Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele JBZ-Raad 6-7 maart 2025 (Kamerstuk 32317-932) (vreemdelingen- en asielbeleid)
JBZ-Raad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D08664, datum: 2025-03-04, bijgewerkt: 2025-03-10 12:52, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32317-933).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.A. Vijlbrief, voorzitter van de vaste commissie voor Asiel en Migratie
- Mede ondertekenaar: I. van Tilburg, adjunct-griffier
- Beslisnota bij het verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele JBZ-Raad 6-7 maart 2025 (Kamerstuk 32317-932) (vreemdelingen- en asielbeleid)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 32317 -933 JBZ-Raad.
Onderdeel van zaak 2025Z03769:
- Indiener: M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Asiel en Migratie
- : Tweeminutendebat Informele JBZ-Raad 6-7 maart 2025 (32317-933) (vreemdelingen- en asielbeleid) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2025-03-05 12:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-03-13 11:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Asiel en Migratie
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
32 317 JBZ-Raad
Nr. 933 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 maart 2025
De vaste commissie voor Asiel en Migratie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Asiel en Migratie over de geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad 6–7 maart 2025 (Kamerstuk 32 317, nr. 932), het verslag JBZ-Raad van 30 en 31 januari 2025 en het vierde kwartaaloverzicht 2024 van EU-wetsvoorstellen op JBZ-terrein (Kamerstuk 32 317, nr. 931) en de antwoorden op vragen commissie over de Geannoteerde agenda informele JBZ-Raad 30–31 januari 2025 (vreemdelingen- en asielbeleid) (Kamerstuk 32 317, nr. 929).
De vragen opmerkingen zijn op 3 maart 2025 aan de Minister van Asiel en Migratie voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Vijlbrief
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Tilburg
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Afgewezen asielzoekers moeten heel snel Nederland uit, wat de leden van de PVV-fractie betreft, het liefst gedwongen. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister alle opties te bekijken om gedwongen terugkeer mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het uitzetten van afgewezen asielzoekers via derde landen, zoals Duitsland heeft gedaan met criminele Afghanen en ook België voornemens is te doen.
Antwoord:
Het kabinet is het met de leden van de PVV-fractie eens dat personen zonder rechtmatig verblijf Nederland moeten verlaten. Waar de vreemdeling niet werkt aan vrijwillig vertrek, kan het kabinet gedwongen terugkeer ter hand nemen. Het kabinet heeft continue aandacht voor alle mogelijke manieren om terugkeer te effectueren.
De leden van de PVV-fractie merken op dat Polen, nota bene de huidige EU-voorzitter, heeft laten weten zich helemaal niets te zullen aantrekken van het Asiel- en Migratiepact. Volgens premier Tusk heeft Polen al genoeg bijgedragen met de opvang van Oekraïners. Deze leden vragen de Minister of er meer EU-landen zijn die weigeren het pact uit te voeren en wat de gevolgen hiervan zijn voor de effectiviteit van het Asiel- en Migratiepact als andere EU-landen zich niet aan het pact zullen houden.
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat de Europese buitengrenzen worden versterkt, zodat de lidstaten – juist ook vanuit veiligheidsoverwegingen – goed zicht hebben op wie de EU binnen wil komen, en kansarme asielverzoeken snel en al aan de buitengrens afhandelen. De uitvoering van de afspraken uit het Pact, met name de asiel- en terugkeerprocedures aan de buitengrenzen, zijn daarvoor essentieel. Het is aan de Commissie om daarop toe te zien. Dat neemt niet weg dat de instrumentalisering van migranten waar bijvoorbeeld Polen mee te maken heeft aan de oostgrens een serieuze veiligheidsdreiging vormt. Polen verdienen de volle steun bij de bestrijding daarvan, in lijn met internationaal recht.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de EU een aantal sancties die aan Syrië zijn opgelegd, heeft opgeheven. Zo wordt er direct gestopt met sancties op het gebied van olie, gas en elektriciteit. Ook mogen banken en financiële instellingen weer handelen met Syrische banken. Volgens de Verenigde Naties (VN) zijn er inmiddels een miljoen Syriërs weer huiswaarts gekeerd. Wat deze leden betreft is dat goed nieuws. Gaat de Minister er tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) op aandringen dat we Syriërs snel moeten gaan terugsturen? Ziet de Minister voor nu al mogelijkheden om individuele Syriërs die een veiligheidsrisico vormen, uit te zetten naar Syrië?
Antwoord:
Migratie en terugkeer gelden als kabinetsprioriteit ten aanzien van Syrië, waarbij Europese coördinatie op een brede terugkeerstrategie een uitgangspunt is. Tijdens de JBZ-Raad is de inzet van het kabinet om aan te dringen op het faciliteren van zoveel mogelijk vrijwillige terugkeer, de Commissie op te roepen in te zetten op het creëren van randvoorwaarden voor gedwongen terugkeer, en de Commissie aan te sporen om werk te maken van het terugsturen van personen die risico’s vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Voor Nederland geldt dat vreemdelingen die een ernstig gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid vormen en vreemdelingen op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, uitgezonderd zijn van de beslissing tot opschorting van de beslistermijn en vertrekplicht uit het besluit- en vertrekmoratorium inzake Syrië. Gelet op de situatie in Syrië kan op dit moment enkel sprake kan zijn vrijwillige terugkeer.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de Nederlandse positie is ten aanzien van verdere harmonisatie rondom terugkeerwetgeving. Wat deze leden betreft moet Nederland zoveel mogelijk zelf kunnen bepalen welke sancties er worden opgelegd aan migranten die niet meewerken aan hun vertrek. Is de Minister het hiermee eens? Welk sanctiestelsel acht de Minister wenselijk rondom het niet nakomen van verplichtingen rondom terugkeer?
Antwoord:
Het kabinet heeft zich – zoals opgenomen in het Regeerprogramma – intensief ingezet voor een spoedige herziening van de Terugkeerrichtlijn. En met succes; naar verwachting presenteert de Europese Commissie binnenkort een nieuw wetgevend voorstel. Uw Kamer ontvangt zoals gebruikelijk na publicatie een uitgebreide kabinetsappreciatie. In algemene zin kan al wel gezegd worden dat wat het kabinet betreft harmonisatie van de terugkeersystemen op elementen onderdeel kan zijn van de herziening, maar niet als doel op zichzelf. Het is van groter belang dat de terugkeerprocedures versimpeld en effectiever worden. Het kabinet is het daarbij met de leden van de PVV-fractie eens dat er ruimte moet zijn voor lidstaten om sancties bij niet-medewerking nationaal vorm te geven. Zo werkt het kabinet momenteel op nationaal niveau – ook conform het regeerprogramma – aan het strafbaar stellen van het niet meewerken aan terugkeer.
De leden van de PVV-fractie juichen het toe dat de Minister inzet op een deal met Oeganda om uitgeprocedeerde asielzoekers daarnaartoe te sturen. In hoeverre denkt de Minister dat afspraken met Oeganda zullen aansluiten op het return hub concept zoals dat in de EU in ontwikkeling is?
Antwoord:
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld bevindt de verkenning van een mogelijke intensievere migratiesamenwerking met Oeganda zich in de beginfase. Eventuele afspraken over de transit van terugkerende uitgeprocedeerde asielzoekers via Oeganda moeten passen binnen het huidige juridische kader van onder andere de Terugkeerrichtlijn. Het kabinet roept ook Commissie en andere lidstaten op om dergelijke concepten onder huidige regelgeving te verkennen. Tegelijkertijd zet het kabinet in op herziening van deze Terugkeerrichtlijn, onder andere om daarmee de ruimte voor dit type innovatieve oplossingen te vergroten.
De leden van de PVV-fractie merken op dat het goed is dat Nederland zich schaart onder de groep lidstaten die het bandencriterium wil schrappen zodat het veel makkelijker wordt om afgewezen asielzoekers uit te zetten naar een veilig derde land. Op welke andere punten wenst de Minister de regels omtrent veilige derde landen aan te passen?
Antwoord:
Het kabinet heeft uw Kamer via de Geannoteerde Agenda van de informele JBZ-raad van januari geïnformeerd dat de inzet van het kabinet erop gericht is dat de herziening tot een aantal gerichte wijzigingsvoorstellen moet leiden die de wettelijke basis verbreden om asielzoekers door middel van het concept buiten de EU op te vangen. Zo is het kabinet van mening dat het bandencriterium, waartoe geen internationaalrechtelijke verplichting bestaat, verwijderd of verruimd dient te worden. Ook dienen andere procedurele vereisten die effectieve toepassing kunnen verbeteren bij de herziening te worden betrokken. Een ander aandachtspunt van het kabinet is dat lidstaten, naast de gemeenschappelijk op te stellen EU-lijsten, ook voldoende vrijheid moeten behouden om, met inachtneming van alle daartoe ingerichte waarborgen en vereisten, nationale lijsten van veilige derde landen aan te houden. Uw Kamer ontvangt een uitgebreide kabinetsappreciatie na publicatie van het herzieningsvoorstel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het Poolse voorzitterschap voorstelt om EU-brede afspraken te maken over een «go and see»-regeling specifiek voor Syriërs. Polen denkt daarbij aan een gezamenlijk Europees kader waarbinnen «go and see»-bezoeken kunnen plaatsvinden, met steun van UNCHR en Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en EU-financiering. Hoe staat de Minister tegenover dit voorstel? Is zij hier voorstander van? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister aangeven hoe lang het duurt om te komen met een gezamenlijk Europees kader?
Antwoord:
Op de JBZ-raad zal door de lidstaten worden besproken of er behoefte is aan een Europees raamwerk voor het vormgeven van een «go-and-see-beleid». Hierbij kan de vraag gesteld worden in hoeverre het toestaan van een kort bezoek aan het land van herkomst wringen met de aard en het karakter van internationale bescherming. Voor het kabinet geldt daarom dat eerst verkend zou moeten worden hoe een dergelijk Europees raamwerk voor «go and see» samenhangt met Europese wetgeving zoals de Kwalificatierichtlijn en of het daadwerkelijk bijdraagt aan vrijwillige terugkeer. Bovendien zet het kabinet er op in dat een dergelijk beleid onderdeel is van een bredere terugkeerstrategie. Indien de Commissie met een formeel voorstel komt voor go-and-see-bezoeken dan zal het kabinet daarop reageren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat meerdere landen inmiddels een dergelijke regeling hebben, maar dat de voorwaarden verschillen per land. Kan de Minister een overzicht geven van deze landen en de voorwaarden die zij stellen? Kan de Minister aangeven bij welk land ze wil aansluiten wat betreft de voorwaarden bij de uitvoering van de aangenomen motie-Piri/Bontenbal (Kamerstuk 19 637, nr. 3358) die vraagt om een «go and see»-regeling voor Syriërs?
Antwoord:
Voor zover bekend bij het kabinet zijn er nog geen EU-lidstaten die go-and-see-bezoeken naar Syrië faciliteren. Turkije faciliteert volgens internationale organisaties IOM en UNHCR een beperkte vorm van go-and-see-bezoeken voor Syriërs die in Turkije zijn geregistreerd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de Europese Commissie medio maart komt met een voorstel tot aanpassing van de Terugkeerrichtlijn, waarbij (waarschijnlijk) een juridisch grondslag voor zogenaamde «return hubs» wordt gecreëerd. Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van verdere harmonisatie rondom terugkeerwetgeving? Op welke punten wenst Nederland flexibiliteit te behouden? Op welke punten moet wat Nederland betreft juist zo veel mogelijk worden geharmoniseerd? Welk sanctiestelsel acht de Minister wenselijk rondom het niet nakomen van verplichtingen rondom terugkeer? Wil Nederland een Europees kader of sancties op nationaal niveau vaststellen?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
Hoe ziet de Minister return hubs concreet voor zich? Onder welke jurisdictie vallen de mensen die naar deze «hubs» zouden moeten worden overgebracht? Wat gebeurt er met hen als terugkeer vanuit die hubs evenmin mogelijk is – worden zij dan weer (opnieuw) naar de verantwoordelijke lidstaat gebracht? In hoeverre denkt de Minister dat afspraken met Oeganda zullen aansluiten op het return hub concept zoals dat in de EU in ontwikkeling is?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de Europese Commissie in maart tevens een voorstel doet tot herziening van het bandencriterium uit het veilig derde land concept in de nieuwe Asielprocedureverordening. Wat is het standpunt van Nederland ten aanzien van mogelijke aanpassing van opschortende werking van beroep bij toepassing van het veilig derde land concept? Erkent de Minister dat dit een risico op refoulement kan betekenen voor een persoon die niet veilig is in dat derde land, bijvoorbeeld vanwege seksuele geaardheid? Is de Minister bereid om – ook met het oog op duurzaamheid van bescherming – te pleiten voor behoud van enige link in het concept veilig derde land?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het eerder gegeven antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie. Uw Kamer ontvang een uitgebreide kabinetsappreciatie na publicatie van het herzieningsvoorstel van de Commissie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad op 5 maart 2025. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen met interesse dat de Europese Commissie in december 2024 een voorstel heeft gepubliceerd voor de progressieve start van het Entry/Exit System (EES). Nederland was één van de drie landen die in het verleden niet op tijd klaar was om het nieuwe EES-systeem uit te voeren, terwijl dit juist één van de belangrijkste instrumenten is om grip te krijgen op migratie. Hoe gaat de Minister er dit keer voor zorgen dat Nederland wel op tijd klaar is voor de uitvoering? Welke maatregelen worden tijdens de implementatiefase getroffen om vertraging bij grensovergangen te voorkomen voor bonafide reizigers?
Antwoord:
Nederland zal op de JBZ-raad noemen dat het zich tijdig gereed zal melden, en verwelkomt een progressieve inwerkingtreding van het systeem met startdatum herfst 2025. Een van de redenen dat gereedmelding voor Nederland eerder niet aan de orde was, had betrekking op de instabiliteit van het centrale Entry/Exit-system (EES). Dit is volgens Nederland een essentiële voorwaarde voor een succesvolle implementatie. Om die reden heeft Nederland tijdens de onderhandelingen over het voorstel voor een progressieve start van het stelsel ingezet op een verantwoorde en zorgvuldige start met een stabiel centraal systeem. Het huidige compromisvoorstel bevat een toetsingsmechanisme voor de stabiliteit van het centrale systeem en ook een proces voor de nationale activiteiten van de lidstaten. Verder werkt Nederland zelf nog aan het stabiel maken van de eigen systemen voor EES.
Nederland blijft zich inzetten voor een effectieve en verantwoorde invoering van het EES, waarbij zowel de operationele stabiliteit als de reizigerservaring centraal staan. De progressieve start en de daarbij behorende flexibiliteit bieden de mogelijkheid om geleidelijk toe te werken naar een volledig functionerend systeem, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid en de belangen van bonafide reizigers.
De leden van de VVD-fractie zien de daling van irreguliere grensoverschrijdingen in Europa als een positieve ontwikkeling. Deze leden menen dat naast het verder laten afnemen van het aantal irreguliere grensoverschrijdingen, het van belang is om zo snel mogelijk met nieuwe Europese terugkeerwetgeving te komen. Hoelang verwacht de Minister dat het duurt totdat deze nieuwe terugkeerwetgeving op Europees niveau is uitonderhandeld en daadwerkelijk door Nederland kan worden toegepast? Wat gaat Nederland doen om dit proces zoveel mogelijk te versnellen zonder dat hierbij wordt afgedaan aan de kwaliteit van de Europese wetgeving?
Antwoord:
Het kabinet is het met de leden van de VVD-fractie eens dat er snel een nieuw Europees juridisch terugkeerkader moet komen. Het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de Terugkeerrichtlijn wordt zoals hierboven aangegeven op korte termijn verwacht. Er zal dan een gebruikelijk Europees wetgevend proces gevolgd worden. Zo wordt recht gedaan aan alle betrokken belangen in een wetgevend proces met als doel kwalitatief goede wetgeving. Het kabinet zet in op een snel onderhandelingsresultaat in de Raad om ook spoedig te kunnen starten met de onderhandelingen met het Europees Parlement. Hierbij staat voorop dat de herziening moet leiden tot een simpelere en efficiëntere terugkeerprocedure en de opties voor innovatieve terugkeeroplossingen moet vergroten.
Naast de agenda van de informele JBZ-Raad hebben de leden van de VVD-fractie ook met interesse kennisgenomen van het Oostenrijkse regeerprogramma. Hierin is onder meer te lezen dat Oostenrijk meer wil inzetten op terugkeerovereenkomsten met derde landen. Is de Minister bereid om hierin samen met Oostenrijk en andere welwillende EU-lidstaten op te trekken?
Antwoord:
Het kabinet hecht aan het belang van goede en brede afspraken met derde landen, om terugkeer te bevorderen en irreguliere migratie tegen te gaan. Daarnaast werkt het kabinet aan de uitwerking van «out-of-the-box»-oplossingen, onder andere omtrent terugkeer. Om dit te bereiken trekt het kabinet samen op met gelijkgezinde lidstaten in de EU. Met Oostenrijk is er reeds een goede samenwerking op dit terrein. Het kabinet hoopt dit voort te zetten met de nieuwe Oostenrijkse regering.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling de aangeleverde stukken gelezen. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Ministers tijdens de JBZ-Raad vergaderen over de geleidelijke invoering van de het EES. Het BNC-fiche wijst op het risico van gevolgen voor reizigers en de werkwijze van vervoerders. De Minister zegt maatregelen te nemen om stagnatie te voorkomen. Hoe groot acht de Minister de kans dat invoering leidt tot problemen en/of stagnatie? Welke maatregelen worden daartoe genomen?
Antwoord:
In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven dat het Entry Exit System mogelijk gevolgen kan hebben voor de doorstroming van reizigers en de werkwijze van vervoerders. De voorgestelde flexibele progressieve start is echter een belangrijke maatregel om stagnaties te mitigeren, doordat deze aanpak de ruimte biedt voor een geleidelijke implementatie gedurende 180 dagen, waarmee mogelijke negatieve gevolgen effectief kunnen worden beheerst.
De leden van de NSC-fractie merken op dat het tijdens de JBZ-Raad ook zal gaan over de terugkeer van Syriërs. Hoeveel Syriërs in Nederland zijn sinds december vrijwillig teruggekeerd en hoeveel terugkeerbesluiten zijn uitgevaardigd tegen Syriërs? Op welke manier vindt die reis plaats en via welke luchthavens? Hoeveel Syriërs zijn er vanuit andere Europese landen teruggekeerd en hoe verhoudt zich dat tot elkaar? En hoeveel Syriërs zijn teruggekeerd vanuit omliggende niet-EU-landen met name Turkije en Libanon? In hoeverre is nu sprake van andere migratiestromen van mensen die Turkije verlaten?
Antwoord:
Het kabinet zet in op het zoveel mogelijk faciliteren van vrijwillige terugkeer van Syriërs. In totaal zijn er ca. 320 aanvragen voor terugkeerondersteuning ingediend. 130 personen zijn inmiddels teruggekeerd, voor 60 personen is een vlucht geboekt. Van de 320 aanvragen zijn er nog 90 in behandeling (peildatum 1 maart 2025). Gelet op de gestelde antwoordtermijn kan het aantal terugkeerbesluiten dat recentelijk is uitgereikt aan vreemdelingen met de Syrische nationaliteit niet worden gegenereerd. Overigens volgen de meeste terugkeerbesluiten op een negatief asielbesluit. Omdat er nu een besluit- en vertrekmoratorium van kracht is op Syrië kan momenteel enkel vrijwillig worden teruggekeerd naar Syrië. Van gedwongen terugkeer is geen sprake.
Syriërs die vanuit Nederland terugkeren reizen hoofdzakelijk per vliegtuig met een transit in Qatar of Jordanië. Volgens Frontex zijn er 11.500 Syriërs door EU-lidstaten geïdentificeerd voor vrijwillige terugkeer. Het kabinet beschikt niet over een uitgesplitst overzicht per lidstaat van aantallen teruggekeerde Syriërs.
Vanuit Turkije zijn op moment van schrijven volgens internationale organisaties ongeveer 82.000 Syriërs teruggekeerd, vanuit Libanon 70.000, vanuit Jordanië 43,704 en vanuit Irak 8.000. Er zijn geen indicaties op het moment van toegenomen migratiebewegingen van mensen die Turkije verlaten als gevolg van de omwenteling in Syrië.
Kunnen Syriërs van wie is vastgesteld dat zij een veiligheidsrisico vormen, worden uitgezet naar Syrië? Zo nee, welke stappen wil de Minister zetten om dat mogelijk te maken?
Antwoord:
Het kabinet verwijst de leden van NSC-fractie naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de NSC-fractie vragen welke mogelijkheden de Minister ziet om via Europese samenwerking de terugkeer van Syriërs te bevorderen. Welke stappen worden daarin al gezet en in hoeverre denkt de Minister dat samenwerking met andere EU-lidstaten daarin gewenst is? Welke vormen zou die samenwerking kunnen behelzen?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar de beantwoording op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie. Er wordt in verschillende Europese gremia gesproken over de terugkeer van Syriërs. Het kabinet roept daarin de Commissie op tot Europese coördinatie, het creëren van randvoorwaarden voor terugkeer (onder meer via wederopbouwsteun), en spoort de Commissie aan om werk te maken van het terugsturen van personen die risico’s vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Onder Pools voorzitterschap wordt ingezet op brede afspraken te maken over een «go and see»-regeling zoals verschillende landen die hebben. Hoe staat de Minister daartegenover?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar de beantwoording van een gelijkluidende vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Minister schrijft dat zal worden bepleit om samen te werken met IOM en UNHCR indien terugkeer dan effectiever kan worden vormgegeven, maar dat dit gezien de consulaire staat van het land een traject van lange adem is. Welke stappen worden genomen en bepleit in Europees verband om die consulaire staat opnieuw op orde te krijgen? Wat is daarvoor nodig?
Antwoord:
De omwenteling in Syrië heeft grote gevolgen voor het interne bestuur van het land, en daarmee het absorptievermogen van het bestuur om bijvoorbeeld terugkeerders te faciliteren. Het kabinet vindt het van belang dat hier aandacht voor is bij wederopbouwondersteuning, ook vanuit de EU.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe Nederland zich positioneert in de discussie over verdere harmonisatie van terugkeerprocedures. Op welke onderdelen is Nederland bereid nationale beleidsruimte in te leveren en waar wenst Nederland flexibiliteit te behouden?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie. Uw Kamer wordt door middel van een BNC-fiche geïnformeerd over de inzet van het kabinet ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie, zodra dat voorstel gepubliceerd is.
Ten aanzien van de externe dimensie van migratiebeleid wordt gesproken over de samenwerking met andere herkomst- en transitlanden. De leden van de NSC-fractie vragen wat de inzet van Nederland wordt en wat de Minister gaat aankaarten.
Antwoord:
Het kabinet zet ambitieus in op het realiseren van effectieve terugkeer, het beperken van irreguliere migratie, inclusief de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel, en bescherming van migranten. Dat wil het kabinet bereiken door een inzet op bilaterale en Europese brede, strategische partnerschappen met herkomst- en transitlanden, en innovatieve vormen van migratiesamenwerking. Daartoe heeft het kabinet een interdepartementale taskforce opgericht die per 1 januari 2025 actief is, om zo alle middelen die het kabinet tot haar beschikking heeft in te kunnen zetten om dergelijke migratieafspraken te realiseren.
De leden van de NSC-fractie vragen welke nieuwe migratieafspraken de Minister op korte termijn in Europees of bilateraal verband verwacht te realiseren. Met welke derde landen wordt momenteel onderhandeld? Wanneer is de verwachting dat nieuwe deals kunnen worden gesloten?
Antwoord:
Nederland zet in op samenwerking met migratie-relevante landen, om irreguliere migratie tegen te gaan en terugkeer te bevorderen. Dit betekent dat voor nieuwe samenwerkingen primair gekeken wordt naar landen die belangrijk zijn als land van oorsprong of transitland voor irreguliere migratie naar Nederland. Voorbeelden van dergelijke samenwerkingsverbanden is de Nederlandse bilaterale inzet, bijvoorbeeld in Marokko en Nigeria, en Europese inzet in landen als Turkije en Tunesië waarover veelvuldig aan de Kamer is gerapporteerd. Onlangs is de Europese Commissie een strategisch, veelomvattend partnerschap overeengekomen met Jordanië, waar migratiesamenwerking en opvang in de regio belangrijke onderdelen van zijn.
Welke lessen trekt de Minister uit de uitvoering van migratieafspraken met landen als Egypte en Jordanië? Welke knelpunten zijn daar ontstaan en hoe worden die in toekomstige deals voorkomen?
Antwoord:
De uitwerking van door de Europese Commissie overeengekomen afspraken is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie zelf, onder meer door programma’s binnen EU-instrumenten als het NDICI (het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking) en macro-financiële bijstand voor te stellen, deze programma’s na aanname te implementeren en te monitoren, samenwerking op het gebied van handel en investeringen voor te stellen, en dit alles te verbinden aan een politieke dialoog over de voor beide zijden relevante belangen. Voor het kabinet is het wederkerige en brede karakter van dergelijke afspraken van belang. De inzet op migratie binnen deze brede, strategische partnerschappen moet effectief zijn in het terugdringen van irreguliere migratie, het bevorderen van terugkeer en bescherming van migranten, in lijn met Europese en internationaal-rechterlijke kaders. Het kabinet zet zich ook in om de monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken.
Kan de Minister een update geven van de huidige resultaten van het akkoord tussen de EU en Egypte? Op welke manier wordt toegezien op de naleving van fundamentele mensenrechten van migranten in Egypte? Wat is de inzet van de Minister om die naleving en de controle daarop te verbeteren?
Antwoord:
Het brede partnerschap met Egypte bevat afspraken over politieke relaties, economische stabiliteit, investeringen en handel, migratie en mobiliteit, veiligheid en «people and skills». Voor het kabinet is van belang dat dergelijke partnerschappen bijdragen aan het tegengaan van irreguliere migratie, bevordering van terugkeer en bescherming van migranten. Egypte is een belangrijke partner voor de EU op dat gebied; Egypte huisvest enkele miljoenen migranten en vluchtelingen en geldt tevens als een land van doorreis en herkomst voor Europa. Onderdeel van het EU-Egypte strategische partnerschap is een bedrag van 200 miljoen euro voor migratie-gerelateerde programma’s. De uitgaven van deze middelen bevindt zich nog in de opstartfase. Het kabinet hecht eraan dat Egypte vluchtelingen in lijn met internationale standaarden behandelt en dat de EU deze boodschap blijft uitdragen, in het bijzonder met betrekking tot de onlangs door Egypte gepubliceerde asielwet.
De leden van de NSC-fractie merken op dat minder dan een kwart van de uitgeprocedeerde asielzoekers daadwerkelijk terugkeert en dat er brede overeenstemming is om dat probleem aan te pakken. Welke andere aanpassingen acht de Minister noodzakelijk in de regels rondom veilige derde landen, met het oog op een effectievere terugkeer van migranten naar landen buiten de EU, maar wel met oog voor de bescherming van fundamentele rechten?
Antwoord:
Het kabinet verwijst u naar de beantwoording van een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de voortgang is van de Minister in het zoeken naar geschikte landen voor de oprichting van return hubs? Welke gesprekken worden hierover gevoerd en welke landen zijn in beeld? Welke concrete obstakels ondervindt de Minister bij de onderhandelingen over return hubs en hoe wordt geprobeerd deze te overwinnen?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de NSC-fractie vragen welke sancties de Minister effectief acht tegen niet-meewerkende migranten in het terugkeerproces. Is Nederland voorstander van een uniform Europees sanctiekader of moet dit primair op nationaal niveau worden vastgesteld?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
Welke operationele knelpunten in het terugkeerbeleid onderkent de Minister in Nederland? Welke van deze knelpunten zijn het meest urgent en hoe worden deze aangepakt? Welke EU-brede verbeteringen acht de Minister noodzakelijk om terugkeerprocedures effectiever en sneller te laten verlopen? Op welke dossiers zet Nederland in om dit te realiseren?
Antwoord:
Momenteel wordt in de uitvoering tegen de grenzen van de juridische mogelijkheden van de huidige Terugkeerrichtlijn aangelopen. Mede door jurisprudentie is het terugkeerproces weerbarstiger geworden. Zo zijn er door de jaren heen meer administratieve eisen gesteld aan het nemen van een terugkeerbesluit en de toetsing van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verder loopt men aan tegen het frustreren van de terugkeerprocedure door de vreemdeling en gebrek aan medewerking door het land van herkomst. Bijvoorbeeld doordat de vreemdeling onderduikt of dat het land van herkomst geen vervangende reisdocumenten afgeeft. Om hier verbeteringen in aan te brengen, zet het kabinet erop in dat juridische definities helderder moeten worden geformuleerd en dat de administratieve lasten van het terugkeerproces omlaag moeten. Voor de volledige inzet op de nieuwe terugkeerwetgeving wijst het kabinet op het BNC-fiche dat wordt opgesteld zodra de Europese Commissie haar voorstel heeft gepresenteerd.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de inzet van de Minister is ten aanzien van de versoepeling van het Safe Third Country Concept. Op welke punten wil de Minister precies aanpassing van de regelgeving en hoe? Hoe staat de Minister tegenover de automatisch opschortende werking van beroep tegen een afwijzing op grond van veilig derde land?
Antwoord:
Het kabinet verwijst u naar de beantwoording van een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de discussies ten aanzien van de terugkeerplannen in de Europese Commissie en de Raad. Met welke insteek ten aanzien van terugkeer gaat de Minister naar de JBZ-Raad? Is de Minister voorstander van verdere harmonisatie rondom terugkeerwetgeving? Op welke punten wenst Nederland flexibiliteit te behouden? In hoeverre zal de Minister blijven aandringen op het eigenstandig maken van afspraken met derde landen, zoals zij eerder tijdens debatten heeft aangegeven? Is zij het met deze leden eens dat het onderling afstemmen van afspraken met derde landen kansen biedt ten aanzien van terugkeer, die Nederland alleen (bilateraal) niet kan bereiken? En is zij het met deze leden eens dat niemand gebaat is bij onderlinge competitie tussen lidstaten op dit vlak?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar de antwoorden op de gelijkluidende vragen van de leden van de PVV- en NSC-fractie. Ten aanzien van het aangaan van terugkeerafspraken met landen van herkomst is het kabinet van mening dat deze op zowel bilateraal als EU-niveau gemaakt moeten kunnen worden.
Verder vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre de Minister denkt dat afspraken met Oeganda zullen aansluiten op het return hub concept zoals dat in de EU in ontwikkeling is en welke concrete doelen de Minister heeft met deze plannen. In hoeverre heeft de Minister kennisgenomen van eerder onderzoek ten aanzien van niet alleen de juridische haalbaarheid, maar ook de praktische haalbaarheid (of het gebrek daaraan) van dit soort hubs, zoals bijvoorbeeld de Adviesraad Migratie in eerdere rapporten heeft gesteld. Welke lessen, zo vragen deze leden, trekt de Minister bijvoorbeeld uit de niet bepaald geslaagde hub van Italië in Albanië?
Antwoord:
Het kabinet verwijst voor wat de afspraken met Oeganda en het concept van de terugkeerhub betreft naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de PVV-fractie. Beschikbaar onderzoek en ervaringen van andere lidstaten op dit vlak worden bij de verdere verkenning en uitwerking betrokken.
Voorts kunnen de leden van de D66-fractie zich vinden in de wens het systeem voor vrijwillige terugkeer te verbeteren. Deze leden vragen of de Minister bereid is op Europees niveau te pleiten voor terugkeerafspraken waarbij de lidstaten arbeids- en studievisa tegenover de samenwerking met derde landen stellen.
Antwoord:
Het kabinet hecht aan het belang van goede en brede afspraken met derde landen, om terugkeer te bevorderen en irreguliere migratie tegen te gaan. Indien evident in Nederlands belang of voordeel kunnen daar in voorkomende gevallen afspraken over reguliere migratie onder vallen, in beginsel binnen de reeds bestaande Nederlandse juridische kaders. Dat doet Nederland uitsluitend in bilateraal verband in combinatie met duidelijke afspraken over bijvoorbeeld terugkeersamenwerking.
De leden van de D66-fractie delen met de Minister het belang van het monitoren van de voortgang van de implementatie van het Asiel- en Migratiepact om tijdig zicht te krijgen op eventuele knelpunten. Deze leden vragen of de Minister knelpunten voorziet en, zo ja, welke dat zijn en bij welke lidstaten.
Antwoord:
Het kabinet heeft, gezien het belang van tijdige en uniforme implementatie van de Pact-afspraken, de Commissie opgeroepen om terugkerende knelpunten of zorgwekkende signalen van vertraging tijdig en op politiek niveau te agenderen. Op de JBZ-raad van juni zal, zoals ook vastgelegd in de wetgeving, een bespreking van de voortgang plaatsvinden. Daaraan voorafgaand zal de Commissie naar verwachting ook een Mededeling over de voortgang van de implementatie publiceren.
Tegelijkertijd zien de leden van de D66-fractie in het binnenland al enkele knelpunten verschijnen die ter sprake kunnen komen tijdens de JBZ-Raad. Op 24 februari 2025 publiceerde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoek een reactie op het voorstel voor de Uitvoerings- en implementatiewet EU Asiel- en Migratiepact 2026. Hierin waarschuwt zij dat het wetsvoorstel niet-noodzakelijke keuzes bevat die «een ontwrichtend effect» kunnen hebben op het functioneren van de rechtspraak en daarmee de rechtsbescherming. Deze leden vragen de Minister om haar reflectie op de reactie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook vragen deze leden of de Minister het met hen eens is dat de voorgenomen ontlasting van de asielketen niet mogelijk is wanneer er sprake is van een overbelasting voor de rechtspraak. Daarnaast vragen zij of de Minister kan toezeggen de reactie van Afdeling bestuursrechtspraak ter harte te nemen door zich in het wetsvoorstel te beperken tot maatregelen die dwingend uit het pact voortvloeien.
Antwoord:
Het advies van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, en de overige ontvangen adviezen bij en consultatiereacties op het wetsvoorstel Uitvoerings- en implementatiewet EU Asiel- en Migratiepact, worden betrokken bij de verdere voorbereiding van het wetsvoorstel voor de uitvoering en implementatie van het Asiel- en migratiepact. Het streven is om het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting in het tweede kwartaal van dit jaar ter advisering voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State en vervolgens ter behandeling aan uw Kamer aan te bieden.
Op 10 februari 2025 publiceerde de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies over de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel, waarin zij kritisch is over de gebrekkige afstemming van de voorstellen met de uitvoering van het Pact. Ook hier voorzien de leden van de D66-fractie een knelpunt in de Nederlandse implementatie van het Asiel- en Migratiepact die de geloofwaardigheid van de Minister in Europees verband kan schaden. Deze leden vragen de Minister om haar reflectie op de kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State en vragen de Minister in het bijzonder hoe de wetten zich verhouden tot de implementatie van het Pact.
Antwoord:
Op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de beide wetsvoorstellen en de samenhang met het Asiel- en Migratiepact zal de regering ingaan in het nader rapport, dat onderdeel zal zijn van de behandeling van de wetsvoorstellen door uw Kamer.
Naast de punten op de agenda hebben de leden van de D66-fractie met zorg kennisgenomen van het bericht «Minister Klever bezoekt Tunesië, het land van de «verkapte deportaties»» in Trouw. Het is wat deze leden betreft onbestaanbaar dat Tunesië onder de vlag van een partnerschap met Europa zich (nog steeds) schuldig maakt aan het deporteren van migranten en het weren van de pers. Deze leden vragen de Minister daarom hoe zij zich samen met andere Europese lidstaten gaat inzetten voor de veiligheid van migranten die gebruikmaken van het programma van Europa en Tunesië voor vrijwillige terugkeer en voor vrije toegang van de pers. Deze leden horen bovendien graag waarom IOM op aandringen van de Tunesische autoriteiten is gestopt met het registreren van nieuwe vluchtelingen en hoe de Minister deze werkwijze duidt. Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat het niet registreren van mensen het zicht ontneemt op deze mensen, hun rechten én de efficiëntie en effectiviteit van het partnerschap met Tunesië? Zal deze Minister daarom, zo vragen deze leden, aandringen op het registreren van deze vluchtelingen?
Antwoord:
Het kabinet is voorstander van brede strategische partnerschappen met derde landen om irreguliere migratie tegen te gaan, en terugkeer en bescherming te bevorderen. Tunesië geldt als belangrijk land van transit richting de EU, en het kabinet is dan ook voorstander van de Europese samenwerking met Tunesië, op het gebied van migratie, maar ook bijvoorbeeld handel en energie. Bij de uitwerking van de migratie-afspraken dringt het kabinet bij de Europese Commissie continue aan op het belang van het voeren van een geïntegreerd migratiebeleid, waar ook opvang en bescherming onderdeel van zijn – en adequate monitoring van migratie-gerelateerde programmering. Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen van mensenrechtenschendingen die gefinancierd zijn door de EU. Nederland spreekt zich eveneens uit over de mensenrechtensituatie van migranten in gesprekken met de Tunesische autoriteiten. Dit is geen eenvoudige dialoog vanwege de politieke gevoeligheid rondom migratie, maar deze wordt wel regelmatig en openlijk gevoerd. Anders dan in het Trouw-artikel gesteld heeft UNHCR, en niet IOM, op verzoek van de Tunesische autoriteiten zijn registratie van asielzoekers moeten stopzetten. UNHCR blijft er bij de Tunesische autoriteiten op aandringen dat de registratie van nieuwe asielzoekers zo snel mogelijk voortgezet moet worden. Nederland is voortdurend in gesprek met UNHCR over de ontwikkelingen.
De leden van de D66-fractie hebben de situatie in Tunesië niet teruggezien in de geannoteerde agenda en vragen de Minister om dit onderwerp bij haar collega’s tijdens de JBZ-Raad aan te kaarten. Wat betreft deze leden is de noodzaak van partnerschappen groot, maar geen reden om met Europees geld en binnen een Europese partnerschap het Europees recht te negeren. Graag horen deze leden een terugkoppeling over dit thema in het verslag van de JBZ-Raad.
Antwoord:
Alhoewel de externe dimensie ter bespreking staat op de agenda van de JBZ-Raad, zal de discussie zich naar verwachting focussen op Syrië – en daar zal de inzet van het kabinet ook op gericht zijn. Zoals in de eerdere beantwoording van een vraag over Tunesië opgenomen, brengt het kabinet op verschillende niveaus de mensenrechtensituatie en de behandeling van migranten in Tunesië op, zowel in bilateraal als in Europees verband.
Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie nog enkele korte vragen over de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïners (RTB). Kan de Minister aangeven wanneer er een Europees besluit wordt verwacht over het verblijf van Oekraïense vluchtelingen in Europa na 4 maart 2026 en zet de Minister in op verblijfsrechtelijke alternatieven voor het verlengen van de RTB na 4 maart 2026, meer gericht op de lange termijn? Wordt er, zo vragen deze leden, in Europees verband gekeken naar mogelijke harmonisatie van nationale verblijfsopties?
Antwoord:
Het kabinet zet in op tijdige bespreking van de verlenging van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Op dit moment ligt er nog geen voorstel op EU-niveau voor na maart 2026. Het kabinet verkent ook nationaal beleid, waarbij het de inzet van het kabinet is om voor de lange termijn duurzame terugkeer naar Oekraïne te realiseren zodra dit kan. Er wordt bij de uitwerking van een nationale opties rekening gehouden met de aanpak die andere EU-lidstaten hanteren en waar dat mogelijk is zal het kabinet optrekken met gelijkgezinde lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad te Brussel op 5 maart a.s. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie lezen in de brief van de Minister dat het aantal irreguliere overschrijdingen van de buitengrens met 38 procent is gedaald in 2024. Kan de Minister ook aangeven hoeveel irreguliere migratie er tegengehouden is bij de binnengrenscontroles van Nederland? En zijn er ook cijfers van andere landen die binnengrenscontroles hebben ingevoerd?
Antwoord:
Zoals toegezegd zullen de cijfers over de binnengrenscontroles van Nederland later deze maand met uw Kamer gedeeld worden. Hierbij wordt uitgegaan van een ijkpunt van drie maanden om een representatief beeld te geven van de effecten van de binnengrenscontroles. Naast Nederland hebben ook Duitsland, Bulgarije, Slovenië, Italië, Oostenrijk, Frankrijk, Noorwegen, Denemarken en Zweden binnengrenscontroles ingevoerd. Duitsland meldt dat tussen september en februari ongeveer 47.000 mensen geweigerd zijn aan de grens. Andere lidstaten hebben voor zover bekend recent geen cijfers gepubliceerd.
Daarnaast delen de leden van de BBB-fractie de mening dat er ingezet moet blijven worden op EU-beleid dat irreguliere migratie nog verder doet dalen. Kan de Minister specificeren wat hier de Nederlandse inzet is?
Antwoord:
Het kabinet zet langs verschillende wegen op het terugbrengen van irreguliere migratie naar Europa. Allereerst zet het kabinet in op het voorkomen van migratie, door een aanpak van mensensmokkelnetwerken, het wegnemen van de grondoorzaken van migratie, en het aangaan van brede partnerschappen met doorreis- of herkomstlanden. Ten tweede is het essentieel dat de buitengrenzen van de EU worden versterkt en dat gebruik van het asielstelsel voor migratie met andere motieven wordt voorkomen. Het is daarom van essentieel belang dat het Pact en de buitengrensprocedures goed worden geïmplementeerd. De asielverzoeken van kansarme asielzoekers moeten al aan de buitengrenzen worden afgewikkeld. Bovendien moeten personen die geen recht hebben op asiel zo snel mogelijk terugkeren naar het land van herkomst. Daarom zet het kabinet in op een terugkeersysteem met eenvoudigere procedures en afdwingbare verplichtingen voor personen die moeten terugkeren, en met maatregelen voor personen die weigeren mee te werken. Bovendien zet het kabinet in op nieuwe, innovatieve manieren om terugkeer te verbeteren en opvang van asielzoekers buiten de EU te organiseren. De herziening van het Veilig derde land-concept biedt daarvoor een belangrijke kans. Essentieel is een verruiming of schrapping van het bandencriterium.
Er valt te lezen dat lidstaten zelf zeggenschap moeten hebben over wie er wel en niet mag verblijven in het Schengengebied. De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat dit toch niet helemaal het geval is. Zo wordt door een groot aantal landen tegengehouden dat Nederland een opt-out krijgt. Is de Minister nog voornemens om met landen te spreken over deze mogelijke opt-out of is dit helemaal van de baan? Deze leden willen er graag op wijzen dat dit is afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord en dat Nederland zich hier na één mislukte poging niet direct bij hoeft neer te leggen.
Antwoord:
Met verzending van de brief aan de Commissie is een politiek signaal afgegeven. Verdragswijziging is nu niet aan de orde en de procedure wordt nu niet in gang gezet. In de tussentijd zet het kabinet zich in voor zo streng mogelijke regels voor asiel en migratie in Europa.
De leden van de BBB-fractie merken op dat volgens de nieuwste Schengenbarometer de grote instabiliteit in het Midden-Oosten veiligheidsrisico’s met zich brengt voor de Europese Unie. De Europese Commissie acht het daarom noodzakelijk om op EU-niveau noodplannen voor te bereiden. Wat is het standpunt van de Minister ten opzichte van het voorbereiden van noodplannen en hoe zien deze er volgens de Minister uit?
Antwoord:
Het is voor een robuust en weerbaar stelsel essentieel dat zowel de Commissie als de lidstaten goed voorbereid zijn op onverwachtse migratieontwikkelingen. De basis daarvoor ligt in goed buitengrensbeheer, zoals ook uiteengezet in de Schengenbarometer. In het kader van het Pact werken de lidstaten reeds aan de uitwerking van nationale noodplannen. Ook Nederland zal een noodplan indienen bij de Europese Commissie.
Ook merken de leden van de BBB-fractie op dat er tijdens de JBZ-Raad gesproken zal worden over de situatie in Syrië en de mogelijke terugkeer van vluchtelingen naar dat land. Er valt te lezen dat de Minister zich er in de eerste plaats voor inzet om randvoorwaarden voor terugkeer naar Syrië te creëren. Kan de Minister vertellen hoe andere landen hiermee omgaan? Welke landen zijn soepeler en wat zijn maatregelen die zij nemen? En kan de Minister ook vertellen wat de randvoorwaarden zullen inhouden? Is zij bereid hierover te spreken op de JBZ-Raad en de Kamer hierover te informeren?
Antwoord:
Het kabinet verwijst u naar eerder gegeven antwoord op gelijkluidende vragen van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de BBB-fractie merken op dat er tijdens de JBZ-Raad uitvoering gesproken zal worden over de (veiligheids)situatie in Oekraïne. In de brief valt te lezen dat hier nog geen aanvullende informatie over beschikbaar is. Maar de Minister stelt terecht dat oorlog tegen Oekraïne op middellange en lange termijn risico’s met zich brengt voor de veiligheid van de EU. De onderhandelingspogingen die zijn geïnitieerd, kunnen ervoor zorgen dat de oorlog een andere wending krijgt en daarmee deze risico’s beïnvloeden. Zijn de betrokken Ministers daarom bereid om na afloop van de JBZ-Raad de Kamer te informeren over deze gesprekken en mogelijke beslissingen die hier genomen zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
U vindt het antwoord op deze vraag terug in het algemene deel van het Schriftelijk overleg over de JBZ-raad.
Verder wordt er ook gesproken over het EU-Migratiepact. De Kamer heeft op 6 februari 2025 een schriftelijk overleg gevoerd over de implementatie van het EU-Migratiepact. Op dit moment (4 weken later) is de beantwoording hieromtrent niet ontvangen. Kan de Minister wel aangeven of zij kennisgenomen heeft van deze vragen en of zij dit meeneemt naar de JBZ-Raad en op welke manier zij dit doet? Verder maken de leden van de BBB-fractie zich zorgen over de naleving van het EU-Migratiepact. Zo dient het Pact in alle landen op eenzelfde wijze te worden ingevoerd en moeten alle regels hierbinnen strikt nageleefd worden. Deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan het Dublin-akkoord. Is de Minister bereid om op de JBZ-Raad expliciet te benadrukken dat elk land het Pact strikt naleeft? En wat is de Minister anders bereid te doen als in de toekomst blijkt dat het EU-Migratiepact niet in elk land op eenzelfde wijze is geïmplementeerd en wordt uitgevoerd?
Antwoord:
Het kabinet verwacht de antwoorden op het in deze vraag bedoelde schriftelijk overleg op korte termijn aan uw Kamer te sturen. Zoals opgenomen in de geannoteerde agenda van de aanstaande JBZ-Raad acht het kabinet het van belang de voortgang van de invoering van het Asiel- en migratiepact in de lidstaten goed te monitoren en regelmatig op strategisch niveau te bespreken, zodat eventuele knelpunten en risico’s op vertraging tijdig aan de orde komen. Hiervoor is het nodig dat de Commissie over de voortgang op de verschillende elementen van het Gemeenschappelijk Implementatieplan aan de lidstaten rapporteert.
Vragen en opmerkingen van de leden van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat de afgifte van visa aan personen met de Russische nationaliteit terughoudend en in lijn met de daartoe opgestelde richtsnoeren moet gebeuren. Toch wijst de Schengenbarometer erop dat het aantal personen met de Russische nationaliteit dat op basis van visa in de EU verblijft, is toegenomen. Daarom vragen de leden van de CDA-fractie of de regering van mening is dat er aanvullende maatregelen nodig zijn vanuit de EU om de motie van de leden van Campen/Boswijk1 uit te voeren.
Antwoord:
Het kabinet maakt zich zorgen over het aantal toeristenvisa dat in Rusland aan Russische staatsburgers wordt afgegeven. Nederland blijft zich inzetten voor de volledige implementatie van de opgestelde richtsnoeren en is dan ook voorstander van verdere harmonisatie van de toepassing van de EU-richtsnoeren binnen de EU. Nederland spreekt zich ten aanzien hiervan ook herhaaldelijk uit in EU-verband. De Europese Commissie heeft recentelijk aangegeven, aanvullend op de richtsnoeren, in gesprek te zullen treden met de specifieke EU-landen die de geldende richtsnoeren onvoldoende toepassen. Het kabinet verwelkomt dit initiatief en blijft de ontwikkelingen ten aanzien hiervan volgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 5 en 6 maart ten aanzien van Asiel en Migratie gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie zien dat het Pools voorzitterschap een «go and see»-regeling wil bespreken tijdens de aankomende Raad. Dit heeft vooral betrekking op Syriërs en is ook al eerder ter sprake gekomen in het debat in de Tweede Kamer. Met de motie-Piri/Bontenbal (Kamerstuk 19 637, nr. 3358) is het voorstel ook aangenomen waarmee de «go and see»-regeling ook voor Syriërs in Nederland praktijk moet worden. Het Pools voorzitterschap denkt daarom aan EU-gecoördineerde ondersteuning aan verplichte terugkeerders en betrokkenheid van Frontex. Hoe ziet de Minister deze discussie over een Europese «go and see»-regeling in verhouding tot de motie-Piri/Bontenbal? Wat gaat de Minister vertellen op dit onderwerp? Hoe zou de gezamenlijke coördinatie eruit moeten zien volgens de Minister? Geeft de Minister een voorkeur aan de Europese aanpak hiervan of werkt de Minister liever eerst nationaal de plannen uit? Of kan dit parallel aan elkaar lopen?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het eerdere antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie.
Welke punten zal Nederland inbrengen tijdens de bespreking van de externe dimensie van migratiebeleid?
Antwoord:
Op de JBZ-raad zal door de lidstaten worden besproken of er behoefte is aan een Europees raamwerk voor het vormgeven van een «go-and-see-beleid». Hierbij kan de vraag gesteld worden in hoeverre het toestaan van een kort bezoek aan het land van herkomst wringen met de aard en het karakter van internationale bescherming. Voor het kabinet geldt daarom dat eerst verkend zou moeten worden hoe een dergelijk Europees raamwerk voor «go and see» samenhangt met Europese wetgeving zoals de Kwalificatierichtlijn en of het daadwerkelijk bijdraagt aan vrijwillige terugkeer. Bovendien zet het kabinet er op in dat een dergelijk beleid onderdeel is van een bredere terugkeerstrategie.
De leden van de SP-fractie constateren dat de terugkeer naar veilige landen als agendapunt staat aangemeld. Deze leden zien ook de problematiek in het feit dat maar een kwart van de uitgeprocedeerde asielzoekers ook daadwerkelijk vertrekt. Desalniettemin waken deze leden wel voor een humane aanpak. Er worden hierin drie fundamentele discussiepunten gezien. Hoeveel flexibiliteit behouden lidstaten voor nationaal beleid; hoe zwaar zijn de sancties tegen migranten die niet meewerken aan terugkeer en wat moeten de kaders zijn voor return hubs in transitlanden? Kan de Minister deze leden bij al deze dillema’s meenemen in hoe zij hierin staat? Behoort Nederland op bepaalde punten tot een minderheid of juist een meerderheid van lidstaten?
Antwoord:
Het kabinet verwijst de leden van de SP-fractie naar het BNC-fiche waarmee de Kamer een uitgebreide kabinetsappreciatie zal ontvangen zodra het voorstel voor nieuwe terugkeerwetgeving gepubliceerd is.
Wat vindt de Minister van de huidige voorstellen om migranten te «prikkelen meer mee te werken aan hun terugkeer», bijvoorbeeld door de verplichting om bij de eigen ambassade een reisdocument aan te vragen, maar ook door sancties? Zouden in dit kader vertrekvergoedingen niet meer prikkelend kunnen werken dan sancties? De leden van de SP-fractie merken op dat het Pools voorzitterschap een lijst met knelpunten die ervoor zorgen dat de terugkeerregelingen niet goed functioneren, heeft gemaakt. Voorbeelden zijn een gebrek aan mensen en middelen, te ingewikkelde regelingen en onvoldoende planmatig werken. Kan de Minister aangeven welke van de operationele knelpunten die in kaart zijn gebracht, ook in Nederland spelen? Welke gaat de Minister met voorrang oppakken? Wat zijn volgens de Minister de EU-brede prioriteiten?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar het antwoord op de gelijkluidende vragen van de leden van de PVV- en NSC-fractie. Hoewel het Nederlandse terugkeersysteem volgens het kabinet doelmatig en efficiënt is ingericht, worden enkele van de geschetste knelpunten herkend. Zo is de terugkeersamenwerking met bepaalde landen van herkomst onvoldoende en zijn de administratieve lasten van het terugkeerproces mede door jurisprudentie de afgelopen jaren toegenomen. Om hier verbeteringen in aan te brengen is het, zoals in de Geannoteerde Agenda is aangegeven, van belang om onder meer partnerschappen te sluiten met derde landen en prioriteit te geven aan de spoedige behandeling van de hernieuwde Terugkeerwetgeving.
De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal specifieke vragen over de terugkeerhubs, vertrekcentra buiten de EU waar migranten naar worden overgebracht in afwachting van hun definitieve terugkeer. Er lijkt in elk geval unanimiteit over waarborging van mensenrechten in de hubs en een sterke rol voor UNCHR. Is dit ook de Nederlandse lijn? Kunnen deze leden ervan uitgaan dat als het naleven van mensenrechten en de toegang van de UNHCR niet kan worden gegarandeerd, Nederland ook tegen de terugkeerhubs zal stemmen? Zet de Minister, als deze hubs er zouden komen, in op een gesloten, open of hybride karakter? Welke landen heeft de Minister in gedachte als geschikte landen om de terugkeerhubs te huisvesten?
Antwoord:
Elke vorm van samenwerking dient te passen binnen de daarvoor geldende juridische kaders. Dat betekent onder andere dat de mensenrechten van betrokken migranten geborgd moeten zijn in lijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, andere relevante mensenrechtenverdragen en het toepasselijke Unierecht. Voor de vragen over de vormgeving van dergelijke hubs wordt verwezen naar de beantwoording van gelijkluidende vragen in dit schriftelijk overleg. Er wordt momenteel gewerkt aan een verdere uitwerking van het concept terugkeerhub. Het Kabinet roept ook de EU en andere lidstaten op om dergelijke concepten onder huidige regelgeving te verkennen. Tegelijkertijd zet het kabinet in op herziening van deze Terugkeerrichtlijn, onder andere om daarmee de ruimte voor dit type innovatieve oplossingen te vergroten.
De leden van de SP-fractie hebben specifieke vragen over de discussie omtrent de aanpassing van het begrip «veilig land» die momenteel speelt binnen de Europese Unie. Deze leden zijn van mening dat hier uiterst terughoudend mee moet worden omgegaan, omdat een verkeerde inschatting mensen in levensgevaar kan brengen. De belangrijkste van het oprekken van de voorwaarden is het bandencriterium: de asielzoeker moet een redelijke band hebben met het land waar het naartoe wordt gebracht. Daarnaast willen sommige landen dat asielzoekers die naar een veilig derde land zouden kunnen gaan, automatisch in detentie worden geplaatst, zodat ze niet in Europa in de illegaliteit kunnen verdwijnen in afwachting van hun overdracht. Andere landen zijn daartegen en willen überhaupt niet de discussie over vreemdelingendetentie heropenen. Hoe kijkt deze Minister naar specifiek deze twee discussies, dus de discussie over het bandencriterium en de automatische detentie bij terugkeer? Op welke andere punten wenst de Minister de regels omtrent veilige derde landen aan te passen?
Antwoord:
De inzet van het kabinet bij de herziening van het veilig derde land-concept is erop gericht om de toepassing en effectiviteit van het concept te verbreden. Onderdeel daarvan kan ook zijn het voorkomen dat personen wiens asielverzoek op grond van een veilig-derde-land-alternatief niet-ontvankelijk wordt verklaard met onbestemde bestemming vertrekken. Uw Kamer zal via een BNC-fiche geïnformeerd worden over de kabinetsappreciatie van het voorstel zodra dit door de Commissie gepubliceerd is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad. Deze leden hebben een enkele vraag hierover.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister hecht aan naleving van de Dublin-regels. Eerder nam de Kamer de motie-Diederik van Dijk (Kamerstuk 19 637, nr. 3285) aan die de regering verzocht een kopgroep van gelijkgezinde lidstaten te vormen die strikte handhaving van de Dublin-regels binnen de Europese Unie voorstaat en hierop aan te dringen bij de Europese Commissie. Kan de Minister ingaan op de stappen die zijn gezet sinds het aannemen van deze motie en op welke termijn verwacht de Minister concreet resultaat?
Antwoord:
Het kabinet benadrukt voortdurend het belang van goede naleving van de Dublin-regels. Het vraagt hiervoor in het bijzonder aandacht in het kader van de implementatie van het Asiel- en Migratiepact. De Dublin-regels vormen ook in het nieuwe Pact de basis van ons gemeenschappelijk asielstelsel. Alle lidstaten hebben zich aan dit nieuwe stelsel gecommitteerd. Daarnaast is een aantal waarborgen ingebouwd in de wetgeving om prikkels om Dublin na te leven te verhogen. Zo kunnen lidstaten die systematisch geen Dublinoverdrachten aannemen ook geen aanspraak maken op solidariteit.
Kamerstukken II 2024/45, 21 501-20, nr. 2179.↩︎