en geeft de mogelijkheid om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) in te laten gaan vanaf de dag waarop een eerste aflossing is gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling. De datum per wanneer de Wsnp van toepassing wordt verklaard kan daarmee voor de datum liggen waarop de rechter uitspraak doet. De Hoge Raad overweegt onder meer dat de periode tussen het moment dat de eerste aflossing is gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling en het moment dat de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt het minnelijke voortraject is. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad blijkt dat onder de 'eerste aflossing', 'in het kader van' en 'buitengerechtelijke schuldregeling’ wordt verstaan dat ook aflossingen aan een of enkele schuldeisers wegens een door hen gelegd beslag als eerste aflossing kunnen gelden. Ook wanneer blijkt dat de schuldenaar geen aflossingscapaciteit heeft moet dit worden gezien als ‘een eerste aflossing’ in de zin van art. 349a lid 1 Fw. Dit kan daarmee ook gevolgen hebben voor de ingangsdatum van de toepassing van de Wsnp. De ingangsdatum van de Wsnp is afhankelijk van hoe het proces van een buitengerechtelijke schuldregeling heeft plaatsgevonden. Zo dient de schuldenaar, om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling, te hebben voldaan aan de verplichtingen uit het buitengerechtelijk traject voortvloeien. Wij blijven monitoren hoe deze beantwoording zich in de praktijk verder ontwikkelt, voor zowel een buitengerechtelijke schuldregeling als het wettelijke traject.
Vraag 3
Op welke wijze borgt u dat deze nieuwe toepassing zowel in beleid als
uitvoering in alle gemeenten beschikbaar is, zodat mensen in een
minnelijk schuldhulpverleningstraject erop kunnen vertrouwen dat dit
traject in overeenstemming met de antwoorden van de Hoge Raad wordt
uitgevoerd? Op welke wijze worden medewerkers in de schuldhulpverlening
en het bredere werkveld geïnformeerd en geïnstrueerd over de juiste
interpretatie van deze wet- en regelgeving, conform de antwoorden van de
Hoge Raad?
Antwoord vraag 3
Het kabinet werkt aan het Nationaal Programma Armoede en
schulden. Hierin worden de maatregelen uit de kabinetsreactie op het IBO
rapport over problematische schulden2 verder uitgewerkt.
Hierbij wordt bekeken hoe de beantwoording van de Hoge Raad zich tot
deze maatregelen verhoudt.
De invulling van een buitengerechtelijke schuldregeling is niet in wetgeving vastgelegd. Het is aan de uitvoerders zelf om naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad richtlijnen op te stellen en overeenstemming te bereiken met schuldeisers. De branchevereniging NVVK heeft aangekondigd de gedragscode voor schuldhulpverleners te wijzigen naar aanleiding van de antwoorden van de Hoge Raad.
Vraag 4
Wordt bij de verdere ontwikkeling van de basisdienstverlening rekening
gehouden met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge
Raad? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord vraag 4
Nee, de basisdienstverlening3 blijft ongewijzigd. Deze
is middels bestuurlijke afspraken op 24 maart 2024 vastgesteld.4 De basisdienstverlening gaat niet
expliciet over een buitengerechtelijke schuldregeling, maar kijkt naar
verschillende aspecten binnen de gehele schuldhulpverlening, zoals de
aanmeldfase en nazorg. De basisdienstverlening is vastgesteld en wordt
momenteel geïmplementeerd via het actieplan van de
basisdienstverlening.5
Vraag 5
Hoe beoordeelt u het verschil van inzicht tussen de
‘Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen’ en de beantwoording
van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad?
Antwoord vraag 5
Het is duidelijk dat er een verschil zit in de huidige Recofa-richtlijnen en de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. Dit verschil ziet met name op wat kan worden verstaan onder de eerste aflossing in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling.
Tot voor kort werd ervan uit gegaan dat een eerste aflossing aan het collectief van schuldeisers diende te geschieden. Gelet op de beantwoording van de Hoge Raad zal moeten worden bezien wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor de praktijk. Recofa heeft aangegeven dat het arrest van de Hoge Raad aanleiding geeft om de richtlijnen, voor zover deze zien op de in het arrest behandelde vraagstukken, opnieuw kritisch tegen het licht te houden en te bezien of wijziging daarvan noodzakelijk is.
Vraag 6
Zou het – in het vervolg – niet beter c.q. zorgvuldiger zijn wanneer dusdanig concrete uitwerking van wet- en regelgeving wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB), zodat het onder directe democratische controle staat, in plaats van in een richtlijn van Recofa? Zo nee, waarom niet?
Antwoord vraag 6
De Recofa-richtlijnen zijn geen recht of wet in de zin van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, maar landelijke afspraken tussen insolventierechters ten einde te zorgen voor een zoveel mogelijk gelijke behandeling van gelijke gevallen. Deze richtlijnen worden op www.rechtspraak.nl gepubliceerd zodat schuldhulpverleners hier rekening mee kunnen houden en de beslissing van de rechter voor de schuldenaar voorspelbaarder wordt. Iedere rechter is evenwel bij de beoordeling van een schuldsaneringsverzoek, binnen de grenzen van de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad, vrij te beslissen op dat verzoek. Er zijn veel verschillen in de buitengerechtelijke schuldregelingen onderling, omdat zoals benoemd bij vraag 3, de invulling niet is vastgelegd in wetgeving. Juist daarom is het belangrijk dat de rechter een afweging kan maken op basis van maatwerk op basis van de situatie van de debiteur en de invulling van een buitengerechtelijke regeling. Wij zien vooral voordelen in deze Recofa-richtlijnen. Deze zijn namelijk door gespecialiseerde rechters opgesteld, zijn relatief snel aan te passen en bieden ruimte aan rechters om in concrete gevallen maatwerk te bieden. Er is bovendien geen grondslag in de Faillissementswet om tot een AMvB te komen om voor dit onderwerp regels te stellen.
Vraag 7
Bent u het eens dat deze uitspraak er niet toe moet leiden dat de schuldhulpverlener geen maatregelen meer treft om een loonbeslag tegen te gaan binnen het minnelijke traject om de gelijkheid van schuldeisers te waarborgen?
Antwoord vraag 7
Hier zijn wij het mee eens. We volgen de ontwikkelingen
hieromtrent op de voet. Het ministerie van Justitie en Veiligheid en het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijven hierover in
gesprek met de direct betrokken belanghebbenden. Bij de uitwerking van
de IBO maatregelen wordt bekeken hoe de beantwoording van de Hoge Raad
zich hiertoe verhoudt en waar nodig wordt dit meegenomen in de verdere
uitwerking.
In de praktijk wordt het buitengerechtelijk traject ook wel het ‘minnelijke traject’ genoemd.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 24515, nr. 770↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 24515, nr. 730↩︎
Basisdienstverlening schuldhulpverlening in iedere gemeente | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl↩︎