Amendement van het lid Dobbe over alle specialistische jeugdzorg onderbrengen bij het Rijk
Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg)
Amendement
Nummer: 2025D10595, datum: 2025-03-12, bijgewerkt: 2025-04-02 12:04, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.E.M. Dobbe, Tweede Kamerlid (SP)
Onderdeel van kamerstukdossier 36546 -26 Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg).
Onderdeel van zaak 2025Z04591:
- Indiener: S.E.M. Dobbe, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2025-04-01 15:10: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL | 2 | |
Vergaderjaar 2024-2025 | ||
36 546 | Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg) | |
Nr. 26 | AMENDEMENT VAN HET LID Dobbe | |
Ontvangen 12 maart 2025 | ||
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: |
I
In artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. De definitie van regionaal expertteam komt te luiden:
- expertteam: team van jeugdhulpverleners dat desgevraagd adviseert over passende jeugdhulp voor jeugdigen met complexe problemen;
2. De definitie van âregioâ vervalt.
3. De definitie van regiovisie komt te luiden:
- samenwerkingsvisie: visie op hoe Onze Ministers en gemeenten met inachtneming van de op grond van de artikelen 1a.4 en 1a.5 geldende verplichtingen en na raadpleging van vertegenwoordigers van jeugdigen en ouders met elkaar samenwerken teneinde te bevorderen dat er een toereikend aanbod is van:
1Ë. vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 1a.5, eerste lid, onderdeel a, onder 1Ë, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 1a.4, 2.3 en 2.4, tweede lid, te kunnen voldoen, en
2Ë. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
II
Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:
C
Na artikel 1a.3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 1a.4
1. Onze Ministers bevorderen dat er een toereikend aanbod is van:
a. vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 1a.5, eerste lid, onderdeel a, onder 1Ë, zodat colleges aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, kunnen voldoen, en
b. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Artikel 1a.5
1. Onze Ministers zijn belast met inachtneming van de samenwerkingsvisie met het verrichten van de volgende werkzaamheden:
a. het ten behoeve van alle jeugdigen in Nederland contracteren of subsidiëren van:
1Ë. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vormen van jeugdhulp, en
2Ë. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
b. bij ministeriële regeling te bepalen administratieve processen behorende bij de contractering of subsidiëring door Onze Ministers krachtens onderdeel a, waaronder in ieder geval:
1Ë. monitoring en relatiemanagement, en
2Ë. het maken van afspraken met jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen over door hen aan te leveren gegevens noodzakelijk voor de verantwoording over de geleverde prestaties of voor de evaluatie van de gesloten contracten of verstrekte subsidies, alsmede de wijze van aanlevering;
c. de organisatie van de expertteams.
2. Bij het contracteren of subsidiëren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn geen verschillen in contractvoorwaarden of subsidievoorwaarden toegestaan.
3. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1Ë, betreft vormen van jeugdhulp die een landelijke contractering of subsidiĂ«ring vereisen in verband met de schaarste van de vraag, de complexiteit van de problematiek in combinatie met de daarvoor benodigde multidisciplinaire specialistische expertise, de schaarste van het aanbod of het volume dat een jeugdhulpaanbieder nodig heeft om verantwoorde jeugdhulp te kunnen leveren of een gezonde bedrijfsvoering te kunnen voeren.
Artikel 1a.6
De voordracht voor een krachtens artikel 1a.5, eerste lid, onderdeel a, onder 1Ë, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
III
In artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. âregiovisieâ wordt telkens vervangen door âsamenwerkingsvisieâ.
2. In onderdeel 2 wordt in het voorgestelde derde lid voor de punt aan het slot ingevoegd â, waaronder in ieder geval een voorziening waarmee inspraak mogelijk wordt gemaakt voor jeugdigen en diens wettelijk vertegenwoordigersâ.
IV
Na artikel I, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
Artikel 2.4, tweede lid, komt te luiden:
2. Het college is ten behoeve van een jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen, van de jeugdreclassering en van de jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke of civielrechtelijke beslissing, hetgeen in ieder geval inhoudt dat het college de jeugdhulp inzet die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot gesloten jeugdhulp als bedoeld in Hoofdstuk 6 van de Jeugdwet, alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
V
Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:
1. âIn artikel 2.6â wordt vervangen door âArtikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
2. In hetâ.
2. Voor onderdeel 2 (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd â, tenzij het vormen van jeugdzorg betreft als bedoeld in artikel 1a.5, eerste lid, onderdeel a, onder 1Ë.
VI
Artikel I, onderdeel F, vervalt
VII
Artikel I, onderdeel G, vervalt.
VIIII
Artikel I, onderdeel J, vervalt.
IX
Artikel I, onderdeel K, vervalt.
X
Artikel I, onderdeel L, vervalt.
XI
Artikel I, onderdeel M, vervalt.
XII
Artikel I, onderdeel N, vervalt.
XIII
Artikel I, onderdeel O, vervalt.
XIV
Artikel I, onderdeel P, vervalt.
XV
Artikel I, onderdeel Q, vervalt.
XVI
Artikel I, onderdeel V, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 9a.1 wordt âJeugdregioâsâ telkens vervangen door âOnze Ministersâ.
2. Het voorgestelde artikel 9a.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel a, onder 1Ë wordt âartikel 2.19â vervangen door âartikel 1a.5â en wordt de puntkomma aan het slot vervangen door â, enâ.
b. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2Ë wordt â, enâ vervangen door â.â.
c. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt onderdeel 3Ë.
d. In het tweede lid, onderdeel a, wordt âJeugdregioâsâ vervangen door âOnze Ministersâ.
e. In het derde lid wordt âJeugdregioâsâ vervangen door âOnze Ministersâ en wordt âregioâ vervangen door âin Nederlandâ.
f. In het vierde en vijfde lid wordt â, Jeugdregio's en, voor zover het om landelijk gecontracteerde of te contracteren jeugdhulp gaat, de door gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie belast met de contracteringâ vervangen door âen Onze Ministersâ.
3. In het voorgestelde artikel 9a.3, vierde lid, onderdeel b, wordt âJeugdregioâsâ vervangen door âOnze Ministersâ.
XVII
In artikel I, onderdeel W, wordt in het voorgestelde artikel 10.3, eerste lid, âartikelen 2.19, eerste lid, onderdeel a, en 2.21â vervangen door âartikel 1a.5, eerste lid, onderdeel aâ.
XVIII
In artikel II, onderdeel B, onder 1, vervalt het voorgestelde onderdeel y.
XIX
In artikel II, onderdeel D, wordt âgecertificeerde instelling, Jeugdregio of consument, of een individueel collegeâ vervangen door âgecertificeerde instelling of consumentâ.
XX
Artikel II, onderdeel T, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de voorgestelde artikelen 71b, eerste lid, en 71c, eerste en tweede lid, vervalt telkens âJeugdregioâs,â en wordt telkens â, indien het om landelijk gecontracteerde of te contracteren jeugdhulp gaat, de door gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie belast met de contractering,â vervangen door âOnze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheidâ.
2. In artikel 71c, vierde lid, wordt âbij een gemeente, Jeugdregio of ten behoeve van een gemeente of Jeugdregioâ vervangen door âbij een gemeente, bij Onze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheid of ten behoeve van een gemeente of ten behoeve van Onze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheidâ, en wordt â, een bestuur van een Jeugdregio of, indien een commissie van een Jeugdregio is belast met de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de Jeugdwet, door die commissieâ vervangen door âof Onze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheidâ.
XXI
In artikel VIII wordt âArtikel 2.19, eerste lid, onderdeel a,â vervangen door âArtikel 1a.5, eerste lid, onderdeel a,â en wordt âartikel I, onderdeel G, voorziene artikel 2.19 van de Jeugdwetâ vervangen door âartikel I, onderdeel C, voorziene artikel 1a.5 van de Jeugdwetâ.
Toelichting
Dit amendement regelt dat de inkoop van de specialistische jeugdzorg en de gecertificeerde instellingen niet wordt geregionaliseerd, maar in plaats daarvan volledig naar de Rijksoverheid wordt overgeheveld.
Het is begrijpelijk dat er iets wordt gedaan aan de huidige situatie, waarin gemeenten in principe allemaal individueel verantwoordelijk zijn voor de inkoop van de jeugdzorg, inclusief de specialistische jeugdzorg. Weliswaar wordt er doorgaans regionaal samengewerkt, maar zoals de Memorie van Toelichting beschrijft zijn deze samenwerkingsverbanden vaak instabiel en vrijblijvend. In praktijk zijn er daardoor al een stuk meer inkoopverbanden dan de oorspronkelijke 42. Jongeren krijgen nu te vaak geen toegang tot de zorg die zij nodig hebben, omdat het aanbod tussen gemeenten en de lappendeken aan regioâs en samenwerkingsverbanden fors kan verschillen. Ook verschillen de voorwaarden en verantwoordingseisen vaak tussen gemeenten, wat de administratieve last voor jeugdhulpverleners vergroot. Tegelijkertijd nemen de tekorten van gemeenten toe, waardoor de jeugdzorg onder druk komt te staan.
Oplossingsrichting wetsvoorstel
Het voorliggende wetsvoorstel probeert deze problemen op te lossen door in te zetten op verplichte regionalisering van de inkoop van specialistische jeugdzorg. Daarvoor zou er een verplichte regio-indeling moeten komen, zou het verplicht worden deze regioâs in te richten als gemeenschappelijke regio als bedoeld in de Wgr en zou iedere gemeenteraad verplicht worden een regiovisie vast te stellen. Gemeenten zouden deze Jeugdregioâs ten minste moeten belasten met âhet regionaal contracteren of subsidiĂ«ren van verschillende bij algemene maatregel van bestuur te bepalen jeugdhulpvormen, alsmede gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasseringâ, âhet uitvoeren van bepaalde administratieve processen behorende bij die contractering of subsidiĂ«ringâ, âbovenregionale afstemming over een â bij algemene maatregel van bestuur te bepalen â deel van de jeugdhulpvormen die door de Jeugdregio worden gecontracteerd of gesubsidieerd, alsmede over gecertificeerde instellingen voor de uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasseringâ en âde organisatie van regionale expertteamsâ.
Daarnaast wordt nog wel de mogelijkheid geboden om per AMvB vast te leggen dat gemeenten de inkoop van bepaalde specialistische jeugdhulpvormen landelijk moeten beleggen âindien het hiervoor benoemde instrumentarium om de (boven)regionale samenwerking te verbeteren in combinatie met bestuurlijke afspraken over de vormen van jeugdhulp die op landelijk niveau worden gecontracteerd niet voldoende zijn om de beschikbaarheid van de specialistische jeugdzorg te bevorderenâ.
Problemen rondom regionalisering
Indiener erkent volkomen dat de huidige praktijk, waarbij bijna 350 gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de specialistische jeugdzorg, met tekortschietende regionale samenwerking, niet goed functioneert. Dat betekent echter niet automatisch dat de hier gekozen oplossing om de specialistische jeugdzorg verplicht regionaal te organiseren daarmee ook de beste oplossing voor deze problemen is. Deze route zou namelijk slechts een deel van de problematiek rondom de inkoop van specialistische jeugdzorg oplossen. Een ander deel van de problemen zou voort blijven bestaan. Bovendien gaat regionalisering ook gepaard met nieuwe uitdagingen die er in het huidige stelsel minder zijn.
Ten eerste lost de beoogde regio-indeling een deel van de problemen die als reden voor de regionalisering worden gegeven niet op. Zo staat in de MvT over de oorspronkelijke 42 regioâs: âDe regioâs zijn divers in omvang en de wijze waarop de samenwerking is georganiseerd, is veelal vrijblijvend van aard. Dit leidt tot verschillen in de slagkracht en regie van gemeenten en regioâs op de organisatie van jeugdzorg.â Weliswaar probeert deze wet via bv. het verplicht opstellen van een regiovisie de samenwerkingswijze minder vrijblijvend te maken, maar een overstap naar 41 regioâs doet weinig aan de verschillen in slagkracht. Bovendien blijft de beschreven diversiteit in omvang in stand. Er blijven immers grote verschillen bestaan tussen de regioâs zowel in het aantal deelnemende gemeenten (variĂ«rend tussen van Ă©Ă©n gemeente tot 18 gemeenten), het inwoneraantal en de oppervlakte van de regioâs.
Ten tweede is het de vraag of deze wet er wel in zal slagen om te komen tot stabiele en effectieve samenwerkingsverbanden. Weliswaar wordt het verplicht om gezamenlijk in te kopen en hier een regiovisie voor op te stellen, maar de geschiedenis van scheuringen en afsplitsingen bij de huidige regioâs laat zien dat regionale samenwerking niet zonder slag of stoot tot stand komt. Het is de vraag wat er nu moet gebeuren op het moment dat gemeenten in een regio er alsnog niet met elkaar uitkomen.
De patstelling die daardoor kan ontstaan heeft mede te maken met het gebrek aan doorzettingsmacht in een regio. Er is immers geen duidelijke eindverantwoordelijke, zoals een wethouder op lokaal niveau of een staatssecretaris op landelijk niveau. Daarbij speelt ook mee dat de Jeugdregioâs minder democratische legitimiteit hebben dan de gemeenteraden en Colleges die nu verantwoordelijk zijn voor de inkoop. Die kunnen zich namelijk beroepen op het feit dat zij verkozen zijn via gemeentelijke verkiezingen. Bij Jeugdregioâs is die democratische controle en legitimiteit veel indirecter, via de Colleges en de gemeenteraden. Gemeenteraden hebben nu al grote moeite om de gemeentelijke jeugdzorgtaken te controleren, dit wordt alleen maar ingewikkelder bij verplichte regionale inkoop. Daarbij hebben gemeenschappelijke regelingen ook een grotere afstand tot de burger, aangezien mensen zich over het algemeen veel minder verbonden voelen met regionale samenwerkingsverbanden en ze ook minder snel weten te vinden. Dat hangt ook samen met het feit dat burgers er weinig over te zeggen hebben.
Met de grotere nadruk op Jeugdregioâs wordt bovendien een extra bureaucratische laag opgetuigd, waarmee het stelsel op bepaalde punten juist complexer wordt gemaakt. Naast de gemeenten die verantwoordelijk blijven voor de basale jeugdzorg en aansturing van de Jeugdregioâs, de VNG die optreedt namens gemeenten bij bepaalde jeugdzorgvormen die op landelijke schaal worden ingekocht en het Rijk dat stelselverantwoordelijkheid draagt, zou er nog een laag bijkomen. Daarnaast werd er door het kabinet in de jeugdbescherming nog gestuurd op het inrichten van de Regionale Veiligheidsteams op het niveau van de 25 veiligheidsregioâs, aangestuurd door gemeenten en wordt de jeugdreclassering op Rijksniveau georganiseerd. In een stelsel dat zo ingewikkeld is gemaakt, vind indiener de invoering van nog een bestuurslaag geen wenselijke ontwikkeling.
Regionale inkoop geeft tevens nog altijd de mogelijkheid van regionale verschillen in het aanbod, terwijl jongeren in vergelijkbare gevallen ook een vergelijkbaar aanbod aan zorg en ondersteuning zouden moeten krijgen. Weliswaar zouden er dan minder van die verschillen ontstaan, aangezien het gaat om verschillen tussen enkele tientallen regioâs, i.p.v. honderden gemeenten, maar desalniettemin vraagt indiener zich af of hier niet alsnog onaanvaardbare verschillen in aanbod zouden blijven bestaan.
Een ander groot probleem is dat met de keuze voor regionalisering de afhankelijkheid van gemeentelijke financiering blijft bestaan. Dat systeem functioneert echter in de praktijk niet goed. Gemeentelijke financiën staan steeds vaker onder druk, mede doordat de kosten van met name de specialistische jeugdzorg oplopen, terwijl de uitkeringen uit het gemeentefonds onvoldoende zijn gestegen. Dat zet enerzijds de financiering van de jeugdzorg onder druk, maar anderzijds ook de financiering van andere publieke voorzieningen vanuit de gemeenten. Gemeenten hebben immers slechts zeer beperkt mogelijkheden om zelf extra inkomsten te genereren, omdat ze hoofdzakelijk afhankelijk zijn van financiering vanuit de Rijksoverheid. Die problematiek dreigt bovendien met het ravijnjaar nog verder te groeien. Ten slotte blijft met de regionalisering het systeem van verschillende verantwoordingseisen in stand.
Alternatief: landelijke inkoop
Indiener stelt daarom via dit amendement om de inkoop van specialistische jeugdzorg en de gecertificeerde instellingen niet te beleggen bij Jeugdregioâs, maar in plaats daarvan bij de Rijksoverheid. Om dit goed in te kunnen richten komt ook de financiering en de zorgplicht op deze terreinen bij de Rijksoverheid te liggen. Daarmee zou er een uniform aanbod aan specialistische zorg voor jongeren ontstaan, waardoor er geen postcodezorg meer is, waarbij het maar de vraag is of jongeren de juiste ondersteuning kunnen krijgen. Bijkomend voordeel is bovendien dat er eindelijk meer zicht zou kunnen komen op de bestaande wachtlijsten, dat sinds de decentralisering ontbreekt. Tevens zou landelijke coördinatie ook de uitwisseling van kennis en innovatie kunnen bevorderen. Met de huidige gedecentraliseerde organisatie komt dit nu onvoldoende van de grond, waardoor het lerend vermogen van de sector te laag is, terwijl dit gezien de problematiek juist extreem belangrijk is. Dit gebrek aan het delen van innovaties wordt deels veroorzaakt door de concurrentie die is ontstaan door de invoering van marktwerking, maar ook deels door de versnippering van tientallen inkopende regioâs. Dat probleem wordt aangepakt door dit amendement.
Ook kan er daardoor gewerkt worden met uniforme verantwoordingseisen voor jeugdzorgverleners, waardoor hun administratieve last omlaag kan. Dit is van levensbelang voor het aanpakken van de werkdruk en het personeelstekort in de jeugdzorg en daarmee voor het kunnen leveren van goede jeugdzorg. Uit onderzoek van Pointer en FNV bleek in 2021 bijvoorbeeld dat jeugdzorgverleners circa 60% van de tijd kwijt zijn aan bureaucratie, waardoor drie op de vier aangaf soms tot heel vaak te overwegen de sector te verlaten.1 Deze dreigende uitstroom is extra alarmerend, gezien het feit dat er nu al een personeelstekort van 5.500 mensen wordt verwacht in 2034.2 Het uniformeren van de verantwoordingseisen voor de specialistische jeugdzorg door landelijke inkoop zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren om de administratieve last te verminderen.
Bovendien zou dit de financiële onzekerheid verkleinen, aangezien tekorten niet meer hoeven worden opgelost op een te kleine gemeentebegroting. Het zou er daarnaast voor zorgen dat er minder geld hoeft te worden uitgegeven aan de wildgroei aan private inkoopbureaus, aanbestedingsspecialisten, consultants en advocaten die gepaard gaat met het huidige decentrale systeem. Ten slotte kan de democratische controle beter plaatsvinden op landelijk niveau dan wanneer dit vanuit verschillende gemeenteraden op een regionale voorziening zou moeten gebeuren.
Inrichting landelijke inkoop
Indiener stelt voor om de inkoop van specialistische jeugdzorg en de gecertificeerde instellingen in plaats van bij de 41 jeugdregioâs bij de Rijksoverheid te beleggen. Conform de huidige stelselverantwoordelijkheid komt de verantwoordelijkheid hiervoor dan officieel bij de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid te liggen. Indiener stelt echter voor om dit in de praktijk bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te beleggen. Daardoor is er Ă©Ă©n duidelijke inkopende partij verantwoordelijk voor de gehele specialistische jeugdzorg. Door het ministerie als die partij te kiezen is ook de procedure voor de democratische controle van de inkoop overzichtelijk. De Tweede Kamer is de aangewezen controlerende partij en de verantwoordelijke bewindspersoon â in de huidige situatie de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport â is politiek verantwoordelijk en kan worden aangesproken op de gang van zaken. Dit zou een aanzienlijke verbetering zijn van de huidige en in het wetsvoorstel beoogde situatie, waarbij verscheidene gemeenteraden indirect via de verantwoordelijke wethouders een jeugdregio zouden moeten controleren, met daar weer boven een Staatssecretaris als stelselverantwoordelijke.
Dit zou uiteraard een uitbreiding van het aantal inkoopspecialisten van het ministerie vereisen. Dat is echter op te lossen doordat er tegelijkertijd een heleboel inkoopspecialisten op lokaal en regionaal niveau vrijkomen. Weliswaar zullen die niet allemaal bereid zijn over te stappen naar het ministerie, maar dat is ook niet nodig, aangezien het aantal inkoopprocedures door de landelijke inkoop aanzienlijk verminderd zal worden.
Net zoals de staatssecretaris benadrukt dat â[h]et verplicht op regionaal niveau inkopen van specialistische jeugdzorg [âŠ] geenszins mee[brengt] dat deze jeugdzorg ook regionaal moet worden georganiseerdâ3, geldt in principe hetzelfde voor landelijke inkoop. De zorg kan â en in veel gevallen moet â nog steeds op lokale of regionale schaal worden georganiseerd, afhankelijk van wat het beste is voor de zorg voor de jongere.
Indiener benadrukt daarnaast ook dat het overhevelen van de inkoop van de specialistische jeugdzorg naar de Rijksoverheid ook een kans biedt om de inkoop anders aan te gaan pakken. In de huidige situatie wordt de jeugdzorg nog hoofdzakelijk ingekocht via aanbesteding en open house en krijgen commerciële aanbieders met een winstoogmerk nog te vaak een voet tussen de deur. In sommige gevallen is er zelfs sprake van betrokkenheid van private equity. Bij de overstap naar landelijke inkoop kan juist ook worden gekozen om vaker te werken met subsidiëring en om concurrentie, marktwerking en winstuitkeringen uit te bannen of op zijn minst fors terug te dringen. Het zou immers enorm zonde zijn als het huidige gebrek aan expertisedeling, innovatie en samenwerking in de nieuwe situatie zou blijven voortbestaan vanwege marktwerking, ondanks dat het niet meer wordt gestimuleerd door de versnippering van het inkooplandschap. Ook is het belangrijk om daarbij vaker te kijken naar beschikbaarheidsfinanciering, zodat het makkelijker wordt voor jeugdzorgaanbieders om te werken met een vast team.
Naast de gespecialiseerd jeugdzorg wordt ook de jeugdbescherming met dit amendement onder Rijksverantwoordelijkheid gebracht, door de inkoop en financiering van gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bij het Ministerie van VWS te leggen. Daarmee kan de complexiteit van het stelsel worden teruggebracht. Bovendien is een centrale verantwoordelijkheid ook logischer gezien het zeer ingrijpende karakter van jeugdbeschermingsmaatregelen. Daarbij is het overigens wel van belang dat er bij de inkoop van de gecertificeerde instellingen een goede samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt georganiseerd, aangezien de jeugdbescherming en jeugdreclassering grotendeels onder verantwoordelijkheid van dat ministerie valt. Dit ministerie blijft bovendien mede stelselverantwoordelijk voor de jeugdwet. De centralisering van de inkoop en financiering staat daarnaast in bepaalde mate los van de discussie rondom de oprichting en inrichting van de Regionale Veiligheidsteams, behalve dat deze in ieder geval niet door de gemeenten/regioâs zullen hoeven worden gefinancierd.
Samenwerkingsvisie
De noodzaak voor de regiovisies verdwijnt, doordat deze bestuurslaag niet langer wordt opgetuigd. Daarmee vervalt ook de noodzaak voor regiovisies. Goede kaders voor samenwerking blijven echter wel noodzakelijk, maar dan vooral in de afstemming tussen het Rijk en de gemeenten. Er blijven namelijk wel raakvlakken tussen de verantwoordelijkheden van het Rijk (specialistische jeugdzorg en gecertificeerde instellingen) en die van gemeenten (basale jeugdzorg en sociaal domein in brede zin). Daarom wordt voorgesteld om de Ministers van VWS en J&V een samenwerkingsvisie te laten vaststellen. Deze kan worden opgesteld door het Ministerie van VWS, in samenspraak met het Ministerie van J&V, de gemeenten en (vertegenwoordigers van) jongeren en ouders. In de samenwerkingsvisie dient bovendien te worden geborgd dat er een inspraakmogelijkheid is om de betrokkenheid van jongeren en ouders/verzorgers te waarborgen.
Regionale expertteams
Door het wegvallen van de jeugdregioâs is het ook niet langer mogelijk om het organiseren van de regionale expertteams bij deze regioâs te leggen. Dat zorgt voor een uitdaging. Het lijkt namelijk niet logisch om een speciale bestuurslaag op te richten, enkel voor de inrichting van deze teams, maar zij moeten wel op een plek geborgd zijn. Indiener stelt daarom voor om het inrichten van de regionale expertteams een verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid te maken. Daarmee wordt aangesloten bij het feit dat de organisatie van specialistische jeugdzorg een Rijksverantwoordelijkheid wordt. Dat betekent echter niet dat er daarmee Ă©Ă©n landelijk team moet komen, de regionale organisatie van deze teams kan in stand blijven. Enkel de financiering en verantwoordelijkheid voor het functioneren van deze teams komt bij de Rijksoverheid te liggen.
Financiële aspecten
Indiener verwacht dat de overheveling van de inkoop van specialistische jeugdzorg naar de landelijke overheid structureel geld kan besparen. Dit zorgt namelijk zowel aan de kant van gemeenten en regioâs als aan de kant van aanbieders voor forse besparingen aan zowel bureaucratie als noodzakelijke personele capaciteit. Bij gemeenten en regioâs zijn er minder inkoopspecialisten nodig, wat door het terugbrengen van het aantal inkoopprocessen niet allemaal op landelijk niveau in dezelfde mate hoeft te worden opgebouwd. Bovendien kan er ook een heleboel bureaucratie daaromheen worden bespaard, door het wegvallen van consultants, adviesbureaus en dergelijke externe inhuur. Aan de kant van de zorgaanbieders en zorgverleners kan ook een hoop bureaucratie worden bespaard, doordat er minder aanbestedingsprocedures hoeven te worden doorlopen, met minder instanties hoeft te worden afgestemd en niet meer aan een lappendeken aan verschillende verantwoordingseisen hoeft te worden voldaan.
Op korte termijn zullen er wel transitiekosten zijn, aangezien gemeenten, regioâs en het ministerie processen moeten worden aangepast en afdelingen moeten worden vergroot of verkleind. Ook aan de kant van zorgaanbieders zullen er in het begin aanpassingen moeten worden gedaan vanwege de overgang naar het nieuwe systeem. Dit zijn echter tijdelijke kosten. Bovendien zou de overgang naar het in het wetsvoorstel beoogde systeem ook gepaard gaan met een bepaalde hoeveelheid transitiekosten.
Dobbe