Uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid
Vernieuwing van de rijksdienst
Brief regering
Nummer: 2025D11017, datum: 2025-03-14, bijgewerkt: 2025-03-20 15:24, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31490-359).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 31490 -359 Vernieuwing van de rijksdienst.
Onderdeel van zaak 2025Z04776:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-03-18 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-03-27 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-04-03 14:00: Uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid (TK 31490-359) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-04-24 13:00: Functioneren Rijksdienst (Commissiedebat), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
31 490 Vernieuwing van de rijksdienst
Nr. 359 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 maart 2025
In het Hoofdlijnenakkoord (HLA) staat «de groei van het aantal ambtenaren en de inzet van consultants bij de departementen meer dan wordt teruggedraaid waarbij uitvoerende diensten worden ontzien. Deze taakstelling wordt gekoppeld aan het verminderen van regels en administratieve lasten voor de samenleving en de uitvoering». Hieraan is een budgettaire taakstelling van 22% verbonden die oploopt tot in totaal 1 miljard euro structureel. Dit betekent een forse bezuiniging, die iedere Minister zal invullen voor het eigen ministerie.
Rijksoverheid als organisatie
Daar waar iedere Minister zelf verantwoordelijk is voor het eigen ministerie en de beleidsinhoudelijke keuzes en resultaten, heb ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook een stelselverantwoordelijkheid voor het functioneren van het Rijk als organisatie en de rijksbrede bedrijfsvoering.1 Deze stelselverantwoordelijkheid ziet ook toe op het toekomstbestendig maken van de Rijksdienst. En zoals in het regeerprogramma aangegeven «mede vanwege de structurele arbeidsmarktkrapte moeten ambtenaren worden ingezet waar ze het hardste nodig zijn en beleid maken dat goed uitvoerbaar is».
Middels deze brief informeer ik uw Kamer over de stappen die worden gezet in het kader van de taakstelling en de doorontwikkeling van de Rijksoverheid. Wij spraken hier al over tijdens het Commissiedebat Functioneren Rijksdienst op 6 november 2024 (Kamerstuk 31 490, nr. 356). Eveneens geef ik hiermee uitvoering aan verschillende over de rijksbrede budgettaire taakstelling aangenomen moties.2
Taakstelling: verantwoord en realiseerbaar
De afgesproken budgettaire taakstelling verplicht ons om kritisch te kijken naar de inrichting en het functioneren van de Rijksoverheid. Dit is geen eenvoudige opgave, gezien de gestelde verwachtingen. Daarbij dient de operatie verantwoord en realiseerbaar plaats te vinden.
In het Regeerprogramma is afgesproken om te werken aan een systeemverandering: minder bureaucratie, minder regels, minder administratie en verantwoordingslasten, minder hardheden en meer werken als één Rijksoverheid (ontkokering) met de focus op het belang van burgers en bedrijven. Terugdringen van regeldruk is temeer van belang omdat uitvoeringsorganisaties van de Rijksoverheid momenteel tegen de grenzen aanlopen van wat zij kunnen uitvoeren en kampen met personele tekorten. Een situatie die naar verwachting de komende jaren – in verband met voorziene pensioneringsuitstroom en krapte op de arbeidsmarkt – niet beter wordt.
Keuzes maken
De rijksbrede taakstelling stelt de verschillende ministeries voor een forse uitdaging: de verschillende Ministers bezien, voor hun ministerie, hoe de taakstelling op een verstandige manier wordt ingevuld en structureel gedekt kan worden. Per ministerie wordt er gekeken naar de mogelijkheden, omdat daar het beste zicht is op de mogelijkheden en de consequenties van keuzes. De interne financiële doorbelasting van de taakstelling (naar de begrotingsartikelen) dient bij suppletoire begrotingen bij Voorjaarsnota 2025 plaats te vinden. Bij de te maken keuzes zijn verschillende moties van uw Kamer relevant. Hierop wordt hierna op ingegaan.
Behoud van kennis
Gezien het te verwachte natuurlijk verloop van personeel de komende jaren geldt vooralsnog geen rijksbrede vacaturestop. Elk ministerie beoordeelt kritisch of het extern openstellen van vacatures nodig is. Interne of interdepartementale vacaturevervulling geniet de voorkeur. Op die manier behouden we expertise en kennis voor de overheid.
Terugdringen externe inhuur
Ten aanzien van (mogelijke) besparingen op het personele deel van de apparaatsuitgaven, wordt eerst bezien of het mogelijk is om de uitgaven aan externe inhuur te verminderen. Voor externe inhuur geldt immers geen werkgeversverantwoordelijkheid. Conform de motie Nijboer3 – en mijn toezegging in het Commissiedebat Rijksdienst op 6 november jl. – stuur ik u in april 2025 het plan van aanpak om de externe inhuur bij de Rijksoverheid te verminderen.4 Gelet op de toekomstbestendigheid (o.a. borgen kennis) van de Rijksoverheid en het feit dat «verambtelijken» per saldo een financiële besparing oplevert ten opzichte van «extern inhuren» maar wel leidt tot meer fte, wordt nadrukkelijk door het kabinet geaccepteerd dat verambtelijken een opwaarts effect geeft op de omvang van het rijksbrede personeelsbestand.
Topambtenaren
De regering zal, in lijn met de motie van het lid Grinwis5 die de regering verzoekt te bezuinigen op het aantal topambtenaren van de Algemene Bestuursdienst en ABDTOPConsult en de dienstauto’s, kritisch kijken naar bezuinigingsmogelijkheden op ABD-taken en -functies, inclusief faciliteiten zoals dienstauto’s.
De ABD werkt rijksbreed, de financiële analyse van bezuinigingsmogelijkheden bij de ABD maakt integraal onderdeel uit van de bezuinigingsaanpak van mijn ministerie, voor zover het de taken van DGABD betreft die op de begroting van mijn ministerie staan. Het merendeel van de ABD-functies valt onder de formatie en begroting van de andere ministeries. Over de ontwikkeling van het aantal ABD-functies informeer ik uw Kamer conform gebruik jaarlijks via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Ik informeer uw Kamer naar verwachting in Q2 2025 via een aparte Kamerbrief over de in het Regeerprogramma afgesproken hervormingsagenda voor versobering van het ABD-stelsel.
Efficiënter werken en digitalisering
Kijkend naar het werk dat nodig is om te voldoen aan genoemde uitdagingen, is een andere mogelijkheid te kijken naar de productiviteit, het inzetten van schaarse capaciteit daar waar het meest nodig en waar mogelijk administratieve processen en overhead te reduceren. Door middel van een aparte Kamerbrief rondom de aanpak van overhead en de inzet op ontkokering, mede in het licht van efficiënter werken c.q. de inzet op productiviteitsverbetering informeer ik u later nog. De motie van lid Erkens6 roept mij onder andere op om te sturen op een meer verantwoorde inzet van kunstmatige intelligentie, binnen veilige randvoorwaarden, om de arbeidsproductiviteit te vergroten. We bezien in dit kader welke mogelijkheden er zijn om productiever te werken, bijvoorbeeld met behulp van artificiële intelligentie (AI).
Daarnaast verkent het kabinet, in het kader van de aangenomen motie van het lid Van der Werf7, momenteel hoe AI kan worden ingezet binnen de overheidscontext om het werkplezier van ambtenaren te bevorderen en werkdruk te verminderen. De uitkomsten van deze verkenning zullen aan het einde van Q1 2025 met uw Kamer worden gedeeld.
Betekenis taakstelling voor de uitvoering
Het Hoofdlijnenakkoord zegt de uitvoering ontzien, maar deze kan wel betrokken worden. Ook de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten zijn (gemiddeld genomen) de afgelopen jaren fors gegroeid in personele omvang en maken relatief veel gebruik van externe inhuur. Ook binnen de uitvoering zijn er naar verwachting mogelijkheden om efficiënter te werken en/of om te snijden in ondersteunende taken.
Verschillende moties – waaronder de moties Erkens c.s.8 en Nispen9 – roepen mij op om de dienstverlening door de uitvoering te ontzien. Het rijksbrede uitgangspunt is dat het primaire proces c.q. de kwaliteit van de dienstverlening geen nadeel mag ondervinden van de rijksbrede taakstelling. Dit sluit in mijn beleving aan bij het doel van de moties van de leden Chakor & Sneller.10
Dit maakt dat – na zeer zorgvuldige weging – Ministers ertoe kunnen besluiten om ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling te laten dragen. Daar hoort wat mij betreft bij dat er gesneden wordt in de regel- en beleidsdruk.
Daarnaast heeft uw Kamer in het amendement Bontenbal c.s. van 12 december 2024 ook de uitvoering onderdeel gemaakt van de grondslag voor de verdeling over departementen. Enkele organisaties, zoals de krijgsmacht en de justitieketen zijn weliswaar uitgesloten, maar bijvoorbeeld UWV, SVB, Belastingdienst en Dienst Toeslagen heeft uw Kamer betrokken in de grondslag van deze taakstelling. De consequentie van deze keuze is dat deze extra taakstelling ook (deels) daar terecht komt.
In de motie Erkens c.s.11 zie ik ook ondersteuning voor de in het regeerprogramma opgenomen ambitie om de aansluiting tussen «beleid» en «uitvoering» te versterken. Op dit punt zal ik later dit jaar terugkomen in reactie op het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur, getiteld «Naar een uitvoerende macht»12, waarin de Raad ervoor pleit om de positie van uitvoerende professionals en uitvoerende organisaties binnen de overheid te versterken.
Monitoring en verantwoording taakstelling
Ministeriële Commissie Taakstelling Rijksdienst (MCTR)
Zoals opgenomen in het regeerprogramma, hoofdstuk 7 Goed Bestuur, heeft het kabinet in het kader van de taakstelling de Ministeriële Commissie Taakstelling Rijksdienst13 ingesteld. De MCTR komt in beginsel driemaal per jaar bijeen en ziet toe op de uitvoering van de taakstelling en bewaakt de samenhang.
Middels reeds bestaande instrumentaria vindt rapportage en verantwoording plaats over de taakstellingsoperatie. Dit gebeurt op twee momenten:
1) rapportage en verantwoording door de Ministers zelf via begroting en jaarverslag;
2) rapportage en verantwoording vanuit de coördinerende rol van BZK in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
In de suppletoire begrotingen bij Voorjaarsnota 2025 – en later in de departementale jaarverslagen – zal worden opgenomen of en zo ja, in welke mate van uitvoeringsorganisaties, inspecties en toezichthouders een bijdrage in de departementale taakstelling is gevraagd. Daarbij zal ook worden aangegeven onder welke voorwaarde(n) een dergelijke bijdrage is gevraagd. Dit is ook conform het verzoek en de motie van het lid Chakor.14
Het rijksbrede beeld – op basis van de departementale verantwoording – komt terug in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) die ik jaarlijks aan uw Kamer toestuur. De JBR is een verantwoordingsdocument dat terugblikt op het voorgaande jaar. Deze wordt tijdens Verantwoordingsdag aan uw Kamer gestuurd. De eerstvolgende JBR wordt in mei 2025 met uw Kamer gedeeld en geeft een terugblik op 2024. Voor uitvoering van de taakstelling hanteren wij het jaar 2024 als nulmeting. De taakstelling en de onderliggende ambities worden in 2025 en verder gerealiseerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Bevoegdheden ontleent uit: Coördinatiebesluit Organisatie, Bedrijfsvoering en Informatiesystemen Rijk, 1-1-2020, wetten.nl – Regeling – Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst – BWBR0029514↩︎
Het betreft de moties die tijdens behandeling van de begroting van BZK op 9 oktober jl. en n.a.v. het Commissiedebat Functioneren Rijksdienst (6 november jl.) zijn ingediend, te weten de moties van de leden Chakor (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 18), Chakor & Sneller (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 19), Erkens (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21), Nispen (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 28), Sneller / Vermeer (Kamerstuk 31 490, nr. 354) & Sneller (Kamerstuk 31 490, nr. 355). De motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 36 600 IX, nr. 21) is tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van 2 oktober jl. ingediend, maar raakt een onderdeel van de BZK-begroting.↩︎
Kamerstuk 36 410 VII, nr. 63↩︎
Ik neem in dit plan van aanpak ook mee hoe ik uitvoering geef aan de motie Sneller/Vermeer (Kamerstuk 31 490, nr. 354).↩︎
Kamerstuk 36 600 IX, nr. 21↩︎
Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 1167↩︎
Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21↩︎
Kamerstuk 36 600 VII, nr. 28↩︎
Kamerstuk 36 600 VII, nr. 19 en Kamerstuk 31 490, nr. 352↩︎
Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21↩︎
https://www.raadopenbaarbestuur.nl/documenten/publicaties/2024/11/21/advies-naar-een-uitvoerende-macht.↩︎
wetten.nl – Regeling – Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Taakstelling Rijksdienst – BWBR0050764↩︎
Kamerstuk 31 490, nr. 352↩︎