Reactie op verzoek commissie over de brief van van Stichting Leido met een voorstel over de aanpassing van de huidige Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Brief regering
Nummer: 2025D09376, datum: 2025-03-06, bijgewerkt: 2025-03-12 07:53, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-1181).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -1181 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z04105:
- Indiener: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- : Beroepsonderwijs (pro, vmbo, mbo en hbo) (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-03-11 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-03-13 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 1181 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2025
Op verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 stuur ik uw Kamer hierbij mijn reactie op de brief die uw commissie heeft ontvangen van Stichting Leido met een voorstel over de aanpassing van de huidige Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten.
Met de brief van 6 december 2024 (Bijlage bij Kamerstuk 36 341, nr. 11) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de huidige beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten (hierna: beleidsregel) momenteel wordt herzien. Gesprekken daarover met de Universiteiten van Nederland (UNL), de Vereniging Hogescholen (VH), de MBO Raad, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) lopen sinds het advies van de Landsadvocaat over de huidige beleidsregel is gedeeld en zijn inmiddels in een vergevorderd stadium.2 Een conceptvoorstel voor de herziene beleidsregel wordt momenteel afgestemd met de werkgroep die de UNL, VH en MBO Raad hiervoor hebben ingericht. De Stichting Leido (hierna: de stichting) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de huidige beleidsregel noch bij de voorgenomen wijziging. Niettemin waardeer ik voorstellen om tot verbetering van het beleid te komen en heb ik het uitvoerige voorstel van de stichting aandachtig bestudeerd.
Het voorstel bevat naast enkele redactionele aanpassingen met als doel het bestaand beleid verder te verduidelijken en bevat een drietal aanbevelingen waarop ik hierbij reageer.
Allereerst beveelt de stichting aan om het begrip «valorisatie» meer duidelijkheid te geven. Ik deel deze aanbeveling. De huidige beleidsregel maakt onderscheid tussen een publiek- en privaatdeel van valorisatie-activiteiten. Ter bevordering van de duidelijkheid van het begrip valorisatie heb ik in de brief van 6 december jl. aangekondigd dat er een onderzoek wordt uitgezet met de vraag of het begrip «kennisoverdracht ten behoeve van de maatschappij» nader kan worden uitgewerkt, zodat duidelijk wordt waar de wettelijke taak ophoudt en het private deel van valorisatie begint. Het betreft een complex vraagstuk waar gedegen naar moet worden gekeken. Naar verwachting zal dit onderzoek in het tweede kwartaal van 2025 worden afgerond. Op basis van de uitkomst van het onderzoek zal ik bezien of en zo ja, waar de beleidsregel aanpassing behoeft. Hier wil ik nu niet op vooruit lopen en neem om die reden de suggesties van de stichting nu niet over. De onderwijsinstellingen zijn geïnformeerd dat valorisatie-activiteiten vooralsnog zijn uitgezonderd van de accountantscontrole.
De stichting heeft tevens gekeken naar de bekostigde wettelijke taak. Op grond van de huidige beleidsregel kunnen niet alle voorzieningen voor studenten en personeel die vrijwillig, kosteloos of tegen een geringe vergoeding worden aangeboden, worden aangemerkt als activiteiten of voorzieningen behorend tot de bekostigde wettelijke taak. In beginsel zijn bijvoorbeeld de horecavoorzieningen en sportvoorzieningen private activiteiten, tenzij deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderwijsprogramma (horeca- of sportopleiding) en exclusief toegankelijk voor de studenten van dat onderwijsprogramma. De stichting stelt voor om dit beleid aan te passen en deze voorzieningen wel tot de wettelijke taak van instellingen te rekenen. Hier gaat de stichting eraan voorbij dat het niet de beleidsregel is die bepaalt wat de wettelijke taken van instellingen zijn, maar de wet, respectievelijk de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs. De beleidsregel voorziet slechts in de mogelijkheid om verschillende kleinschalige voorzieningen tot de wettelijke taak van instellingen te rekenen (bijvoorbeeld een parkeerplaats voor bezoekers van instellingen, een koffieautomaat voor personeel en studenten of een kopieerautomaat op de gang), maar een activiteit als het exploiteren van een sportvoorziening verhoudt zich hier niet toe. Sportvoorzieningen gaan namelijk regelmatig met miljoeneninvesteringen gepaard. Dat de activiteit niet tot de wettelijke taak behoort, betekent niet dat sporten niet belangrijk is of dat de sportfaciliteit geen positieve effecten op de gemeenschap van studenten en docenten of zelfs de regio kan hebben. Ik zie het alleen niet als essentieel voor of direct ondersteunend aan het onderwijs, onderzoek en valorisatie en daarom niet als onderdeel van de wettelijke taak. Het is de onderwijsinstellingen toegestaan om deze activiteiten uit te voeren, zolang zij zich houden aan de voorwaarden van onderhavige beleidsregel. Gegeven de belangen van aanbieders op de markt ben ik dan ook van mening dat deze voorzieningen alleen met een degelijke wettelijke basis tot de wettelijke taak van instellingen kunnen worden gerekend.
Tot slot wordt door de stichting voorgesteld om in de beleidsregel vast te leggen dat instellingen aantoonbaar moeten streven naar een tarief dat hoger ligt dan de integrale kostprijs.3 Juist op dit onderdeel beoog ik ten behoeve van de instellingen echter enige versoepeling te brengen met de herziene beleidsregel. Uit het staatssteunrecht volgt namelijk dat een marktconform tarief in rekening moet worden gebracht. De Landsadvocaat geeft in zijn advies de mogelijkheid van marktconform tarief als alternatief voor integrale kostprijs, dit neem ik over in de herziene beleidsregel. De onderwijsinstelling kan de keuze laten afhangen van welk tarief het laagste is of administratief het makkelijkste is te bepalen. De marktprijs kan namelijk lager zijn dan te integrale kostprijs en omgekeerd. Door het bieden van een keuzemogelijkheid in de beleidsregel wordt de beperking van de bewegingsvrijheid van onderwijsinstellingen weggenomen bij het bepalen van de tarieven die zij in rekening moeten brengen aan derden en wordt blijkens het advies van de Landsadvocaat voldoende gewaarborgd dat oneerlijke concurrentie wordt tegengegaan.
Ik zal Stichting Leido een afschrift van deze reactie toesturen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins