[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgang kabinetsreactie Capaciteitsplan initiële opleidingen

Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector

Brief regering

Nummer: 2025D11171, datum: 2025-03-17, bijgewerkt: 2025-03-20 15:36, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29282-603).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29282 -603 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector.

Onderdeel van zaak 2025Z04829:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector

Nr. 603 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2025

Op 12 januari 2023 heeft het Capaciteitsorgaan de driejaarlijkse integrale raming uitgebracht voor de instroom in de medische en aanverwante (vervolg-)opleidingen voor 2024, 2025 en 2026 (het Capaciteitsplan). Op 13 juni 2023 heeft de Tweede Kamer de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027 ontvangen1. In een aanvullende Kamerbrief van 13 december 2023 is ingegaan op de uitvoering van de kabinetsreactie en de consequenties voor de initiële zorgopleidingen2. In deze Kamerbrief stellen we u op de hoogte van de wijzigingen bij de uitvoering hierin. Daarnaast reageren we op de motie van de leden Van der Plas en Pouw-Verweij over de wijze waarop in Beieren wordt gewerkt aan voldoende artsencapaciteit3.

Voor de opleiding Tandheelkunde is in de eerder verzonden brieven het voornemen met de Kamer gedeeld om het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan van 345 plaatsen op te volgen. Dit betreft een uitbreiding van 86 plaatsen. Een deel van die uitbreiding wordt bekostigd door middel van een (beperkte) verlaging van het aantal opleidingsplaatsen Geneeskunde. Voor het overige deel had het vorige kabinet de voorwaarde gesteld dat de opleidingsduur Tandheelkunde wordt verkort van zes naar vijf jaar.

De uitgangspunten van het vorige kabinet waren destijds de urgentie om snel meer tandartsen op te leiden, te voldoen aan de budgettaire kaders en aan de EU minimumeisen. Deze uitgangspunten blijven staan. Er heeft echter gedurende de uitwerking uitgebreid overleg plaatsgevonden met de betrokken instellingen over de verkorting van de opleidingsduur Tandheelkunde. De betrokken instellingen en beroepsvereniging KNMT hebben hun (juridische) bezwaren tegen de verkorting aangegeven. In reactie op eerder genoemde Kamerbrief van 13 december 2023 – waarin de mogelijkheid is geboden om een budgettair neutraal voorstel uit te werken – hebben zij aangegeven geen passend alternatief te hebben gevonden. Daarnaast blijkt uit de nadere uitwerking dat de verkorting van de opleidingsduur pas op een veel later moment leidt tot extra opleidingsplaatsen. Hierdoor sluit deze oplossing niet meer aan bij de uitgangspunten.

Opleidingsduur Tandheelkunde

Voor de verkorting van de opleidingsduur Tandheelkunde is een wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) noodzakelijk. De lange duur van deze wijziging en het tempo waarin de vrijval van begrotingsmiddelen door deze verkorting zich zal voordoen, zorgen ervoor dat de uitbreiding met extra plaatsen pas verwezenlijkt kan worden vanaf studiejaar 2033–2034. Daarnaast hebben de rectoren van de betrokken instellingen benadrukt een verkorting van de opleidingsduur moeilijk in overeenstemming te kunnen brengen met hun wettelijke verantwoordelijkheid voor het opleiden van bekwame tandartsen (volgens de geldende beroepsstandaarden). In algemene zin achten zij een dergelijke ingreep in strijd met de academische vrijheid, de verantwoordelijkheid van de instelling voor de inrichting van de opleiding (het curriculum). Deze zorgen worden gedeeld door de Commissie Onderzoek Verkorting Opleiding Tandheelkunde (COVOT), die in opdracht en met ondersteuning van de ministeries VWS en OCW hier eind 2023 onderzoek naar heeft gedaan. COVOT stelt dat het verkorten van de opleidingsduur met een jaar niet op een kwalitatief verantwoorde wijze mogelijk is en dat dit leidt tot risico’s voor de kwaliteit, de veiligheid en de kosteneffectiviteit van de zorg.

Conclusie

Overwegende dat de urgentie om snel meer tandartsen op te leiden met het oorspronkelijke kabinetsbesluit niet wordt geadresseerd (gezien de late vrijval van middelen ten behoeve van extra opleidingsplekken en de sterke weerstand uit het veld tegen de verkorting van de opleidingsduur), is besloten de bestaande opleidingsduur Tandheelkunde van 6 jaar te handhaven. Dit betekent concreet dat het aantal opleidingsplaatsen voor Tandheelkunde zal worden verhoogd met 31 in plaats van 86. Deze opleidingsplaatsen kunnen op korte termijn worden gerealiseerd, namelijk in de studiejaren 2025–2026 (26) en 2026–2027 (5). Het totaal aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde komt hiermee jaarlijks op 290.

Eind 2025 wordt de eerstvolgende raming van het Capaciteitsorgaan verwacht. Op basis daarvan zal worden bezien of een aanvullende uitbreiding noodzakelijk is, en of dit binnen het totale aanbod aan zorgopleidingen en de dan geldende budgettaire kaders is in te passen. In de tussentijd roepen we de relevante onderwijsinstellingen op om te (laten) onderzoeken waar zij vanuit hun rol en verantwoordelijkheid kunnen bijdragen aan mogelijke oplossingen voor knelpunten in het mondzorglandschap, waaronder het knelpunt van regionale spreiding van mondzorgcapaciteit. Dit bredere thema zal bovendien worden meegenomen in de strategische keuzes rondom de bekostigingssystematiek, die nodig zijn om het stelsel van vervolgonderwijs weerbaar te maken voor dalende studentenaantallen. Over de benadering van die strategische keuzes zult u nader worden geïnformeerd in de beleidsbrief die u eind eerste kwartaal/begin tweede kwartaal ontvangt van de Minister van OCW.

Motie Van der Plas en Pouw-Verweij

Ten slotte willen wij graag ingaan op de motie van de leden Van der Plas en Pouw-Verweij. In Beieren bestaat de mogelijkheid voor studenten die aantoonbaar geïnteresseerd en gemotiveerd zijn om arts te worden maar uitgeloot zijn in andere bondslanden om toch een studieplek te kunnen krijgen aan de Beierse universiteiten. Voorwaarde hiervoor is dat dergelijke studenten een contract tekenen waardoor zij tien jaar lang arts moeten blijven in Beieren. In de motie wordt het kabinet verzocht om een soortgelijke regeling uit te werken voor een nader te bepalen aantal extra opleidingsplekken in Nederland, om zo extra artsen te werven voor inzet in aan te wijzen regio’s buiten de grote steden.

Bij het uitwerken van deze motie is gebleken dat een dergelijke regeling volgens het kabinet niet inpasbaar is in het Nederlandse bekostigingsstelsel voor de opleidingsplaatsen voor basisartsen. Het is binnen ons stelsel op dit moment juridisch niet mogelijk voorwaarden te verbinden aan de bekostiging voor deze plaatsen via de lumpsum. De aanpassing van het stelsel die nodig zou zijn om dit wel mogelijk te maken zou zeer ingrijpend zijn en qua administratieve lasten niet in verhouding staan tot het doel.

In Nederland worden opleidingsplaatsen niet centraal, maar decentraal toegewezen door de onderwijsinstellingen zelf. Binnen die decentrale toewijzing past deze regeling niet. Aspirant-studenten worden geselecteerd op basis van ten minste twee kwalitatieve criteria (bijvoorbeeld motivatie, vakkennis, cognitieve vaardigheden), loting, of combinatie van loting en selectie. Het is binnen de huidige wetgeving niet toegestaan dat opleidingen plekken reserveren voor aspirant-studenten op basis van andere voorwaarden (een contract of belofte). Instellingen hebben dus niet de mogelijkheid om een dergelijk contract te sluiten en toe te zien op de naleving. Dit zou voor betrokken instellingen ook een grote administratieve belasting zijn. Het introduceren van centrale sturing náást het gebruikelijke decentrale toewijzen, is een fundamentele aanpassing die niet past binnen het stelsel. Het kabinet acht de motie hiermee afgedaan.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. Agema

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins


  1. Kamerstuk TK 29 282, nr. 521↩︎

  2. Kamerstuk TK 29 282, nr. 553↩︎

  3. Kamerstuk TK 29 282, nr. 528↩︎