[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader gewijzigd amendement van het lid Sneller ter vervanging van nr. 50 over verduidelijking van de gronden voor voorlopige hechtenis

Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering)

Amendement (gewijzigd/nader/vervangend)

Nummer: 2025D11569, datum: 2025-03-18, bijgewerkt: 2025-03-18 17:20, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36327 -56 Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering).

Onderdeel van zaak 2025Z04977:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2
Vergaderjaar 2024-2025
36 327 Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering)
Nr. 56 Nader gewijzigd AMENDEMENT VAN HET LID SNELLER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR.50
Ontvangen 18 maart 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel 2.5.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt na “worden gegeven” ingevoegd “indien dit bevel strikt noodzakelijk is, gelet op de gedragingen, feiten of omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en: ”.

2. Het eerste lid, onderdelen a tot en met c komen te luiden:

a. indien sprake is van een ernstig gevaar voor vlucht, wat blijkt uit gedragingen van de verdachte, of uit hem persoonlijk betreffende omstandigheden;

b. indien sprake is van een direct gevaar dat de verdachte het onderzoek zal frustreren;

c. indien sprake is van een direct gevaar dat de vrijlating van de verdachte, die wordt verdacht van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, tot een ernstige verstoring van de openbare orde zal leiden;.

Toelichting

De toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland krijgt zowel nationale als internationale kritiek.1 Het wordt te vaak en te gemakkelijk toegepast, terwijl alternatieven middels de schorsing onder voorwaarden onvoldoende benut worden (gedragsinterventies, huisarrest, contact- verbod, borgsom, elektrisch toezicht). Uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat een derde van de Nederlandse gevangenispopulatie in voorlopige hechtenis zit, aanzienlijk meer dan het Europese gemiddelde van 25%.2 Vaak blijkt voorlopige hechtenis achteraf onnodig, te herleiden uit het aantal toegekende schadevergoedingen aan ex-verdachten ter compensatie van de onrechtmatig doorgebrachte tijd in voorarrest.3 Net als voor reguliere korte detenties geldt voor korte detenties in het kader van voorlopige hechtenis dat deze detentieschade veroorzaken en dat recidivecijfers na detentie hoog liggen.4 De indiener onderschrijft derhalve de ambities van de regering om tegemoet te komen aan de kritiek. Net als de Raad van State5 vraagt indiener zich echter af of het nu voorliggende voorstel voldoende effectief is om deze ambities waar te maken en stelt zich daarom het voorliggende amendement voor.

Met dit amendement beoogt de indiener de gronden voor voorlopige hechtenis te verduidelijken en aan te scherpen. Vanuit de rechtswetenschap en rechtspraktijk wordt al langer gesteld dat de gronden voor voorlopige hechtenis te zacht, te onduidelijk en te ruim te interpreteren zijn.6 De suggesties die in dat verband worden gedaan voor het verduidelijken van de gronden voor voorlopige hechtenis neemt de indiener met het voorliggende amendement over.7 De indiener is er van overtuigd dat een helder geformuleerde wettelijke regeling de rechtspraktijk meer duidelijkheid kan bieden en het wetboek toegankelijker en inzichtelijker kan maken. De drie basisvoorwaarden waar bij de oplegging van voorlopige hechtenis aan moet zijn voldaan, namelijk een zekere ernst van het feit, een bepaalde mate van verdenking en een grond maakt indiener met dit amendement weer zichtbaar.

Met betrekking tot de gronden wordt een nieuwe overkoepelende eis opgenomen die duidelijk maakt wat het uitgangspunt moet zijn bij de toepassing van de voorlopige hechtenis, namelijk dat naast aanwezigheid van één van de gronden, voorlopige hechtenis ook strikt noodzakelijk moet zijn, gelet op de gedragingen, feiten of omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Indiener beoogt hiermee dat voorlopige hechtenis terughoudender zal worden toegepast omdat naast de aanwezigheid van één van de gronden voor voorlopige hechtenis, ook de noodzakelijkheid zal moeten worden beargumenteerd.. In aansluiting daarop wordt de onderzoeksgrond omschreven als een direct gevaar dat de verdachte het onderzoek zal frustreren. De grond met betrekking tot de ernstig geschokte rechtsorde wordt gericht op het directe gevaar dat de vrijlating van de verdachte, die wordt verdacht van een feit waarop 12 jaar of meer gevangenisstraf is gesteld, vanwege de zwaarte van het feit tot een directe verstoring van de openbare orde zal leiden.

Sneller


  1. Memorie van toelichting, pagina 416 en 417.↩︎

  2. Bijlage bij Groenboek over detentie, Europese Commissie, 2011 https://www.eerstekamer.nl/eu/edossier/e110030_groenboek_over_de.↩︎

  3. Algemene Rekenkamer, Voorarrest: verdachten in de cel; Een kwantitatieve analyse van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, Kamerstukken II 2017/18, 29 279, nr. 397.↩︎

  4. WODC onderzoek «korte detenties nader bekeken» https://open.overheid.nl/documenten/ronl- 549ce973-4633-4450-8093-ca69771811f7/pdf.↩︎

  5. Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport, p. 135.↩︎

  6. J. uit Beijerse, Naar een bij onschuldpresumptie passend systeem van voorlopige hechtenis. De lessen van Europa en van de klassieke rechtsgeleerden, Strafblad 2008, p.465-487 en J.H. Janssen, F.W.H. van den Emster & T.B. Trotman, «Strafrechters over de praktijk van de voorlopige hechtenis. Een oordeel van de werkvloer!», Strafblad 2013, p. 430–444.↩︎

  7. J. Janssen, J. de Lange & M. Westhof, ‘De ontmaskering van de zittingsagenda als grond voor voorlopige hechtenis’, NJB 2024, afl. 31 en J. uit Beijerse & O. Maan, «Vast, tenzij»-praktijk dwingt tot aanpassing van de wettelijke gronden voor voorlopige hechtenis in het nieuwe wetboek», NJB 2024, afl. 40.↩︎