[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda Landbouw en Visserijraad van 24 maart 2025 (Kamerstuk 21501-32-1701)

Landbouw- en Visserijraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D12164, datum: 2025-03-20, bijgewerkt: 2025-03-24 16:30, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1702).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1702 Landbouw- en Visserijraad.

Onderdeel van zaak 2025Z05319:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1702 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 maart 2025

De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 12 maart 2025 over de geannoteerde agenda Landbouw en Visserijraad van 24 maart 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1701).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 maart 2025 aan de Minister en Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 20 maart 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Aardema

Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Brule-Holtjer

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben hierover een aantal vragen.

Gewasbeschermingsmiddelen

De leden van de PVV-fractie hebben ten aanzien van de Nederlandse standpunten over de onderwerpen die ter stemming worden voorgelegd aan het eerstvolgende Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over regelgeving voor gewasbescherming de volgende vragen. Deze leden vragen ten eerste over Flufenacet of de Minister kan aangeven wat de gevolgen zijn voor de landbouwsector en de productie-aardappelen en granen en of er volwaardige alternatieven zijn, gezien het begrijpelijke feit dat niet wordt ingestemd met een stof die serieus van negatieve invloed kan zijn op de voortplanting van de mens, een zo kort mogelijke respijtperiode zou dan ook vanzelfsprekend moeten zijn.

Antwoord

Tijdens de vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (hierna: SCoPAFF) heeft een meerderheid van lidstaten ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) om de goedkeuring van flufenacet niet te verlengen. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft ons positief geadviseerd over dit voorstel van de Commissie waarbij alleen is gekeken naar de mogelijke risico’s voor mens, dier en milieu. Wij hebben het wetenschappelijk advies van het Ctgb gevolgd. Er zijn alternatieve herbiciden beschikbaar, maar de mogelijke gevolgen van het wegvallen van flufenacet kan per situatie en bedrijf verschillen.

Ook hebben deze leden vragen over de lijst met werkzame stoffen en kandidaten voor vervanging. Kan de Minister toelichten waarom wordt ingestemd om 18 werkzame stoffen van de lijst met toegelaten stoffen te verwijderen en welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse landbouw. Zijn er voldoende alternatieven beschikbaar?

Antwoord

De goedkeuring van de betreffende stoffen was al verlopen en de stoffen mochten dan ook niet meer worden toegepast. Omdat de stoffen echter nog niet actief van de lijst van werkzame stoffen waren gehaald, moest dit met deze administratieve handeling alsnog worden gedaan. Het aanpassen van de lijst met werkzame stoffen en kandidaten voor vervangen heeft dus geen gevolgen voor de Nederlandse landbouw.

Wat betreft de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van 25 werkzame stoffen vragen deze leden welke stappen Nederland onderneemt om te voorkomen dat vertragingen in de herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen in de toekomst leiden tot onzekerheid voor boeren.

Antwoord

Vertragingen van de besluitvorming van herbeoordeling zijn onder andere het gevolg van de werklast bij de beoordelingsautoriteiten van de lidstaten en de European Food Safety Authority (EFSA). De Commissie en Nederland hebben hier meerdere malen aandacht voor gevraagd en meerdere initiatieven ontplooid om procedures te versnellen. Het blijft echter belangrijk dat stoffen goed worden (her)beoordeeld aan de hand van de geldende (veelal nieuwe) toetsingscriteria. Mocht tijdens het herbeoordelingsproces al duidelijk zijn dat een stof niet meer aan de goedkeuringscriteria voldoet, dan zal de Commissie direct een voorstel doen aan de lidstaten om de goedkeuring van die stof niet te verlengen.

Deze leden vragen verder welke inspanningen de Minister verricht om te zorgen dat er voldoende toegelaten en veilige gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar blijven voor de Nederlandse landbouwsector en dat er een versnelling komt op toelating van biologische middelen. Hoe verhoudt dit beleid zich tot de Nederlandse voedselzekerheid en de concurrentiepositie van Nederlandse boeren ten opzichte van buitenlandse collega’s?

Antwoord

Nederland is binnen de Europese Unie (EU) een zeer actieve speler bij de beoordeling van werkzame stoffen en met name bij de beoordeling van zogenoemde biologische middelen. Het Ctgb heeft een verduurzamingsloket ingericht voor dergelijke aanvragen en het Ctgb is Europees actief om toetsingscriteria meer in lijn te krijgen met de specifieke eigenschappen van biologische middelen. Daarnaast heeft de Commissie toegezegd om nog dit jaar met nadere voorstellen te komen om biocontrol-middelen (waar biologische middelen onder vallen) sneller op de markt te krijgen. Het is echter aan producenten van gewasbeschermingsmiddelen om toelating voor dergelijke stoffen en middelen aan te vragen.

Visie Landbouw en voedsel

De leden van de PVV-fractie missen een onderdeel in de Visie Landbouw en voedsel, namelijk de teruglopende productie-opbrengsten in lidstaten die te maken hebben met extreme droogte in het groeiseizoen. In de visie zou passend zijn dat er meer gaat worden gekeken naar de verschillen in lidstaten. Hoogproductieve lidstaten zijn waardevoller waar het gaat om de voedselzekerheid. Een deelvisie op de lidstaten in de meest vruchtbare delta en de bijdrage in de voedselzekerheid voor de EU zou passend zijn. Graag vernemen deze leden hoe de Minister hierover denkt.

Antwoord

De Visie op Landbouw en Voedsel (hierna: de Visie) benadrukt het belang van voedselzekerheid en geeft aan dat er niet getornd mag worden aan Europese voedselzekerheid. Hierbij heeft de Commissie onder andere expliciet aandacht voor het verdienvermogen van boeren en worden aanvullende voorstellen aangekondigd die in de komende jaren gepresenteerd gaan worden. Daarnaast geeft de Commissie ook aan dat een klimaatbestendige EU-landbouw gebaseerd moet zijn op beleid dat is afgestemd op lokale, regionale en nationale behoeften. Het kabinet zal de Kamer via het gebruikelijke BNC-proces informeren over de positie van het kabinet op de Visie. Het BNC-fiche zal begin april naar de Kamer worden verstuurd.

Handkokkelvisserij

De leden van de PVV-fractie willen verder nogmaals het voortbestaan van de handkokkelvissers onder de aandacht van de Staatssecretaris brengen. Dit staat niet op de agenda, maar deze leden nemen deze vrijheid daar men anders weer drie maanden verder is.

De leden van de PVV-fractie constateren dat de overheid in 2004 besloot de mechanische kokkelvisserij te beëindigen en hiervoor een compensatieregeling heeft ingesteld. De Commissie Schadebepaling Kokkelvisserij werd ingesteld om de schade voor de betrokken vissers te beoordelen en adviseerde over de financiële vergoedingen. Van het opvarende visserspersoneel konden in 2006 tien vissers in aanmerking komen voor een additionele vergunning die niet overdraagbaar is. De overige vissers konden zich aanmelden om zodra er een plek vrij komt daarvoor in aanmerking te komen, zodat het aantal vissers intact zou blijven wat van groot belang is voor het voorbestaan van de Handkokkelvisserij die bestaat uit 31 vissers. De eigenaren van de vissersboten zijn bij het verbod op mechanische kokkelvisserij vanaf 2004 en bij het inperken van de visgronden in de Waddenzee gecompenseerd (Kamerstuk 29 684, nr. 63) (Commissie Schadebepaling Kokkelvisserij, 2005, «Financiële vergoeding beëindiging mechanische kokkelvisserij Waddenzee»).

De leden van de PVV-fractie constateren dat er momenteel geen vissers meer op de wachtlijst staan, wat betekent dat er een uitsterfconstructie is ontstaan, doordat er minimaal twee vissers op een boot nodig zijn in verband met de veiligheid. Hierdoor zou de helft van de vloot kunnen krimpen welke weer opgevuld zou kunnen worden door bijvoorbeeld Franse of Belgische vissersboten, iets wat de PVV onwenselijk vindt.

De leden van de PVV-fractie verzoeken de Staatssecretaris nogmaals om, voor behoud van de kokkelvisserij in zijn huidige beperkte omvang, de vergunningen van de additionele kokkelvissers te herzien en deze overdraagbaar maken in de familiaire sfeer.

De leden van de PVV-fractie zien graag een uitgebreide motivering tegemoet mocht de Staatssecretaris wederom niet positief besluiten.

Antwoord

Onze ambtsvoorganger heeft de Kamer op 7 februari 2024 (Kamerstuk 29 675, nr. 229) geïnformeerd over de situatie rond de handkokkelaars. We bestuderen uw verzoek en zullen de Kamer op korte termijn schriftelijk nader informeren en daarbij ingaan op uw vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de aanstaande Landbouw- en Visserijraad. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen.

Visie op Landbouw en Voedsel

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben zorgen over de Europese Visie op Landbouw en Voedsel. Deze leden zien dat de eenzijdige focus op bedrijvigheid voorbijgaat aan de gezondheid van de natuur en de noodzakelijke verduurzaming die de economische toekomst van boeren zeker maakt op de lange termijn. Wegens de aanhoudende traagheid van effectief beleid vragen deze leden om aanvullende maatregelen om natuurherstel te bewerkstelligen en een doorbraak richting groen en rendabel boeren te forceren. Elke visie die geen afscheid forceert van de grootschalige bioindustrie ten goede van een meer Europees, groen en eerlijk voedselsysteem waarin het produceren van biologische producten zich dubbel en dwars terugverdient, schiet wat deze leden betreft tekort. Erkent de Minister dat een omschakeling van grootschalige bioindustrie naar kleinschalige, natuurinclusieve bedrijfsvoering noodzakelijk is?

Antwoord

Wij vinden voedselzekerheid en daarmee een toekomstbestendige landbouwsector van groot belang. Daarbij zien wij ruimte voor allerlei agrarische ondernemingen.

Heeft een Europees voedselsysteem dat groen boeren eerlijk beloont, een verzekerd toekomstig verdienmodel? Hoe gaat de Visie op Landbouw en Voedsel daaraan bijdragen? Deelt de Minister de mening dat er niet alleen stimulerende, maar ook normerende maatregelen nodig zijn?

Antwoord

Wij vinden een eerlijke beloning van belang voor alle boeren, ook voor de boeren die extra inspanningen leveren aan maatschappelijke wensen. In de Visie wordt aangegeven dat ecosysteemdiensten die boeren leveren naar behoren moeten worden beloond. Dat gebeurt op dit moment ook via maatregelen, zoals de ecoregeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en agrarisch natuurbeheer. Deze stimulerende maatregelen gaan ook goed samen met biologische landbouw. Voor biologische productiewijzen bestaan deze normerende maatregelen in EU-regelgeving (EU 2018/848).

Wat bedoelt de Minister met het belang om «aandacht [te hebben] voor de verschillen in de uitdagingen in de verschillende lidstaten en regio’s en voor specifieke nationale opgaven»?

Antwoord

De landbouw in de EU is divers, waarbij er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten kunnen bestaan. Het is in het belang van de lidstaten en daarmee ook van de EU dat er ruimte is voor de lidstaten om landbouwbeleid te laten aansluiten bij de uitdagingen die er in de verschillende lidstaten zijn. Aandacht voor specifieke uitdagingen kan bijdragen aan de effectiviteit van het landbouwbeleid. Daarnaast kan betere aansluiting op de situatie op boerenerven de complexiteit in de uitvoering verlagen.

Welke normerende maatregelen bevat het nieuwe pakket aan Europese regelgeving om een eerlijke prijs voor boeren en een gezondere natuur te bewerkstelligen?

Antwoord

De Visie bevat zelf geen nieuwe wetgeving, maar kondigt wel verschillende (wetgevende) voorstellen aan die in 2025, 2026 en 2027 worden verwacht. De positie van het kabinet op deze voorstellen zullen in principe via het gebruikelijke BNC-proces met de Kamer worden gedeeld. Onlangs zijn de BNC-fiches met de Kamer gedeeld omtrent de voorstellen Positie boer in keten en de Verordening grensoverschrijdend toezicht oneerlijke handelspraktijken (Kamerstuk 22 112, nr. 3997).

Op welke manier gaat de Minister de rol van collectieven en het belonen van landschapsbeheer onder de aandacht brengen?

Antwoord

In Nederland wordt het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) via collectieven vormgegeven. Dit werkt efficiënt, voor en door boeren, en verlaagt administratieve lasten op het boerenerf. Dit systeem wordt in Europa weinig gebruikt. Daarom is het verstandig dit systeem onder de aandacht van de Commissie en andere lidstaten te brengen, zodat ook in de komende GLB-verordening de mogelijkheid voor het werken met collectieven blijft bestaan en kan worden versterkt. De Minister zal hiervoor dan ook aandacht blijven vragen in de Raad en bij bilaterale overleggen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vrezen bovendien dat de eenzijdige focus op de positie van de boer in de voedselketen voorbijgaat aan de dominante rol van andere ketenpartners zoals veevoerbedrijven en supermarkten. Zolang er op verschillende plekken in de keten enorme marges worden gedraaid terwijl boeren noodgedwongen extensiveren of onder een redelijke prijs hun producten moeten verkopen, blijven er perverse prikkels voor megabedrijven om deze keten in stand te houden. Dat gaat altijd ten koste van de boer en hun verdienvermogen. Ook blijft de gezondheid van de natuur achter, zolang boeren geen tijd, middelen en ruimte hebben om te doen aan adequaat landschapsbeheer. Op welke manier worden ketenpartijen, zoals veevoerbedrijven en supermarkten, in de Visie op Landbouw en Voedsel aangesproken op hun verantwoordelijkheid? Deelt de Minister de mening dat voor een effectieve hervorming van de agrarische sector, er ook ingegrepen moet worden in de meest prijsopdrijvende delen van de keten?

Antwoord

De Commissie heeft medio vorig jaar het EU Agri-Food Chain Observatory (AFCO) opgericht, bestaand uit vertegenwoordigers van de Commissie, EU-lidstaten en stakeholders van alle schakels uit de keten. Het doel van het AFCO is om transparantie en inzicht te vergroten in de werking van de hele keten en vertrouwen te versterken tussen de diverse ketenpartijen. Dit is een onderdeel van maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken. Daarnaast is de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken een belangrijk instrument dat de boeren beschermt tegen oneerlijke handelspraktijken door grote afnemers. De evaluatie van deze richtlijn wordt dit najaar verwacht, en wij kijken uit naar de resultaten.

Met welke organisaties wordt de inzet van de Minister afgestemd? Is zij bereid om expliciet de zorgen van natuur- en milieuorganisaties te benoemen, gezien hun constatering dat de Visie op Landbouw en Voedsel op het gebied van natuurbescherming flink tekortschiet?

Antwoord

De Visie benoemt als een van de prioriteiten de toekomstbestendigheid van de sector in verbinding met natuur en milieu. De Commissie benadrukt in de Visie dat de agrovoedingssector een belangrijke bijdrage moet leveren aan het behalen van de EU-doelstellingen om in 2050 klimaatneutraal te zijn. De Visie stuurt hiermee dus aan op de bestaande afspraken. De Commissie focust daarbij enerzijds op bestaande wetgeving voor natuur- en milieubescherming en anderzijds op een geavanceerder instrumentarium ter bevordering van natuur- en milieuvriendelijke landbouw. Het kabinet informeert de Kamer via het gebruikelijke BNC-proces over de positie van het kabinet op de Visie. De afstemming van het BNC-fiche loopt via de gebruikelijke routes. Bij het opstellen daarvan nemen we in onze overwegingen ook de belangen en zorgen van betrokken organisaties

mee. Het BNC-fiche zal begin april naar de Kamer worden verstuurd.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen bovendien hoe de Visie op Landbouw en Voedsel gaat bijdragen aan het halen van de bindende afspraken voor stikstof, natuur- en waterkwaliteit.

Antwoord

De Visie benoemt als een van de prioriteiten, de toekomstbestendigheid van de sector in verbinding met natuur en milieu. De Commissie benadrukt in de Visie dat de agrovoedingssector een belangrijke bijdrage moet leveren aan het behalen van de EU-doelstellingen om in 2050 klimaatneutraal te zijn. De Visie stuurt hiermee dus aan op bestaande afspraken.

Naast het bouwen aan een zekere financiële toekomst, moet de landbouw, samen met andere sectoren, ook om een bijdrage aan een gezonde natuur worden gevraagd. Kan de Minister specifiek ingaan op de relatie tussen de acties die voortkomen uit de Visie op Landbouw en Voedsel en de Habitatrichtlijn, de Nitraatrichtlijn, en de Kadderrichtlijn Water? Bevat de Visie op Landbouw en Voedsel elementen die de enorme achterstand van Nederland op het terrein van dit beleid kunnen inhalen? Zo niet, is de Minister bereid om blijvend te pleiten voor aanvullende maatregelen die het behalen van deze richtlijnen voor Nederland realistischer maakt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De Visie benoemt als een van de prioriteiten de toekomstbestendigheid van de sector in verbinding met natuur en milieu. De Commissie benadrukt in de Visie dat de agrovoedingssector een belangrijke bijdrage moet leveren aan het behalen van de EU-doelstellingen om in 2050 klimaatneutraal te zijn. De Visie stuurt hiermee dus aan op bestaande afspraken. De Commissie focust daarbij enerzijds op bestaande wetgeving voor natuur- en milieubescherming en anderzijds op een geavanceerder instrumentarium ter bevordering van natuur- en milieuvriendelijke landbouw. Het kabinet informeert de Kamer via het gebruikelijke BNC-proces over de positie van het kabinet met betrekking tot de Visie op Landbouw en Voedsel. Het BNC-fiche zal begin april naar de Kamer worden verstuurd.

Terugkoppeling Common Agricultural Policy for food security

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen weten of andere lidstaten bij deze conferentie op hoogambtelijk of ministerieel niveau vertegenwoordigd zijn geweest. Ook vragen deze leden om een overzicht van alle toezeggingen of afspraken die de Nederlandse vertegenwoordiging heeft gedaan of waarbij deze betrokken is geweest.

Antwoord

Andere EU-lidstaten waren hoogambtelijk vertegenwoordigd. Deze conferentie werd georganiseerd door het Pools EU-voorzitterschap. De Poolse Minister van landbouw was als gastheer aanwezig. De Nederlandse vertegenwoordiging heeft geen toezeggingen gedaan. Besluitvorming was ook niet het doel van deze bijeenkomst.

Gecombineerde opgave 2025, eco-regelingen en GLB-tarieven

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie steunen het voorstel om de ecoregeling consistent voort te zetten. Deze leden zien de maatregel als een voordehandliggende steun in de rug voor boeren die goed zorgen voor hun landschap. Welke toekomst voorziet de Minister voor de eco-regelingen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat deze de komende jaren toereikend blijven en meegroeien met de toenemende vraag? Hadden deze kunnen worden gedekt uit het Stikstoffonds (Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur), als dit niet was gesneuveld aan de formatietafel? Zou een aanscherping van de criteria voor de eco-regeling lucht geven om de echte voorlopers te kunnen belonen zonder het totale budget te zwaar te belasten? Heeft de Minister een prognose van de aanvragen over 2025 en verder? Kan de Minister een scenario schetsen van de volgende vier situaties: 1) aanvragen basispremies en eco-regelingen zijn lager dan verwacht; 2) aanvragen basispremies en eco-regelingen zijn allebei hoger dan verwacht; 3) het aantal aanvragen basispremies blijft achter, het aantal aanvragen eco-regelingen is hoger dan verwacht; 4) het aantal aanvragen basispremies is hoger dan verwacht maar het aantal aanvragen eco-regelingen blijft achter. Kan de Minister in algemeenheid aangeven wat deze verhoudingen betekenen voor de hoogte van zowel de basispremie als de eco-regelingen?

Antwoord

We monitoren jaarlijks de voortgang van de ecoregeling en optimaliseren hierbij de regeling, zodat deze een groot doelbereik heeft. We vinden het belangrijk dat de ecoregeling voorspelbaar is en een brede deelname heeft. Daarom zetten we in op consistentie in de tarieven de komende jaren, zoals de Minister in haar brief van 26 februari jl. heeft aangegeven. In die brief heeft de Minister ook aangegeven dat het binnen de juridische kaders niet mogelijk is om eventueel extra nationaal budget in te zetten in 2025. Het is te vroeg om een prognose te geven van de ecoregeling in 2025. Boeren hebben tot maximaal 15 mei a.s. de tijd om hun gecombineerde opgave bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te vullen. De Minister zet zich er maximaal voor in om het budget van de eerste pijler in 2026 te verhogen, zodat we zowel de basispremie als ecoregeling op het afgesproken niveau kunnen handhaven, uitgaande van de deelname in 2023 en 2024.

Wij zijn zeer terughoudend met het verhogen van de instapeisen. Boeren hebben plannen gemaakt en soms ook langjarige investeringen gedaan met het oog op deze regeling. Om gedurende het Nationaal Strategisch Plan (hierna: GLB-NSP) de criteria aan te passen kan vergaande gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van de boer. Bovendien is de ecoregeling bedoeld om een brede gedragsverandering in de landbouw te stimuleren en niet alleen om voorlopers te belonen.

In het algemeen is het zo dat de budgetten voor basispremie en ecoregeling vaststaan en evenredig worden verdeeld over de aanvragen. Beide worden uiteindelijk uit hetzelfde eerste-pijlerbudget gefinancierd. Als voor beide regelingen de aanvragen hoger liggen, heeft dat lagere tarieven tot gevolg. Als voor beide regelingen de aanvragen lager liggen, leidt dat tot hogere tarieven die binnen de vastgelegde bandbreedte van het GLB-NSP liggen. In de andere twee scenario's is het mogelijk om tussen de regelingen te schuiven zodat de druk op het budget van de ene regeling kan worden verlicht met budget uit de andere regeling. Daarbij heeft de Minister in haar brief van 26 februari jl. aangegeven dat we prioriteit geven aan consistentie van de eco-tarieven, in lijn met motie Flach (SGP) (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 55). Tegelijkertijd hechten we ook waarde aan het afgesproken minimumtarief voor de basispremie, zodat boeren hun bedrijfsvoering hierop kunnen inrichten.

Voortgang onderhandelingen NGT-voorstel

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de voortgang op het Nieuwe Genomische Technieken (NGT)-voorstel. Deze leden zouden graag een uitgebreidere reactie van het kabinet zien op de standpunten van de biotechnologie-sector. Heeft dit kabinet een andere houding richting NGT’s dan het vorige kabinet?

Antwoord

De koers van dit kabinet is ongewijzigd op dit dossier vergeleken met het vorige kabinet en volgt het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3773).

Hoe worden de belangen vanuit het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) afgewogen met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken (EZ)?

Antwoord

Het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit dossier hecht samen met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Economische Zaken (EZ) en Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Er wordt veel samengewerkt en aan de technische onderhandelingen hebben altijd diverse ministeries deelgenomen. De grote lijnen van de Nederlandse positie zijn vastgelegd in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3773).

Op welke termijn verwacht de Minister dat «de Europese patstelling mogelijk doorbroken kan worden»? Wat is er volgens de Minister nodig om dit te bewerkstelligen? Deze leden vinden het jammer dat op het punt van intellectueel eigendom nog geen overeenstemming is. Wat zijn de voornaamste tegenstellingen op dit gebied? Kan de Minister de positie van Nederland in deze discussie bondig toelichten? Is deze ongewijzigd ten opzichte van het BNC-fiche? Deze leden vinden bovendien dat de constatering dat het voorstel «zeer complex en juridisch ingewikkeld is» een wel erg beperkte reactie. Welke regeldruk verwacht de Minister door het voorstel en welke voorstellen doet u om dit te verminderen?

Antwoord

We hebben voor de beantwoording van deze vraag goed nieuws. Deze patstelling is namelijk afgelopen vrijdag 14 maart 2025 doorbroken. De Raad heeft een gekwalificeerde meerderheid kunnen vinden en is nu tot een algemene oriëntatie gekomen. De Staatssecretaris zal de Kamer op korte termijn informeren over deze nieuwe ontwikkeling.

Zijn deze voorstellen mede ingebracht door de Nederlandse biotechnologiesector? Welke andere organisaties en belangengroepen betrekt de Minister bij haar inzet?

Antwoord

Nee, alle voorstellen die tijdens de onderhandelingen worden gedaan, zijn bedacht en ingebracht door de Staatssecretaris en onze ambtenaren. Dit wordt in nauwe samenwerking gedaan met de andere departementen van VWS, EZ en IenW. Uiteraard staan de Staatssecretaris en onze ambtenaren wel in contact met de belanghebbenden op dit dossier. Dit zijn bijvoorbeeld vertegenwoordigers van de Nederlandse biotechnologiesector, NGO’s, de biologische sector, de plantveredelingssector en andere relevante belanghebbenden.

Voorstel Europese Commissie (EC) beschermde status van de wolf

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreuren het verlagen van de beschermde status van de wolf en de inzet van de Minister hierin. Deze leden zien de wolf als een aanwinst voor de Nederlandse natuur. Deze leden erkennen dat het recht op veiligheid voor mensen en andere dieren ook vraagt om maatregelen die hen beschermen tegen de aanwezigheid van wolven. Echter benadrukken zij ook met klem dat de wolf bij Europa hoort en historisch ook in Nederland te vinden is. Wat zijn de concrete gevolgen van het verlagen van de beschermde status van de wolf? Hoe heeft de Minister de beperking van dierenrechten afgewogen tegen andere belangen? Wat betekent de verlaagde status voor vergoedingen bij schade en voor preventieve maatregelen? Wat is het langetermijnplan van de Minister voor het samenleven met de wolf? Staat de Minister wel achter het beschermingsniveau «beschermd»? Of is het denkbaar dat de Minister zal gaan pleiten voor het verder verlagen van de beschermde status van de wolf? Welke maatregelen neemt de Minister om mensen die bang zijn voor de wolf daadwerkelijk handelingsperspectief te geven?

Antwoord

De Commissie heeft onlangs haar voorstel gedeeld tot het verlagen van de beschermde status van de wolf onder de Europese Habitatrichtlijn. Met deze wijziging ontstaat er, bij het bereiken van een gunstige staat van instandhouding, op termijn meer ruimte om in te grijpen bij wolven die problemen veroorzaken. Wanneer het voorstel van de Commissie is aangenomen, kan ook de Nederlandse regelgeving worden aangepast. De Staatssecretaris bereidt zich op dit moment al voor op het aanpassen van de nationale regelgeving. De aanwezigheid van de wolf in Nederland heeft vergaande consequenties. De veiligheid van mensen en huisdieren mag niet in het geding komen. We hopen daarom dat dit voorstel snel kan worden aangenomen zodat er meer handelingsperspectief komt voor de omgang met wolven die incidenten veroorzaken. De Landelijke Aanpak Wolven (Kamerstuk 33 576, nr. 405) bevat het bredere langetermijnplan voor de omgang met wolven in Nederland. In deze gezamenlijke aanpak met provincies zijn veertien activiteiten opgenomen. Onderdeel van deze aanpak zijn een Landelijk Team Veebescherming en een Landelijk Informatiepunt Wolf. Deze geven perspectief voor de omgang met wolven in Nederland.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad. Deze leden wensen in dit kader enkele specifieke aandachtspunten te benadrukken en vragen hierover nadere toelichting van het kabinet.

De leden van de VVD-fractie wijzen het kabinet erop dat de discussie over de nieuwe contouren van het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) op gang komt. Welke ontwikkelingen ziet het kabinet op het gebied van de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), hoe kijkt de Minister tegen het voornemen van de EC om meer conditionaliteiten te gaan hanteren en op welke wijze betrekt de Minister de Kamer bij de stappen die zij zal zetten om het volgend GLB zodanig vorm te doen geven dat de Nederlandse agrarische sector daar optimaal van profiteert?

Antwoord

Op 12 februari jl. heeft de Commissie in het kader van de onderhandelingen rondom het Meerjarig Financieel Kader (MFK) de Commissie-mededeling «De weg naar het volgend Meerjarig Financieel Kader» gepresenteerd, waarin de Commissie de contouren van het aankomende MFK-voorstel schetst. De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Financiën sturen namens het kabinet de Kamer zeer binnenkort de hoofdlijneninzet.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de toekomstvisie voor landbouw en voedsel, zoals gepresenteerd door de EC op 19 februari 2025, een ambitieus pad richting een concurrerend, veerkrachtig en toekomstgericht agrovoedingssysteem schetst. Deze leden erkennen de noodzaak van structurele transities binnen de sector en concrete maatregelen, zoals het voorstel om een importverbod in te stellen op producten behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die in de Europese Unie (EU) verboden zijn. Hoe beoordeelt het kabinet de haalbaarheid van dit verbod en welke stappen onderneemt het kabinet om binnen de Raad steun te vergaren voor dit voorstel? Daarnaast vragen deze leden hoe de aangekondigde, snellere toelating van alternatieve gewasbeschermingsmiddelen concreet zal worden vormgegeven en welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse landbouwsector.

Antwoord

In de Visie geeft de Commissie aan dat zij het beginsel wil vaststellen dat de gevaarlijkste pesticiden die om gezondheids- en milieuredenen in de EU verboden zijn, niet via ingevoerde producten naar de EU mogen terugkeren. De Commissie zal daartoe in 2025 de effectbeoordeling (hierna: impact assessment) starten om de gevolgen voor de concurrentiepositie van de EU en de internationale implicaties te onderzoeken en, indien nodig, wijzigingen van het toepasselijke rechtskader voor te stellen. Op dit moment ligt er dus nog geen concreet voorstel van de Commissie. Dit is een belangrijk onderwerp en we kijken uit naar het impact assessment.

De Commissie heeft aangekondigd om nog dit jaar met nadere voorstellen te komen om biologische gewasbeschermingsmiddelen sneller op de markt te krijgen. De Minister zal daar actief aan bijdragen. Dat geldt ook voor het al lopende initiatief van de Commissie waarin wordt gekeken of goede praktijken en oplossingen voor het verbeteren van het toelatingsproces voor biologische gewasbeschermingsmiddelen EU-breed ingevoerd kunnen worden. Hierover heeft de Minister de Kamer geïnformeerd op 26 november 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 683).

De leden van de VVD-fractie merken op dat natuur- en milieuorganisaties kritisch zijn over de toekomstvisie, met name vanwege het ontbreken van expliciete maatregelen op het gebied van klimaat, biodiversiteit en sociale aspecten, alhoewel de eerste reacties uit de boerensector overwegend positief zijn. Hoe weegt het kabinet deze kritiek in de verdere onderhandelingen?

Antwoord

De Visie is een mededeling van de Commissie. Er zullen geen onderhandelingen over de Visie zelf plaatsvinden. Wel zijn er nieuwe beleidsinstrumenten aangekondigd, waarvan de positie van het kabinet te zijner tijd via het gebruikelijke BNC-proces met de Kamer zal worden gedeeld. Daarbij is van belang dat een van de beleidsprioriteiten van de Visie een toekomstbestendige agri-food sector is, die hand in hand gaat met de natuur. Het kabinet informeert de Kamer via het gebruikelijke BNC-proces over de positie van het kabinet op de Visie. Het BNC-fiche zal begin april naar de Kamer worden verstuurd.

De leden van de VVD-fractie hebben ook kennisgenomen van de uitkomsten van de tweede sessie van Conference of the Parties (COP)16 van het Biodiversiteitsverdrag. Deze leden hebben vragen over de voorgestelde mogelijkheid tot oprichting van een nieuw Biodiversiteitsfonds. De EU is tot op heden geen voorstander van een dergelijk fonds, maar het besluit hierover is doorgeschoven naar 2028. Hoe ziet het kabinet de Nederlandse positie in deze discussie en welke consequenties zou de oprichting van een nieuw fonds hebben voor de Nederlandse financiële bijdrage aan internationale biodiversiteitsdoelen?

Antwoord

In lijn met de Europese positie, inclusief die van het kabinet, is op de Conference of the Parties (hierna: COP) 16 inderdaad niet besloten tot het oprichten van een nieuw fonds, maar is afgesproken dat op COP18 in 2028 een permanent financieel mechanisme voor het Biodiversiteitsverdrag wordt aangewezen. Het op COP16 genomen besluit loopt niet vooruit op de uitkomst van dit proces, en stelt dat dit mechanisme uit één of meerdere entiteiten kan bestaan: «nieuw, hervormd of bestaand». Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van 9 oktober 2024 (Kamerstuk 26 407, nr. 152) ziet het kabinet geen noodzaak om een nieuw multilateraal fonds op te richten buiten bestaande financieringsstructuren. Daarbij stond Nederland wel open voor verdere discussies hierover, waartoe nu in Rome is besloten.

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet daarnaast om een nadere toelichting op de afspraken over monitoring van de biodiversiteitsdoelen. De «global review» zal zich richten op collectieve voortgang in plaats van individuele lidstaten, maar lidstaten moeten uiterlijk 28 februari 2026 een nationaal voortgangsrapport indienen. Hoe beoordeelt het kabinet deze nieuwe monitoringstructuur, en welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse rapportageverplichtingen? Bovendien wordt het Nederlandse National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) eind maart 2025 verwacht. Kan het kabinet aangeven hoe dit plan zich verhoudt tot de bredere Europese en internationale biodiversiteitsdoelen?

Antwoord

Tijdens COP15 van het VN-biodiversiteitsverdrag in 2022 is afgesproken dat alle Verdragspartijen uiterlijk 28 februari 2026 een nationale rapportage indienen. Alle partijen dienen hierbij gebruik te maken van een internationaal vastgesteld monitoringsraamwerk. Dit monitoringsraamwerk is tijdens COP15 overeengekomen. Het kabinet heeft zich ingezet voor een versterkt systeem van monitoring en rapportage, in lijn met de inzet zoals omschreven in de Kamerbrieven met de kabinetsinzet voor COP15 en COP16 (Kamerstuk 26 407, nr. 145 en Kamerstuk 26 407, nr. 152). Tijdens COP16 in Rome is dit bestaande monitoringsraamwerk aangevuld; er is geen nieuwe monitoringsstructuur afgesproken. Als Verdragspartij heeft Nederland zich gebonden aan het opstellen van een nationaal plan en de rapportage over de voortgang van de implementatie van internationale biodiversiteitafspraken. Nederland zal conform deze afspraken een nationale rapportage opstellen en deze voor de deadline indienen bij het Secretariaat van het VN-biodiversiteitsverdrag.

De doelen van het Global Biodiversity Framework (GBF) komen op hoofdlijnen overeen met de Europese Biodiversiteitsstrategie. EU-wet- en regelgeving draagt dus bij aan de implementatie van deze afspraken. In het National Biodiversity Strategy and Action Plan (hierna: NBSAP) staat hoe Nederland bijdraagt aan de 23 internationale doelstellingen voor 2030 van het GBF. Dit doet Nederland onder andere door de uitvoering van Europese natuurwet- en regelgeving, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Marien. Het natuurplan, dat voor 1 september 2027 moet worden opgesteld op grond van de Europese Natuurherstelverordening, zal hier verder invulling aan geven. Daarmee draagt dat plan in belangrijke mate bij aan de GBF-actiedoelen 1 tot en met 12.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de EC om de beschermingsstatus van de wolf te verlagen door een wijziging in de Habitatrichtlijn. Deze leden constateren dat deze wijziging in lijn is met de recente aanpassing van het Verdrag van Bern en dat er in de Raad eerder steun was voor deze aanpassing. Deze leden vragen het kabinet hoe het de implementatie van deze wijziging binnen Nederland ziet. Welke mogelijkheden biedt deze wijziging voor het nationaal beleid ten aanzien van populatiebeheer en op welke wijze waarborgt het kabinet dat de gunstige staat van instandhouding van de wolf behouden blijft?

Antwoord

De Staatssecretaris werkt aan het aanpassen van de nationale regelgeving, zodat deze in lijn komt met de aanpassingen van de Habitatrichtlijn. De aanpassing vindt plaats in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en deze zal de Staatssecretaris dit najaar voorhangen bij de Kamer. De mogelijkheden voor populatiebeheer zijn een van de aspecten die in dit traject worden meegenomen. We kunnen daar nu nog niet op vooruit lopen. Ook bij aanpassing van de Habitatrichtlijn zal rekening moeten worden gehouden met het behouden van een gunstige staat van instandhouding. Momenteel laat de Staatssecretaris de staat van instandhouding van wolven in Nederland bepalen. De uitkomst van dit onderzoek zullen we voor de zomer met de Kamer delen. Het waarborgen van de gunstige staat van instandhouding is een provinciale aangelegenheid waar de Staatssecretaris systeemverantwoordelijkheid voor draagt. De Staatssecretaris zal hierover in overleg treden met provincies, wanneer de uitkomst van het onderzoek bekend is.

De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte voor wat betreft het stimuleren van innovatieve fermentatie en novel foods in Nederland en Europa hoe de besluitvorming over de Code of Practice zal verlopen. Wanneer verwacht de Staatssecretaris dat de eerste proeverij kan plaatsvinden?

Antwoord

Het is de verwachting dat in het najaar het voorstel voor de nieuwe Code of Practice, waarin de omstandigheden staan waaronder mogelijke proeverijen gehouden kunnen worden, wordt afgerond. Daarna zal de Staatssecretaris, samen met de Staatssecretaris van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een besluit nemen over de Code of Practice en de proeverijen. De Kamer zal hierover voor het einde van het jaar worden geïnformeerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken rondom de Nitraatrichtlijn, de evaluatie en het Achtste Actieprogramma. Deze leden vragen de Minister hier aandacht aan te besteden in de Landbouw- en Visserijraad. Op welke wijze zal de Minister in de Landbouw- en Visserijraad aandacht vragen voor de evaluatie van de Nitraatrichtlijn en het Achtste Actieprogramma? Welke specifieke maatregelen overweegt de Minister om de kwaliteit van het grondwater te verbeteren? Op welke manier wordt rekening gehouden met de impact van de Nitraatrichtlijn op agrariërs en hoe wordt hun perspectief meegenomen in de beleidsvorming? Welke sturende instrumenten worden overwogen om de balans te vinden tussen milieudoelen en een economisch houdbare landbouw?

Antwoord

En marge van de Raad spreekt de Minister vaak collega’s over haar visie op de evaluatie van de Nitraatrichtlijn. Het 8e actieprogramma vormt nationaal beleid dat minder relevant is voor andere lidstaten. Wat betreft de inhoud van het 8e actieprogramma heeft de Minister de Tweede Kamer tijdens het Commissiedebat Mestbeleid van 12 maart jl. gemeld dat zij binnenkort de Kamer informeert over de hoofdlijnen van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn die worden uitgezet voor doorrekening in fase 2 van het ex ante onderzoek. Het actieprogramma zal, conform de Nitraatrichtlijn, erop gericht zijn om de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door nutriënten afkomstig van de landbouw terug te dringen. In het ex ante onderzoek zal naast het effect op de kwaliteit voor grond- en oppervlaktewater ook aandacht worden besteed aan de economische bedrijfseffecten en de mate van inpasbaarheid in bedrijfspraktijk van boeren. Zie hiervoor ook de brief van 26 juni 2024 (Kamerstuk 33 037, nr. 545).

De leden van NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van 12 maart 2025 met betrekking tot de Visie op Landbouw en Voedsel. Deze leden constateren dat hierin voor nu geen aandacht wordt besteed aan het versneld toelaten en op de markt brengen van biologische gewasbeschermingsmiddelen. Dit terwijl dit onderwerp een belangrijk agendapunt is op Europees niveau en aansluit bij de inzet van Nederland op weerbare voedselsystemen. In de recent gepresenteerde Visie op Landbouw en Voedsel heeft Commissaris Hansen benadrukt dat de Europese Commissie in 2025, als onderdeel van het vereenvoudigingspakket in het vierde kwartaal van 2025, een voorstel zal doen om de toegang van biopesticiden tot de Europese markt te versnellen. Deze Europese ontwikkelingen sluiten goed aan op de motie van het lid Holman (Kamerstuk 27 858, nr. 660), die nog niet is uitgevoerd. Gaat de Minister uitvoering aan deze motie geven en is de Minister daarom bereid om een steviger positie in te nemen in het Europese debat en hierop actie te ondernemen, gezien de noodzaak voor duurzame gewasbescherming en voedselzekerheid? De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen over het feit dat steeds meer chemische gewasbeschermingsmiddelen van de markt verdwijnen. Er ontstaat onder boeren en telers een groeiende behoefte aan effectieve alternatieven. Biologische gewasbescherming kan een belangrijke bijdrage leveren aan weerbare teelten en voedselzekerheid. Daarom de volgende vragen aan de Minister. Hoe beoordeelt de Minister de Europese ontwikkelingen rondom de versnelde toelating van biologische gewasbescherming? Welke stappen zet Nederland om zich actiever in te zetten voor een snellere toelating van biopesticiden, conform de inzet van de EC?

Antwoord

Zoals u weet, is een grotere beschikbaarheid van biologische gewasbeschermingsmiddelen één van de speerpunten van het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid. Hier maakt Nederland zich sterk voor, ook in de Raad. De Commissie heeft aangekondigd om nog dit jaar met nadere voorstellen te komen om biologische gewasbeschermingsmiddelen sneller op de markt te krijgen. De Minister zal daar actief aan bijdragen. Dat geldt ook voor het al lopende initiatief van de Commissie waarin wordt gekeken of goede praktijken en oplossingen voor het verbeteren van het toelatingsproces voor biologische gewasbeschermingsmiddelen EU-breed ingevoerd kunnen worden. Hierover heeft de Minister de Kamer geïnformeerd op 26 november 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 683). Nederland heeft bijna alle goede praktijken geïmplementeerd. Op dit moment wordt in het EU-project met de lidstaten gekeken naar de mogelijkheid van een automatische wederzijdse erkenning van toelatingen voor biologische gewasbeschermingsmiddelen. Dit zal, indien het wordt ingevoerd, beperkte versnelling geven, omdat dit een in tijd beperkte procedure betreft (120 dagen).

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de stukken voor de Landbouw- en Visserijraad van 24 maart 2025. Deze leden hebben ook de Europese Visie voor Landbouw en Voedsel gelezen. Daarin wordt ook gesproken over «beleid dat is afgestemd op lokale, regionale en nationale behoeften». Bovendien staat er ook «Het is niet de taak van de Unie om de praktijken die op landbouwbedrijven in acht moeten worden genomen, zo gedetailleerd uit te werken. Uit de talrijke verzoeken om afwijkingen van deze verplichtingen, die vaak gerechtvaardigd zijn op grond van nationale en regionale specifieke kenmerken, is gebleken dat uniforme benaderingen niet het meest geschikte instrument zijn voor een dergelijke gediversifieerde sector.» Deze leden zijn zeer aangenaam verrast door zulke heldere uitspraken vanuit Europa, omdat deze leden zich terdege bewust zijn van de verschillen in grondsoort, klimaat en voedselproductie door heel Europa. Het is hoopgevend dat de EC niet langer wil streven naar gedetailleerd uitgewerkte eisen die voor alle boeren in Europa gelijk zijn.

De leden van de BBB-fractie willen daarom aan de Minister vragen of zij ook ziet dat de 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare een voorbeeld is van die «uniforme benadering» en dat in het kader van diversificatie mogelijk ruimte ontstaat waarbij die uniforme benadering wordt aangepast, ook als het gaat om mestwetgeving. Heeft de Minister voor ogen hoe dat beleid, indien een uniforme benadering niet langer gewenst is, eruit zou kunnen zien? Gaat de Minister over dit punt ook in gesprek met andere lidstaten?

Antwoord

De generieke gebruiksnorm dierlijke mest zou zeker gezien kunnen worden als een voorbeeld van een uniforme benadering. De Minister zet zich, conform het Hoofdlijnenakkoord, in om deze norm te herzien, omdat een dergelijke uniforme normering voor alle lidstaten, grondsoorten en gewassen niet gelijk hoeft te zijn. Er zijn (grote) verschillen tussen lidstaten in de benodigde en mogelijke ruimte voor dierlijke mest. De Minister is hierover in gesprek met andere lidstaten en heeft dit ook aangegeven in de evaluatie van de Nitraatrichtlijn.

Wat de leden van de BBB-fractie betreft kan in het licht van het bovenstaande ook de inzet op het punt over de verhoging van de importheffingen op kunstmest uit Rusland worden gezien. Deze leden zijn verheugd om te lezen dat de Minister in dat kader heeft ingebracht dat RENURE een belangrijke stap zou kunnen zijn. Daarbij zou natuurlijk ook nog kunnen worden gevoegd dat een bredere gebruiksruimte voor dierlijke mest, in plaats van kunstmest natuurlijk ook zou bijdragen aan een verminderde afhankelijkheid van Russische kunstmest.

De leden van de BBB-fractie waarderen daarnaast de voorgenomen Europese inzet op het gebied van verlaging van regeldruk voor de agrarische sector. In dat licht en in het licht van de wens om Europa sterk en veilig te houden in de huidige geopolitieke situatie, vragen deze leden aan de Minister en Staatssecretaris dat zij zich in Europa inzetten op het verlagen van de regeldruk rondom natuur. De natuurregelgeving is op dit moment zo dominant, dat het niet alleen ten koste gaat van de voedselzekerheid, maar ook infrastructuur en defensie. Het behouden van de veelal ineffectieve regels om natuur koste wat kost te beschermen is dus niet alleen voor de agrarische sector, maar voor heel Europa een risico. Zeker als dat steeds weer ten koste gaat van een sterke agrarische sector die Europa van voedsel moet voorzien.

Antwoord

Net als de leden van de BBB-fractie zien we het belang van een sterke agrarische sector, juist in de huidige geopolitieke situatie. Het is daarbij van belang dat Europese regelgeving de juiste balans vindt. In die context kijkt het kabinet bijvoorbeeld naar de herijking van Natura 2000-gebieden, om zo robuuste natuur te realiseren. Ook volgt het kabinet met interesse de Omnibus-trajecten, waarmee de Commissie poogt de regeldruk in verschillende sectoren te verlagen, en gelijktijdig de ambitie in stand te houden.

De leden van de BBB-fractie hebben ook de voorgenomen standpunten voor de SCoPAFF-vergadering gelezen. Deze leden zijn verbaasd dat de Nederlandse delegatie wil pleiten voor een kortere termijn voor intrekken van de toelating en de aflever- en opgebruiktermijn. Aangezien Flufenacet voor granen een middel is dat in het najaar wordt toegepast is die kortere termijn voor veel boeren die het middel op voorraad hebben in feite een onmiddellijke intrekking. Deze leden zien dit als onbetrouwbaar beleid. Hoe kan worden voorkomen dat boeren vaker voor een dergelijk feit komen te staan waarbij zij investeren in middelen die plots hun toekenning verliezen, waardoor boeren hun aangeschafte middelen niet meer kunnen gebruiken? Is het mogelijk om voor middelen waarvoor dit mogelijk gaat gebeuren voortaan veel eerder te waarschuwen? Is er compensatie voor de boeren die nu met een voorraad zitten van middelen die buiten hun schuld om mogelijk plotseling niet meer kunnen worden gebruikt?

Antwoord

Voor het bepalen van ons standpunt op de voorstellen van de Commissie baseren we ons op de onafhankelijke wetenschappelijke adviezen van het Ctgb. Op basis van de mogelijke risico’s voor mens, dier en milieu adviseerde het Ctgb een kortere maximale opgebruik en aflevertermijn. We vinden het belangrijk dat adviezen van het Ctgb worden gevolgd. Tegelijkertijd nemen we het signaal van de leden van de BBB-fractie serieus. Naar de toekomst toe willen we kijken hoe we hier opvolging aan kunnen geven. Wij zullen uw Kamer daarover nader informeren.

Ondanks dat Nederland tijdens de SCoPAFF-vergadering, in lijn met het advies van het Ctgb, heeft gepleit voor een kortere opgebruik- en aflevertermijn, was een meerderheid van lidstaten voorstander van een opgebruik en aflevertermijn van maximaal 18 maanden waardoor middelen op basis van flufenacet dit jaar nog kunnen worden toegepast.

De leden van de BBB-fractie vragen of er vanuit de overheid enige vorm van steun is in het bestrijden van onkruidsoorten die (vrijwel) alleen te bestrijden zijn met middelen die worden verboden, zoals het giftige zwarte nachtschade of giftige doornappel?

Antwoord

Bij het bepalen van ons standpunt voor de Europese goedkeuring van stoffen spelen landbouwkundige overwegingen in beginsel geen rol en vertrouwen we op de onafhankelijke adviezen van het Ctgb, de hiertoe aangewezen toelatingsautoriteit. Indien een middel noodzakelijk is voor de bestrijding van ziekten of plagen waarbij geen alternatief voorhanden is, bestaat de mogelijk voor de sector om een vrijstelling voor een middel aan te vragen. Uitgangspunt hierbij is dat een veilig gebruik voor mens, dier en milieu van een middel moet kunnen worden aangetoond.

De leden van de BBB-fractie hebben de voorgenomen standpunten voor de Landbouw- en Visserijraad gelezen en zijn verheugd om te lezen dat de Staatssecretaris voornemens is om, samen met andere lidstaten, aandacht te vragen voor de geringe mogelijkheden voor steun op het gebied van innovaties van vangsttechnieken, investeringen in schonere motoren en nieuwbouw van vaartuigen. Ook het verzoek tot reflectie op de huidige uitdagingen die voortvloeien uit de controlemaatregelen en wettelijke taken het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) zien zij als positief. Deze leden vragen de Staatssecretaris om hierbij extra aandacht te geven aan achterhaalde regels voor visserijgebiedssluiting met betrekking tot de real-time closure area’s (RTC). Dit vanwege de grote problemen begin dit jaar bij de inktvisvissers en de mogelijke problemen hiermee later dit jaar voor de garnalenvissers. Ook vragen deze leden aan de Staatssecretaris om bij het verzoek tot reflectie voorstellen voor het schrappen van overbodige weten en regelgeving mee te nemen. Daarnaast vragen zij de Staatssecretaris om zo snel mogelijk met het achtergronddocument over de toekomst van het GVB te komen.

Antwoord

Onze interventie zal plaatsvinden op basis van de Nederlandse inbreng op een publieke consultatie over de evaluatie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (hierna: GVB) die de Staatssecretaris op 11 september 2024 aan de Tweede Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1699, en Kamerstuk 32 201, nr. 117). De knelpunten in bestaande Europese wet- en regelgeving maken deel uit van de Nederlandse inbreng op de eerder genoemde publieke consultatie. Vissers hebben te maken met ingewikkelde regelgeving en stijgende administratieve lasten. Dit werkt belemmerend op het toekomstbestendig kunnen worden van de visserijsector en op innovatie. De Staatssecretaris blijft aandacht vragen voor belemmerende Europese wet- en regelgeving en blijf onder meer wijzen op een werkbare aanlandplicht. Over de door de vissers ervaren knelpunten bij het sluiten van visserijgebieden (real-time closure area’s, RTC’s) heeft de Staatssecretaris reeds contact gehad met de Eurocommissaris en die heeft in reactie daarop om meer informatie gevraagd. De Staatssecretaris brengt momenteel de knelpunten en mogelijke oplossingen in beeld. Dit doet hij samen met de visserijsector, de wetenschap, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De Staatssecretaris betrekt hierbij ook de andere lidstaten rondom de Noordzee om gezamenlijk op te kunnen trekken naar de Commissie.

De leden van de BBB-fractie zijn tot slot meer dan zeer verheugd om te lezen dat de aanpassing van de beschermde status van de wolf van «strikt beschermd» naar «beschermd» onder het Verdrag van Bern recent officieel in werking is getreden. Deze leden willen de Staatssecretaris hartelijk danken voor zijn grote inzet op dit gebied. Deze leden zouden graag van de Staatssecretaris weten hoe de Nederlandse wetgeving zal gaan worden aangepast en welke ruimte de verlaging van de status van de wolf biedt. Kan de Staatssecretaris aangeven wat er mogelijk wordt in het beleid rondom en beheer van wolven in Nederland? Welke nieuwe mogelijkheden zijn dankzij de wijziging ontstaan?

Antwoord

Ook wij zijn verheugd dat onze inzet om deze aanpassing doorgevoerd te krijgen, resultaat heeft gebracht. De Staatssecretaris werkt aan het aanpassen van de nationale regelgeving, zodat deze in lijn komt met de aanpassingen van de Habitatrichtlijn. De nieuwe mogelijkheden die de verlaging van de beschermde status zullen bieden, zijn afhankelijk van de uiteindelijke invulling van nationale regelgeving. De aanpassing vindt plaats in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en deze zal de Staatssecretaris dit najaar voorhangen bij de Kamer. De mogelijkheden voor beheer zijn een van de aspecten die in dit traject worden meegenomen. De Staatssecretaris kan daar nu nog niet op vooruit lopen. Het beleid rond beheer is een provinciale aangelegenheid en zal mede afhangen van de nationale regelgeving. Ook bij aanpassing van de Habitatrichtlijn zal bij beheer rekening moeten worden gehouden met een gunstige staat van instandhouding.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 24 en 25 maart 2025 en hebben hier nog een aantal vragen over.

Visie op Landbouw en Voedsel

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van de Minister omtrent de Europese visie op landbouw en voedsel. Deze leden constateren dat de Minister bij de Raad steun zal uitspreken voor de marktgeoriënteerde focus, kennis en innovatie en de vereenvoudiging van het beleid. Opnieuw missen deze leden inzet van de Minister voor duurzame landbouw, koplopers, biologische boeren, boeren die zonder dierlijke mest gezond voedsel voor de mens weten te telen, en natuurinclusieve boeren. Gaat de Minister zich bij de Raad ook specifiek uitspreken voor deze boeren?

Antwoord

We steunen de Visie van de Commissie waar het gaat om een marktgeoriënteerde focus op kennis en innovatie en vereenvoudiging en verbetering van de uitvoering van het GLB. Daarbij zetten we ons in voor álle boeren. Specifieke groepen boeren stimuleren we o.a. via het actieplan «groei van biologische productie en consumptie» en innovatieprogramma’s als ReGeNL. Voor een beter verdienvermogen voor agrariërs moeten ook ketenpartijen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit zullen we blijven monitoren en ook in Europese gremia blijven uitdragen.

De leden van de PvdD-fractie verzoeken de Minister om tijdens de aankomende Raad niet positief te oordelen over de gepresenteerde Visie op landbouw en voedsel, aangezien de Kamer nog geen officieel kabinetsstandpunt heeft ontvangen in de vorm van het BNC-fiche en zich hier nog niet over heeft kunnen uitspreken.

Antwoord

Onze inzet in de Raad zal niet vooruitlopen op het BNC-fiche, zoals gebruikelijk is bij het BNC-proces. Wel zien we in de Visie ruimte om stappen te zetten op een aantal voor Nederland belangrijke onderwerpen, zoals de positie van de boer in de keten, voedselzekerheid, doelsturing en innovatie.

Voorstel Europese Commissie aanpassing beschermde status wolf

De leden van de PvdD-fractie betreuren het besluit om de status van de wolf aan te passen. De wolf is juist een verrijking voor de natuur en is van grote meerwaarde voor de biodiversiteit in Nederland. Gezien de stand van de biodiversiteit in Nederland was het logischer geweest om zich juist hard te maken voor het in stand houden van de status van de wolf.

De leden van de PvdD-fractie vragen welke preventieve maatregelen er door de overheid zijn genomen voordat er werd ingestemd om de status van de wolf af te zwakken. Kan de Staatssecretaris daar een overzicht van geven?

Antwoord

Provincies werken hard aan het nemen van preventieve maatregelen, zoals het stimuleren van beschermende maatregelen door veehouders middels het aanbieden van subsidies voor wolfwerende hekken en het geven van voorlichting. Met de Landelijke Aanpak Wolven hopen we hier een verdere impuls aan te geven. De aanwezigheid van de wolf in Nederland heeft vergaande consequenties. De veiligheid van mensen en huisdieren mag niet in het geding komen. We hopen daarom dat dit voorstel snel kan worden aangenomen, zodat er meer handelingsperspectief komt voor de omgang met wolven die incidenten veroorzaken.

Verslag Landbouw- en Visserijraad 24 februari 2025

De leden van de PvdD-fractie zien dat Slowakije zich bij deze Landbouw- en Visserijraad terecht heeft uitgesproken voor een betere bescherming van jachthonden. Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat de Staatssecretaris ervoor heeft gekozen om zich namens Nederland bij deze discussie afzijdig te houden en geen steun heeft uitgesproken voor het pleidooi van Slowakije.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat er in de EU elk jaar duizenden galgo’s worden misbruikt voor de jacht. Tijdens het jachtseizoen leven veel jachthonden in kleine kooien, waar ze alleen worden uitgelaten om te gaan jagen. Alleen al in Spanje worden elk jaar 50.000 galgo’s, podenco’s en andere jachthonden gedumpt zodra het jachtseizoen is afgelopen. Dieren worden achtergelaten of opgehangen aan een boom als ze niet meer bruikbaar zijn. Veel honden overleven dit niet. Deelt de Staatssecretaris de mening dat veel jachthonden in Europa zeer slecht worden behandeld en dat aanvullende wetgeving nodig is om deze dieren beter te beschermen? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom hij ervoor heeft gekozen om zich afzijdig te houden in deze discussie?

De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris wat de vervolgstappen zijn aangaande deze wens van Slowakije om jachthonden beter te beschermen. Kan de Staatssecretaris tevens aangeven welke drie landen zich wel hebben uitgesproken voor het voorstel? Is de Staatssecretaris bereid om zich voortaan bij deze landen aan te sluiten en zich proactief uit te spreken voor de betere bescherming van jachthonden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

We zijn ons bewust van de jachthondenproblematiek in een aantal lidstaten. We hechten er dan ook aan dat in het onderhandelingsmandaat van de Raad van het EU-voorstel inzake welzijn en traceerbaarheid van honden en katten, het welzijn en de huisvestingsomstandigheden van jachthonden op dezelfde manier geborgd worden als dat van andere honden (en katten).

In de Raad van 25 februari 2025 riep Slowakije individuele lidstaten op om, in aanvulling op het bovengenoemde EU-voorstel, met eigen wetgeving te komen die de jachthondenproblematiek nader adresseert. Het is niet gebruikelijk om specifieke posities van lidstaten in de Raad te delen met de Kamer. Daarom kunnen we niet aangeven welke drie landen zich hebben uitgesproken voor het voorstel van Slowakije.

Zoals hierboven geschetst, ligt er een Europees voorstel dat honden – en dus ook jachthonden – beter moet beschermen tegen misstanden in de fokkerij en handel. Het instellen van aanvullende regelgeving in Nederland om de verwaarlozing van jachthonden tegen te gaan, achten we niet zinvol. De Wet Dieren en het strafrecht (zoals gewijzigd bij de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing) voorziet al in voldoende bescherming van deze dieren. Bovendien speelt de verwaarlozing van jachthonden vooral in andere lidstaten, niet in Nederland.

We staan achter het onderhandelingsmandaat van de Raad, en steunen daarmee ook dat jachthonden onder de verordening komen te vallen. Het EU-voorstel inzake welzijn honden en katten wordt op dit moment behandeld in het Europees Parlement. Dat betekent dat er in deze fase geen rol ligt waarbij we actief nader kunnen inzetten op de inhoud. Eventuele amendementsvoorstellen van het Europees Parlement moeten worden afgewacht, waarna deze door de Commissie en de lidstaten onder voorzitterschap van Polen (in het kader van de zogenaamde Triloog), samen met het Europees Parlement worden bezien. Mocht er hierbij aanleiding blijken om ons actief uit te spreken tegen het uitzonderen van jachthonden dan zullen we dat doen.

Mishandeling op paardenboerderijen

De leden van de PvdD-fractie hebben vernomen dat de urine van drachtige merries voor de productie van medicijn Premarin/Duavive wordt gebruikt, waarvoor merries op grote schaal lijden door te krappe stallen, mishandeling en uitputting. Vanwege de kritiek op dierenmishandeling is de productie inmiddels verplaatst van de Verenigde Staten naar China. Is de Staatssecretaris ermee bekend dat op de Nederlandse markt medicijnen worden verkocht met deze middelen? Deelt de Staatssecretaris de zorgen over het welzijn van de paarden die hiervoor worden gehouden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Dierenwelzijn is belangrijk voor ons, en we zetten ons hier in Europa actief voor in. Echter, deze beide geneesmiddelen zijn voor humaan gebruik en vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de Kamer zich eerder heeft uitgesproken voor een verbod op het vruchtbaarheidsmiddel PMSG, dat met bloed van drachtige paarden wordt geproduceerd middels een motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1385). Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is omtrent een Europees verbod op PMSG? De leden van de PvdD-fractie vragen tevens of de Staatssecretaris een update kan geven van de dierenwelzijnseisen die op Europees niveau zouden worden gesteld aan de productie van diergeneesmiddelen. Zijn de gestelde eisen inmiddels doorgevoerd? Zo ja, kan de Staatssecretaris deze naar de Kamer sturen? Komt er met deze eisen een verbod op middelen met PMSG, in lijn met de wens van de Kamer, en een verbod op andere middelen waarvoor paarden op afschuwelijke wijze worden gehouden, zoals Premarin? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid zich in te zetten voor een dergelijk verbod?

Antwoord

Er is momenteel nog geen Europees verbod op het vruchtbaarheidsmiddel PMSG, al wordt dierenwelzijn steeds belangrijker bij de toelating en productie van diergeneesmiddelen. Momenteel worden de goede vervaardigingspraktijken (hierna: GMP) herzien via een uitvoeringshandeling. In deze herziening wordt de overweging 68 van de Diergeneesmiddelenverordening (2019/6) meegenomen. Deze stelt: «Bij goede vervaardigingspraktijken voor de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met de in de Unie en op internationaal niveau geldende dierenwelzijnsnormen wanneer werkzame stoffen uit dieren worden vervaardigd.» Deze herziening was oorspronkelijk gepland voor 28 januari 2025, maar heeft vertraging opgelopen. De genoemde overweging speelt een rol bij de opname van GMP-eisen. We ondersteunen dit proces en zetten ons hier actief voor in.

COP16 biodiversiteitsverdrag

De leden van de PvdD-fractie constateren dat er een akkoord is bereikt over de strategie voor het mobiliseren van fondsen voor biodiversiteit en over een monitoringsmechanisme. Deze strategie bevat het mobiliseren van internationale financiële stromen die tegen 2025 ten minste 20 miljard dollar per jaar moeten opleveren, en tegen 2030 ten minste 30 miljard dollar. Hoeveel extra middelen gaat Nederland mobiliseren voor het behalen van de Kunming-Montreal biodiversiteitsdoelen (Global Biodiversity Framework (KM-GBF))? Welke schadelijke subsidies op nationaal niveau worden momenteel uitgefaseerd, en wat is de tijdlijn hiervoor? Hoe zorgen we ervoor dat private financiële stromen niet bijdragen aan biodiversiteitsverlies elders, gezien de Nederlandse rol in internationale handelsketens?

De leden van de PvdD-fractie vragen ten slotte of de Staatssecretaris kan garanderen van het Nederlandse NBSAP ambitieuze en meetbare doelen bevat, en of het NBSAP voor eind maart 2025 naar buiten zal worden gebracht.

Antwoord

De hernieuwde strategie die tijdens COP16 is aangenomen bevat handvatten om de implementatie van bestaande financiële doelen uit het mondiale biodiversiteitraamwerk GBF te ondersteunen. Het NBSAP bevat elementen die invulling geeft aan deze strategie. Het NBSAP zal conform de toezegging uit het Tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1680) aan het begin van het tweede kwartaal van 2025 met de Tweede Kamer worden gedeeld.

Verder wordt er in lijn met de GBF-afspraken gewerkt aan een National Biodiversity Finance Plan. Dit brengt huidige uitgaven, financieringsbehoeften en opties om bij te dragen aan de financieringsopgave in beeld. Daarbij ligt de focus op de rol van private financiering. Ook inventariseert het kabinet momenteel publieke financiële stromen en prikkels met mogelijke positieve of negatieve effecten op biodiversiteit.

De kabinetsinzet op het tegengaan van schadelijke private financiële stromen ziet op een mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen binnen ons beleid rondom internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Het kabinet verwacht van ondernemingen dat zij risico’s in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico’s voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover communiceren. EU-wetgeving op het gebied van IMVO (CSRD, CSDDD, EUDR en EU-taxonomie) draagt hieraan bij.

Bescherming van natuur

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat in het verslag van het schriftelijk overleg van de Landbouw- en Visserijraad van 16 oktober 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1677), wederom de toezegging is gedaan om uitvoering te geven aan de breed aangenomen motie van het lid Kostić c.s. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 942) die de regering opdraagt om zo snel mogelijk in het jaar 2024 in beeld te brengen welke bestaande afspraken rondom de bescherming van de natuur dreigen niet te worden gehaald, om vervolgens waar nodig in te grijpen om ervoor te zorgen dat de afspraken alsnog op tijd worden nagekomen en om met maatregelen te komen om ervoor te zorgen dat de negatieve trend voor verschillende dierpopulaties, zoals wilde bijen en vlinders, zo snel mogelijk wordt gekeerd. Toen is er door de Staatssecretaris toegezegd om eind 2024 in een brief over het natuurherstelplan de uitvoering van deze motie mee te nemen. Deze leden constateren dat het overzicht ontbreekt en vragen of de Staatssecretaris een brief aan de Kamer kan sturen waarin wordt uitgeschreven welke doelen we in Nederland hebben rondom de bescherming van natuur, hoe ver we ermee staan en welke doelen dreigen niet te worden gehaald en ten slotte welke specifieke stappen het Kabinet neemt om ervoor te zorgen dat dat de negatieve trend voor verschillenden dierensoortenpopulaties zoals bijen, vogels en vlinders wordt tegengehouden.

Antwoord

Zoals eerder aan de Kamer is toegezegd, zullen we in onze brief over de uitvoering van de Natuurherstelverordening ook ingaan op de uitvoering van de motie-Kostić (SGP) c.s. We streven ernaar deze brief vóór het Commissiedebat stikstof en natuur van 2 april a.s. aan de Kamer te sturen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onder andere de geannoteerde agenda, en in het bijzonder de landbouwvisie van de nieuwe Eurocommissaris. Deze leden zien in die landbouwvisie veel herkenbare punten, zoals minder afhankelijkheid van kunstmest van buiten de EU, en hopen op goede samenwerking met de nieuwe Eurocommissaris om deze punten concreet en snel gestalte te geven.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het pleidooi in de genoemde landbouwvisie voor versnelling van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden herkennen het knelpunt dat wordt benoemd: het verdwijnen van beschikbare gewasbeschermingsmiddelen gaat sneller dan dat nieuwe middelen toegelaten worden, met alle risico’s van dien. De EC wil eind 2025 een voorstel indienen voor versnelling van de toelating van biologische en innovatieve gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico. Dat is positief. Deze leden horen graag of de Minister de mening deelt dat het voorstel zich niet alleen zou moeten richten op biologische middelen, maar op alle alternatieve middelen die nodig zijn om verdwijnende middelen effectief en op duurzame wijze te vervangen. Wil zij zich hiervoor inzetten? Deze leden wijzen ook op de mogelijkheden voor emissie- en risicoreductie bij precisietoepassingen. Wil de Minister zich inzetten voor aanpassing van Verordening 1107/2009 om een apart beoordelingskader voor inzet van middelen via precisietoepassingen mogelijk te maken?

Antwoord

De Commissie heeft aangekondigd om nog dit jaar met nadere voorstellen te komen om biologische gewasbeschermingsmiddelen sneller op de markt te krijgen. Dat richt zich vooralsnog op biologische gewasbeschermingsmiddelen en niet op andere alternatieven. In de Raad van december 2024 is door Portugal wetgeving bepleit voor het kunnen gebruiken van drones voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij heeft Nederland voorgesteld de reikwijdte van wetgeving te verbreden naar alle innovatieve toepassingstechnieken, zoals ook spuitrobots (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1688). Het is niet duidelijk of de Commissie hiervoor een voorstel zal doen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden CU-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en de overige brieven op de agenda. Deze hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CU-fractie zouden de Staatssecretaris willen vragen welke beheermaatregelen precies voor de provincies mogelijk worden om uit te voeren door het voorstel van de EC tot aanpassing van de Habitatrichtlijn inzake de wolf, naar aanleiding van de aanpassing van de beschermde status van de wolf onder het verdrag van Bern. Deze leden vragen de Staatssecretaris op welke wijze hij zich bij de Raad in gaat zetten om deze aanpassing van de Habitatrichtlijn zo snel mogelijk in werking te laten treden. Ook vragen deze leden op welke termijn de Staatssecretaris verwacht dat deze wijziging Europees van kracht is en op welke termijn deze vervolgens geïmplementeerd kan worden in nationale wetgeving.

Antwoord

Op 7 maart jl. is de Commissie met een voorstel gekomen om de beschermde status van de wolf aan te passen in de Habitatrichtlijn. De komende tijd gaat de Staatssecretaris zich er in Europees verband hard voor maken dat deze wijziging zo snel mogelijk wordt aangenomen. In zijn gesprekken met andere lidstaten zal de Staatssecretaris de situatie in Nederland en het belang van het voorstel onder de aandacht brengen.

De Staatssecretaris werkt ondertussen aan het aanpassen van de nationale regelgeving, zodat deze in lijn komt met de door de Commissie voorgestelde aanpassingen van de Habitatrichtlijn. De mogelijkheden voor beheer door provincies zijn een van de aspecten die in dit traject worden meegenomen. De Staatssecretaris kan daar nu nog niet op vooruit lopen. Ook bij aanpassing van de Habitatrichtlijn zal bij beheer rekening moeten worden gehouden met een gunstige staat van instandhouding. De aanpassing van nationale regelgeving vindt plaats in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en deze zal de Staatssecretaris dit najaar voorhangen bij de Kamer. Het is het streven om deze aanpassing gelijk met de aanpassing van de Habitatrichtlijn in werking te laten treden. Het is de verwachting dat dit in 2026 plaats zal vinden.

De leden van de CU-fractie zijn nu al een jaar lang teleurgesteld over het intrekken van de gewasbeschermingswet door de EC. Deze leden vragen de Minister op welke manier reductie van gewasbeschermingsmiddelen in het kader van de Farm to Fork-strategie op dit moment wordt vormgegeven, zonder de verordening en zonder het level playing field in Europa in gevaar te brengen. Deze leden vragen de Minister ook welke onderdelen van deze Sustainable Use Regulation alsnog Europees kunnen worden geïmplementeerd en welke inzet de Minister bereid is hiertoe te plegen. Daarnaast vragen deze leden de Minister welke aanvullende maatregelen er nationaal moeten worden genomen, gezien het uitblijven van Europese wetgeving op dit vlak.

Antwoord

We blijven ons inzetten voor het uitvoeren van acties onder de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. In lijn met het Regeerprogramma zet het kabinet de rijkstaken daartoe voort. Dit richt zich in de kern op het verminderen van de afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Verder voeren we op dit moment gesprekken met de land- en tuinbouwsector over het ontwikkelen van een sectoraal benchmarkingsysteem waarin het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming gemonitord kan worden. We zijn bereidwillig om te kijken naar startsubsidie voor opstart en uitrol hiervan, omdat dit inzicht creëert in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de bijbehorende milieu-impact en omdat de sector op basis hiervan zelf grote stappen kan maken in het verminderen van het gebruik van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen.

De leden van de CU-fractie zouden de Minister ten slotte willen vragen in hoeverre het aangekondigde voorstel voor een nieuwe derogatie op de Nitraatrichtlijn draagvlak heeft binnen de Raad. Daarnaast vragen deze leden welke concessies de Minister op dit vlak gedaan heeft of bereid is te doen om perspectief op een nieuwe derogatie te bewerkstelligen.

Het verstrekken van een eventuele nieuwe derogatie op de Nitraatrichtlijn is een bevoegdheid van de Commissie, met instemming van het Nitraatcomité. Het is dus geen aangelegenheid van de Raad. We hebben wel gesprekken met andere lidstaten over de mestproblematiek in Nederland om zo draagvlak te creëren voor een mogelijke derogatie.