Rapportage Woo-bemiddeling van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI)
Toepassing van de Wet open overheid
Brief regering
Nummer: 2025D11302, datum: 2025-03-17, bijgewerkt: 2025-03-20 14:13, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32802-104).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Rapportage Woobemiddeling door het ACOI (maart 2025)
- Beslisnota bij Kamerbrief Rapportage Woo-bemiddeling van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI)
Onderdeel van kamerstukdossier 32802 -104 Toepassing van de Wet open overheid.
Onderdeel van zaak 2025Z04882:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-03-18 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-03-20 10:00: Wet open overheid (Commissiedebat), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-03-27 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-03-27 13:59: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
32 802 Toepassing van de Wet open overheid
Nr. 104 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 maart 2025
Hierbij bied ik u de rapportage «Woo-bemiddeling door het ACOI» van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) aan.
Aanleiding
Op 4 april 2023 heeft uw Kamer de gewijzigde motie Bushoff c.s. (Kamerstuk 32 802, nr. 65) aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat redelijkerwijs zoveel mogelijk van de adviezen van het ACOI naar aanleiding van bemiddelingszaken worden opgevolgd en dat het niet opvolgen aan de Kamer gemeld wordt met een deugdelijke motivering. In reactie op het indienen van deze motie heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat op het moment dat er door het adviescollege een substantieel aantal adviezen is uitgebracht in bemiddelingszaken, er over de inhoud van deze adviezen een beeld kan worden gevormd en de Kamer hierover geïnformeerd zal worden.1 In dit kader heb ik het ACOI verzocht om een rapportage over hun bemiddelingstaak op te stellen.
Rapportage en vervolg
Uit de rapportage blijkt dat het ACOI tot op heden 33 bemiddelingszaken heeft afgerond. In 17 van deze zaken is er overeenstemming bereikt, in 8 gevallen is de bemiddeling afgerond met een praktische interventie, in 6 gevallen is de bemiddeling geëindigd met een advies aan het bestuursorgaan en 2 bemiddelingsverzoeken zijn ingetrokken. Hieruit maak ik op dat het overgrote deel van de bemiddelingszaken op een succesvolle wijze wordt afgerond. Daarnaast geeft het ACOI aan dat er door de bemiddeling meer ruimte ontstaat voor begrip, samenwerking en het maken van afspraken. Ik vind het positief om te zien dat beroepsmatige verzoekers de weg naar het ACOI weten te vinden als de behandeling van een Woo-verzoek spaak loopt en dat dit veelal resulteert in een betere verstandhouding tussen bestuursorgaan en verzoeker.
Tegelijkertijd geeft het ACOI ook aan dat zij drie uitdagingen zien waar verzoekers tegenaanlopen bij bestuursorganen (rode draden), namelijk dat (1) termijnen veelal overschreden worden, (2) verzoekers te weinig op de hoogte worden gehouden over de voortgang van verzoeken en (3) de inzet van de uitzonderingsgronden. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de Woo herken ik het beeld dat termijnen veelal overschreden worden en contact met verzoekers verbeterd kan worden. In de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets zijn verschillende maatregelen aangekondigd om deze beide zaken te verbeteren, zoals het Rijksdashboard Woo-verzoeken2, efficiëntere en responsievere Woo-processen en het versterken van de positie van de Woo-contactpersoon.3 Ook werken we aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin nadere regels worden gesteld die gericht zijn op verbetering van het proces en het gesprek met verzoekers. De uitkomsten van de Samenwerkwijzer die het ACOI momenteel ontwikkelt, zal ik betrekken bij de ontwikkeling van deze AMvB.
Voor wat betreft de toepassing van de uitzonderingsgronden zijn bestuursorganen zelf verantwoordelijk voor de toepassing en motivering hiervan. Vanuit mijn positie kan ik daarom geen oordeel vellen over het gebruik van uitzonderingsgronden in individuele casussen, omdat ik geen zicht heb op de inhoud van de besluiten en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen en omdat het uiteindelijk aan de rechter is om te toetsen of er op een juiste wijze toepassing is gegeven aan de uitzonderingsgronden. Wel onderschrijf ik met het ACOI volledig het uitgangspunt van de Woo dat overheidsinformatie «openbaar, tenzij» is en dat de inzet van een uitzonderingsgrond goed en begrijpelijk gemotiveerd dient te worden.
Tot slot geeft het ACOI in de rapportage aan dat bestuursorganen de adviezen van het college nog niet altijd (volledig) opvolgen. Hierbij wil ik allereerst benadrukken dat het aan ieder individueel bestuursorgaan is op welke wijze zij opvolging geven aan de adviezen naar aanleiding van een bemiddelingszaak. In algemene zin vind ik het vanuit mijn verantwoordelijkheid wel van belang dat bestuursorganen de adviezen zoveel als redelijkerwijs mogelijk opvolgen en het niet opvolgen voorzien van een deugdelijke motivering.
In dat kader heb ik ter uitvoering van de motie Bushoff in de geactualiseerde Woo-instructie4 opgenomen dat uw Kamer geïnformeerd wordt over Woo-besluiten of beslissingen op bezwaar waarbij het ACOI een advies naar aanleiding van een bemiddelingszaak heeft uitgebracht. Hierbij gaat het betreffende bestuursorgaan expliciet in op het advies, inclusief een deugdelijke motivering bij het niet opvolgen van een advies.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark