[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de zesde voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs (Kamerstuk 36600-VIII-135)

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D09389, datum: 2025-03-06, bijgewerkt: 2025-03-12 10:26, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36600-VIII-165).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36600 VIII-165 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025.

Onderdeel van zaak 2025Z04108:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025

Nr. 165 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 maart 2025

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 4 december 2024 inzake de zesde voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs (Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 135).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 maart 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Bromet

Adjunct-griffier van de commissie,
Huls

Vragen en antwoorden

In hoeverre kunt u al reflecteren op de voor- en nadelen van de manier waarop deze subsidie is verstrekt, namelijk directer aan scholen in plaats van via schoolbesturen?

Omdat de problemen als gevolg van de schoolsluitingen acuut waren, moesten leerlingen en scholen snel ondersteunend worden bij het aanpakken van leervertragingen en problemen op sociaal-emotioneel vlak. Hierdoor is het NP Onderwijs in korte tijd – al tijdens de pandemie – tot stand gekomen. Op 17 februari 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de investeringen in het onderwijs via het Nationaal Programma Onderwijs1.

Voor het funderend is via dit programma in totaal € 5,8 miljard beschikbaar. Dat geld moest snel bij scholen terecht komen om leerlingen te helpen bij het tegengaan van de negatieve effecten van de coronacrisis.

Het geld is daarom uitgekeerd in de vorm van aanvullende bekostiging aan schoolbesturen en niet als een subsidie. Schoolbesturen leggen over de aanvullende bekostiging verantwoording af in hun jaarverslag. Daarnaast verantwoorden zij zich, in het XBRL-portaal van DUO, over de besteding van het geld op schoolniveau.

Een voordeel van deze wijze van geldverstrekking is dat alle schoolbesturen aanvullende bekostiging hebbend ontvangen; schoolbesturen hebben geen aanvraag moeten doen. Wanneer het geld via een subsidie verstrekt zou worden, was een aanvraag wel noodzakelijk geweest. Dat zou, in een crisisperiode, te grote administratieve lasten met zich hebben meegebracht.

Ook was het belangrijk dat het geld zoveel mogelijk zou landen in de klas. Scholen hebben goed zicht op de behoeftes van hun leerlingen. Daarom is er op schoolniveau – en niet op bestuursniveau – een schoolprogramma opgesteld. De afgelopen periode is meerdere keren aan onderwijspersoneel gevraagd hoe zij het NP Onderwijs ervaren. Daarbij geven zij aan goed betrokken te zijn bij het programma en dit te waarderen.

Een nadeel van aanvullende bekostiging is dat niet kan worden afgedwongen dat het geld wordt uitgegeven aan de bestedingsdoelen van het NP onderwijs. Daarnaast hebben schoolbesturen aangegeven dat zij hun formele rol in het stelsel, als bevoegd gezag en eindverantwoordelijke voor onderwijskwaliteit, tijdens het NP Onderwijs minder goed kunnen invullen.

Met deze voor- en nadelen is rekening gehouden bij de vormgeving van nieuwe regelingen, zoals de subsidieregelingen basisvaardigheden. Ook bij de uitwerking van de regeling voor gerichte bekostiging basisvaardigheden wordt hier rekening mee gehouden. In de evaluatie van het NP Onderwijs wordt u ook nader geïnformeerd over de wijze waarop het geld is toegekend. Uw Kamer wordt hier naar verwachting voor het eind van 2025 over geïnformeerd.

2

Wat zijn de opbrengsten van het stimuleren van scholen om evidence informed te werken?

Het NP Onderwijs is het eerste grootschalige programma waar scholen gestimuleerd zijn om evidence informed te werken. In het implementatieonderzoek van najaar 2024 wordt daarom ook stilgestaan bij de opbrengsten van evidence informed werken. Hieruit blijkt dat een groot deel van de scholen aangeeft hierdoor beter zicht te hebben op de onderwijsbehoeften van hun leerlingen. Ook geeft een groot deel aan beter inzicht te hebben in effectieve manieren om leerresultaten te verbeteren.

3

Klopt de claim van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in berichtgeving van de NOS op dinsdag 17 december 2024 dat de lerarentekorten kleiner zijn dankzij de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs?2

In de Trendrapportage arbeidsmarkt leraren po, vo en mbo 2024 wordt gemeld dat het teruglopen van de personeelstekorten onder andere samenhangt met de uitputting van het NP Onderwijsgeld. Dit is overigens niet de enige reden voor het teruglopen van de tekorten, die uit de Trendrapportage naar voren komt. Een andere reden is het dalende aantal leerlingen, waardoor er minder leraren nodig zijn.

4

Kan het lerarentekort verkleind worden met meer middelen voor scholen en zo ja, hoeveel middelen zijn daarvoor nodig?

De afgelopen jaren is er veel geld geïnvesteerd, bijvoorbeeld in het salaris, het verlagen van de werkdruk en professionalisering van onderwijspersoneel. Dat is hard nodig, want we kampen met een lerarentekort van 8,1% in het primair onderwijs. Daarbij laten prognoses van de tekorten en het rapport van de commissie Demografische ontwikkelingen 2050 zien dat de schaarste op de bredere arbeidsmarkt de komende decennia zal aanblijven. Het terugbrengen van de personeelstekorten vraagt dus om méér dan alleen geld. Het vraagt van alle partijen in het onderwijs inzet om werk in het onderwijs aantrekkelijk te maken en te houden in tijden van aanhoudende arbeidsmarktkrapte. Denk bijvoorbeeld aan het bieden van goede begeleiding aan startende leraren, ontwikkelmogelijkheden voor personeel en het aanpakken van werkdruk. In het Herstelplan onderwijskwaliteit funderend onderwijs, dat uw Kamer in het voorjaar van 2025 ontvangt, zal hier nader op worden ingegaan.

5

Kunt u voorbeelden noemen van activiteiten die succesvol bijgedragen hebben aan herstel van de leerprestaties?

Voordat de coronapandemie uitbrak, waren er in het onderwijs al zorgen over de leerprestaties en het welbevinden van leerlingen. Ook waren er grote tekorten op de arbeidsmarkt. Het herstel van leerprestaties kan hier niet los van worden gezien. Ondanks deze uitdagingen, werken scholen met het NP Onderwijs hard aan het herstel na corona. Scholen voeren hiervoor een breed scala aan interventies uit, waarmee zij direct werken aan het herstel van leervertragingen en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Scholen kunnen hiervoor kiezen uit een menukaart met bewezen effectieve interventies. Van deze interventies is bekend dat zij bijdragen aan het herstel van leerprestaties. Enkele voorbeelden van interventies, die door scholen veel zijn ingezet, zijn extra lesuren voor taal of rekenen-wiskunde, kleinere klassen en bijlessen. Scholen zetten ook veelvoudig in op interventies op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling, wat positief bijdraagt aan het welbevinden van leerlingen. Onderzoek laat zien dat dit een ook positief effect heeft op leerprestaties3.

Om meer grip te krijgen op de effectiviteit van interventies, heeft het NRO de opdracht gekregen om het programma «Effectmeting kansrijke interventies in het po en vo» uit te voeren. Dit programma maakt deel uit van het NP Onderwijs. Voorbeelden van interventies die onderzocht worden, zijn extra onderwijstijd, individuele leesondersteuning en het oefenen van rekenvaardigheden via een mondelinge, remediërende aanpak. De interventies zijn in schooljaar 2023–2024 geïmplementeerd, en tegelijkertijd evalueren de onderzoekers de effectiviteit ervan. Het onderzoek loopt tot najaar 2025, waarna uw Kamer hierover wordt geïnformeerd.

6

Welke belemmeringen zijn er nog meer waar schoolleiders tegen problemen aanlopen?

Schoolleiders die tegen problemen aanlopen bij de uitvoering van het NP Onderwijs, noemen in implementatieonderzoek uit het najaar van 2024 het lerarentekort, werkdruk en tijdgebrek als belangrijke belemmeringen.

7

Welk deel van de 20% van het NP4 Onderwijsgeld (of minder) dat scholen besteden bij externe partijen, gaat naar commerciële instellingen, zoals uitzendbureaus?

De coronacrisis ging gepaard met veel uitval van onderwijspersoneel, bijvoorbeeld door ziekte. Zonder externe inzet was de opgave voor veel scholen ondoenlijk. Dit maakt dat een deel van de scholen inderdaad de keuze heeft gemaakt externe partijen in te zetten. De exacte cijfers waar u naar vraagt zijn niet beschikbaar. Uit implementatieonderzoek uit het najaar van 2024 kan wel herleid worden welk type partijen het meest frequent wordt ingezet. Scholen die commerciële partijen inzetten, kiezen met name voor opleiders voor onderwijspersoneel en ondersteuning op het gebied van welbevinden. Dit is expertise die over het algemeen niet in de school zelf aanwezig is. In het voortgezet onderwijs wordt naar verhouding ook vaak gebruik gemaakt van huiswerkbegeleiding of extra hulp voor leerlingen.

8

Op welke wijzen stimuleert u zoal dat scholen het geld binnen de duur van het Programma – dus voor het einde van het schooljaar 2024–2025 – besteden?

Direct vanaf de start van het programma zijn scholen en gemeenten gestimuleerd om het geld te besteden aan het aanpakken van de door de coronacrisis ontstane leervertragingen en het verminderde welbevinden van leerlingen. Schoolbesturen zijn bijvoorbeeld verplicht zich in hun jaarverslag te verantwoorden over hoe op schoolniveau het geld is besteed. Zo maken zij duidelijk hoe scholen tot plannen en besluiten komen en waar geld aan is uitgegeven. Daarnaast wordt kennisdeling gefaciliteerd en gestimuleerd, door onder meer handreikingen, kennispleinen, video’s van goede voorbeelden, webinars, tutorials, nieuwsbrieven en aanvullende onderzoeken ter beschikking te stellen voor scholen en gemeenten. Ook worden scholen en gemeenten bij elkaar gebracht, zodat ze van en met elkaar kunnen leren. Hiervoor wordt samengewerkt met sectororganisaties en (wetenschappelijke) experts.

9

Valt te bepalen hoe groot de sociaal-emotionele problematiek is bij scholieren, nu scholen slechts bijna 11% van het geld inzetten voor sociaal-emotionele ontwikkeling?

Al aan het begin van de pandemie bleek dat de problemen op sociaal-emotioneel vlak groot waren. Het NP Onderwijs richt zich daarom ook op de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Scholen hebben hier ook veelvuldig aandacht aan besteed. Zo koos gemiddeld 94% van de scholen in het voortgezet onderwijs aan het begin van de pandemie voor interventies op dit vlak. In het (voortgezet) speciaal onderwijs en primair onderwijs was dit 82% en 74%. Onderwijspersoneel en schoolleiders zijn ook het positiefst over de opbrengsten van deze interventies. Een ruime meerderheid van de schoolleiders (69% vo tot 77% po) vindt het welbevinden van hun leerlingen als gevolg van interventies bijvoorbeeld daadwerkelijk verbeterd.

Daarbij moet worden opgemerkt dat deze interventies vaak minder kostbaar zijn dan die in andere categorieën van de menukaart. Ook kunnen scholen op andere manieren werken aan sociaal-emotionele ontwikkeling. Het geven van instructie in kleine groepen of de inzet van onderwijsassistenten kan bijvoorbeeld ook een bijdrage leveren aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Over de inzet van deze interventies hebben scholen apart gerapporteerd. Deze uitkomsten zijn in eerdere voortgangsrapportages met uw Kamer gedeeld.

10

Hoe komt het dat nog niet alle schoolbesturen het geld hebben opgenomen in de jaarrekening als bestemmingsreserve NP Onderwijs?

Het staat schoolbesturen vrij om al dan niet een bestemmingsreserve NP Onderwijs op te nemen in de jaarrekening. Schoolbesturen zijn, mede door de werkgeversorganisaties in het onderwijs, wel dringend geadviseerd om, indien van toepassing, een bestemmingsreserve NP Onderwijs op te nemen. Dit om het gesprek over het NP Onderwijsgeld binnen het schoolbestuur te kunnen voeren, maar ook om sectoraal de uitputting van het NP Onderwijsgeld in beeld te kunnen brengen. Ook is het mogelijk dat het geld al besteed is. In dit geval is een bestemmingsreserve niet nodig.

11

In welke mate zijn de verbeterde prestaties in de basisvaardigheden rekenen-wiskunde het resultaat van de investeringen uit de NPO-gelden ten opzichte van de subsidie Verbetering basisvaardigheden?

Het is niet mogelijk om de resultaten van beide programma’s volledig los van elkaar te zien. Beide programma’s hebben het verbeteren van leerprestaties als doel, en zullen elkaar daarom versterken. Wel verschilt de scope van beide programma’s: het NP Onderwijs is er primair om coronagerelateerde vertragingen te herstellen, terwijl het Masterplan basisvaardigheden er is om de trend, die er voor de pandemie al was, om te buigen. Maatregelen die ingezet worden voor het NP Onderwijs zullen daarom ook helpen voor het Masterplan, en vice versa. Ook voor scholen zelf is het niet volledig mogelijk om onderscheid te maken tussen de resultaten van beide programma’s, zo bleek uit het meest recente implementatieonderzoek over het NP Onderwijs.

12

Hoe verklaart u dat scholen in het voortgezet onderwijs in mindere mate verbeterde prestaties voor taal en rekenen-wiskunde realiseren?

Hier is niet één verklaring voor. Meerdere verklaringen spelen waarschijnlijk een rol, en het is niet mogelijk de precieze invloed van individuele verklaringen in beeld te brengen. Scholen in het voortgezet onderwijs zijn tijdens de pandemie bijvoorbeeld langer gesloten geweest dan basisscholen. Uit gesprekken met onderwijsprofessionals blijkt verder dat de zorgen om het welbevinden en de motivatie van leerlingen in het voortgezet onderwijs groter zijn dan in het basisonderwijs. Ook vóór corona waren deze zorgen er al, mede door de jongeren in kwetsbare posities in het voortgezet onderwijs. Beide zijn belangrijke voorwaarden om tot leren te komen en opgelopen vertragingen in te halen. In dezelfde gesprekken werd ook gewezen op brede maatschappelijke ontwikkelingen, zoals minder lezen in de vrije tijd, meer schermtijd en de invloed van sociale media. Met name de laatste twee ontwikkelingen hebben meer impact op leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het is belangrijk meer te weten te komen over deze verklaringen. Daarom wordt dit inzicht de komende periode verder vergroot. Uw Kamer wordt hier in de evaluatie NP Onderwijs over geïnformeerd. Deze rapportage verschijnt voor het einde van 2025.

13

Wordt de verbetering van het welbevinden van leerlingen tijdens de looptijd van het NP Onderwijs, die zeven op de tien schoolleiders signaleren, behalve door het gegeven dat 12- tot 16-jarigen hun leven in 2023 gemiddeld een 7,4 geven, ook bevestigd door andere externe bronnen?

Er zijn andere bronnen waarin het welbevinden in kaart wordt gebracht. Deze bronnen laten een redelijk vergelijkbaar beeld zien, hoewel verschillende bronnen niet één op één te vergelijken zijn. De Gezondheidsenquête die het CBS in 2022 uitvoerde, laat bijvoorbeeld zien dat het aandeel tieners (11%) en jongvolwassenen (20%) met psychische klachten in 2022 iets lager is dan in 2021. Toch blijft dit percentage hoog in vergelijking met 5 jaar geleden. Uit het meest recente HBSC-onderzoek blijkt verder dat het rapportcijfer (7,1) dat leerlingen geven aan hun leven in het voortgezet onderwijs in 2022 stabiel is ten opzichte van 2021. In de periode voor 2021 daalde dit cijfer juist. Nieuwe cijfers op basis van het HBSC-onderzoek worden in 2026 verwacht.

14

Betekent dat er in het voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs «veel [is] ingezet op het welbevinden van leerlingen» méér dan de slechts bijna 11% van het geld inzetten voor sociaal-emotionele ontwikkeling?

Hiermee wordt bedoeld dat veel scholen hebben gekozen voor interventies op dit vlak. In het voortgezet onderwijs geldt dit voor 94% van de scholen. In het (voortgezet) speciaal onderwijs en primair onderwijs was dit 82% en 74%. Een ruime meerderheid van de schoolleiders vindt het welbevinden van hun leerlingen ook daadwerkelijk verbeterd als gevolg van interventies. Ook besteden scholen in het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs gemiddeld een groter deel van hun geld aan deze interventies dan scholen in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs gaat het om 14,5% van het geld. Verder is het belangrijk op te merken dat interventies voor sociaal-emotionele ontwikkeling over het algemeen budgetvriendelijker zijn dan interventies zoals de extra inzet van personeel, en dat de hoeveelheid middelen die voor dit doel worden ingezet dus niet zegt dat hier geen of onvoldoende aandacht voor is op scholen.

15

Heeft u er ook een verklaring voor dat leerlingen met praktisch opgeleide ouders bij begrijpend lezen in het vierde schooljaar sinds corona (in vergelijking met pre-corona) een hogere leergroei halen dan bijvoorbeeld leerlingen met theoretisch opgeleide ouders?

Het is een bewuste keuze geweest om meer NP Onderwijsgeld toe te kennen aan scholen met veel leerlingen met praktisch opgeleide ouders dan aan scholen met minder leerlingen met praktisch opgeleide ouders5. Deze leerlingen hebben aan het begin van de pandemie gemiddeld namelijk een hogere leervertraging opgelopen.

Ook zijn deze leerlingen tijdens de pandemie mogelijk vaker wél naar school geweest, ten opzichte van andere leerlingen. Dit kan er aan bijgedragen hebben dat leerlingen op deze scholen uiteindelijk een hogere leergroei halen.

Een andere mogelijke verklaring is dat scholen hun NP Onderwijsgeld meer en/of specifieker hebben gericht op deze groep leerlingen. Uit eerder implementatieonderzoek bleek dat een deel van de scholen bovengemiddeld inzet op leerlingen met praktisch opgeleide ouders.

16

Hoe heeft, in vergelijking met pre-corona, het aantal leerlingen dat één of meer klassen in het basis- en in het voortgezet onderwijs doubleert zich ontwikkeld?

In het basisonderwijs daalde het aandeel leerlingen dat doubleerde in de jaren vóór corona licht, van 13,7% in schooljaar 2016–2017 tot 12,7% in 2019–2020. In de coronaperiode, maar ook hierna, stabiliseert deze lichte daling. In schooljaar 2022–2023 kwam het aandeel doublerende leerlingen uit op 12,8%.

In het voortgezet onderwijs daalde het aandeel doublerende leerlingen tussen schooljaar 2011–2012 en 2015–2016. Sindsdien zien we een licht stijgend percentage doublerende leerlingen, tot 5,9% in schooljaar 2018–2019. Schooljaar 2019–2020 vormt wel een trendbreuk: scholen zijn in het voorjaar van 2020 opgeroepen om het bevorderingsbeleid passend te maken, waarbij voorop moest staan dat leerlingen niet onevenredig benadeeld werden door de coronacrisis. In 2019–2020 kwam het percentage leerlingen dat een jaar over moet doen mede hierdoor uit op 3,29%. Na dit schooljaar zien we weer een lichte stijging, waardoor de percentages weer stegen tot rond het niveau van schooljaar 2011–2012 (6,6% in 2022–2023). In het najaar informeer ik uw Kamer over de meest recente cijfers.

17

Hoe komt het dat bij spelling wel nog sprake is van een kleine leervertraging en bij begrijpend lezen als rekenen-wiskunde dit sneller ingehaald lijkt te worden?

Hier is niet één verklaring voor. Meerdere factoren spelen een rol. In gesprekken met onderwijsprofessionals wijzen zij er bijvoorbeeld op dat er in het basisonderwijs gemiddeld minder uur aan schrijfonderwijs wordt besteed dan aan begrijpend lezen en rekenen-wiskunde. Ook gaven leraren aan dat zij het lees- en rekenonderwijs na de schoolsluitingen eenvoudiger op konden pakken dan het schrijfonderwijs. In sommige situaties moest bijvoorbeeld eerst teruggegrepen worden op oudere lesstof. Het is belangrijk meer te weten te komen over de verschillen tussen deze leergebieden. Daarom wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer wordt hier voor het einde van 2025 nader over geïnformeerd.

18

Geldt het lagere vaardigheidsniveau op alle vakken behalve op Engelse taal?

De vaardigheidsniveaus voor Engels woordenschat en Engels leesvaardigheid in de onderbouw van het voortgezet onderwijs zijn inderdaad hoger dan tijdens de laatste meting pre-corona. Uit gesprekken met onderwijspersoneel blijkt dat leerlingen in hun vrije tijd meer bezig zijn met Engelse taal, bijvoorbeeld via games en streamingdiensten. De vaardigheidsniveaus zijn ten opzichte van de laatste meting voor de coronapandemie met name achteruit gegaan op Nederlands leesvaardigheid en Nederlands woordenschat en in mindere mate ook op Rekenen-Wiskunde. Andere vakken dan Engels, Nederlands en Rekenen-Wiskunde zijn niet onderzocht. Ook blijft aandacht voor digitale geletterdheid van belang. Het is daarnaast goed om op te merken dat we in het primair onderwijs tekenen van herstel zien, met name op de vaardigheden begrijpend lezen en rekenen-wiskunde.

19

Zijn er naast de schoolsluitingen nog andere factoren die invloed hebben op de verschillen per leerjaar en de snelheid van herstel?

In het algemeen geldt dat de effecten van de coronapandemie niet altijd even goed zijn te specificeren en te becijferen. De snelheid van het herstel kan bijvoorbeeld niet los worden gezien van andere contextuele factoren die een rol spelen in het onderwijs, zoals de personeelstekorten in het onderwijs.

Als we meer specifiek kijken naar de verschillen per leerjaar, dan zien we dat het uitmaakt in welk leerjaar leerlingen zaten ten tijde van de schoolsluitingen. Op dit moment zien we het minste herstel bij leerlingen die vlak voor of na de overgang van primair naar voortgezet onderwijs geconfronteerd werden met schoolsluitingen. Ook zijn met name in het voortgezet onderwijs de zorgen over het welbevinden en de motivatie van leerlingen nog groot. In gesprekken met professionals is ook gewezen op brede maatschappelijke ontwikkelingen die hier van invloed op zijn, zoals minder lezen in de vrije tijd en meer schermtijd. De invloed hiervan is in het voortgezet onderwijs mogelijk groter dan in het primair onderwijs. Het is belangrijk hier meer over te weten te komen. Daarom wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer wordt hier voor het einde van 2025 nader over geïnformeerd.

20

In hoeverre hangt het gegeven dat onderzoekers op het vwo, vmbo-kb en vmbo-b geen significant verschil zien in vaardigheid van leerlingen ten opzichte van de situatie vóór de coronapandemie samen met de (andere) normeringssystematiek waarvan door de gevolgen van de corona-epidemie sprake was?

Daar is geen relatie tussen. De afgelopen jaren is er, door de gevolgen van de coronacrisis, sprake geweest van een andere normeringssystematiek van de centrale examens in het voortgezet onderwijs. Hierdoor reflecteerde de hoogte van de cijfers mogelijk niet precies de vaardigheid van de kandidaten en konden trends niet één-op-één geïnterpreteerd worden als een directe toe- of afname van de vaardigheid van kandidaten. Om dit in beeld te brengen, was aanvullend onderzoek nodig. Daarom hebben het College voor Toetsen en Examens en Stichting Cito op mijn verzoek aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de vaardigheid van examenkandidaten. De conclusie waar u naar verwijst, is afkomstig uit dit onderzoek. De vaardigheid van de kandidaten die met dit onderzoek zichtbaar is gemaakt, staat volledig los van de gehanteerde normeringssystematiek.

21

Op welke wijzen zijn gemeenten zoal bezig met de borging van de waardevolle lessen die zij hebben geleerd van het NP Onderwijs?

Uit jaarlijks implementatieonderzoek onder gemeenten, waar uw Kamer in de laatste voortgangsrapportage over is geïnformeerd, blijkt dat zij dit op diverse manieren doen. Ten eerste wil meer dan de helft van de gemeenten interventies voortzetten na afloop van het NP Onderwijs. Het gaat dan met name om maatregelen die gericht zijn op zorg en welzijn in de school of in de verlengde leertijd om coronavertragingen op sociaal en emotioneel vlak in te halen. Dit kan bijvoorbeeld door het verbinden van interventies aan het gemeentelijk onderwijsachterstanden beleid (GOAB) of door het opstellen van meerjarenplannen. Ten tweede noemen gemeenten enkele leerervaringen die zij hebben opgedaan dankzij het NP Onderwijs. Zo geven gemeenten aan nu meer aandacht te hebben voor het welzijn van leerlingen, dat de samenwerking tussen gemeenten, het onderwijs en andere partijen is verbeterd en dat ze meer doelgericht werken met tijdelijk geld.

22

Hoe gaat u ervoor zorgen dat de effectiviteit van een aantal veelbelovende interventies zó in beeld wordt gebracht dat ook bij eventuele toekomstige epidemieën (ook van andere ziekten) het onderwijs daarmee zijn voordeel kan doen?

Het NRO heeft de opdracht gekregen om het programma «Effectmeting kansrijke interventies in het po en vo» uit te voeren. Dit programma maakt deel uit van het NP Onderwijs en onderzoekt de effectiviteit van 13 veelbelovende interventies in het funderend onderwijs. De interventies zijn in het schooljaar 2023–2024 geïmplementeerd, en tegelijkertijd evalueren de onderzoekers de effectiviteit ervan. Het onderzoek loopt tot najaar 2025. Dit onderzoek helpt niet alleen bij toekomstige uitdagingen, maar helpt onderwijsprofessionals ook op korte termijn aan kennis over de effectiviteit van interventies waarmee zij leerlingen zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Om dit te faciliteren, worden de uitkomsten van het onderzoek breed gedeeld in het onderwijs.

23

Betekent de «structurele aanpak» die u nodig acht voor herstel van de leerprestaties tevens dat scholen straks kunnen rekenen op structureel geld en zo ja, om welke bedragen gaat het dan?

Ja. Vanaf 2027 krijgen alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs structureel geld voor de verbetering van basisvaardigheden. Deze middelen worden verstrekt als gerichte bekostiging, waarbij tijdelijk verplichtingen worden gesteld. Het betreft een bedrag van circa 182 euro per leerling per jaar. Daarnaast verkennen we momenteel welke incidentele subsidies omgezet kunnen worden in structurele financiering van scholen.

24

Kunt u nader duiden op welke manier scholen samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werken aan borging van de met het NPO behaalde resultaten?

Onze activiteiten zijn tweeledig. Ten eerste richten we ons dit schooljaar op het vastleggen van de geleerde lessen vanuit het NP Onderwijs, zodat iedereen van het programma kan leren, óók na afloop van het programma. De geleerde lessen worden onder meer vastgelegd in video’s, webinars en regionale bijeenkomsten. Ook zal de content op de website van het NP Onderwijs beschikbaar blijven op een voor scholen en gemeenten vindbare plaats. Ten tweede ondersteunen we scholen en gemeenten bij het evalueren en borgen van de geleerde lessen op schoolniveau. Dit doen we onder andere door het aanreiken van praktische tips en handvatten.

25

Overweegt u nog om de subsidieperiode te verlengen als blijkt dat scholen het geld uit de regeling misschien niet op krijgen?

Het merendeel van het geld, circa 80%, is aan het eind van het kalenderjaar 2023 besteed. Dit maakt het aannemelijk dat scholen het geld voor het einde van schooljaar 2024–2025 in kunnen zetten. Vanwege de wijze waarop het geld aan scholen is verstrekt, als aanvullende bekostiging, blijven scholen beschikken over het geld; ook als het niet (tijdig) wordt uitgegeven. De looptijd van het NP Onderwijs zal daarom niet nogmaals verlengd worden. Wel worden scholen gestimuleerd het geld tijdig in te zetten om leerlingen zo snel mogelijk te helpen met het inlopen van coronagerelateerde vertragingen.


  1. Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VIII nr. 185↩︎

  2. NOS, 17 december 2024, «Lerarentekort blijft groot, aantal zij-instromers nog op recordhoogte».↩︎

  3. Welbevinden en sociaal-emotionele ontwikkeling | Onderwijskennis↩︎

  4. NP: Nationaal Programma↩︎

  5. Dit is bepaald op grond van de CBS-indicator, waarbij scholen met een positieve achterstandsscore wordt aangemerkt als een school met «veel leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand».↩︎