Nota van wijziging
Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX)
Nota van wijziging
Nummer: 2025D11546, datum: 2025-03-24, bijgewerkt: 2025-03-26 13:49, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36638-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 36638 -7 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX).
Onderdeel van zaak 2024Z16527:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Medeindiener: M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Asiel en Migratie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2025Z04965:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Asiel en Migratie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-10-23 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-14 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-11-28 14:00: Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX (36638) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-03-27 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-03-27 13:59: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-03 10:16: Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX) (36638) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 638 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX)
Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 24 maart 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel XI wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 22, tweede lid, wordt «artikelen 6 lid 5» vervangen door «artikelen 6 lid 6».
B
In artikel XI wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
In artikel 109, derde lid, wordt «artikelen 25 lid 6» vervangen door «artikelen 25 lid 5».»
C
In artikel XXIII wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Artikel 13a van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «van een overeenkomstig artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994 erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon» vervangen door «van een natuurlijke persoon of rechtspersoon met een op grond van artikel 4aud, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 verleende erkenning bedrijfsvoorraad».
2. In het tweede lid wordt «als bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door «met een op grond van artikel 4aud, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 verleende erkenning bedrijfsvoorraad».
3. In het derde lid wordt «, bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994,» vervangen door «met een op grond van artikel 4aud, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 verleende erkenning bedrijfsvoorraad».
D
In artikel XXXIV wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 2, vijfde lid, artikel 6, vijfde lid, artikel 7a, vijfde lid, en artikel 8, vijfde lid, wordt de zinsnede «door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba» vervangen door «door gemeenten, provincies of het rijk».»
E
Na artikel XXXIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXXIVa
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Zij worden op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.
2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin een deskundig lid of een plaatsvervangend lid van de ondernemingskamer de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt aan hem bij koninklijk besluit ontslag verleend.
B
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Zij worden op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.
2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin een deskundig lid of een plaatsvervangend lid van de penitentiaire kamer de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt aan hem bij koninklijk besluit ontslag verleend.»
F
Voor artikel XXXV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXXIVb
De bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid wordt als volgt gewijzigd:
1. In het onderdeel betreffende de Advocatenwet wordt «de artikelen 8, 8a, 8b en 45a» vervangen door «de artikelen 8, 8a, 8b, 19, tweede lid, voor zover met gesloten deuren vergaderd wordt, en 45a».
2. In het onderdeel betreffende de Gerechtsdeurwaarderswet wordt «artikel 1a» vervangen door «de artikelen 1a, 72 en 75, voor zover met gesloten deuren vergaderd wordt».
3. In het onderdeel betreffende de Wet op het notarisambt wordt «artikel 5», vervangen door «de artikelen 5, 76 en 79, voor zover met gesloten deuren vergaderd wordt».
G
In artikel XLV wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Aan artikel 33 worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Indien niet is voldaan aan een verplichting tot het elektronisch verrichten van handelingen op grond van de wet dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid, stelt de rechter de desbetreffende partij of andere betrokkene in de gelegenheid dit verzuim te herstellen binnen een door de rechter te bepalen termijn. Maakt eiser of verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik, dan kan de rechter eiser of verzoeker niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering of verzoek dan wel het stuk buiten beschouwing laten. Ook in andere gevallen waarin geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het verzuim te herstellen, kan de rechter het stuk buiten beschouwing laten.
7. In afwijking van de voorgaande leden kan de rechter bepalen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor stukkenwisseling op papier.
H
In artikel XLV, onderdeel C, wordt na «op een motorrijtuig» ingevoegd «of een aanhangwagen».
I
In artikel XLV worden na onderdeel C onderdelen ingevoegd, luidende:
Ca
In artikel 474i wordt «de leden 2–4 van het vorige artikel» vervangen door «artikel 474h, tweede en derde lid».
Cb
Aan artikel 475, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. Indien betekening aan het elektronisch adres van de derde-beslagene als bedoeld in het derde lid niet mogelijk is: de reden van deze onmogelijkheid.
Cc
Artikel 475a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde en zesde lid, wordt «kalendermaand» telkens vervangen door «maand».
2. In het zevende lid wordt «en in artikel 475aa worden» vervangen door «wordt» en wordt «en onder bank wordt verstaan» vervangen door «en in dit artikel en in artikel 475aa wordt onder bank verstaan».
Cd
Artikel 475aa wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «welke bank geldmiddelen van hem onder zich heeft» vervangen door «bij welke bank de schuldenaar een betaal- of spaarrekening als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht aanhoudt».
2. In onderdeel b, wordt «of deze geldmiddelen van die schuldenaar onder zich heeft» vervangen door «of de schuldenaar bij de bank een betaal- of spaarrekening aanhoudt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht».
Ce
In artikel 556, derde lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: Zaken waarvan redelijkerwijs aangenomen mag worden dat de rechthebbende daar geen belang bij heeft, kunnen terstond worden afgevoerd en vernietigd.
Cf
In artikel 570, tweede lid, wordt de zinsnede «de artikelen 514, tweede en derde lid, 515, 517, tweede lid, 518, 519, eerste lid, 523, 525 en 528- 540» vervangen door «de artikelen 514, tweede en derde lid, 515, 517, tweede lid, 518, 519, eerste lid, 523, 525, 528, 529 en 538 tot en met 540».
Cg
In artikel 626, eerste lid, wordt «»het hem verschuldgide» vervangen door «het hem verschuldigde».
Ch
In artikel 734, eerste lid, vervalt «, en 541».
Ci
Artikel 770a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In geval van een beslag op een roerende zaak die geen registergoed is, zijn de artikelen 441, derde lid, 447 en 448 niet van toepassing.
Cj
In de artikelen 455, tweede lid, 455a, tweede lid, 474b, derde lid, 507, derde lid, en 507b, tweede lid, wordt telkens na «475i,» ingevoegd «eerste lid,».
J
In artikel XLVI wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
In artikel 227b vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
K
Na artikel XLVII, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
In artikel 258a, eerste lid, onderdeel b, wordt na «141, eerste lid en tweede lid, onder 1°, » ingevoegd «151f, tweede lid,» en wordt «248c, 252, tweede lid» vervangen door «253».
L
Na artikel LII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL LIIa
1. De benoeming van een deskundig lid of plaatsvervanger als bedoeld in artikel 66, vierde lid, of 67, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XXXIVa is benoemd en vóór dat tijdstip de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, blijft van kracht tot:
a. de eerste dag van de maand volgende op die waarin het deskundig lid of de plaatsvervanger de leeftijd van drieënzeventig jaren heeft bereikt, of
b. het in het benoemingsbesluit genoemde tijdstip, indien dat tijdstip ligt vóór het in onderdeel a bedoelde tijdstip.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder a, vindt het ontslag plaats bij koninklijk besluit.
M
Na artikel XXVIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXVIIIa
De Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 22 komt te luiden:
Artikel 22. Wijziging Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in verband met verhouding tot Zorg- en Veiligheidshuizen
Aan artikel 2.31 van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden wordt een lid toegevoegd, luidende:
13. Indien de deelnemers van een Zorg- en Veiligheidshuis ten aanzien van een aangemelde of in behandeling genomen casus aanleiding hebben om te vermoeden dat die casus in overeenstemming is met het doel van het casusoverleg ten behoeve van de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten, bedoeld in artikel 2 van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten, dan dragen die deelnemers er zorg voor dat de casus overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van die wet voor overleg wordt aangemeld bij de politie, het openbaar ministerie of de burgemeester van de gemeente van verblijf van de betrokkene. Indien de casus op grond van artikel 5, vierde lid, van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten in behandeling wordt genomen door het casusoverleg als bedoeld in artikel 2 van die wet, dan vindt het onderhavige artikel 2.31 geen verdere toepassing.
B
Artikel 23 vervalt.
Toelichting
Met deze nota van wijziging worden in het wetsvoorstel een aantal wijzigingen doorgevoerd. Het betreft wijzigingen van technische aard, dan wel ter herstel van eerder gemaakte fouten of in de praktijk ontstane onduidelijkheden. Gezien de aard van deze wijzigingen is advies van de Afdeling advisering van de Raad van State niet nodig geacht. Het gaat om wijzigingen van de voorgestelde artikelen XI (Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek), XXIII (Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen), XXXIV (Wet op de naburige rechten), XLV (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), XLVI (Wetboek van Strafrecht) en XLVII (Wetboek van Strafvordering). Daarnaast worden drie artikelen ingevoegd, te weten artikel XXXIVa (Wet op de rechterlijke organisatie), artikel LIIa dat het overgangsrecht daarbij regelt, en artikel XXXIVb (Wet open overheid). De wijzigingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Onderdelen A en B
Per abuis waren er fouten geslopen in de verwijzingen naar artikel 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap in artikel 10:22 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en naar artikel 1:25 BW in artikel 10:109 BW. De verwijzing naar de verkeerde leden in deze bepalingen wordt hiermee rechtgezet.
Onderdeel C
Dit onderdeel bevat een technische wijziging die voortvloeit uit de Wet van 10 mei 2023 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van het erkenningenstelsel, het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen van technische aard (Stb. 2023, 195). Artikel I, onderdeel K, van genoemde wet laat onder andere hoofdstuk IV, paragraaf 5 (waar artikel 62 Wegenverkeerswet 1994 onderdeel van uitmaakt) vervallen. De verwijzing in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen dient daarom te worden vervangen door een verwijzing naar het nieuwe artikel 4aud Wegenverkeerswet 1994.
Onderdeel D
In artikel 2, vijfde lid, artikel 6, vijfde lid, artikel 7a, vijfde lid, en artikel 8, vijfde lid van de Wet op de naburige rechten wordt de verwijzing naar Bonaire, Sint-Eustatius of Saba geschrapt. Zij kennen hun eigen intellectueel eigendomsrechtelijke wetgeving.
Onderdeel E
A
Met deze aanpassing wordt artikel 66 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO), dat gaat over de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam, gewijzigd. Bij een eerdere wijziging van het tweede lid van dit artikel (Stb. 2004, 215) is abusievelijk de verwijzing naar artikel 46h van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) vervallen. Artikel 46h van de Wrra regelt het ontslag van rechterlijke ambtenaren. Hierin staat dat rechterlijke ambtenaren op eigen verzoek bij koninklijk besluit worden ontslagen. Verder is in deze bepaling vastgelegd dat bij koninklijk besluit ontslag wordt verleend aan rechterlijke ambtenaren die leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt.
Deze omissie wordt thans hersteld. Aan artikel 66, vierde lid wordt een zin toegevoegd waarin staat dat deskundige leden en plaatsvervangers van de ondernemingskamer op eigen verzoek bij koninklijk besluit worden ontslagen. Het nieuwe zesde lid regelt dat deskundige leden en plaatsvervangers bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren, bij koninklijk besluit worden ontslagen. Voor de formulering is aangesloten bij de wijze waarop het voorgaande in artikel 48a Wet RO is geregeld voor de pachtkamers van de rechtbanken.
B
Met deze aanpassing wordt artikel 67 van de Wet RO, dat gaat over de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewijzigd. Bij een eerdere wijziging van het tweede lid van dit artikel (Stb. 2004, 215) is abusievelijk de verwijzing naar artikel 46h van het Wrra vervallen. Artikel 46h regelt het ontslag van rechterlijke ambtenaren. Hierin staat dat rechterlijke ambtenaren op eigen verzoek bij koninklijk besluit worden ontslagen. Verder is in deze bepaling vastgelegd dat bij koninklijk besluit ontslag wordt verleend aan rechterlijke ambtenaren die de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt.
Deze omissie wordt thans hersteld. Aan artikel 67, vierde lid wordt een zin toegevoegd waarin staat dat deskundige leden en plaatsvervangers van de penitentiaire kamer op eigen verzoek bij koninklijk besluit worden ontslagen. Het nieuwe zesde lid regelt dat deskundige leden en plaatsvervangers bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren, bij koninklijk besluit worden ontslagen. Voor de formulering is aangesloten bij de wijze waarop het voorgaande in artikel 48a Wet RO is geregeld voor de pachtkamers van de rechtbanken.
Onderdeel F
De bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid (Woo) bepaalt dat de in die bijlage genoemde bepalingen voorgaan op de artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Woo. De bijlage bevat bijzondere openbaarmakingsregelingen waar de genoemde artikelen van de Woo niet op van toepassing zijn.
Bij het opstellen van de bijlage is over het hoofd gezien dat de vertegenwoordigende organen van de publiekrechtelijke beroepsorganisaties voor advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders een wettelijk geregeld geheimhoudingsregime kennen. Dit regime maakt een uitzondering op het uitgangspunt van openbaarheid van hun vergaderingen. Om deze omissie te herstellen wordt voorgesteld om aan de bijlage artikel 19, tweede lid, van de Advocatenwet, de artikelen 72 en 75 van de Gerechtsdeurwaarderswet en de artikelen 76 en 79 van de Wet op het notarisambt toe te voegen.
In de betreffende bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt staat geregeld dat de vergaderingen van de ledenraad en de algemene ledenvergadering van de Koninklijke Beroepsgroep van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) openbaar zijn, tenzij besloten wordt om achter gesloten deuren te vergaderen. Van de besloten vergaderingen wordt een afzonderlijk verslag gemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de ledenraad respectievelijk de vergadering anders beslist. Deze artikelen betreffen bijzondere openbaarmakingsregelingen met een uitputtend karakter, die voorgaan op de Woo. In deze bepalingen heeft de wetgever immers expliciet de bevoegdheid gegeven om in beslotenheid te kunnen vergaderen en, wanneer in beslotenheid wordt vergaderd, het verslag daarvan niet openbaar te maken. Verder is expliciet bepaald dat alleen de ledenvergadering dan wel ledenraad de bevoegdheid hebben zelf de verslagen alsnog openbaar te maken. Door deze bijzondere regeling moeten de leden zich in vrijheid kunnen uitlaten over hetgeen in de besloten vergadering wordt besproken. De leden dienen niet gehinderd te worden door de mogelijkheid dat het verslag later alsnog openbaar wordt gemaakt. Openbaarmaking van de verslagen zou de goede werking van deze artikelen onmogelijk maken. Zonder meer toepassing geven aan de Woo zou immers afbreuk doen aan de goede werking van deze artikelen: geheimhouding van verslagen van besloten vergaderingen.
In 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat artikel 76 van de Wet op het notarisambt een bijzondere openbaarmakingsregeling betreft met een uitputtend karakter waarvoor de voorloper van de Woo, namelijk de Wet openbaarheid van bestuur, moet wijken.1 In 2017 heeft de rechtbank Amsterdam een uitspraak met eenzelfde strekking gewezen over artikel 72 van de Gerechtsdeurwaarderswet.2 De artikelen 75 van de Gerechtsdeurwaarderswet en 79 van de Wet op het notarisambt hebben eenzelfde formulering waaruit het uitputtende karakter volgt en worden daarom ook toegevoegd aan de bijlage bij de Woo.
Artikel 19, tweede lid, van de Advocatenwet heeft eenzelfde formulering als eerdergenoemde artikelen en wordt daarom om dezelfde redenen ook toegevoegd aan de bijlage bij de Woo. In deze bepaling is geregeld dat de vergaderingen van het college van afgevaardigden van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) openbaar zijn, tenzij besloten wordt met gesloten deuren te vergaderen. In de praktijk van de NOvA wordt verslaglegging van een besloten vergadering van het college van afgevaardigden afzonderlijk gehouden en bevat een weergave van de beraadslaging in lijn met artikel 18, vierde lid, van het Reglement van orde CvA. De eventueel genomen besluiten worden opgenomen in de verslaglegging van de openbare vergadering. De verslaglegging van de besloten vergadering wordt slechts ter inzage gelegd voor afgevaardigden, leden van de algemene raad en de algemeen secretaris. Gelet op het besloten karakter van de vergadering dient de verslaglegging onder de uitzondering van de Woo te vallen, door het verslag niet voor eenieder openbaar te maken.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het bijzonder openbaarheidsregime van deze artikelen alleen ziet op vergaderingen die achter gesloten deuren plaatsvinden. Op openbare vergaderingen en de verslagen die hiervan worden opgemaakt, is de Woo wel van toepassing. De openbaarheid van deze vergaderingen is tevens het uitgangspunt van de Gerechtsdeurwaarderswet, de Wet op het notarisambt en Advocatenwet.
Het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) is geconsulteerd bij dit voorstel en constateert ook dat met het ontbreken van de betreffende artikelen op de bijlage bij de Woo sprake is van een omissie die hersteld moet worden. Verder heeft het ACOI enkele suggesties gedaan ter aanvulling en aanscherping van de toelichting. Deze suggesties zijn overgenomen.
Onderdeel G
In de wetgeving die in 2016 tot stand kwam tot vereenvoudiging en digitalisering van het civiele procesrecht (Stb. 2016, 288–294) was voorzien in een algemene herstelmogelijkheid voor het verplicht elektronisch procederen bij alle gerechten.3 Die regeling hield in dat de rechter een partij die stukken op papier indiende terwijl zij dat langs elektronische weg moest doen, de gelegenheid moest bieden dit verzuim te herstellen binnen een bepaalde termijn. Wanneer een partij het verzuim niet herstelde, kon de rechter haar niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering of verzoek, of het te laat ingediende stuk buiten beschouwing laten. De rechter kon ook beslissen dat de partij mocht voortgaan op de papieren weg. In de toelichting werd als voorbeeld genoemd dat pas tijdens de zitting blijkt dat ten onrechte op papier wordt geprocedeerd. Het aanhouden van de mondelinge behandeling om de desbetreffende partij in de gelegenheid te stellen alle stukken alsnog elektronisch in te dienen, zou dan niet bijdragen aan de doelmatigheid en snelheid van de procedure. De bedoeling was om de rechter op basis van de omstandigheden van het geval te laten oordelen over de gevolgen van het ten onrechte kiezen van de niet-elektronische route en het vervolgens onbenut laten van de herstelmogelijkheid.4 Tot die omstandigheden behoren onder meer of sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging en of sprake is van fatale termijnen, zoals voor het instellen van een rechtsmiddel.
Met de technische eenmaking van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de wettelijke herstelmogelijkheid alleen overgenomen voor civiele cassatieprocedures bij de Hoge Raad, omdat alleen bij die instantie op dat moment verplicht elektronisch werd geprocedeerd op grond van de wetgeving uit 2016 (zie artikel 397, vierde lid, Rv). Die bepaling gaat uit van een verplichting om eiser of verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep in cassatie als de herstelmogelijkheid onbenut wordt gelaten. In de praktijk levert dit geen problemen op. Daarom wordt deze bepaling ongewijzigd gehandhaafd als lex specialis.
Het basisplan digitalisering civiel recht en bestuursrecht van de Raad voor de rechtspraak (2018) heeft tot doel om elektronisch procederen in steeds meer civiele zaakstromen voor professionele procespartijen verplicht te stellen.5 Het is daarom wenselijk dat de hiervoor genoemde wettelijke herstelmogelijkheid opnieuw gaat gelden voor rechtbanken en hoven.6 Daartoe worden twee leden toegevoegd aan artikel 33 Rv. De leden sluiten vrijwel geheel aan bij de tekst van de wetgeving uit 2016 (artikel 30c, leden 6 en 7, Rv). Op een aantal punten was een iets andere formulering nodig, omdat de tekst van artikel 30c, leden 6 en 7, Rv ruimer was dan alleen het doen van verzoeken en mededelingen en het indienen van processtukken genoemd in artikel 33 Rv. Daarom staat er nu «een verplichting tot het elektronisch verrichten van handelingen». Daaronder valt naast het doen van verzoeken en mededelingen en het indienen van processtukken ook de verplichting om elektronisch te ondertekenen (artikel 5 Besluit elektronisch procederen). Het bieden van de gelegenheid om een verzuim te herstellen, ziet op al deze handelingen. Als een verzoek ten onrechte geheel op papier wordt ingediend en geen sprake van een bepaalde termijn voor indiening, kan de herstelmogelijkheid erin bestaan dat de verzoeker de gelegenheid krijgt om langs elektronische weg een nieuw verzoek in te dienen. Het papieren verzoek wordt dan niet in behandeling genomen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij verzoeken om verlof tot het leggen van conservatoir beslag.7 Om te verduidelijken dat de herstelmogelijkheid ook geldt ten aanzien van anderen dan partijen op wie een verplichting rust tot elektronisch procederen, is in het voorgestelde lid 6 een kleine wijziging doorgevoerd (toevoeging: «andere betrokkene»).8 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen al een regeling bevat voor verstoringen van de toegang tot het digitale systeem die niet toerekenbaar zijn aan de indiener en die in de weg staan aan tijdige elektronische indiening van stukken.9
Onderdeel H
Dit onderdeel corrigeert een omissie in artikel XLV, onderdeel C. Per abuis is in de wijzigingsbepaling van artikel 457 Rv de aanhangwagen niet vermeld. Ook bij het leggen van beslag op een aanhangwagen, is het niet nodig voor een opvolgend beslaglegger om een beslag te betekenen aan de deurwaarder die het eerdere beslag heeft gelegd als het beslag is ingeschreven in het kentekenregister. De bekendheid met het beslag volgt dan uit het register.
Onderdeel I
Ca (artikel 474i Rv)
Dit onderdeel corrigeert een verwijzing in artikel 474i Rv. Artikel 474i verwijst abusievelijk naar de leden 2 tot en met 4 van artikel 474h, terwijl artikel 474h slechts drie leden heeft.
Cb (artikel 475 Rv)
Dit onderdeel regelt dat als de deurwaarder een fysiek beslagexploot betekent terwijl de derde-beslagene heeft aangegeven beslag-exploten elektronisch te willen ontvangen, het beslag-exploot vermeldt waarom het stuk op reguliere wijze wordt betekend. Als elektronisch betekenen niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er een storing plaatsvindt in het digitale systeem van de derde-beslagene, mag de deurwaarder terugvallen op de reguliere wijze van betekening bedoeld in artikel 45 e.v. Rv. Voor de derde-beslagene is momenteel niet uit het beslag-exploot op te maken waarom er regulier wordt betekend in plaats van elektronisch. Om hierover helderheid te laten ontstaan, regelt dit onderdeel dat in een dergelijke situatie het exploot moet vermelden wat de reden is van het terugvallen op de reguliere wijze van betekening.
Cc (artikel 475a Rv)
Dit onderdeel voert twee wijzigingen door in de regeling van het beslagvrij bedrag bij bankbeslag in artikel 475a Rv. Met de eerste wijziging wordt in artikel 475a, vijfde en zesde lid, Rv het begrip «kalendermaand» vervangen door «maand». Het begrip «kalendermaand» heeft in de praktijk tot onduidelijkheid geleid omdat het afwijkt van het elders in Rv gebruikte begrip «maand». Er is echter geen andere interpretatie beoogd. Net zoals bij de andere artikelen in Rv, wordt bedoeld dat de termijn eindigt op de daarmee overeenstemmende dag een maand later (zie HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225). Concreet betekent dit dat bij een bankbeslag op 27 maart de periode waarin rekening moet worden gehouden met het beslagvrije bedrag loopt tot en met 26 april. De tweede wijziging vloeit voort uit de wijziging van artikel 475aa (zie het hiernavolgende onderdeel). Doordat in artikel 475aa niet langer gesproken wordt van geldmiddelen kan de verwijzing naar dit artikel in artikel 475a, zevende lid, Rv vervallen.
Cd (artikel 475aa Rv)
Dit onderdeel verduidelijkt artikel 475aa Rv. Daarin is geregeld dat deurwaarders informatie over bankrekeningen kunnen opvragen bij de schuldenaar en bij de bank. De verplichting om te laten weten bij welke bank er «geldmiddelen» zijn kan strikt genomen worden uitgelegd als een verplichting om uitsluitend een positief saldo te melden. In de memorie van toelichting van de Wet herziening beslag- en executierecht is echter meermaals opgenomen dat het gaat om de mogelijkheid voor de deurwaarder om voorafgaand aan het leggen van een beslag na te gaan bij welke bank een schuldenaar een rekening aanhoudt. Om dit punt ook in de wettekst te verhelderen, wijzigt dit onderdeel artikel 475aa, onderdelen a en b, Rv. Daardoor blijkt uit de bepaling eenduidig dat het zowel bij de bevraging van de schuldenaar als bij de bank gaat om de vraag of de schuldenaar een betaalrekening of spaarrekening als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht aanhoudt.
Ce (artikel 556 Rv)
Dit onderdeel wijzigt de regeling van artikel 556, derde lid, Rv. Het college van burgemeester en wethouders is op grond van 556, derde lid, Rv verplicht om alle zaken die uit een ontruimde woning zijn verwijderd, mee te voeren en gedurende ten minste twee weken op te slaan. Dit volgt uit artikel 5:30, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat in artikel 556, derde lid, Rv van overeenkomstige toepassing is verklaard. Het artikel wordt aangepast om te verduidelijken dat de opslagplicht niet geldt als het zaken betreft waarvan duidelijk is dat de rechthebbende daar geen belang (meer) bij heeft en deze beter meteen vernietigd zouden moeten worden, denk bijvoorbeeld aan vuilniszakken met afval. Hiermee worden deze kosten voorkomen.
Cf (artikel 570 Rv)
Dit onderdeel corrigeert een verwijzing in artikel 570, tweede lid, Rv. De verwijzing omvat abusievelijk nog steeds de artikelen 530 tot en met 537j Rv, terwijl deze artikelen per 1 januari 1992 zijn vervallen.
Cg (artikel 626 Rv)
Dit onderdeel corrigeert een taalkundige verschrijving.
Ch (artikel 734 Rv)
Dit onderdeel corrigeert een verwijzing in artikel 734, eerste lid, Rv. Er wordt abusievelijk naar artikel 541 verwezen, terwijl dat artikel per 1 januari 1992 is vervallen.
Ci (artikel 770a Rv)
Dit onderdeel bepaalt, door een lid toe te voegen aan artikel 770a Rv, dat de beslagverboden opgenomen in de artikelen 441, derde lid, 447 en 448 Rv niet van toepassing zijn als er conservatoir beslag wordt gelegd op roerende zaken, geen registergoederen, die behoren tot de gemeenschap van goederen op grond van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Een dergelijk maritaal conservatoir beslag dient juist om de gemeenschappelijke goederen gedurende de periode van afwikkeling van de huwelijksgemeenschap in zijn totaliteit bij elkaar te houden. Artikel 770a Rv ziet alleen op conservatoire beslagen.
Cj
Dit onderdeel corrigeert in meerdere artikelen de verwijzing naar artikel 475i Rv. Sinds de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet bestaat dit artikel uit meerdere leden. Destijds is verzuimd om bestaande verwijzingen naar artikel 475i Rv in andere artikelen aan te passen. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.
Onderdeel J
In het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet herimplementatie Europees strafrecht (Kamerstukken II 2023/24, 36 491, nr. 2) werd aanvankelijk voorgesteld om aan de artikelen 227a en 227b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een tweede lid toe te voegen, waarmee zou worden voldaan aan de verplichtingen van artikel 3, tweede lid, onder a en b, van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PbEU 2017, L 198). Bij nota van wijziging bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2023/24, 36 491, nr. 7) is later beoogd de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 227a en 227b Sr te vervangen door een nieuw artikel 227c Sr. Daarbij is evenwel verzuimd het tweede lid van artikel 227b Sr, zoals met het wetsvoorstel voorgesteld, te schrappen. Met deze wijziging wordt dit hersteld.
Onderdeel K
Artikel 258a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat als onderdeel van de Wet uitbreiding slachtofferrechten op 1 juli 2024 in werking is getreden – verplicht een nader omschreven categorie verdachten in persoon te verschijnen op de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld. Deze verschijningsplicht geldt onder andere voor de verdachte van een misdrijf dat wordt genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van die bepaling. Dit onderdeel van de nota van wijziging corrigeert de daarin opgenomen verwijzing naar de strafbaarstelling van respectievelijk het bijwonen van een kinderpornografische voorstelling en het toedienen van bedwelmende drank met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Beide strafbepalingen zijn in de Wet seksuele misdrijven, die eveneens op 1 juli 2024 in werking is getreden, omgenummerd. De in artikel 258a, eerste lid, onderdeel b, Sv opgenomen verwijzing naar beide strafbepalingen wordt hiermee in overeenstemming gebracht. De reikwijdte van de wettelijke verschijningsplicht verandert hierdoor niet.
Onderdeel L
Het overgangsrecht maakt een tijdelijke uitzondering op het via de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 66 en 67 Wet RO op te nemen leeftijdsontslag van deskundige leden en plaatsvervangers in de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam en de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren. De overgangsbepaling is bedoeld voor een deskundig lid of plaatsvervanger in de ondernemingskamer of de penitentiaire kamer die op het tijdstip van inwerkingtreding van de genoemde wijzigingen de leeftijdsgrens van zeventig jaren is gepasseerd. De overgangsbepaling bewerkstelligt dat de benoeming dan van kracht blijft tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgende op die waarin het deskundig lid of de plaatsvervanger de leeftijd van drieënzeventig jaren heeft bereikt.
De noodzaak van het overgangsrecht vloeit voort uit het feit dat bij een eerdere wijziging van deze wet (Stb. 2004, 215) het leeftijdsontslag van de deskundige leden en diens plaatsvervangers abusievelijk is vervallen. Hoewel deze omissie wordt hersteld met de wijziging van artikel 66 en 67 van de Wet RO, is het mogelijk dat deskundige leden en plaatsvervangers na het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren opnieuw zijn benoemd. Voor de formulering en de geest van deze wettelijke bepaling is aangesloten bij de Tijdelijke voorziening voor het benoemen van rechters-plaatsvervangers in hun eenenzeventigste levensjaar (Kamerstukken II 2022/23, 36 358, nr. 3). In navolging van deze bepaling is dan ook gekozen voor een leeftijdsgrens van drieënzeventig jaren. Voor een nadere toelichting op dit punt wordt verwezen naar de memorie van toelichting van deze tijdelijke voorziening (Kamerstukken II 2022/23, 36 358, nr. 3).
Onderdeel M
A
Artikel 22 van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten voegt een dertiende lid toe aan artikel 2.31 van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden. Zoals wordt opgemerkt in paragraaf 5.2 van de memorie van de toelichting wordt daarin geregeld dat de deelnemers van een regulier casusoverleg van een Zorg- en Veiligheidshuis – wanneer er naar hun oordeel aanleiding is om te vermoeden dat sprake is van een radicaliseringscasus – zij een bij hen aangemelde of in behandeling genomen casus moeten doorverwijzen naar de weegploeg van het casusoverleg voor de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten. Indien laatstgenoemd casusoverleg de casus in behandeling neemt, wordt de casus niet of niet verder behandeld in een regulier casusoverleg van het Zorg- en Veiligheidshuis. Bespreken van een radicaliseringscasus in het reguliere casusoverleg van een Zorg- en Veiligheidshuis is hierdoor uitdrukkelijk uitgesloten.
Tijdens de plenaire behandeling op 21 januari 2025 in de Eerste Kamer bleek dat deze handelwijze niet geheel juist was opgenomen in artikel 22 van het wetsvoorstel gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten. De Minister zegde daarop toe het wetsvoorstel bij de eerstvolgende mogelijkheid te wijzigen. Met de technische wijziging zoals opgenomen in deze nota van wijziging wordt het dertiende lid van artikel 2.31 Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden daarom in overeenstemming gebracht met de bedoeling zoals verwoord in de memorie van toelichting.
Door de hier bedoelde wijziging wordt duidelijk dat overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten moet worden gemeld bij één van de deelnemers van de weegploeg (de politie, het openbaar ministerie of de burgemeester van de gemeente van verblijf). Aan de laatste zin van het dertiende lid wordt toegevoegd dat indien de casus op grond van artikel 5, vierde lid, van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten wordt aangemeld voor een casusoverleg als genoemd in artikel 2 van die wet, artikel 2.31 van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden geen verdere toepassing vindt.
B
Artikel 23 bevat een voorziening voor het geval de Wet gegevensverwerking samenwerkingsverbanden later in werking treedt dan de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten. Inmiddels staat vast dat de Wet gegevensverwerking samenwerkingsverbanden met ingang van 1 maart 2025 in werking zal treden. De in artikel 23 bedoelde omstandigheid zal zich daarom niet voordoen. Om die reden kan artikel 23 vervallen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
Rb. Midden-Nederland 10 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6668.↩︎
Rb. Amsterdam 7 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6198.↩︎
Zie artikel 30c leden 6–7 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dat tot 1 mei 2023 luidde voor de Hoge Raad (op https://wetten.overheid.nl/ wordt deze versie aangeduid als «Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen)». Deze wetgeving is komen te vervallen met de Wet technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zie artikel III).↩︎
Zie Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 36–37 en 65.↩︎
Zo is met ingang van 1 januari 2025 een ministeriële regeling in werking getreden die advocaten verplicht om elektronisch te procederen in verzoekschriftprocedures bij de voorzieningenrechter inzake conservatoir beslag (Stcrt. 2024, 33654).↩︎
Daarmee wordt voldaan aan de toezegging van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken, in de toelichting bij de Regeling verplicht elektronisch procederen inzake conservatoir beslag (p. 5).↩︎
Zie de beslagsyllabus (versie 1 januari 2025), p. 12: «Niet via DT digitaal ingediende beslagrekesten worden niet in behandeling genomen. De advocaat kan deze alsnog digitaal via DT indienen. De advocaat die het verzoek indiende, wordt meegedeeld dat een beslagrekest alleen in behandeling wordt genomen als het via DT is ingediend».↩︎
Dit geldt bijvoorbeeld voor het indienen van schriftelijke opmerkingen door anderen dan partijen in een civiele prejudiciële procedure bij de Hoge Raad. Zie artikel 393, tweede lid, Rv en het Besluit verplicht elektronisch procederen in civiele prejudiciële procedures Hoge Raad.↩︎
Om die reden wordt artikel 30c, achtste lid, Rv, zoals dat tot 1 mei 2023 luidde voor de Hoge Raad, niet opnieuw ingevoerd.↩︎