Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSBVC van 10 maart 2025 (Kamerstuk 21501-31-775)
Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D09166, datum: 2025-03-06, bijgewerkt: 2025-03-11 16:02, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-31-776).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (VVD)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Antwoorden op vragen commissie over de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSBVC van 10 maart 2025 (Kamerstuk 21501-31-775)
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-776 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.
Onderdeel van zaak 2025Z03976:
- Indiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-03-11 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-03-11 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-04-08 11:00: Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 14 en 15 april 2025 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-04-09 10:00: Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 14 en 15 april 2025 - omgezet in schriftelijk overleg op 8 april 2025 (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 776 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 maart 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 24 februari 2025 over de geannoteerde agenda Formele Raad WSBVC van 10 maart 2025 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 775).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 maart 2025 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en relevante stukken. Deze leden hebben enkele vragen over de inzet en positie van de regering.
Deze leden hebben enkele vragen over de implementatie van de richtlijn toereikende minimumlonen. Deze leden vragen wat voor gevolgen het heeft dat de Eerste Kamer niet overgaat tot stemming over de richtlijn. Ook vragen deze leden of het kabinet nog steeds van mening is dat de richtlijn rechtsgeldig is, tot het Hof anders beslist, en dat de verplichting voor lidstaten geldt dat deze geïmplementeerd moet worden. Tevens vragen zij of het kabinet nog steeds van mening is dat de richtlijn niet interfereert met de nationale bevoegdheid van lidstaten om het minimumloon vast te stellen en of het kabinet daarom nog steeds van mening is dat de bevoegdheidsverdeling wordt gerespecteerd. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de lijn van de Minister wordt als hij wordt bevraagd door zijn Europese collega’s of door de Europese Commissie op dit onderwerp. Daarnaast vragen deze leden wat voor gevolgen er zullen zijn als er een inbreukprocedure wordt gestart tegen Nederland.
Zolang het Hof niet anders beslist is de richtlijn rechtsgeldig en zijn de lidstaten verplicht deze te implementeren. Het kabinet wil ook aan die verplichting voldoen. De Commissie zou, in geval lidstaten niet aan deze verplichting voldoen, kunnen beslissen om een infractieprocedure te starten. Ik kan op het moment geen uitspraken doen over de gevolgen voor Nederland als de Commissie een inbreukprocedure start. Het kabinet heeft de Commissie geïnformeerd over de uitkomsten van de debatten die hierover plaatsvonden in de Eerste Kamer, gedurende twee sessies in januari 2025. Desgevraagd zal ik dit ook toelichten bij vragen van Europese collega’s. In geval van relevante ontwikkelingen zal ik het parlement hierover informeren.
Het kabinet hecht grote waarde aan de bestaande bevoegdheidsverdeling, waarbij alleen de lidstaten bevoegd zijn om de hoogte van het minimumloon vast te stellen en is van mening dat de overeengekomen richtlijn deze verdeling respecteert.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het position paper detachering derdelanders. Deze leden vragen wat tot nu toe het effect is geweest van het paper en of Eurocommissaris Mînzatu heeft aangegeven verdere stappen te ondernemen op dit dossier. Deze leden vragen op welke manier de Minister in de komende maanden opvolging gaat geven aan het paper. Ook vragen deze leden hoe hij de Europese Commissie gaat aansporen om actie te ondernemen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in Kamerstuk 29 861, nr. 155 dat de Minister het traject om steun te vergaren bij andere Europese Unie (EU)-lidstaten om de Europese Commissie te overtuigen van de noodzaak om met een initiatief te komen voor een richtlijn reeds in gang heeft gezet. Deze leden vragen de Minister hoe hij overeenstemming gaat bereiken met alle EU-lidstaten, gezien de bedenkingen van een aantal lidstaten bij de inperking van detachering. De leden vragen of de Minister het kansrijk acht dat er een nieuwe richtlijn wordt gemaakt om detachering beter te reguleren. Ook willen deze leden weten of de Minister ook de mogelijkheid verkent om bestaande richtlijnen te wijzigen, zo ja welke en op welke manier, zo nee waarom niet.
In Europees verband is het position paper detachering van derdelanders een belangrijke eerste stap voor het op de agenda krijgen van de uitdagingen rond oneigenlijke detachering van derdelanders. Eurocommissaris en uitvoerend vicevoorzitter Mînzatu heeft tijdens haar hearing in het Europees Parlement aangegeven dat zij aandacht heeft voor de kwetsbare positie van gedetacheerde derdelanders. Of, wanneer en hoe de Europese Commissie het juridisch kader rond detachering van derdelanders zal verduidelijken is vanwege haar initiatiefrecht aan de Europese Commissie. Indien de Europese Commissie hier opvolging aan geeft is het ook aan de Commissie om te bepalen in welke vorm dat gebeurt, bijvoorbeeld met een nieuwe richtlijn, aanpassing van bestaande richtlijnen of andere instrumenten.
Op dit moment steunen België, Denemarken, Duitsland, Italië, Luxemburg en Letland het position paper. Dat is een brede coalitie van lidstaten, verspreid over de EU. Samen vertegenwoordigen deze lidstaten ruim 40% van de EU-bevolking. In gesprekken met andere Ministers merk ik dat ook andere lidstaten zich met dit onderwerp bezighouden.
Terecht merkt uw fractie op dat het krachtenveld complex is als het gaat om detachering in het kader van het vrij verkeer van diensten, inclusief detachering van derdelanders. Er zijn ook lidstaten die de problematiek niet of niet in dezelfde mate herkennen of die geen voorstander zijn van een eventueel wetgevend initiatief van de Europese Commissie en bij voorkeur alleen inzetten op bijvoorbeeld betere handhaving.
Ik zal me de komende periode samen met andere lidstaten hard blijven maken voor verduidelijking van het juridisch kader voor de detachering van derdelanders langs de lijnen van het position paper. Ik zet mij er sterk voor in door alle gelegenheden te benutten om dit proces, dat mede gezien het complexe krachtenveld een lange adem vergt, verder te beïnvloeden. Daarnaast zet ik mijn inzet voort op bilaterale samenwerking en samenwerking in het kader van de Europese Arbeidsautoriteit.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de papers over de EU-Verordening 883/2004 inzake de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels. Deze leden lezen in het non-paper onder punt 2 dat de regels niet aansluiten op mensen in de transportsector. Deze leden vragen om een verdere uiteenzetting van dit probleem en welke hiaten daarvoor moeten worden opgelost.
Daarnaast vragen deze leden naar de gevolgen van verschillende punten in het non-paper op de vormgeving van regelingen zoals we deze in Nederland kennen. Met betrekking tot punt 10 vragen deze leden welke kindregelingen in Nederland hierdoor anders moeten worden vormgegeven. Met betrekking tot punt 12, 15 en 16 vragen deze leden wat voor gevolgen dit heeft voor de Werkloosheidswet. Met betrekking tot punt 17 vragen deze leden wat voor gevolgen dit heeft voor de regelingen rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Hieronder vindt u de toelichting per specifiek punt.
2. Transportsector
Nederland wil aanwijsregels die goed toepasbaar zijn op het internationale transport en die premieshoppen (zie ook het antwoord op de vragen van de VVD-fractie) zoveel mogelijk tegengaan. De huidige aanwijsregel voor werken in twee of meer lidstaten is complex in de uitvoering: het is vooraf moeilijk vast te stellen waar een substantieel deel van het werk wordt verricht (een noodzakelijk criterium voor de toepassing van deze bepaling). Dit leidt tot situaties waar het verkeerde stelsel wordt toegepast. Nederland wil daarom dat een impactanalyse wordt uitgevoerd om te verkennen of kan worden teruggegaan naar één aanwijsregel voor alle soorten internationaal vervoer of transport (over de weg, door de lucht, over het water of via het spoor), zoals het geval was onder de vorige Verordening 1408/71.1
10. Kindregelingen
Het hoofdstuk over gezinsbijslagen bevat coördinatieregels voor de situatie waarin uit meer lidstaten recht op een gezinsbijslag bestaat. Bijvoorbeeld wanneer twee ouders werken in verschillende lidstaten of wanneer een recht op grond van werken bestaat in een lidstaat en een recht op grond van wonen in een andere lidstaat. Deze coördinatieregels beogen de stelsels van de lidstaten op elkaar af te stemmen, terwijl de nationale regels intact blijven.
Onder de huidige regels heeft het recht van het werkland voorrang. Als de kinderbijslagen uit het woonland hoger zijn dan het werkland, betaalt het woonland een aanvulling.
Nederland stelt voor om te onderzoeken of het woonland van de kinderen exclusief dan wel prioritair bevoegd kan worden gemaakt voor de klassieke kinderbijslagen (regelingen zoals de kinderbijslag en het kindgebonden budget). Dit vereist geen wijziging van de nationale wetgeving, maar uitsluitend een wijziging van de relevante «coördinatieregels» uit Verordening 883/2004.
12., 15. en 16. Werkloosheidshoofdstuk
Het huidige herzieningsvoorstel bevat een uitbreiding van de export van werkloosheidsuitkeringen. De voorgestelde verlenging van de exporttermijn is bedoeld om het zoeken naar werk in een andere lidstaat te vergemakkelijken. De voorstellen die specifiek betrekking hebben op «werklozen die in een andere lidstaat werkten dan waar zij woonden» (hierna: migrerende werknemers) beogen gelijke behandeling te realiseren. Op deze wijze worden namelijk grensarbeiders en andere migrerende werknemers in eenzelfde positie gebracht als werknemers die in hun werkland wonen: premiebetaling in een lidstaat leidt tot een (geëxporteerde) uitkering uit die lidstaat.
Ik ben echter van mening dat de herzieningsvoorstellen onvoldoende rekening houden met één van de kernaspecten van werkloosheidsuitkeringen, namelijk dat de uitkering bedoeld is als een tijdelijke loondervingsuitkering. Het faciliteren van het vinden van nieuw werk is essentieel. In het non-paper stelt Nederland daarom dat het zwaartepunt moet liggen bij de vraag hoe de uitkeringsgerechtigde zo snel mogelijk weer aan het werk komt.
Concreet betekent dit het volgende:
• Nederland heeft een voorkeur voor handhaving van de huidige coördinatieregels op het gebied van de export van WW-uitkeringen. Volgens het huidige «woonlandbeginsel» betaalt de lidstaat waar de betrokkene woont of verblijft de werkloosheidsuitkering, in de veronderstelling dat arbeidsbemiddeling en controle in die lidstaat effectiever zijn. Export van werkloosheidsuitkeringen vindt beperkt plaats, namelijk voor maximaal drie maanden (maatregel 12 non-paper).
• Nederland vindt dat de exportregels moeten worden aangevuld met effectieve afspraken over controle en arbeidsbemiddeling. Gedacht kan worden aan een verplichte melding bij EURES (maatregelen 12 en 13 non-paper).
• Nederland vindt dat de coördinatieregels over de berekening van werkloosheidsuitkeringen moeten worden herzien. Volgens de huidige regels wordt de uitkering van een werkloze met een arbeidsverleden in meerdere lidstaten uitsluitend gebaseerd op de inkomsten in het laatste werkland. Nederland vindt dat de hoogte van de uitkering ook de inkomsten uit andere lidstaten moet weerspiegelen, mits deze binnen de nationale dagloonreferteperiode vallen (maatregel 16 non-paper).
• Indien het huidige voorstel ondanks de Nederlandse inzet op tafel blijft, vindt Nederland dat er een minimale periode van premieafdracht moet zijn voordat het werkland de uitkering hoeft te betalen (affiliatietermijn van minimaal zes maanden, maatregel 14 non-paper) en dat de mogelijkheid om uitkeringen na afloop van de exporttermijn aan te vullen vanuit het woonland moet worden gemaximeerd op de duur van de uitkering uit het werkland (maatregel 15 non-paper).
17. Re-integratie bij ziekte- of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
De huidige Verordening zegt niets over re-integratie bij de export van uitkeringen bij ziekte of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Nederland vindt het belangrijk dat er bepalingen in de Verordening komen die het mogelijk maken dat het orgaan in het woon- of verblijfland, op verzoek van het uitkeringsverstrekkende orgaan, ondersteuning geeft bij de begeleiding naar werk. Het orgaan dat de uitkering betaalt, moet daarnaast altijd de mogelijkheid houden om de uitkeringsgerechtigde zelf naar werk te bemiddelen, bijvoorbeeld door het inschakelen van re-integratiebureaus ter plaatse of door mensen op te roepen als re-integratie in het werkland aan de orde is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van de Europese Commissie voor een gezamenlijke E-declaration voor Detacheringen. Lidstaten kunnen hieraan op vrijwillige basis deelnemen. Deze leden zijn van mening dat Nederland alleen mee zou moeten doen als dit leidt tot minder administratieve lasten voor werkgevers én als hierdoor makkelijker misstanden met arbeidsmigranten kunnen worden tegengegaan. Vindt de Minister dat deze criteria in het huidige voorstel voldoende terugkomen? Aan welke criteria zou het formulier volgens de Minister moeten voldoen om van toegevoegde waarde te zijn voor Nederland? In hoeverre zitten deze criteria al in het huidige voorstel? Is de Minister bereid om het formulier niet te gebruiken indien Nederlandse belangen onvoldoende worden meegenomen? Ook zijn deze leden bezorgd over het feit dat Nederland bij dit voorstel de Europese Commissie alleen kan adviseren over de inhoud van het formulier, waardoor mogelijk cruciale informatie om misstanden bij detachering tegen te gaan niet meer kan worden uitgevraagd. Hoe kijkt de Minister tegen deze zorgen aan?
Het kabinet onderschrijft het belang van het doel van dit vrijwillige initiatief om ongerechtvaardigde administratieve lasten terug te dringen om het vrije verkeer van diensten in de EU te bevorderen. Het kabinet ziet dat een gecentraliseerd systeem voor het melden van grensoverschrijdende detacheringen kan bijdragen aan het vergroten van de eenduidigheid voor bedrijven en het verminderen van administratieve lasten. Het wegnemen van ongerechtvaardigde belemmeringen voor bedrijven is een prioriteit voor dit kabinet. Dit is belangrijk voor het goed functioneren van de interne markt en daarmee essentieel voor een aantrekkelijk ondernemersklimaat, economische groei en brede welvaart in Nederland en de EU. Daarnaast is het wegnemen van regeldruk ten algemene een prioriteit van het kabinet dat integraal naar voren komt in het regeerprogramma. Uit gesprekken met stakeholders komt vaak naar voren dat administratieve lasten bij grensoverschrijdende detacheringen in de EU één van de grootste belemmeringen op de interne markt vormt. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat het voorstel geen afbreuk mag doen aan de bescherming van gedetacheerde werknemers. Het huidige voorstel biedt in de ogen van het kabinet nog onvoldoende waarborgen om de bescherming van gedetacheerde werknemers te waarborgen.
Om de bescherming van gedetacheerde werknemers te waarborgen acht het kabinet, zoals toegelicht in het BNC-fiche, het van belang dat lidstaten alle informatievelden via het standaardformulier kunnen vragen die echt nodig zijn om effectief toezicht te houden, waaronder het uitvoeren van risicoanalyses en het opleggen van boetes. Zoals de leden van de VVD-fractie stellen, kunnen lidstaten de Commissie adviseren over de vormgeving van het standaardformulier, maar dit advies is niet bindend. Wanneer lidstaten besluiten om deel te nemen aan het voorstel is voor deze lidstaten daarom onvoldoende gewaarborgd dat zij de informatie kunnen opvragen die noodzakelijk is voor de nationale toezichtspraktijk. Zoals toegelicht is het fiche zet het kabinet daarom in op het invoeren van de onderzoeksprocedure, i.p.v. de adviesprocedure, bij de vaststelling van het standaardformulier. De onderzoeksprocedure zorgt namelijk voor een sterkere betrokkenheid van de lidstaten, aangezien zij via de Raad voorstellen kunnen doen waarover met gekwalificeerde meerderheid moet worden gestemd.
Daarnaast zet het kabinet erop in dat Nederland de controleplicht voor de dienstontvanger in stand kan houden. De controleplicht is namelijk onmisbaar om de kwaliteit en betrouwbaarheid van de meldingen te waarborgen en om ondermelding door dienstverleners tegen te gaan. Verder is het kabinet van mening dat ook bepaalde categorieën zelfstandigen zich zouden moeten kunnen melden via het meldloket.
Tot slot is het voor het kabinet belangrijk dat de gegevens uit het Interne Markt Informatiesysteem (IMI) gebruikt kunnen worden voor effectief toezicht. Het kabinet pleit er daarom tijdens de onderhandelingen in Brussel voor dat in het voorstel gewaarborgd wordt dat technische knelpunten in IMI tijdig worden opgelost.
Het kabinet zet zich in de onderhandelingen in Brussel in om de Nederlandse inzet te realiseren. Deze onderhandelingen lopen nog, ik zal de Kamer nader informeren als meer duidelijkheid bestaat over het resultaat van de onderhandelingen. Voor het kabinet is het een harde randvoorwaarde dat het uiteindelijke voorstel voldoende waarborgen bevat voor de bescherming van gedetacheerde werknemers.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Poolse voorzitterschap voornemens is om de herziening van Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidssystemen in de komende weken in het Coreper-overleg te bespreken. In het kader hiervan heeft de Minister een non-paper opgesteld met de Nederlandse inzet. Deze leden zijn van mening dat een herziening van Verordening 883/2024 een unieke kans is om op Europees niveau misbruik van A1-constructies bij doordetachering tegen te gaan. Is de Minister het hiermee eens? Is de Minister bereid om tijdens de WSB-raad nogmaals expliciet aandacht te vragen voor het aanpakken van misstanden bij doordetachering? Deze leden vrezen tenslotte dat een herziening van één van de meest complexe Europese verordeningen jaren in beslag gaat nemen. Is de Minister bereid om in de tussentijd samen met welwillende lidstaten al op andere manieren misbruik van doordetachering aan te pakken?
Er is geen specifieke richtlijn die ziet op de voorwaarden die van toepassing zijn op de detachering van derdelanders. Deze voorwaarden zijn afkomstig uit de jurisprudentie van het EU Hof van Justitie en de handhavings- en detacheringsrichtlijn. Dit juridisch kader wordt door lidstaten verschillend geïnterpreteerd en toegepast. In de praktijk kan er sprake zijn van oneigenlijke detachering of schijnconstructies, bijvoorbeeld als een derdelander werknemer niet heeft gewerkt in de lidstaat van waaruit deze naar Nederland wordt gedetacheerd. Of wanneer de dienstverrichtende werkgever enkel een postbusonderneming blijkt te zijn. Daarom zet ik in Europees verband ook in op verduidelijking en concretisering van het juridisch kader voor de detachering van derdelanders langs de lijnen zoals geschetst in het position paper over detachering van derdelanders.
Bij detachering van zowel EU-burgers als derdelanders, kan tevens een kostenvoordeel zitten op het terrein van de sociale zekerheid. Met verordening 883 kan de verschillende interpretatie van de jurisprudentie niet worden opgelost, maar de verordening kan wel helpen bij het tegengaan van oneigenlijke detachering door oneigenlijke loonkostenvoordelen zoveel mogelijk te voorkomen. Bij detachering binnen de EU kan de socialezekerheidswetgeving van de zendende lidstaat van toepassing blijven (zie Verordening 883/2004). Dit geldt ook voor derdelanders, wanneer sprake is van een grensoverschrijdende situatie en van legaal verblijf in de betrokken EU-lidstaten. In andere nationale socialezekerheidsstelsels kunnen de premies lager zijn, waardoor detachering een premievoordeel kan opleveren. Als deze regels rond detachering misbruikt worden om premievoordelen te behalen, dan spreken we van premieshoppen. Hier vraag ik aandacht voor in het non-paper over de modernisering van de sociale zekerheidscoördinatie.
Er zijn een aantal voorwaarden2 waaraan voldaan moet zijn om als werknemer onder het socialezekerheidsstelsel van de zendende lidstaat te blijven vallen. Een uitvoeringsinstantie van de zendende lidstaat toetst of aan deze voorwaarden is voldaan. Zij geven een A1-verklaring af als dit het geval is. De A1-verklaring is een document waarmee je binnen de EU kan bewijzen onder welk socialezekerheidsstelsel je valt. Voor derdelanders is de detacheringsvoorwaarde over voorafgaande onderwerping aan het stelsel van de uitzendende lidstaat extra relevant. Deze voorwaarde betekent dat een derdelander onderworpen moet zijn aan het socialezekerheidsstelsel van een andere lidstaat voordat de detachering plaatsvindt.
De herziening van de verordening omvat een aantal wijzigingen die premieshoppen beogen tegen te gaan en die Nederland ondersteunt. Belangrijkste voorbeeld is de codificatie en verlenging van de voorafgaande onderwerping aan de socialezekerheidswetgeving in de zendende lidstaat gedurende drie maanden, voordat iemand bij detachering verzekerd mag blijven in de zendende lidstaat. Een ander voorbeeld van een wijziging die Nederland steunt, is de wijziging van de bepaling die ziet op herstel van de toepasselijke wetgeving met terugwerkende kracht. Naast invoering van deze maatregelen pleit Nederland voor onderzoek naar andere maatregelen. Ook ondersteunt Nederland de activiteiten in het kader van de ELA die zouden kunnen leiden tot betere A1-verklaringen, zoals het lopende onderzoek naar hoe landen de detacheringsvoorwaarden controleren bij een aanvraag, met als doel om zo een aantal best practices te kunnen identificeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de (geannoteerde) agenda voor de Formele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 10 maart 2025. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister middels een position paper over de detachering van derdelanders samen met België, Duitsland, Denemarken, Italië, Letland en Luxemburg de Europese Commissie oproept om het juridisch kader voor de detachering van derdelanders te verduidelijken, bijvoorbeeld via een richtlijn. Deze leden vragen de Minister of hij een indicatie kan geven van de Europese verhoudingen (buiten de genoemde landen) betreffende een wetgevend initiatief om mistanden bij de detachering van derdelanders beter te kunnen bestrijden. Zijn er lidstaten die zich verzetten tegen verdere regulering, en overweegt de Minister om bilaterale afspraken met buurlanden te maken over gezamenlijke inspecties en gegevensuitwisseling zolang Europese harmonisatie uitblijft?
Op dit moment steunen België, Denemarken, Duitsland, Italië, Luxemburg en Letland het position paper. Dat is een brede coalitie van lidstaten, verspreid over de EU. Samen vertegenwoordigen deze lidstaten ruim 40% van de EU-bevolking. In gesprekken met andere Ministers merk ik dat ook andere lidstaten zich met dit onderwerp bezighouden. Tegelijkertijd is, ook in meer algemene zin, het krachtenveld complex als het gaat om detachering in het kader van het vrij verkeer van diensten, inclusief detachering van derdelanders. Er zijn ook lidstaten die de problematiek niet of niet in dezelfde mate herkennen of die geen voorstander zijn van een eventueel wetgevend initiatief van de Europese Commissie en bij voorkeur alleen inzetten op bijvoorbeeld betere handhaving.
Zoals aangegeven in het position paper blijft ook samenwerking in het kader van de Europese Arbeidsautoriteit van belang als het gaat om grensoverschrijdende gezamenlijke inspecties en gegevensuitwisseling. Naast mijn inzet op EU-niveau blijf ik ook bilateraal met andere lidstaten in gesprek. Voor het verkrijgen van duidelijkheid over de voorwaarden waaronder detachering plaats kan vinden, bieden bilaterale afspraken echter geen uitkomst aangezien de voorwaarden volgen uit jurisprudentie over EU-regels. Daarom dient deze duidelijkheid ook op EU-niveau verschaft te worden, juist ook om verschillende interpretaties te voorkomen.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister daarnaast vooruitlopend op de verkenning van stappen die op nationaal niveau en in de Europese context kunnen worden gezet om de oneigenlijke detachering van derdelanders via EU-lidstaten tegen te gaan al een richting aan te geven van welke concrete vervolgstappen hij op basis van dit position paper voornemens is te zetten.
In Europees verband is het position paper een belangrijke eerste stap voor het op de agenda krijgen van de uitdagingen rond detachering van derdelanders. Of, wanneer en hoe de Europese Commissie het juridisch kader rond detachering van derdelanders zal verduidelijken, is aan de Europese Commissie. Ik zal me hier de komende periode samen met andere lidstaten hard voor blijven maken en diverse gelegenheden benutten om dit proces, dat mede gezien het complexe krachtenveld een lange adem vergt, verder te beïnvloeden.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister tenslotte hoeveel derdelanders er momenteel in Nederland werken via detachering. En in hoeverre heeft de Minister zicht op de mate waarin deze groep kwetsbaar is voor misbruik, zoals onderbetaling, slechte huisvesting of fraude met socialezekerheidsrechten?
In 2024 werden er 27.304 gedetacheerde derdelanders gemeld in het meldloket. Dit zijn werknemers die ten minste één dag in Nederland gewerkt hebben op basis van detachering. Bij deze cijfers past de kanttekening dat er sprake kan zijn van ondermelding, en dat de cijfers gebaseerd zijn op gegevens aangeleverd door de werkgever. De Europese Arbeidsautoriteit (ELA) en de Adviesraad Migratie hebben rapporten gepubliceerd waaruit blijkt dat deze groep zeer kwetsbaar is voor misbruik.3
De leden van de NSC-fractie lezen in het non-paper herziening Verordening 883/2004 coördinatie van sociale zekerheid dat Nederland de Europese Commissie oproept om een nieuw herzieningsvoorstel in te dienen dat leidt tot de gewenste modernisering. Deze leden vragen de Minister hoe kansrijk hij de oproep uit het non-paper acht in het licht dat Polen nu een halfjaar de rol heeft van voorzitter van de Raad, en dat Eurocommissaris Mînzatu recent tijdens een hearing in de commissie SZW van het Europees Parlement haar vertrouwen heeft uitgesproken dat er onder het Poolse voorzitterschap een akkoord zal worden bereikt op het herzieningsvoorstel. Kan de Minister daarnaast ook de mogelijke gevolgen voor Nederland schetsen van een akkoord op het huidige herzieningsvoorstel?
Krachtenveld non-paper coördinatie sociale zekerheid
De positie van Nederland is al langere tijd gericht op de intrekking van het huidige herzieningsvoorstel en het formuleren van een nieuw voorstel. Het doel van het non-paper is om deze inzet te concretiseren en de oproep te versterken. Het non-paper laat zien dat Nederland constructieve ideeën heeft over de toekomst van de coördinatie van sociale zekerheid.
Hoewel enkele gelijkgestemde lidstaten het non-paper steunen, geven een groot aantal lidstaten aan welwillend te zijn om toch te verkennen of er een akkoord mogelijk is. Het Poolse Voorzitterschap heeft aangegeven het dossier te zullen agenderen in Coreper voor een oriënterende bespreking, dat is tot op heden nog niet gebeurd.
Het is, gelet op het voorgaande, onzeker of ideeën uit het non-paper overgenomen worden in de lopende herziening.
Impact huidig herzieningsvoorstel
Het voorstel bevat wijzigingen op het gebied van zes onderdelen van de verordening:
1) Werkloosheidsuitkeringen;
2) Toepasselijke wetgeving (o.a. A1-verklaringen);
3) Gezinsbijslagen/ouderschapsuitkeringen;
4) Diverse wijzigingen;
5) Langdurige zorg;
6) Codificatie van jurisprudentie van het Hof van Justitie uitkeringen voor «niet-actieven».
Ik schets hieronder kort de belangrijkste wijzigingen uit die hoofdstukken. Daarbij teken ik aan dat de onderhandelingen over een aantal onderdelen in het hoofdstuk werkloosheid en toepasselijke wetgeving nog lopen en de tekst dus nog niet vaststaat. Op dit moment ligt er geen concrete tekst op tafel. Het antwoord is gebaseerd op teksten van voorgaande Voorzitterschappen.
1. Werkloosheidsuitkeringen
Het coördinatiesysteem van werkloosheidsuitkeringen verandert.
a. Verlenging exporttermijn
Export van WW-uitkeringen is op dit moment beperkt mogelijk: een WW-gerechtigde moet in Nederland verblijven. De WW-gerechtigde mag maximaal drie maanden met behoud van uitkering in een andere EU-lidstaat naar werk zoeken. In de voorliggende voorstellen gaat deze exporttermijn gaat naar zes maanden. Er wordt nog onderhandeld over een gedifferentieerde exporttermijn voor werklozen die in een andere lidstaat woonden dan waar zij werkten («migrerende werknemers») en 24 maanden in het werkland hebben gewerkt.
b. Verlegging verantwoordelijkheid naar werkland voor werklozen die in een andere lidstaat woonden dan waar zij werkten («migrerende werknemers»)
Voor migrerende werknemers, zoals grensarbeiders of seizoenarbeiders, gelden bijzondere regels. Grensarbeiders ontvangen nu bijvoorbeeld een werkloosheidsuitkering uit het woonland. Het werkland betaalt een gemaximeerde vergoeding. Op basis van het herzieningsvoorstel wordt het voormalig werkland verantwoordelijk voor de betaling van de werkloosheidsuitkering voor alle migrerende werknemers. Wel moet de werkloze een minimumperiode in het werkland hebben gewerkt, voordat het werkland bevoegd wordt voor de betaling van de werkloosheidsuitkering (affiliatietermijn). Over de duur van de affiliatietermijn wordt nog onderhandeld. Deze varieerde de afgelopen jaren tussen de drie en zes maanden. Deze systeemwijziging gaat gepaard met een nieuwe vorm van export. Het wordt voor migrerende werknemers voortaan mogelijk om vanuit het woonland in het werkland naar werk te zoeken. Hier is geen maximale exporttermijn aan verbonden. De regels van het werkland zoals sollicitatieverplichtingen zijn in dit geval van toepassing.
2. Toepasselijke wetgeving
De herziening bevat een aantal wijzigingen die premieshoppen beogen tegen te gaan. Belangrijkste voorbeeld is de codificatie en verlenging van de eis van voorafgaande onderwerping aan de socialezekerheidswetgeving in de zendende lidstaat gedurende drie maanden, voordat iemand bij detachering verzekerd mag blijven in de zendende lidstaat. Nederland is voorstander van deze aanpassing. Een ander voorbeeld van een wijziging die Nederland steunt, is de wijziging van de bepaling die ziet op herstel van de toepasselijke wetgeving met terugwerkende kracht.
Over een aantal onderdelen wordt nog onderhandeld. Zo heeft het Europees Parlement voorgesteld om een systeem van «voorafgaande notificatie» bij detachering in te stellen, zodat de ontvangende lidstaat beter kan handhaven.
3. Overige wijzigingen
In de overige hoofdstukken zijn afspraken vastgelegd over onder meer nieuwe anticumulatieregels voor ouderschapsuitkeringen. Ouderschapsuitkeringen worden voortaan behandeld als een individueel recht. Deze regels pakken eerlijker uit voor de burger. Ook bevat het pakket afspraken over gegevensuitwisseling bij de export van uitkeringen. Deze afspraken beogen «bulk-gegevensuitwisseling» te vergemakkelijken en Nederland steunt deze afspraken.
Tot slot komt er een hoofdstuk over langdurige zorg. De Wet langdurige zorg (Wlz) valt nu al onder de verordening, maar er wordt met de toevoeging van dit nieuwe hoofdstuk een onderscheid gemaakt tussen «cure» en «care». Bij een eventueel akkoord wordt dit element later door de Europese Commissie en de lidstaten gezamenlijk nader uitgewerkt. Daartoe zal er een lijst worden opgesteld om vast te stellen wat onder de definitie van langdurige zorg gaat vallen en wat niet.
Bij de overgang van Verordening 1408/71 naar Verordening 883/2004 is de regel voor internationaal transport of vervoer komen te vervallen. Situaties van internationaal transport/vervoer worden nu gedekt door de aanwijsregel voor werken in twee of meer lidstaten. Er is inmiddels een sectorspecifieke aanwijsregel voor de luchtvaartsector ingevoerd. Sectorspecifieke aanwijsregels bemoeilijken echter de uitvoering.↩︎
De werknemer verricht werkzaamheden als werknemer en is onderworpen aan de wetgeving van de uitzendende staat; De werknemer wordt uitgezonden om voor rekening van zijn werkgever te werken; De werkgever verricht normaliter (substantiële) werkzaamheden in de zendende staat; De detachering is voor maximaal 24 maanden; De werknemers wordt niet uitgezonden om een andere te vervangen.↩︎
1) Final Report ELA/2022/RS/027/ELA.306–2021/TITLE 3/2.2 February 2023. Report on the cooperation practices, possibilities and challenges between Member States – specifically in relation to the posting of third-country nationals. 2) Adviesraad Migratie (2024). Adviesrapport: «Geen derderangsburgers. De risico’s voor gedetacheerde arbeidsmigranten en de Nederlandse samenleving.↩︎