[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de vijfde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden (Kamerstuk 31293-775)

Primair Onderwijs

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D09336, datum: 2025-03-06, bijgewerkt: 2025-03-12 09:12, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31293-784).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -784 Primair Onderwijs.

Onderdeel van zaak 2025Z04093:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

31 293 Primair Onderwijs

Nr. 784 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 maart 2025

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 4 december 2024 inzake de vijfde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden (Kamerstuk 31 293, nr. 775).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 maart 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Bromet

Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic

Vragen en antwoorden

1

Herkent u het signaal dat steeds meer scholen problemen ervaren door de regel in het resultatenmodel van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) voor het voortgezet onderwijs dat een havoleerling die overgaat naar het derde leerjaar en daarna naar een mbo-4 opleiding gaat in negatieve zin als afstromer geldt? Hoe past dit bij de inzet om te streven naar de passende opleiding voor de leerling? Gaat de inspectie deze regel heroverwegen?

Het klopt dat doorstroom vanuit 3 havo naar een mbo-opleiding telt als niet-succesvolle overgang voor het onderwijsresultatenmodel. De reden hiervoor is dat een havo-leerling zonder diploma de havo verlaat. Op zichzelf hoeft dat geen probleem te zijn, als een leerling een startkwalificatie behaalt in het mbo. We zien echter dat overgestapte havo-leerlingen relatief vaak uitvallen in het mbo en dan geen startkwalificatie hebben.

Het model kent daarbij wel waarborgen, zodat een school niet direct negatief scoort op onderwijsresultaten. Zo bestaat het resultatenmodel uit vier indicatoren, waarvan er één onder de norm mag zijn om als school toch het oordeel voldoende te krijgen voor de onderwijsresultaten. Bovendien is er altijd het oordeel van de inspecteur om indien nodig de discretionaire bevoegdheid in te zetten.

De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) werkt momenteel aan een herziening van het onderwijsresultatenmodel, als onderdeel van het nieuwe onderzoekskader in 2027. Daarin wordt bezien of wijzigingen noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld als op onderdelen het model zou leiden tot perverse prikkels voor scholen die niet in het belang zijn van de leerling. De doorstroom havo-mbo wordt hierbij ook bezien, mede in het licht van de motie Kwint (SP).1 Deze motie verzoekt de regering de mogelijkheden te verkennen om scholen niet langer af te rekenen op zittenblijvers en op- en afstroom van leerlingen. Uw Kamer wordt hierover in het voorjaar van 2026 geïnformeerd.

2

Waar richt het kwantitatieve onderzoek naar de trendbreuk in de onderwijsprestaties zich op en welke kwantificeerbare waarden meet het onderzoek?

Het doel van het kwantitatieve onderzoek naar de trendbreuk in onderwijsprestaties, dat wordt uitgevoerd door het CPB, is om te meten of leerlingen op scholen die de subsidie Verbetering basisvaardigheden 2025 hebben ontvangen sindsdien beter zijn gaan presteren. Middels een haalbaarheidsstudie heeft het CPB onlangs aangetoond dat er voldoende gegevens beschikbaar zijn om de effecten van de subsidie op leerprestaties voor taal en rekenen-wiskunde kwantitatief te onderzoeken.

In het primair onderwijs (hierna: po) wordt dit voor leerlingen uit groep 3 tot en met 7 gedaan aan de hand van gegevens uit het leerlingvolgsysteem (LVS). In het LVS worden voor deze groepen toetsscores bijgehouden voor rekenen, lezen en spelling. Voor groep 8 wordt gekeken naar de referentieniveaus die leerlingen volgens de doorstroomtoets behalen voor taal en rekenen-wiskunde. Hierbij wordt zowel gekeken naar het aandeel leerlingen dat het fundamentele niveau (1F) haalt als naar het aandeel leerlingen dat het streefniveau (taal: 2F, rekenen-wiskunde: 1S) haalt. Tot slot wordt onderzocht hoeveel leerlingen er in het po blijven zitten.

In het voortgezet onderwijs (hierna: vo) wordt het effect van de subsidie op de leerprestaties onderzocht aan de hand van de cijfers die leerlingen halen voor het centraal eindexamen. Hierbij wordt zowel gekeken naar het gemiddelde eindexamencijfer voor alle vakken bij elkaar, als naar de individuele examencijfers voor de vakken Nederlands, wiskunde en maatschappijleer. Daarnaast wordt onderzocht hoe vaak leerlingen blijven zitten of naar een ander onderwijsniveau op- of afstromen, en wordt het vo-niveau waarop leerlingen in leerjaar 3 onderwijs volgen vergeleken met het vo-advies dat zij kregen in groep 8.

De Kamer wordt in het najaar van 2025 over de uitkomsten hiervan geïnformeerd.

3

Om hoeveel prioriteitscholen gaat het die in aanmerking komen voor een aparte regeling?

In de subsidieregeling Verbetering basisvaardigheden 2025 voor prioriteitsscholen komen in het eerste aanvraagtijdvak 70 scholen in aanmerking. Het aantal prioriteitsscholen dat voor het tweede aanvraagtijdvak in aanmerking komt, is afhankelijk van het oordeel van de inspectie op 1 augustus 2025. Het subsidieplafond is zo gekozen dat in principe alle onvoldoende en zeer zwakke scholen in aanmerking komen. Om ook in 2026 prioriteitsscholen, die eerder nog geen subsidie hebben ontvangen, ondersteuning te bieden, wordt begin 2026 een aanvullend tijdvak opengesteld.

4

Klopt het beeld dat geschetst wordt dat het ontwikkelen van de basisvaardigheden lezen, schrijven en rekenen op dit moment nauwelijks geïntegreerd is in vakken als geschiedenis en economie?

De integratie van lezen, schrijven en rekenen in andere leergebieden met het expliciete doel deze vaardigheden verder te ontwikkelen gebeurt nog incidenteel in het vo.2 In het po zien we steeds vaker dat leraren de context van een leergebied bewust benutten om betekenisvol onderwijs te geven in lezen, schrijven en rekenen.3 In het vo hebben we echter te maken met verschillende vakdocenten met elk hun eigen expertise in plaats van met één leraar. Daardoor is het complex om tot afstemming te komen over de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de school om de basisvaardigheden te verbeteren.

Om ervoor te zorgen dat lezen, schrijven en rekenen een solide plek krijgen in alle leergebieden in zowel het po als het vo, wordt focus aangebracht in het curriculum. Er komen minder kerndoelen en de centrale rol van lezen, schrijven en rekenen wordt wettelijk geborgd. Ook is het van belang om leraren goed toe te rusten om lezen, schrijven en rekenen te integreren in andere leergebieden. Daarom ligt bij de implementatie van de kerndoelen de nadruk op het curriculumbewustzijn van leraren. Het doel is om leraren bewust bekwaam te maken om het curriculum te overzien en keuzes te maken voor de integratie van lezen, schrijven en rekenen in andere leergebieden die passen bij de visie en de leerlingpopulatie van de school. In het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs wordt opgenomen hoe deze ondersteuning eruit ziet.

5

Gaat het herziene curriculum dat voor de zomer van 2025 zal verschijnen ook meteen in per het nieuwe schooljaar 2025–2026?

Scholen worden gestimuleerd om direct aan de slag te gaan met de nieuwe kerndoelen, vanaf het moment dat deze worden opgeleverd. Het gehele vernieuwde curriculum zal daarbij nog niet volgend schooljaar ingaan. Ten eerste moeten de kerndoelen nog vastgelegd worden in wet- en regelgeving en ten tweede moeten scholen de tijd krijgen om hun onderwijsaanbod te vernieuwen.

Scholen worden wel gestimuleerd om alvast aan de slag te gaan, zodat het actuele onderwijsaanbod de klas zo snel mogelijk bereikt. Op basis van de verwachte impact van de vernieuwingen zal worden besloten per wanneer alle scholen aan de nieuwe kerndoelen moeten voldoen. Uw Kamer wordt hier voor de zomer van 2025 over geïnformeerd.

6

Waarin precies zien de deelnemende scholen de vooruitgang in de basisvaardigheden waar ze melding van maken?

Uit het implementatieonderzoek blijkt dat een groot deel van de scholen duidelijk vooruitgang ziet in de prestaties van hun leerlingen bij taal en rekenen-wiskunde. Daarnaast blijkt dat de subsidieregeling op heel veel scholen ook een breder effect heeft gehad binnen de school. Nagenoeg alle scholen zien een positief effect van de subsidieregeling op de expertise binnen de school op het gebied van taal en/of rekenen-wiskunde. Daarnaast is er bij een meerderheid van de scholen sprake van een positieve invloed op de professionaliteit van het team, onderlinge afstemming en samenwerking, functiedifferentiatie binnen het schoolteam en de mate waarin evidence-informed wordt gewerkt.

7

Hoe dragen de subsidiegelden bij aan het vergroten van de slagkracht van het personeel?

Implementatie van nieuwe werkwijzen gaat vaak samen met scholing van leerkrachten, met het inzetten van nieuwe materialen en met het zorgvuldig uitproberen en bijstellen van de werkwijze in de klas. Scholen zetten de subsidie in om de tijd en middelen die hiervoor nodig zijn te financieren. Zo wordt er bijvoorbeeld tijdelijk een traject ingezet van coaching-on-the-job of het samen voorbereiden en nabespreken van lessen. Vanuit het Masterplan stimuleren we dat scholen inzetten op een zorgvuldige implementatie en borging van evidence-informed activiteiten die zijn opgezet met de subsidiegelden, omdat ze daarmee een duurzaam effect bereiken.

8

Wat wordt bedoeld met de zin «verder zetten scholen in op extra uren voor het bestaande personeel»?

Met extra uren voor het bestaande personeel wordt extra uren voor het zittend personeel bedoeld. Met de extra uren kunnen scholen het bestaande personeel formatief vrijspelen, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en door kunnen groeien. Zo kan een onderwijsprofessional op een school zich specialiseren in de rol van een leescoördinator, rekencoördinator of beeldcoach voor startende leraren in de school. Door bewust het bestaande personeel de ruimte te bieden om schoolbrede taken uit te voeren, wordt de opgedane kennis en kunde ingezet ten behoeven van de school en de teamprofessionalisering. Daarnaast bevordert een sterk en gevarieerd schoolteam de onderwijskwaliteit. Uit het implementatieonderzoek blijkt dat het geld van de subsidie door scholen vaak is ingezet op de extra inzet van bestaand personeel en uitbreiding van de werktijd. Het is tevens de post waar het grootste deel van het subsidiegeld naartoe gaat.

9

Waarom zijn er extra middelen nodig om extra uren vrij te maken voor taal, rekenen en wiskunde voor onderwijspersoneel?

Extra uren van personeel voor taal en rekenen-wiskunde zijn nodig voor het professionaliseren en bijscholen van leerkrachten en het samen werken aan onderwijsverbetering. Zo zijn er diverse professionaliseringstrajecten voor leerkrachten en docenten zoals training, coaching en videoconsultatie. Daarnaast werken leraren en docenten aan onderwijsverbetering door bijvoorbeeld gezamenlijk expertise en materialen te ontwikkelen, door het vakonderwijs in het vo taalgericht aan te bieden of door het rekenonderwijs in het vo vakoverstijgend te implementeren.

10

Hoe helpen de subsidiegelden scholen de deskundigheid van hun personeel te vergroten?

Dat gebeurt onder andere door interne experts op te leiden die de rol van rekencoördinator of taalcoördinator in het team vervullen of door het scholen van het team ten behoeve van de implementatie van een nieuwe aanpak in de klas. Het is aan de school om te bepalen op welk gebied en op welke manier gewerkt wordt aan de deskundigheid van het team. Deskundigheidsbevordering is één van de meest gekozen maatregelen.

11

Welke criteria hanteren scholen bij de aanschaf van nieuwe leermiddelen voor taal, rekenen en wiskunde als ze besluiten de subsidie voor dit specifieke doeleinde in te zetten?

Vanuit het Masterplan sturen wij aan op evidence-informed werken. Dat betekent dat de school een gedegen probleemanalyse maakt en kennis uit onderzoek en de praktijk wordt benut voordat gekozen wordt voor een bepaalde aanpak of methode. De onderwijscoördinatoren van het Masterplan ondersteunen scholen bij de vraagarticulatie zodat zij beter in staat zijn om een gefundeerde keuze maken. Om scholen hierin op korte termijn nog beter te helpen, heb ik het voornemen om een kwaliteitskader voor leermiddelen te ontwikkelen4.

12

Houden scholen in het borgen dat de met de subsidie mogelijk gemaakte activiteiten ook zullen voortduren na de subsidieperiode rekening met extra structurele financiering?

Om scholen op de lange termijn duidelijkheid te bieden, is bewust begin 2024 al gecommuniceerd welk bedrag scholen extra zullen krijgen via de gerichte bekostiging voor de basisvaardigheden. Vanaf 2027 krijgen scholen dan ook € 182 per leerling via de gerichte bekostiging. Dit zorgt ervoor dat scholen makkelijker duurzame investeringen doen.

Uit het implementatieonderzoek blijkt ook dat scholen zich inzetten om de opbrengsten van de subsidieperiode duurzaam te borgen en een plaats te geven in de reguliere werkwijze. Zo geeft zo’n 95 procent van de scholen dat deelnam aan het implementatieonderzoek aan dat een deel van de interventies uit de subsidieperiode een onderdeel wordt van de reguliere manier van werken. Ook is er door circa 80 procent van de scholen ingezet op scholing van het onderwijspersoneel en is aldus gewerkt aan de duurzame verbetering van de onderwijskwaliteit. De scholen die nog niet al het subsidiegeld hebben uitgegeven, zetten de resterende middelen vrijwel geheel in om te blijven werken aan de verbetering van de basisvaardigheden en de onderwijskwaliteit.

13

Is de duidelijke voortgang die scholen merken in de basisvaardigheden op rekenen-wiskunde meetbaar terug te zien in de behaalde resultaten in toetsen en examens?

De vooruitgang waarover in de vijfde voortgangsbrief gerapporteerd is, heeft betrekking op de 650 scholen die met de subsidie in 2022 van start zijn gegaan. Of en in hoeverre op deze groep scholen ook sprake is van een meetbare vooruitgang en betere prestaties op de toetsen is nog niet bekend. Het CPB onderzoekt dat momenteel en uw Kamer wordt daar in het najaar van 2025 over geïnformeerd. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2. Uit de enquête onder schoolleiders blijkt wel dat toetsing voor scholen de belangrijkste bron is om de vordering van leerlingen op het vlak van rekenen-wiskunde te volgen.

14

Hoeveel bedraagt het restant van het budget voor de subsidieregeling Verbetering basisvaardigheden dat nog over is en dus nog beschikbaar is voor het kleine deel van de scholen dat nog geen subsidie heeft ontvangen om de basisvaardigheden voor hun leerlingen te verbeteren?

Met de subsidieregeling verbetering basisvaardigheden voor 2025 zetten we erop in dat 35 procent van de scholen in aanmerking komt voor subsidie. Met de vier tranches van deze subsidie is dan in totaal 95 procent van de scholen bereikt. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 28.854.486 voor prioriteitsscholen en op € 493.109.515 voor overige scholen.

15

Gaan resterende subsidiegelden bedoeld voor de subsidieregeling Verbetering basisvaardigheden met eenzelfde vast bedrag per leerling worden ingezet op een aantal scholen die niet eerder in aanmerking kwam voor deze subsidies of wordt het nog beschikbare budget verdeeld over àlle scholen die niet eerder deze subsidie kregen, zodat deze in aanmerking komen voor een lager subsidiebedrag per school?

De regeling voor overige scholen, waarmee het meeste geld gemoeid was, werd tot nog toe steeds uitgeput. We gaan er vanuit dat dat in 2025 ook weer het geval is. Het bedrag per leerling is in 2025 wel wat lager om het bereik van deze subsidietranche te vergroten en te zorgen dat in totaliteit 95% van de scholen bediend is met de verschillende openstellingen van de subsidieregeling. Alleen scholen die niet eerder subsidie hebben gekregen, komen in 2025 nog in aanmerking. Voor de subsidieregelingen voor de prioriteitsscholen in 2023, 2024 en 2025 geldt dat wanneer er uit het eerste aanvraagtijdvak middelen resteren, deze worden ingezet voor het tweede aanvraagtijdvak van de subsidieregeling voor prioriteitsscholen.

16

Waaraan geven de schoolleiders van scholen die niet eerder de subsidie voor verbetering van de vaardigheden ontvingen, zelf de voorkeur: € 1.000,– per leerling voor een aantal van deze scholen, zoals alle scholen waarbij de subsidie is toegekend, hebben ontvangen, òf een subsidie van ongeveer € 300 per leerling voor àlle scholen die in het kader van de subsidieregeling nog niets hebben ontvangen?

Bij het uitwerken van de subsidieregeling verbetering basisvaardigheden 2025 is gesproken met vertegenwoordigers van de PO-Raad en VO-raad. In deze gesprekken is de voorkeur uitgesproken dat een zo groot mogelijke groep scholen subsidie ontvangt voor het verbeteren van de basisvaardigheden. In de subsidieregeling voor 2025 is het bedrag per leerling naar € 615 per leerling (over twee jaar) bijgesteld voor een zo groot mogelijk bereik onder de resterende scholen. In eerdere jaren ging het om € 1.000 euro per leerling (over twee jaar).

17

Kunt u zeggen welk deel van de subsidie ten behoeve van het Masterplan basisvaardigheden gaat naar externe partijen?

Uit het implementatieonderzoek blijkt dat in het po 57 procent van de scholen geld heeft besteed aan publieke externe partijen, en 80 procent aan private externe partijen. In het vo heeft 64 procent van de scholen geld besteed aan publieke externe partijen, en 83 procent aan private externe partijen.

Welk deel van het budget door scholen precies is besteed aan de inhuur van externe partijen, is onbekend. Hier is wel naar gevraagd, maar de onderzoekers achten de uitkomst niet betrouwbaar en vermoeden dat een groot deel van de scholen deze vraag verkeerd heeft geïnterpreteerd. In de eindmeting van de tweede tranche, die na de zomer van 2025 zal plaatsvinden, zal de vraag duidelijker geformuleerd worden en zal uw Kamer over de resultaten hiervan worden geïnformeerd.

18

Op wat voor manieren zorgen scholen ervoor dat de activiteiten duurzaam worden geborgd na afloop van de subsidieperiode?

Scholen investeren tijdens de subsidieperiode onder andere in de scholing van personeel, de aanschaf van leermiddelen en het creëren van tijd en ruimte voor de implementatie van nieuwe werkwijzen. Ook investeren scholen in het inrichten van een goede kwaliteitscyclus en het inrichten van systemen voor toetsing en evaluatie. Dit type investeringen draagt bij aan de borging van de ingezette interventies en een aanpak van duurzame onderwijsverbetering in de toekomst. Ook zien we een verbetering van de kwaliteitscultuur op scholen, waarbij het vanzelfsprekend is om goed onderbouwde en evidence-informed keuzes maken en samen te leren en te ontwikkelen.

19

Zijn er ook scholen die aangeven dat ze zonder de subsidie de activiteiten niet duurzaam kunnen borgen, omdat ze bijvoorbeeld extra ondersteund personeel moeten ontslaan?

In het implementatieonderzoek is hier niet specifiek naar gevraagd. De onderwijscoördinatoren zien op de scholen waar zij komen dat scholen zich over het algemeen realiseren dat het gaat om een tijdelijke impuls en daar ook op anticiperen. Uit het implementatieonderzoek blijkt dat scholen in de eerste plaats hebben geïnvesteerd in het bestaande team. Het gaat dan om extra uren voor het eigen personeel en om deskundigheidsbevordering. Duurzame borging is voor alle scholen een aandachtspunt. Het overgrote deel van de scholen geeft aan dat een deel van de activiteiten onderdeel zal worden van de reguliere manier van werken.

20

Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel voor gerichte bekostiging verwachten?

Het streven is het wetsvoorstel na het zomerreces van 2025 aan te bieden aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel is nu in internetconsultatie en zal vervolgens worden aangeboden aan de Raad van State voor advies.

21

Waarom kiest u er in het wetsvoorstel gerichte bekostiging voor om álle scholen een beetje extra gerichte bekostiging toe te kennen voor de basisvaardigheden in plaats van de scholen waar onderwijskwaliteit het meest onder druk staat méér geld toe te kennen?

Het werken aan basisvaardigheden van leerlingen vindt dit kabinet voor alle scholen een prioriteit. Door alle scholen structurele middelen uit te keren kunnen alle scholen aanvullende activiteiten uitvoeren om de basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren. Daarnaast blijft er structureel € 35 miljoen beschikbaar voor het extra ondersteunen van prioriteitsscholen (waar de onderwijskwaliteit onder druk staat), zodat zij in staat worden gesteld om de onderwijskwaliteit snel weer op orde te krijgen.

22

Kunt u nader duiden hoe het kan dat de gegunde subsidie niet door alle scholen volledig benut is?

Niet alle scholen die in 2022 subsidie kregen, zijn erin geslaagd om al het geld in de subsidieperiode te benutten, dat geldt met name voor vo-scholen. Dit is waarschijnlijk deels te wijten aan het feit dat het subsidiebedrag per leerling in de eerste subsidietranche hoger lag in het vo. Ondanks de tussentijdse verlenging van de subsidieperiode was voor een deel van de scholen de looptijd van nog geen twee schooljaren te kort om de middelen volledig en doelmatig te kunnen uitgeven.

De scholen die de middelen gedurende de subsidieperiode niet volledig hebben benut, geven aan dat zij de resterende middelen gebruiken voor het voortzetten van hun activiteiten en het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Signalen van scholen en monitoring zijn in 2023 aanleiding geweest om de bedragen per leerling tussen po en vo gelijk te trekken, om de gemiddelde bedragen per leerling wat te verlagen en te kiezen voor een looptijd van twee volledige schooljaren. Daarnaast zorgt OCW er samen met DUS-I voor dat scholen zo ruim mogelijk voor de start van de subsidieperiode weten of zij de subsidie wel of niet krijgen. Dat stelt scholen in staat om tijdig aan de slag te gaan met de probleemanalyse en de planvorming.

23

Ziet u dat scholen die de gegunde subsidie niet volledig hebben gebruikt minder voortgang boeken in het verbeteren van de basisvaardigheden?

Op basis van de beschikbare gegevens lijkt dit niet het geval. Op het eerste gezicht valt op dat vo-scholen er minder vaak in geslaagd zijn om het hele bedrag te besteden en dat vo-scholen ook minder vaak vooruitgang zien dan po-scholen. In het kader van het implementatieonderzoek zijn verschillende kruisverbanden onderzocht, waaronder deze. Hieruit is gebleken dat er geen statistisch verband geconstateerd kan worden tussen de mate waarin middelen besteed zijn en de ervaren resultaten.

Een kanttekening hierbij is dat het bij de aantallen respondenten in dit onderzoek moeilijk is om significante verschillen en verbanden vast te stellen (po: 381 respondenten; vo: 105 respondenten). Op basis van de kwantitatieve effectmeting van het CPB, die dit najaar uitgevoerd wordt, kunnen pas conclusies getrokken worden over de effecten van de subsidie op de onderwijsresultaten op scholen.

24

Is kwantitatief zichtbaar of de 40 procent van de leerlingen die niet bereikt wordt met de subsidie qua voortgang achterblijven ten opzichte van de 60 procent die wel bereikt wordt?

Het CPB voert een kwantitatieve effectmeting uit waarin de leerprestaties op scholen die geen subsidie hebben ontvangen worden vergeleken met de leerprestaties op scholen die de subsidie wel hebben ontvangen (voor meer informatie, zie vraag 2). De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar van 2025 verwacht. De uitkomsten van het implementatieonderzoek onder scholen die de subsidie hebben ontvangen in schooljaar 2022–2023 en 2023–2024 geven ondertussen een hoopvol eerste signaal af met betrekking tot de effectiviteit van de subsidieregeling.

25

Wat waren bij de vorige subsidietranche redenen om scholen af te wijzen?

Voor de subsidieregeling van 2024 geldt dat scholen worden afgewezen als zij in 2022 en 2023 al middelen toegekend hebben gekregen. Daarnaast geldt dat wanneer er meer aanvragen binnenkomen dan het subsidieplafond per onderwijssector of -soort toelaat er als volgt wordt geselecteerd: op basis van de rangschikking op CBS-achterstandsscore (voor het po, vo en pro) of het aandeel CUMI-leerlingen (voor het (v)so en sbo). De aanvragen van prioriteitsscholen zijn via een afzonderlijke subsidieregeling allemaal gehonoreerd.

26

Hoeveel scholen zijn afgewezen in 2024 en hoe hoog zou het bedrag per leerling zijn indien alle in 2024 afgewezen scholen recht op subsidie krijgen?

In 2024 zijn 1.626 scholen afgewezen. Het gaat om 20 procent van het totaal aantal scholen. Met de subsidieregeling verbetering basisvaardigheden 2025 wordt ingezet op een cumulatief bereik van 95 procent van het totaal aantal scholen. Zo’n 40 procent van de scholen heeft tot nog toe geen subsidie ontvangen. Deze scholen hebben een zeer grote kans dat zij bij deze ronde wel in aanmerking komen voor subsidie.

27

Klopt het dat de extra middelen uit de voorgenomen gerichte bekostiging afkomstig zijn uit bestaande aanvullende subsidies en dat deze niet in mindering zullen worden gebracht op de basisbekostiging?

Dat klopt. De middelen voor de gerichte bekostiging basisvaardigheden zijn afkomstig uit de middelen die het kabinet Rutte IV beschikbaar heeft gesteld voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit. De middelen bedoeld voor het verbeteren van basisvaardigheden zijn de eerste jaren middels een subsidie aan scholen verstrekt. Vanaf 1 januari 2027 ontvangen alle scholen middelen voor het verbeteren van basisvaardigheden via gerichte bekostiging. Deze middelen worden niet in mindering gebracht op de reguliere bekostiging.

28

Komt er, in het kader van kansengelijkheid, een regeling voor de leerlingen van de scholen die niet hebben kunnen profiteren van de subsidiegelden bedoeld voor basisvaardigheden?

De subsidieregeling voor 2025 is zo ingericht dat bijna alle scholen die niet eerder subsidie kregen, kan worden bereikt. Gezamenlijk met de eerdere subsidieregelingen komt daarmee het totale bereik op 95 procent van de scholen uit. Er is niet gekozen voor een bereik van 100 procent, omdat de ervaring is dat niet elke school een aanvraag indient. Vanaf 1 januari 2027 krijgen alle scholen middelen voor het verbeteren van basisvaardigheden middels de gerichte bekostiging.

29

Welke concrete en budgettaire contouren heeft u inmiddels vastgelegd voor de implementatie van de curriculumherziening, teneinde daarbij de bij- en nascholing van leraren gestalte te geven, conform de motie van het lid Pijpelink5?

Momenteel werken wij samen met het onderwijsveld waaronder de sociale partners aan een concreet plan voor implementatie van het nieuwe curriculum. Eén van de grootste pijlers uit dat plan is de bij- en nascholing van leraren en schoolleiders. Het is namelijk belangrijk dat alle leraren en schoolleiders straks op de hoogte zijn van wijzigingen in het curriculum en de mogelijkheden die worden geboden om invulling te geven aan een schooleigen curriculum. Met partijen uit het veld kijken we momenteel wat hiervoor nodig is en wie welke rol hierin vervult. Bij de uitwerking van het Herstelplan, dat uw Kamer in het voorjaar 2025 ontvangt, informeren wij u over de inhoudelijke plannen en de bijbehorende financiële middelen en daarmee over de uitvoering van de motie Pijpelink.6

30

Wat wordt de precieze functie van het loket curriculumsignalen en waar wordt dit loket ingebed?

Het loket voor curriculumsignalen wordt het centrale punt waarbij signalen en wensen omtrent het wettelijke curriculum worden verzameld. Dit past binnen de normale procedure voor curriculumontwikkeling en -onderhoud. Op dit moment worden signalen en wensen al opgehaald, maar dit gebeurt versnippert via verschillende kanalen. Er is geen centrale plek waar deze informatie samenkomt. Het loket brengt hier verandering in door signalen uit de praktijk, zoals knelpunten in het curriculum of wensen voor aanpassingen, op een gestructureerde manier te verzamelen en te wegen. Wanneer relevant, worden deze meegenomen in het systeem van periodiek onderhoud, dat het curriculum actueel houdt door middel van een onderhoudskalender.

Naast deze wegingsfunctie heeft het loket ook een algemene informatiefunctie over hoe we met het wettelijk curriculum voor het funderend onderwijs wordt onderhouden. Dit helpt bijvoorbeeld indieners van signalen beter te begrijpen hoe hun input wordt verwerkt. Het loket wordt ondergebracht bij SLO, landelijk expertisecentrum voor het curriculum. In het voorjaar van 2025 start SLO met een pilotjaar bij het loket. De resultaten van de pilot en de verdere uitwerking van het systeem voor periodiek curriculumonderhoud worden met uw Kamer gedeeld.

31

Kunt u nader duiden hoe het referentiekader zich verhoudt tot de kerndoelen en het curriculum?

Het wettelijk curriculum voor het funderend onderwijs bestaat uit kerndoelen, eindtermen en het referentiekader taal en rekenen. In de kerndoelen zijn de inhoudelijke doelstellingen van het po en de onderbouw van het vo vastgelegd. In de eindtermen zijn de inhoudelijke doelstellingen van de bovenbouw van het vo vastgelegd. In 2010 is daarnaast het referentiekader taal en rekenen ingevoerd om de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen te versterken. Hierin wordt voor taal en rekenen een doorlopende lijn beschreven met niveaubepalingen voor het po, het vo en het mbo.7 Het vormt daarmee een concrete uitwerking op het deel van de kerndoelen en eindtermen dat ook over taal en rekenen gaat.

De effecten van de invoering van het referentiekader zijn in 2022 geëvalueerd.8 Uit het onderzoek blijkt dat het referentiekader verbetering behoeft. SLO heeft daarom opdracht gekregen om advies uit te brengen over actualisatie van het referentiekader. Na het zomerreces van 2025 zal de Kamer hierover nader worden ingelicht.9 Eén van de ambities is om het referentiekader taal en rekenen beter aan te laten sluiten bij de kerndoelen en eindtermen, zodat er meer eenheid komt in de curriculumdocumenten waar scholen mee te maken hebben.

32

Kunt u de beschreven kritiek en zorgen van docenten dan wel vertegenwoordigers over de keuzes in het curriculum, die u beschrijft, met de Kamer delen?

In de vierde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden, heb ik de zorgen van leraren, vakexperts en vakverenigingen over de verandering in het curriculum met uw Kamer gedeeld.10

33

Is er een tijdspad voor de verkenning naar de structuur van de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en kunt u die met de Kamer delen?

Nee, dat is er nog niet. Er wordt momenteel gewerkt aan een probleemanalyse, waarna een plan van aanpak voor de verkenning naar de inrichting en structuur van de bovenbouw van het vo zal worden opgesteld. Daarvan zal ook een tijdpad deel uitmaken. Zodra het plan van aanpak gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren. Naar verwachting zal dat in de tweede helft van 2025 het geval zijn.

34

Wanneer krijgen scholen wel een oordeel op basis van de nieuwe standaard Basisvaardigheden (OP0)?

Vanaf 1 augustus 2025 krijgen scholen een oordeel op basis van de nieuwe standaard Basisvaardigheden (OP0). De manier waarop dit gebeurt, wordt momenteel uitgewerkt. De uiteindelijke werkwijze en weging wordt opgenomen in de onderzoekskaders van de inspectie. Deze gewijzigde onderzoekskaders worden voor het zomerreces van 2025 aan uw Kamer gezonden.

35

Hoeveel scholen, specifiek vanuit de steekproef van de inspectie, hadden het oordeel onvoldoende of zeer zwak gekregen als er wel een oordeel werd geveld op basis van de standaard OP0? Kunt u dit ook uitsplitsen naar burgerschap, taal en rekenen?

De inspectie kan deze vraag niet beantwoorden, omdat nog niet is besloten hoe deze standaard wordt gewogen. Voor sommige standaarden geldt namelijk dat er twee of meer standaarden onvoldoende moeten zijn, voordat de school het eindoordeel onvoldoende krijgt. Voor andere standaarden, zoals Resultaten of Zicht op ontwikkeling en begeleiding, geldt dat als die standaard onvoldoende is, de school niet meer als eindoordeel «voldoende» kan krijgen.

Vanaf komend schooljaar zal de inspectie wel de beoordeling op de standaard OP0 meenemen in het eindoordeel. De manier waarop dit gebeurt wordt momenteel uitgewerkt.

36

Wordt in de ontwerpstudie naar kwaliteitseisen en gebruikerscriteria voor een leerlingenvolgsysteem ook meegenomen wat de gevolgen van zo'n systeem in positieve, maar ook negatieve zin kan zijn op leerlingen?

Ja, de gevolgen voor leerlingen van het gebruik van een leerlingvolgsysteem in het voortgezet onderwijs zijn nadrukkelijk ook in de studie betrokken. Daarbij is oog voor zowel positieve als voor negatieve gevolgen. Vragen die aan de orde komen zijn zowel waar kansen liggen (bijvoorbeeld het volgen van leerresultaten om zo het onderwijs beter aan te sluiten bij de ontwikkeling van de leerling) als welke risico’s er zijn (bijvoorbeeld toetsdruk of oneigenlijk gebruik van toetsen).

37

Klopt het dat het programma Ontwikkelkracht stopt?

Nee, dat klopt niet. Het programma loopt tot en met 2032, waarvan een deel onvoorwaardelijk gefinancierd (t/m medio 2026) en een deel voorwaardelijk gefinancierd is vanuit het Nationaal Groeifonds (tweede helft 2026 t/m 2032).

38

Hoe verenigt u het stoppen van het programma Ontwikkelkracht met de wens op evidence-informed te werken?

Zie het antwoord op vraag 37. Het programma stopt niet en het loopt conform planning.

39

Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en Pijpelink11 over het reguleren van de onderwijsadviesmarkt en wanneer wordt dit teruggekoppeld aan de Kamer?

De afgelopen maanden heb ik een verkenning gedaan naar de manier waarop externe ondersteuning voor scholen nu is ingericht waarin ook mogelijkheden tot het reguleren van de onderwijsadviesmarkt zijn meegenomen. De uitkomsten van de verkenning naar de ondersteuningsstructuur ontvangt u met het Herstelplan. Hierin informeer ik uw Kamer onder andere over de mogelijkheden tot marktregulering en over het vervolgtraject omtrent de invulling van deze regulering.

40

Waarom duurt het zo lang om tot een visie op de ondersteuningsstructuur te komen?

Een hernieuwde visie op de ondersteuningsstructuur brengt veranderingen binnen de sector met zich mee voor scholen, de markt en de overheid. Deze visie dient daarom goed doordacht te zijn en zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en het versterken van de onderwijssector. De afgelopen tijd is besteed om een zorgvuldige analyse te maken en in gesprek te gaan met leraren, schoolleiders, bestuurders, experts, vakbonden, vakverenigingen, de raden en de onderwijsadviesbranche, om de verschillende aspecten van de ondersteuningsstructuur te kunnen wegen. Op die manier wordt samen met de sector een heldere, consistente en breed gedragen visie vormgegeven. De uitkomsten van de verkenning naar de ondersteuningsstructuur ontvangt u met het Herstelplan.

41

Welke gesprekken heeft u tot nu toe gevoerd over de ondersteuningsstructuur en met welke organisaties specifiek?

Er zijn het afgelopen jaar diverse gesprekken gevoerd over zowel de knelpunten in de huidige ondersteuningsstructuur als over mogelijke oplossingsrichtingen. De gesprekken vonden plaats met de PO-Raad, de VO-raad, de Algemene Onderwijsbond (AOb), CNV Onderwijs, de Academie & Vakvereniging Schoolleiders (AVS), de Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), brancheorganisatie Onderwijsontwikkeling Nederland (OON), de Sectorraad Gespecialiseerd Onderwijs (GO), de Sectorraad Praktijkonderwijs, Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs (VVVO), Schoolleidersregister PO, Stichting Platforms vmbo (SPV), de inspectie, de Onderwijsraad, het SLO, het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO), wetenschappers met expertise op het gebied van sectorontwikkeling en kwaliteitsverbetering, leraren, schoolleiders, bestuurders en tot slot een aantal particuliere onderwijsadviesdiensten.

42

Gaat u bij het reguleren van de onderwijsadviesmarkt ook kijken naar het reguleren van professionaliseringsaanbod van leraren?

Nee, in de verkenning naar de ondersteuningsstructuur in het funderend onderwijs nemen wij regulatiemogelijkheden voor de onderwijsadviesmarkt mee. De uitkomsten van de verkenning naar de ondersteuningsstructuur ontvangt u met het Herstelplan. Relevant is wel dat in het kader van de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL) er een digitaal platform wordt ontwikkeld dat leraren po, vo en mbo een overzicht biedt van kwalitatief hoogwaardige professionaliseringstrajecten en dient als een platform voor uitwisseling. Daarnaast wordt er een kwaliteitskader en een landelijk systeem van kwaliteitszorg en -borging t.b.v. de post-initiële professionaliseringstrajecten ontwikkeld. Trajecten die op het digitaal platform staan, voldoen aan deze gestelde kwaliteitseisen en de kwaliteit wordt structureel geborgd.

43

Welke empirische studies worden er gedaan of zijn geraadpleegd in het kader van de visie op de ondersteuningsstructuur?

Voor de verkenning naar de ondersteuningsstructuur is er uitgebreid literatuuronderzoek gedaan. Hierbij kunt u denken aan academische studies en onderzoeksrapporten. Een voorbeeld hiervan zijn de onderzoeksrapporten van Oberon en de Onderwijsraad naar de educatieve dienstverlening. Naast literatuuronderzoek heeft een werkgroep van OCW met leraren, schoolleiders, bestuurders, wetenschappers, marktpartijen, sectorraden, publieke organisaties uit het onderwijsveld (zoals de inspectie, het NRO en SLO) en bonden gesproken. Zoals in mijn reactie op vraag 39, 40 en 42 staat aangegeven, ontvangt u de uitkomsten van de verkenning naar de ondersteuningsstructuur met het Herstelplan.

44

Hoe zijn de expertisepunten basisvaardigheden georganiseerd? Gaat het hier om private partijen?

De expertisepunten zijn geen private partijen. Het expertisepunt rekenen-wiskunde is ondergebracht bij het Freudenthal Instituut dat deel uitmaakt van de Universiteit Utrecht. Het expertisepunt burgerschap bestaat uit Stichting School en Veiligheid, SLO, ProDemos en de MBO-Raad. Drie van de vier partijen worden gesubsidieerd door OCW. SLO heeft een wettelijke taak (Wet SLOA). Het expertisepunt digitale geletterdheid is een consortium bestaande uit Stichting Kennisnet en SLO. Stichting Kennisnet wordt gesubsidieerd door OCW. Een expertisepunt taal is op dit moment in ontwikkeling. Vanwege de grote differentiatie en aanbod in de bestaande ondersteuning rond taal is de Kennistafel Effectief Leesonderwijs gevraagd hierover advies uit te brengen aan OCW. Bij de Kennistafel zijn leraren, schoolleiders, bestuurders, onderzoekers en beleidsmedewerkers aangesloten met het doel kennis over effectief leesonderwijs uit te wisselen. De Kennistafel ontvangt subsidie van OCW en de VO-raad is penvoerder.

45

Hoeveel leerlingen kunnen geen gebruik meer maken van het programma School en Omgeving, gezien de geplande bezuinigingen op dit programma?

Ik heb dit in het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden bij de Ontwerpbegroting OCW 2025 beantwoord.12

46

Wanneer verwacht u resultaten op basis van de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL)? Wanneer verwacht u specifiek de ontwikkelpaden?

NAPL wil zoveel mogelijk aansluiten bij het beroepsbeeld van de leraar dat ontwikkeld wordt. Dit doen zij door ontwikkelpaden voor diverse aspecten (specialisme) van het beroep leraar te ontwerpen. Dit jaar worden de specialismen en de daarbij behorende ontwikkelpaden voor leraren in het po, vo en mbo als onderdeel van de NAPL ontwikkeld. Dit wordt in nauwe samenwerking met het werkveld gedaan. Ik verwacht dat in de tweede helft van 2025 duidelijk is welke specialismen per sector zijn uitgewerkt en dat in de tweede helft van 2026 de bijbehorende ontwikkelpaden zijn opgeleverd per sector, inclusief raamwerk en eindtermen. Tegelijkertijd worden de kwaliteitscriteria, een kwaliteitszorgsysteem en een digitaal platform voor professionaliseringstrajecten ontwikkeld.


  1. Kamerstukken II 2022–2023, 36 200 VIII, nr. 190.↩︎

  2. Peil.Leesvaardigheid einde leerjaar 2 voortgezet (speciaal) onderwijs 2022–2023. Inspectie van het Onderwijs, p. 23 en 47↩︎

  3. Peil.Leesvaardigheid einde (speciaal) basisonderwijs 2021–20222. Inspectie van het Onderwijs, p. 4 en 60.↩︎

  4. Kamerstukken II 2024–2025, 32 034, nr. 54, p. 2.↩︎

  5. Kamerstuk 31 293, nr. 768.↩︎

  6. Kamerstukken II 2024–2025, 31 293, nr. 768.↩︎

  7. Voor het mbo gelden sinds 1 augustus 2022 Rekeneisen die geënt zijn op het referentiekader taal en rekenen. De Taaleisen zijn in ontwikkeling.↩︎

  8. Analyse en evaluatie referentieniveaus taal en rekenen (2022), onderzoek van SLO, ResearchNed en Expertisecentrum Nederlands.↩︎

  9. Toezegging 16 oktober 2024, TZ202410–118 (Kamerstuk 31 293, nr. 763).↩︎

  10. Kamerstukken II 2023–2024, 31 293, nr. 732, p. 25.↩︎

  11. Kamerstuk 27 923, nr. 480.↩︎

  12. Vraag 61 en 62, Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 36 600 VIII, nr. 18.↩︎