Regels voor het inzichtelijk maken van donaties ontvangen door maatschappelijke organisaties en tot het tegengaan van ondermijning door maatschappelijke organisaties, alsmede tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de economische delicten in verband met het deponeren van de balans en de staat van baten en lasten door stichtingen (Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties) (35646) (antwoord 1e termijn + rest) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D12206, datum: 2025-03-20, bijgewerkt: 2025-03-21 09:19, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:Preview document (🔗 origineel)
Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke
organisaties
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels voor het inzichtelijk maken van donaties ontvangen door maatschappelijke organisaties en tot het tegengaan van ondermijning door maatschappelijke organisaties, alsmede tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de economische delicten in verband met het deponeren van de balans en de staat van baten en lasten door stichtingen (Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties) (35646).
(Zie vergadering van 4 februari 2025.)
De voorzitter:
Dan is nu aan de orde het debat over de Wet transparantie en tegengaan
ondermijning door maatschappelijke organisaties. Op 4 februari is de
eerste termijn van de Kamer geweest. Dat is al enige tijd geleden. Er is
al het nodige schriftelijke beantwoord en ook een groot aantal
amendementen heeft al een oordeel gekregen. We zijn nu toegekomen aan de
eerste termijn van de regering.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik heet de minister van Justitie en Veiligheid, de leden en iedereen die
dit dit debat hier of op afstand volgt, van harte welkom. Ik wil de
minister het woord geven om in zijn eerste termijn de vragen te
beantwoorden en om nog een aantal amendementen van een appreciatie te
voorzien.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Ik moest een en ander inderdaad even bijwerken en
bijlezen, gelet op de lange tijd die tussen uw eerste termijn en die van
mij zit. Duid het mij dus niet euvel als ik af en toe even in mijn
geheugen moet graven. Gelukkig heb ik een vrij korte bijdrage, omdat we
met een hele lijvige brief al de meeste amendementen en vragen van uw
Kamer hebben kunnen adresseren.
In mijn bijdrage wil ik graag kort stilstaan bij de aanleiding tot dit
wetsvoorstel en bij de zorgen over dit wetsvoorstel die vanuit uw Kamer
zijn gedeeld. Ik heb daarom een inleiding over het wetsvoorstel zelf en
een kort blokje over de administratieve lasten en de rol van de
burgemeester. Daarna zal ik de amendementen appreciëren die net zijn
binnengekomen, zodat u een volledige eerste termijn van mijn zijde
heeft.
Al langere tijd bestaan er zorgen over de mogelijke beïnvloeding van
maatschappelijke organisaties in Nederland via buitenlandse geldstromen.
We weten dat buitenlandse financiering van onze maatschappelijke
organisaties een risico kan vormen voor onze rechtsstaat en onze open
manier van samenleven. Het is tijd om daar wat aan te doen. Daarom ben
ik blij dat we vandaag het debat over dit wetsvoorstel hervatten.
Beïnvloeding via buitenlandse geldstromen is onwenselijk, zeker wanneer
dit leidt tot wetsovertredingen of ondermijnend gedrag. Het zet onze
rechtsstaat onder druk, het vergroot de polarisatie en verdeeldheid en
het leidt tot aantastingen van onze openbare orde. Het legt daarmee een
grauwe sluier over onze belangrijke waarden, zoals gelijkheid, vrijheid,
respect, tolerantie en empathie. Precies dit raakt aan het doel van dit
wetsvoorstel.
Met dit wetsvoorstel wil ik meer instrumenten bieden voor het tegengaan
van de risico's op onwenselijke beïnvloeding via geldstromen. Dat doen
we allereerst door meer zicht te krijgen op die geldstromen. Als we zien
dat er een reëel risico bestaat op ongewenste beïnvloeding, dan moeten
we kunnen doorpakken. Dat doen we op twee manieren, als eerste via een
informatieverzoek vanuit de burgemeester of het Openbaar Ministerie. De
burgemeester heeft het beste zicht op de lokale situatie. De bevoegdheid
om inzage in donaties te verzoeken staat bewust ten dienste van zijn
wettelijke taak om de openbare orde te handhaven. Stel dat hij signalen
krijgt over een organisatie die dingen doet die de openbare orde
verstoren. Dat kan een aanleiding zijn om de donatiegegevens op te
vragen om zo meer zicht te krijgen op de financiering. Als er sprake
lijkt te zijn van ondermijning, dan vindt stap twee plaats. Deze
informatie kan worden doorgegeven aan het Openbaar Ministerie, dat
vervolgens kan beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechter te
verzoeken om maatregelen te treffen.
De Wtmo biedt, alles bij elkaar, een pakket aan stevige aanvullende
maatregelen. Tegelijkertijd ben ik het met veel Kamerleden eens dat we
moeten voorkomen dat maatschappelijke organisaties onnodig of
onevenredig veel last krijgen van deze regels. Veel fracties hebben hier
terecht op gewezen en hebben goede voorstellen gedaan om al te nadelige
effecten te beteugelen. We willen geen afbreuk doen aan de
geefbereidheid van goedwillende donateurs, maar we willen met deze wet
wel heel gericht kunnen ingrijpen bij die paar organisaties waar een
probleem is. Het is dus een organisatiegerichte benadering, dus geen
sleepnet, maar om in vistermen te blijven: een goedgerichte
harpoen.
Het overgrote deel van de maatschappelijke organisaties in Nederland
doet fantastisch werk. Daar is geen sprake van ongewenste beïnvloeding.
Ik heb de zorgen van uw Kamer ten aanzien van de administratieve lasten
van deze organisaties goed gehoord. Ik heb kennisgenomen van de signalen
die er vanuit de goededoelenbranche op dit punt zijn gekomen. Naar mijn
overtuiging zijn de administratieve lasten beperkt. Het wetsvoorstel
stelt geen algemene en geen nieuwe of andere plichten in om
donatiegegevens bij te houden. Ook de bevoegdheden voor de burgemeester
en het OM om de Wtmo in te zetten, zijn sterk ingekaderd. Organisaties
hoeven aanvullend niet méér bij te houden dan wat ze nu al moeten of
hebben. Denk aan een normale administratie met inkomsten en uitgaven,
die zij bijvoorbeeld om fiscale redenen al bijhouden. Denk ook aan
bankafschriften, die eenvoudig digitaal zijn op te vragen. Doet de
burgemeester of het Openbaar Ministerie dan een verzoek om informatie,
dan moet deze informatie worden verstrekt. En, zo voorspel ik u al: dat
gaat niet vaak voorkomen; ik denk hooguit enkele keren per jaar.
De heer Van Nispen (SP):
Ik dank de minister voor de brief die hij heeft gestuurd en voor zijn
toelichting hierop. Dit was inderdaad een belangrijk punt vanuit de
samenleving, van de organisaties en van veel Kamerleden. Ik heb hier
toch nog een vraag over. De vraag die nog steeds wel leeft, is waarom
artikel 2 dan geformuleerd is zoals het geformuleerd is. Het luidt:
"Maatschappelijke organisaties zijn gehouden inzicht te verschaffen in
herkomst, doel en omvang van een of meer donaties." Na een tussenzin
volgt dan de zin: "Het bestuur van de maatschappelijke organisatie
bewaart de donatiegegevens gedurende zeven boekjaren." Want als het zo
is dat al die gegevens op grond van andere wetten toch allemaal al
bewaard moeten worden, waarom dan toch deze specifieke bepaling,
waardoor het er toch op lijkt dat er een soort extra verplichting bij
komt?
Minister Van Weel:
Het is logisch dat je, als je het hebt over gegevens die moeten kunnen
worden opgevraagd, het ook hebt over de bewaartermijn. Met deze
bewaartermijn is aangesloten bij de nu al geldende fiscale wetgeving.
Dat is namelijk vaak het doel van het registreren van deze gegevens. Zij
moeten al zeven jaar worden bewaard. Ik ben me er ook van bewust dat er
door een aantal van u voorstellen zijn gedaan, zelfs recent nog, zeg ik
ook tegen de heer El Abassi, om die termijnen in te perken. Daar sta ik
welwillend tegenover. We hebben puur die zeven jaar opgenomen vanwege
het gemak voor wederom de organisaties. Daardoor ontstaan er geen nieuwe
verplichtingen maar is er slechts sprake van een dubbeling van de
verplichtingen die al bestaan onder de fiscale wetgeving.
De heer Van Nispen (SP):
Even los van of dat nou zeven of vijf jaar moet zijn, heb ik de volgende
vraag. Ik hoor de minister eigenlijk zeggen: dit is slechts een
herhaling van iets wat op grond van andere wetten al gold. Er komt voor
organisaties dus geen nieuwe administratieve plicht bij — althans, geen
bewaarplicht — voor hun donaties?
Minister Van Weel:
Nee. Ik kan het nu weer zeggen en dan moet u mij maar geloven op mijn
groene ogen. Maar ik kan me ook voorstellen dat u dit graag verankerd
wilt zien. Wij staan er ook voor open om in de derde nota van wijziging
expliciet op te nemen dat dit niet leidt tot nieuwe administratieve
lasten of een bewaarplicht. Ik hoop dat dat de ultieme geruststelling
is.
De voorzitter:
De heer Van Nispen, afrondend op dit punt.
De heer Van Nispen (SP):
Ik vind het eigenlijk wel een interessante suggestie van de minister. Ik
zou daarvoor openstaan. Ik ga er niet over of er wel of niet een nota
van wijziging komt, maar als de minister het zo aanbiedt, wie ben ik
dan? Dan zou ik zeggen: goh, misschien is dat niet eens zo verkeerd.
De voorzitter:
Wil de minister nog een reactie geven? Nee. Dan mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik denk dat dit het grote punt was in de eerste termijn van de Kamer:
welke verzwaring brengen we teweeg voor 350.000 organisaties van veelal
vrijwilligers, waar er in ieder geval geen winstmarge is omdat zij het
non-profit doen? Uit de beantwoording van de minister blijkt dat het
bijvoorbeeld maar een "enkel informatieverzoek" betreft. Een enkel
informatieverzoek betekent echter dat je op dat moment wel al je
gegevens op orde moet hebben. Het is dus echt belangrijk om te weten
welke administratieve lasten het daadwerkelijk registreren oplevert en
wat je concreet moet bijhouden. Het is belangrijk dat de minister ook
daarover duidelijkheid verschaft en uitspreekt dat ook op dat punt geen
nieuwe administratieve lasten worden gevraagd. Ik vind het dus goed dat
hij overweegt om dat te expliciteren. Ook de Kamer legt op meerdere
manieren neer hoe we dat zouden kunnen doen. Dat is voor mij heel
belangrijk, want ik wil per definitie voorkomen dat de goedwillende,
maatschappelijke organisaties de dupe worden van hele gerichte
organisaties waar het echt mis is gegaan, zoals de POCOB heeft laten
zien.
Minister Van Weel:
Ik kan dat bevestigen aan mevrouw Bikker. Ik maak het nogmaals
expliciet. We maken hier gebruik van gegevens die toch al moeten worden
bijgehouden voor andere doeleinden. Het leidt dus niet tot een
administratieve verzwaring. Ons doel is juist om met die harpoen — ik
weet trouwens niet of dat een hele gelukkige metafoor is — heel gericht
alleen die organisaties te belasten waarvan we denken dat er iets aan de
hand is. Zelfs die belasting valt mee, want ook dan is het in feite
makkelijk om te voldoen aan een informatieverzoek, door de informatie
die er toch al is beschikbaar te stellen. Dat is een administratieve
last, maar naar onze mening niet meer dan een uur werk.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Kijk, de wettekst is de wet, en de wettekst biedt gewoon veel te veel
ruimte voor interpretatie. Ik ben blij om ook in de beantwoording van de
minister te lezen dat hij dat punt deelt met de Kamer. Natuurlijk zegt
hij dat eloquenter dan ik het hier zeg, maar daar komt het wel op neer.
De wettekst moet gerichter worden. Wat mij betreft zijn het hanteren van
een drempelbedrag en tegelijkertijd wel met scherp kunnen schieten als
het mis is — dan kijk ik naar de onvrije landen — de twee essentiële
stapstenen waarmee we deze wet tot een gerichte wet kunnen maken. Als
het die kant op kan gaan, zou voor mij heel veel kou uit de lucht zijn.
Als het anders wordt, blijf ik die angst houden, omdat de wettekst tot
nu toe gewoon niet de fraaiste definities kent.
Minister Van Weel:
Die kant gaat het op. Daarom doe ik u wederom het aanbod — dat deed ik
net ook aan de heer Van Nispen — om dit expliciet te maken met een nota
van wijziging.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank voor de reactie bij dit algemene blokje van de minister. Het moet
geen sleepwet zijn, maar een intelligente werphengel; ja, ik ben ook
niet zo vissig, maar laten we het zo dan maar verwoorden. Ik begrijp uit
de welwillende benadering van de minister in de schriftelijke stukken
ten aanzien van de amendementen dat hij daarmee zegt: de amendementen
verbeteren deze wet en doen ook meer recht aan de oorspronkelijke
doelstelling van het wetsvoorstel. Kan ik dat inderdaad zo opvatten?
Minister Van Weel:
Ja, voor het overgrote deel wel. Er zijn natuurlijk enkele specifieke
wensen die voortkomen uit andere drijfveren, maar in algemene zin denk
ik dat we de wet hiermee nog gerichter maken dan hij al was.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dan heb ik geen nieuwe vraag, maar ik wil toch wel heel graag opgemerkt
hebben dat ik de hoffelijke wijze waarop deze minister omgaat met vragen
en suggesties uit de Kamer buitengewoon waardeer. Die is
navolgenswaardig.
Minister Van Weel:
Dank daarvoor.
Mevrouw Becker (VVD):
We doen dit wetsvoorstel natuurlijk niet voor niets. We doen het omdat
er bij sommige maatschappelijke organisaties die geld ontvangen — zeker
niet bij allemaal — inderdaad grote zorgen zijn. In onze eerste termijn
ging het erover hoe je nou voorkomt dat de goeden onder de kwaden
lijden. Ik zou ook willen voorkomen dat we de kwaden niet meer kunnen
aanpakken omdat we het voor de goeden zo soepel willen regelen dat de
hele wet niet gericht meer is. Ik denk dat het heel goed is dat we
opheldering hebben over het feit dat dit wetsvoorstel niet tot nieuwe
administratieve lasten leidt. Veel van de amendementen die zijn
ingediend, zijn er namelijk wel op gericht om dan maar een drempelbedrag
te gaan inbouwen zodat organisaties uitgezonderd kunnen worden van die
administratieve belasting. Maar de minister zegt: van die
administratieve belasting is geen sprake. Nou vind ik het interessant
dat de minister zegt dat hij dat nog wel zou willen expliciteren in de
wet met een derde nota van wijziging. Hoe kijkt hij dan tegelijkertijd
aan tegen zijn eigen brief waarin hij zegt: ik ben ook bereid om
amendementen met drempelbedragen oordeel Kamer te geven? Die
amendementen gaan namelijk uit van heel veel extra administratieve
belasting — dat staat er zelfs letterlijk in — en zijn om die reden
ingediend. Zou de minister het niet de moeite waard vinden om dan ook
met de Kamer te bespreken of zo'n derde nota van wijziging er misschien
voor zou kunnen zorgen dat dat drempelbedrag niet nodig is? Dan zouden
we ook relatief kleine donaties, die voor een bepaalde organisatie heel
substantieel kunnen zijn, kunnen aanpakken als ze uit een verkeerde hoek
komen. Dan zouden we opknippen kunnen voorkomen. Ik ben zo bang dat dat
drempelbedrag toch, om in vistermen te blijven, een maas in de wet
creëert.
Minister Van Weel:
Ik had niet gedacht dat ik ooit in een vissersdebat terecht zou komen.
Maar het klopt: de drijfveer voor dat amendement was inderdaad
administratieve lasten. Dat is niet hoe ik het heb geapprecieerd. Want,
nogmaals, ik ben bereid om vast te leggen dat die administratieve lasten
er naar mijn mening niet zijn. Maar ik heb het drempelbedrag
geapprecieerd op basis van of ik denk dat het een relevant bedrag is.
Kun je er daadwerkelijk schadelijke, ondermijnende invloed mee
uitoefenen in onze maatschappij? Vanuit die hoedanigheid kan ik leven
met een drempelbedrag van €15.000, mits we voorkomen dat het door
opknippen onder de radar verdwijnt. Daarover ben ik het compleet eens
met mevrouw Becker. Als we het amendement zodanig kunnen implementeren
dat we een drempelbedrag invoeren, maar ook opnemen dat we opknippen
blijven tegengaan, dan kan ik ermee leven. Dan is de drijfveer niet
zozeer de administratieve last, maar hebben we nog steeds een werkende
wet, denk ik.
Mevrouw Becker (VVD):
Daar ben ik blij om. Ik denk dat het vandaag voor ons als Kamer de taak
is om te kijken hoe we tot meerderheden kunnen komen voor een
gezamenlijke amendering, misschien een gecombineerd amendement, waarin
we de gerichtheid bewaken. Ik zou bij dit hele belangrijke onderwerp
namelijk bang zijn dat we de wet minder scherp maken, vanuit zorgen, die
ontstaan zijn door beeldvorming, dat iedereen voortaan ieder gedoneerd
blik soep in een aparte registratie moet opnemen. Ik ben dus blij dat de
minister zegt dat in een combinatie te willen hebben. Ikzelf zou dat
drempelbedrag eigenlijk liever überhaupt niet willen, maar met een derde
nota van wijziging willen werken. Maar als we het dan doen, zou mijn
oproep aan de collega's zijn om te proberen om het zo gericht mogelijk
te doen. Dat is voor mij bijvoorbeeld de reden om met mevrouw Bikker het
subamendement in te dienen. Zo kijken we of je bijvoorbeeld geen
drempelbedrag kunt doen voor landen waarvan je weet dat die vaak
problemen met zich mee brengen.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ook vanuit mij dank aan de minister, voor zowel de handreiking die hij
hier doet als de uitgebreide brief die hij naar de Kamer heeft gestuurd.
Ik denk dat dat helpt voor een constructief debat. Wat betreft de
administratieve lasten ben ik heel benieuwd naar de derde nota van
wijziging. Daar staan we welwillend tegenover. Tegelijkertijd heb ik nog
wat vragen over de huidige registratieplichten. De minister geeft in
zijn schriftelijke beantwoording het volgende aan: "De Wtmo voorziet als
zodanig niet in een registratieplicht voor donaties in natura. Die was
en komt er niet." Wat betekent dat nou concreet voor organisaties voor
wat zij moeten bijhouden over giften in natura? Dat is mij nog niet
duidelijk.
Minister Van Weel:
Niks anders dan wat er nu al wordt bijgehouden. Op basis van deze wet
hoeft er van giften in natura dus niets apart te worden geregistreerd.
De Wtmo vraagt alleen om bij een verzoek om inzage in donaties te laten
zien wat je aan donaties hebt gekregen. Dat klinkt wat ambigu. Dat is
het ook. Ik denk bijvoorbeeld aan kerken waar in natura gedoneerd wordt
en waar dat niet bijgehouden wordt. De Wtmo legt die dus geen extra
verplichtingen op om dat nu wel te registreren. Je zult de herkomst van
die bedragen dus ook niet kunnen achterhalen.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dan leeft bij mij natuurlijk wel de volgende vraag, die een beetje in
het verlengde ligt van wat mevrouw Becker zei. Als er daadwerkelijk
sprake is van organisaties die de democratische rechtsorde willen
ondermijnen en die giften krijgen uit onfrisse landen, of van
organisaties die in enige mate een dreiging vormen, dan zullen zij die
giften in natura natuurlijk niet gaan registreren. Wat voegt deze wet
dan toe met dat stukje over natura, vraag ik de minister dus.
Minister Van Weel:
Nou, niet zo heel veel. Maar op het moment dat je denkt dat er sprake is
van dit soort praktijken, ga je natuurlijk andere avenues bewandelen.
Nogmaals, die los je met deze wet niet op. Er zijn nu al heel veel
geldstromen hier in Nederland die zich aan geen enkele wet houden en die
wel degelijk een ondermijnend karakter hebben. Die ga je ook met de Wtmo
niet boven water halen. Dit is nou net "het kind en het badwater" of "de
mazen en het sleepnet". Als je dat allemaal wil dichtregelen, dan ga je
allerlei organisaties een enorme administratieve last opleggen. Je haalt
de welwillendheid weg van donateurs van een heleboel organisaties waar
helemaal niks mis is. Dat doe je om er een paar te pakken die de wet die
je hebt ingediend waarschijnlijk alsnog zullen ontduiken. Er is een
beetje een analogie met witwassen. Daar zien we dit eigenlijk ook
gebeuren. De minister van Financiën en ik willen naar een andere aanpak
daarvan, die meer risicogestuurd is in plaats van risicomijdend. Zo zou
ik deze wet ook willen zien.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ten slotte op dit punt. Op zich is dit helder. Ik denk dat niemand van
ons wil dat alle blikken soep en pakken chocolademelk van kerken of
buurthuizen die die inzamelen, geregistreerd worden. Maar het kan
natuurlijk wel zo zijn dat organisaties een omweg vinden via giftcards,
cryptogeld of zelfs videotokens, dus door dingen te gebruiken die sec
gezien geen valuta zijn maar een ruilmiddel, en die daarmee onder natura
vallen. Zou dat als het ware ook geregistreerd moeten worden onder deze
wet? Of zegt de minister dat de wet ook daar niet op ziet?
Minister Van Weel:
Het valt onder donaties. Vanuit fiscale regelgeving is registratie van
een aantal van de door u genoemde zaken al verplicht. Dat is niet altijd
makkelijk. De Belastingdienst worstelt ook met cryptocurrency en het
bijhouden of belasten van vermogen daarop; dat moge helder zijn. Daar
wordt vanuit die optiek al aan gewerkt. De verplichting die er vanwege
die wetgeving bestaat, zal ervoor zorgen dat ook donaties in het kader
van de Wtmo inzichtelijk worden. Of niet, maar dan is de fiscale route,
dus niet de Wtmo, de meest aangewezen route om de regelgeving aan te
scherpen.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Tijdens onze bijdragen hebben we enorm veel kritiek geuit op de grote
administratieve gevolgen die dit wetsvoorstel kon en kan hebben. Ik ben
blij dat de minister die zorgen deelt, maar hij zegt dat die gevolgen
beperkt zullen zijn, omdat die 350.000 organisaties die donaties sowieso
moeten registreren. Maar wij weten dat de praktijk weerbarstig is: dit
wordt niet altijd eenduidig of goed gedaan. Ik denk dus dat dit
wetsvoorstel op de een of andere manier in de eerste plaats, wellicht
tijdelijk, toch tot extra druk zal leiden. Die €15.000 gaat enigszins
helpen, hoewel ik me ook afvraag of we dat drempelbedrag, dat eerder
door de Raad van State kritisch is beoordeeld, opnieuw moeten invoeren.
Daarom hebben wij samen met de SP een amendement ingediend om dat via
een AMvB te regelen. Mijn concrete vraag is of de minister nog een keer
wil ingaan op de angst van veel maatschappelijke organisaties die zeggen
dat voor hen niet duidelijk is welke gegevens zij moeten bewaren en
eventueel moeten aanleveren. Als dat helder is, is dit makkelijker te
tackelen en kan men daar eenduidig in acteren. Zo niet, dan zal de
praktijk toch anders zijn ding doen.
Minister Van Weel:
Het aanbod dat ik in de derde nota van wijziging deed om aan te geven
dat er met deze Wtmo niks nieuws hoeft te worden bijgehouden ten
opzichte van de bestaande regelgeving, is eigenlijk omgekeerd. Dat vind
ik eigenlijk de meest makkelijke manier, want als ik het andersom ga
interpreteren … Als de fiscale regelgeving nu verandert en dit soort
organisaties om fiscale redenen meer informatie moeten bijhouden, dan
profiteert de Wtmo daar immers automatisch van mee. Als ik in de Wtmo
een extensieve gelimiteerde lijst zou opnemen van wat organisaties
moeten aanleveren, maak ik de Wtmo niet toekomstbestendig, omdat de Wtmo
in die zin ook kan meeveren met de negatieve clausule en met andere
wetgeving, die meer transparantie vereist. Daarom bied ik het op die
manier aan. Wat ik wel zou kunnen doen, als dat het voor organisaties
meer inzichtelijk zou maken, is bij die nota van wijziging aangeven wat
dit op dit moment behelst.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dan nog even ingaand op die drempelbedragen. We hebben als Kamer de
neiging om die hele wet een beetje te herzien en zelf met allerlei
bedragen, AMvB's, moties et cetera te komen. Er ligt een subamendement
van Bikker en Becker om het drempelbedrag bij zogenaamde
hoogrisicolanden op nul te stellen. Daar heb ik een concrete vraag over,
temeer omdat de Raad van State in eerdere uitingen heeft aangegeven dat
een landenspecifieke aanpak onhaalbaar is. Daarom heeft dit kabinet
destijds gekozen voor een neutrale aanpak voor financieringsstromen. De
AIVD en de NCTV zeggen dat de dreiging vanuit de salafistische beweging
wat beperkter is geworden, omdat ze een pragmatische koers vaart, maar
dat de dreiging met name komt vanuit het antidemocratische gedachtegoed,
vanuit extreemrechts en anti-institutioneel gedachtegoed. Hoe moet ik de
positieve appreciatie van het op nul stellen van het drempelbedrag
interpreteren en appreciëren in relatie tot wat de Raad van State, de
AIVD en de NCTV zeggen? Die vraag borrelt nog wel bij mij op, ook gelet
op de discussie over die drempelbedragen en de vraag of er wel of niet
een derde nota van wijziging komt.
Minister Van Weel:
Dat zijn een hoop vragen bij elkaar. Maar dat is begrijpelijk, want het
amendement-Bikker/Becker — dat klinkt wel goed — combineert ook een
aantal dingen. Nogmaals, we hebben het wetsvoorstel ingediend zonder
drempelbedrag, omdat wij vonden dat er geen directe aanleiding voor was,
aangezien we toch al geen extra administratieve lasten vragen. Er kwam
een amendement met een verzoek om een drempelbedrag. Dat hebben we
vervolgens geapprecieerd op: denken we dat we daarmee de meest
schadelijke ondermijnende activiteiten kunnen vinden? Het antwoord
daarop is ja, mits we een voorziening treffen om opknippen tegen te
gaan. Dat moeten we dus kunnen detecteren en aan kunnen blijven
pakken.
Vervolgens kwam daar de constatering uit dat we voor sommige landen een
hoger risico op ongewenste financiering zien. Het voorstel is om
daarvoor aan te sluiten bij de lijst van landen uit de Wet ter
voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Dat is een lijst
van landen waarbij sowieso al, ook door financiële instellingen, met
bijzondere interesse wordt gekeken naar transacties. In die zin vind ik
dat dus een logische lijst. Ik zou wel een voorziening willen houden om
die lijst niet honderd procent dicht te timmeren. Er kan een aanleiding
zijn. Als de diensten aangeven dat ze nieuwe bewegingen zien vanuit
andere landen die ons maatschappelijke debat proberen te beïnvloeden,
zoals u aangeeft, dan wil ik wel de ruimte houden om die landen aan die
lijst te kunnen toevoegen en er specifieker naar te kunnen kijken. Het
is dus niet alleen maar gericht op salafistische beïnvloeding, al was
dat oorspronkelijk — lang, lang geleden — natuurlijk wel de aanleiding
voor deze hele discussie.
De voorzitter:
Afrondend. Of hoeft u niet meer? Het hoeft niet, hoor.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Het antwoord op deze vraag is me nu wel helder. Rest mij nog één laatste
vraag. Dat is omdat ik opheldering wil, ook naar aanleiding van de
schriftelijke beantwoording, over de administratieve last. Wat betekent
dat voor bestuurswerk en vrijwilligerswerk? Daarvan zegt de minister dat
die niet onder het donatiebegrip van deze wet vallen. Maar ik wil toch
dat de minister ingaat op "op geld waardeerbare diensten" — wat valt
daar wel onder en wat valt daar niet onder? — om enige zorg bij de
maatschappelijke organisaties weg te nemen.
Minister Van Weel:
Dat valt daar niet onder, maar ook daarover zeg ik: ik wil in een derde
nota van wijziging zelf alleen maar opnemen dat het niet leidt tot extra
administratieve lasten. Daarbij wil ik wel opnemen wat het op dit moment
dan wél betekent; daar wil ik dit wel in meenemen.
De voorzitter:
Heel goed. Dan gaan we naar mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik heb de wettekst er toch nog even bij gepakt, ook om te kijken wat de
nota van wijziging betekent voor artikel 2. Dat is eigenlijk het
definiërende artikel van deze wet, waar volgens mij zoveel onrust door
is ontstaan. Dat zegt heel duidelijk dat organisaties herkomst, doel en
omvang van een of meer donaties moeten bijhouden. Vervolgens zegt het
ook heel duidelijk wat er moet worden geregistreerd van de bijdrage in
natura, en dat het verschil tussen de gebruikelijke waarde die het heeft
als je het in de maatschappij gebruikt, en de waarde van de
tegenprestatie moet worden bijgehouden. Dat vraagt echt nogal wat. Ik
ben dus heel benieuwd hoe de minister onderbouwt dat wat hier staat en
wat zoveel onrust teweeg heeft gebracht echt nul extra administratieve
lasten meebrengt. Ik denk dat een drempelbedrag verstandig is en dat je
daarmee eigenlijk al die discussie voorkomt over hoe je artikel 2 op al
die fronten moet uitleggen. Daarin geef je specificaties voor die
momenten waarop je denkt dat een vis tussen de mazen van het net
doorglipt waarvoor we deze wet hebben opgehangen, namelijk het tegengaan
van ondermijning en het tegengaan van haat. Mijn zorg zou zijn dat we
onszelf nu eigenlijk een soort van in slaap sussen met "er komen geen
administratieve lasten uit voort" en vervolgens allerlei wetgeving aan
gaan passen, ook financieel en ook fiscaal. Dan is dat toch een hele
lastige uitspraak om je telkens toe te verhouden? Dus wat betekent dan
materieel, hoewel ik het mooi vind klinken, de uitspraak "er komen geen
extra administratieve lasten uit voort" als we ook weten dat de
wetgeving rondom ook voortdurend in beweging blijft?
Minister Van Weel:
Voor die wetgeving rondom ben ik niet verantwoordelijk, dus daar stemt
uw Kamer dan ook mee in. Als deze organisaties dus op fiscale gronden,
of anderszins, meer administratieve lasten worden opgelegd, waar de Wtmo
vervolgens van profiteert of waar de Wtmo op meelift, zeg ik dan maar,
dan is dat zo. Dat is ook de reden dat ik niet expliciet wil maken wat
er dan moet worden bijgehouden in het kader van de Wtmo. Dan creëren we
namelijk wel een apart stelsel van administratieve lasten. Dat is dus
nadrukkelijk niet de bedoeling. Artikel 2 heeft tot doel om het doel van
de Wtmo aan te geven met een beschrijving in algemene zin van waar
maatschappelijke organisaties aan gehouden zijn. Dat is niet de concrete
uitwerking. Ik snap de verwarring die daarover ontstaat en daarom wil ik
die wegnemen met een derde nota van wijziging, door daarin expliciet op
te nemen dat dit niet leidt tot andere administratieve lasten dan die
organisaties nu al bezitten, anders dan op het moment dat er gevraagd
wordt om inzage, want dan zou natuurlijk een handeling moeten worden
verricht om die informatie beschikbaar te stellen aan de burgemeester of
het OM. Ik kan me ook vinden in uw redenering dat je met een
drempelbedrag deze discussie helemaal niet meer hebt en dat je die
onrust daarmee ook wegneemt. Wat dat betreft zijn er een heleboel wegen
naar Rome om die zorgen weg te nemen over die administratieve lasten.
Dit is er ook een. Zoals ik heb gezegd, zijn ze wat mij betreft allemaal
verenigbaar met elkaar, dus ik kan leven met én een drempelbedrag, mits
het opknippen wordt tegengaan, én het expliciteren in een derde nota van
wijziging dat dit niet leidt tot extra administratieve lasten. Die
dienen wat dat betreft het zelfde doel.
De heer Sneller (D66):
Volgens mij staan we er inderdaad allemaal nog eens over na te denken,
omdat het bijna te mooi klinkt om waar te zijn. Ik word graag
gecorrigeerd door de minister, ook over de wetten waar hij niet
verantwoordelijk voor is, maar waar hij zich wel bij aansluit en waar
hij dus eigenlijk ook deze wet op fundeert. De vraag is namelijk: wat
mogen organisaties nu aan anonieme donaties in ontvangst nemen?
Minister Van Weel:
Ik kom hier dan toch in tweede termijn wat meer in detail op terug. Ik
doe u dus nu de algemene toezegging dat dit is hoe wij het lezen: geen
administratieve lasten en geen nieuwe registratie van goederen in natura
die nu ook niet gedaan wordt. Dat betekent dat je dingen mist die je
eigenlijk misschien wel zou willen weten in het kader van de Wtmo. Het
kan dus zijn dat je informatie opvraagt en dat je bij de lijst die je
krijgt toch het idee hebt dat er meer speelt. Dat kan dan aanleiding
zijn voor andere maatregelen, maar niet op basis van de informatie die
moet worden bijgehouden op basis van de Wtmo. Ik kom er in tweede
termijn even op terug, niet op de regelgeving van de Wtmo maar op de
vraag wat nou de andere lasten zijn die maatschappelijke organisaties nu
al hebben op basis van bijvoorbeeld de fiscale wetgeving, waarop de Wtmo
ook meelift.
De heer Sneller (D66):
Oké. Dat gaat breder dan alleen natura. Juist die anonimiteit kan daar
namelijk een sluiproute zijn. Dat hebben we bij de financiering van
politieke partijen ook uitgebreid besproken. Zo heb ik artikel 6b ook
gelezen. Ik lees dat zo dat ook het kabinet ziet dat die anonimiteit een
risico kan zijn, en dat het daarom zegt dat bij algemene maatregel van
bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Daarvan heb ik in eerste
termijn gevraagd — dat wordt schriftelijk beantwoord — wat daarvoor dan
geregeld moet worden, welke bevoegdheden het kabinet daarmee naar zich
toe wil trekken en welke dingen het daarmee beoogt te regelen. En dan
staat er: het is geen ongeclausuleerde AMvB-grondslag; het moet gaan
over anonieme donaties. Dat snap ik, maar op wát er vervolgens geregeld
wordt met betrekking tot die anonieme donaties, mis ik enige grip vanuit
die delegatiebepaling.
Minister Van Weel:
Dat snap ik. Dan zal ik mijn informatietoezegging voor de tweede termijn
ook daarop richten.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Mijn vraag ziet vooral op het inhoudelijke gevolg van deze
wetsbehandeling. Toen de minister begon over die nieuwe nota van
wijziging dacht ik aanvankelijk: dat klinkt wel sympathiek. Maar
inmiddels denk ik eigenlijk: wat zijn we nu precies overhoop aan het
halen in zo'n laat stadium? Er ligt inderdaad een hele serie
amendementen en subamendementen die willen wat wij volgens mij als Kamer
ook willen, namelijk een drempelbedrag voor bonafide organisaties en wel
donaties kunnen aanpakken uit onfrisse landen, ook zonder drempelbedrag.
Kunnen we daar niet op voortborduren, dus met wat er gewoon nu ligt in
deze Kamer aan amendementen? Anders gaan we werken met een nota van
wijziging die we nog niet eens kennen. Ik vind het inmiddels eigenlijk
buitengewoon ingewikkeld worden.
Minister Van Weel:
Ik geef toe dat het er niet eenvoudiger op wordt, maar dit was een
handreiking van mij naar aanleiding van de geluiden van de Kamerleden
die zich niet gerustgesteld voelen door mijn mondelinge toezegging dat
dit niet tot extra administratieve lasten leidt. Dat is wel hoe het naar
onze mening is. Daarom was ik ook bereid om dat vast te leggen. Het is
niet heel veel moeilijker dan dat. Als de Kamer in meerderheid zegt "dat
hebben we niet nodig, want met de amendementen en subamendementen die we
nu hebben, zijn er voldoende waarborgen", dan voeg ik me daar met alle
plezier naar.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
De SGP is een warm voorstander van dat laatste.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik heb nog een vraag over de administratieve lasten in het geval dat het
amendement-Becker/Bikker zou worden aangenomen. Of is het Bikker/Becker?
Ik weet het even niet. In de praktijk betekent dit dat er een lijst met
hoogrisicolanden komt, waarvoor aanvullende regelgeving zal gelden voor
maatschappelijke organisaties om in elk geval meer gegevens aan te
leveren. Hoe ziet de minister specifiek de zorgplicht van
maatschappelijke organisaties om te achterhalen of een donatie al dan
niet uit zo'n land komt? Stel dat er gebruik wordt gemaakt van een
tussenpersoon, een cryptobetaling of een andere legitieme of illegitieme
manier om dingen te obfusceren. Wat wordt er in zo'n geval van een
maatschappelijke organisatie verwacht?
Minister Van Weel:
We verwachten niet dat maatschappelijke organisaties veranderen in
recherchebureaus. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling. Maar het risico
dat u net schetst, dat er gewerkt wordt met tussenpersonen, is precies
de reden waarom we in een eerder stadium hebben gezegd: je moet niet de
EU uitsluiten van deze wet. Dan zou je het namelijk wel heel makkelijk
maken om via Italië of een ander Europees land alsnog die donaties uit
hoogrisicolanden te doen. Dus is dit waterdicht? Nee. Maar in ieder
geval geeft het wel een indicatie van die donaties die bijgehouden
worden als daar een patroon in zit en als dat vanuit een bepaald onvrij
land op de lijst zou komen.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Als ik de minister goed begrijp, even platgeslagen, zou het erom gaan
dat maatschappelijke organisaties op het eerste oog zouden moeten kunnen
zien, of zouden moeten kunnen beseffen, dat een donatie uit een onvrij
land komt. Er gaat niet nog een extra zorgplicht voor de recherche
achterlangs?
Minister Van Weel:
Dat klopt.
De voorzitter:
Dan gaat de minister zijn betoog vervolgen. O, toch nog een vraag van de
heer El Abassi. Minister, we zijn we nog steeds bij de inleiding,
hè?
Minister Van Weel:
Ja.
De heer El Abassi (DENK):
Dat scheelt. Dan kunnen we nu de vraag stellen. Wellicht hoeft dat
straks niet meer. We zijn eigenlijk begonnen zonder een drempelbedrag.
Vervolgens komt er nu een drempelbedrag bij. Dat steun ik. Het lijkt mij
prima dat er een drempelbedrag bij komt van €15.000. Vervolgens komt er
een subamendement. Dat steunt de minister. Ik ben benieuwd wat daar de
motivering achter is. Is er bij de landen die op die lijst staan van
artikel 8 Wwft — zeg ik uit mijn hoofd — veelvuldig sprake van
buitenlandse inmenging? Is daar een onderzoek naar? Kan de minister dat
met ons delen?
Minister Van Weel:
De argumentatie achter die lijst van landen is dat ze, precies zoals u
zegt, in de Wwft staan om de reden dat ze daar staan. Het is dus
makkelijk aansluiten bij die lijst, omdat deze wet deels dezelfde
doelstellingen heeft. Tegelijkertijd zei ik ook tegen mevrouw Mutluer
dat het kan zijn dat we juist specifiek in het kader van de Wtmo het
vizier richten op landen die niet op die lijst staan, maar die mogelijk
wel betrokken zijn bij specifieke ondermijnende activiteiten of
ongewenste financiering. Dan moet daar ook ruimte voor bestaan. Dat is
de reden voor het aansluiten bij die lijst.
De heer El Abassi (DENK):
Ik hoor de minister toch niet echt aangeven waarom we concreet bij die
lijst aansluiten, behalve dan omdat het gemakkelijk is. We weten hoe dit
ontstaan is. Dat was vanuit salafistische hoek. De SGP was de
initiatiefnemer in het verleden. Ik heb de minister niet horen aangeven
welke landen een hoog risico vormen en van waaruit nu al sprake is van
buitenlandse inmenging. Wat ik wel heb gezien was een uitzending van
Zembla op 2 maart getiteld "Gods lobbyisten". Het is daarover vrij
rustig geweest hier in de Kamer. Er wordt vanuit Amerika — dat lijkt me
dus buitenlandse inmenging — 60 miljoen gepompt in het verbieden van
echtscheidingen en in het voeren van rechtszaken tegen abortus en
transgenderrechten. Dit is precies zo'n land dat niet op die lijst
staat. Ik vind dat heel frappant. We focussen ons op landen waarover we
op basis van onderbuikgevoel iets denken, maar waarover we niks gevonden
hebben. Maar er zijn landen die zich daadwerkelijk inmengen hier in
Nederland, waarbij dus bewezen sprake is van buitenlandse inmenging,
maar waar we eigenlijk niks mee doen. Kan de minister mij uitleggen
waarom we bijvoorbeeld Amerika niet op deze lijst zetten?
Minister Van Weel:
Eén. Amerika staat nu niet op de lijst. In eerdere discussies werd er
bijvoorbeeld over gesproken om de EU uit te zonderen van deze wet. Geld
dat uit een ander EU-land kwam, zou daarmee per definitie buiten de
scope van deze wet vallen. Daar ben ik het helemaal niet mee eens. Ik
denk ook niet dat ongewenste financiering altijd per se uit specifieke
landen hoeft te komen. Het kan ook van organisaties komen uit andere
landen. Het kan ook uit bevriende landen komen. Daarom hebben we nu die
combinatie van al die amendementen waarbij er een drempelbedrag is. Het
bedrag dat u noemt, komt ruim boven die drempel uit. Dus ook deze
donatie zou via de Wtmo inzichtelijk gemaakt kunnen worden, als wij
vinden dat het ondermijnende activiteiten zijn of dat ze een gevaar zijn
voor de openbare orde. Amerika staat niet op een lijst, om het zo maar
te zeggen. Dit gaat puur erom dat we in een AMvB gaan vastleggen welke
landen we als een hoog risico zien. Het gaat dan niet alleen over het
financieren van terrorisme, maar ook over witwasrisico's of andere
ondermijnende signaleringen.
De heer El Abassi (DENK):
Voor mij is dit belangrijk. Hierin zit voor mij de kern. Hier voel ik me
dus heel ongemakkelijk bij. We hebben het over het ondermijnen van
democratische waarden. We hebben het dan bijvoorbeeld over het verbieden
van echtscheidingen. Dat willen we verbieden, evenals rechtszaken tegen
abortus, tegen transgenderrechten en tegen homorechten. De VVD heeft de
mond hier altijd van vol. Ik spreek hier tegen een VVD-minister. De
meerderheid hier in de Kamer vindt daar normaal gesproken wat van. Nu
hebben we concreet bewijs hiervoor vanuit een land, namelijk vanuit
Amerika, maar hoor ik hier helemaal niks over. Ik hoor de minister hier
nu geen krachtige taal uitspreken in de zin van: dit geval uit Amerika
horen we juist met z'n allen te bekijken, want dit is wat valt onder
buitenlandse inmenging. Misschien moet ik de vraag anders stellen. Vindt
de minister dat er in dit concrete geval sprake was van buitenlandse
inmenging?
Minister Van Weel:
Eén. Ik ken dit geval niet. De heer El Abassi noemt hier net wat op. Ik
zal dat moeten geloven. Het feit dat organisaties uit bepaalde landen
ongewenste donaties doen — ik kan me in dit geval, op basis van wat u
zegt, voorstellen dat daar sprake van is — wil nog niet zeggen dat een
land zich bezighoudt met ongewenste beïnvloeding. Dat zijn wel twee
verschillende dingen.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, meneer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik kan me niet voorstellen dat onze minister de uitzending van ZEMBLA
die ging over buitenlandse inmenging na het debat hier over buitenlandse
inmenging, helemaal gemist heeft. Ik zou de minister iets willen vragen
over maatwerk. Ik ben het met de minister eens dat niet alles wat nu
vanuit Amerika komt, per se buitenlandse inmenging is. Dat geldt ook
voor al die landen die op die lijst staan en waar de minister nu naar
verwijst. Maar we willen wel al die landen meenemen. Op het moment dat
iemand op zo'n lijst komt en doneert, dan willen we die direct, vanaf
€0, meenemen. Dat doen we niet bij andere landen, terwijl de gevaren die
we nu zien daadwerkelijk juist komen uit die andere landen. Ik zou de
minister willen vragen of we niet juist bezig moeten zijn met landen die
ons daadwerkelijk proberen te beïnvloeden in plaats van inspelen op
onderbuikgevoel.
Minister Van Weel:
Eén. De Wwft is niet tot stand gekomen op basis van onderbuikgevoel.
Twee. U zegt zelf inderdaad dat het echt wat anders is als een bepaalde
organisatie onwenselijke financiering doet of als een bepaald land dat
zelf doet. Ja, dat onderscheid moeten we blijven maken. We sluiten nu
aan bij de Wwft. We denken vanuit deze optiek en vanuit het oogmerk van
deze wet dat er ook specifieke aandacht zou moeten zijn voor een aantal
andere landen. Leuker kan ik het niet maken.
De voorzitter:
Meneer El Abassi, echt afrondend, want het wordt een beetje een
herhaling.
De heer El Abassi (DENK):
Ik zou de minister dan echt willen vragen om de uitzending hierover te
bekijken of om de artikelen die daarover verschenen zijn te lezen, voor
zover hij die niet gelezen heeft. Nogmaals, ik kan me dat niet
voorstellen. Daarin komt naar voren dat dit vanuit de
Trump-administratie gebeurt. Het komt echt wel uit Amerika, durf ik
tegen de minister te zeggen. Dat betekent echt dat alle alarmbellen
zouden moeten gaan rinkelen, maar dat gebeurt gewoon niet. De
alarmbellen zijn wel aan het rinkelen bij landen waarbij we helemaal
geen bewijs hiervan hebben, maar slechts een vermoeden. Dat vind ik
jammer. Dat vind ik stuitend.
Minister Van Weel:
Ik neem daar kennis van. Ik heb op dit moment niet heel veel tijd om
televisie te kijken. Vergeef me dus dat ik ZEMBLA-uitzendingen niet
meekrijg. Nogmaals, de lijst van landen zal nog vastgelegd worden als
het subamendement wordt aangenomen in de AMvB. Daar zult u te zijner
tijd kennis van kunnen nemen.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Van Weel:
U heeft nog op een aantal amendementen een appreciatie van mij tegoed.
Dat is allereerst het subamendement van de leden Van Nispen en Mutluer
op stuk nr. 30. Dat geef ik oordeel Kamer. Het is namelijk in lijn met
het vergelijkbare amendement over indexatie van het drempelverdrag en
het voorkomen van het opknippen van donaties.
De voorzitter:
Dat is inmiddels het amendement op stuk nr. 37 geworden. Dat is de
indexatiegrondslag.
Minister Van Weel:
Ah, excuus. Het gaat hard.
De voorzitter:
Ja, het gaat hard. Ik kreeg het ook net pas door.
Minister Van Weel:
Dan het amendement op stuk nr. 31, van het lid El Abassi. Dat ontraad
ik. Het volledig schrappen van donaties in natura beperkt de
effectiviteit van de Wtmo. Dat acht ik risicovol. Dat betekent overigens
niet — ik herhaal het nog maar eens; ik kom daar in de tweede termijn op
terug richting de heer Sneller — dat maatschappelijke organisaties meer
of andere informatie over donaties hoeven te registreren dan ze nu al
doen.
Het amendement op stuk nr. 32, van het lid El Abassi, ontraad ik ook. De
bevoegdheid van de burgemeester tot het doen van informatieverzoeken is
nou juist een hoeksteen van de Wtmo. Ik zei dat al in mijn inleiding.
Handhaving van de openbare orde is bij uitstek een taak van de
burgemeester. Daarvoor biedt de Wtmo hem een extra instrument in zijn
gereedschapskist.
De heer Sneller (D66):
Over de burgemeester komt zo meteen nog een uitgebreider blokje, toch?
Klopt dat, of niet? Want dat heeft de minister aangekondigd, maar anders
doe ik het nu.
Minister Van Weel:
Nee, doe het maar nu, want ik heb al over de burgemeester gesproken. Ik
wilde het blokje van mijn kant niet heel veel langer maken.
De heer Sneller (D66):
Als ik goed heb meegeschreven, heeft de minister daar in de inleiding
een paar dingen over gezegd. Hij zei dat het niet vaak voorkomt, slechts
enkele keren per jaar. Is dat per burgemeester bedoeld, of voor heel
Nederland? Dat vraag ik ook in het licht van de voorbeelden die de
minister in de schriftelijke beantwoording geeft van gelegenheden
wanneer dit kan gebeuren, in antwoord op de vragen van NSC. Het gaat er
dan bijvoorbeeld om dat er bij demonstraties een inschatting moet worden
gemaakt van de risico's voor de openbare orde en veiligheid. Het klinkt
mij zo mager om te verwachten dat dat enkele keren per jaar gebeurt.
Minister Van Weel:
Vraagstukken rondom de openbare orde zijn voor een burgemeester aan de
orde van de dag. Dat zien we ook hier in Den Haag, waar zo'n 2.500
demonstraties per jaar zijn. Maar er moet voor een burgemeester dan wel
aanleiding zijn om zich af te vragen of er bijvoorbeeld een statelijke
actor achter zo'n potentieel ordeverstorende operatie zit. Dan zou de
burgemeester de Wtmo kunnen inzetten om te kijken wat er speelt: "Waar
komt de financiering vandaan? Is dat voor mij een haakje om iets te
vinden van het al dan niet laten doorgaan van deze demonstratie vanuit
het oogpunt van de openbare orde en veiligheid?" Ik verwacht niet dat
dat heel vaak gaat voorkomen. Het was zeker niet bedoeld per
burgemeester; het idee was enkele keren per jaar in zijn algemeenheid.
We moeten in de praktijk gaan zien hoe vaak burgemeesters denken dit
middel nodig te hebben. U kunt zich voorstellen dat bij een demonstratie
van een bepaalde groepering uit een land, bijvoorbeeld van mensen uit
een diaspora die hier leven, de Wtmo een interessant middel is. Dan zou
er kunnen worden gekeken of er financiering van een staat achter zit.
Dat is een voorbeeld. Dat komt hier misschien een paar keer per jaar
voor, maar in de meeste gemeenten in ons land nooit.
De heer Sneller (D66):
We hebben natuurlijk de heer Smitskam in zijn eerste termijn horen
zeggen dat deze wet uitstekend is om Extinction Rebellion aan te pakken.
De minister is daar niet verder op ingegaan in zijn schriftelijke
beantwoording. In het licht van dit soort oproepen van de grootste
fractie hier, denk ik dat er iets te veel risico's in zitten om alleen
maar te zeggen: we kijken even hoe de burgemeesters hiermee omgaan. De
burgemeester maakt een eigenstandige afweging. De heer Van Oostenbruggen
heeft gisteren ook laten weten dat hij niet meegaat in dat soort acties.
Alleen, ik vind het wel een fragiel punt van deze wet als je de
burgemeester in deze positie zet en deze mogelijkheid geeft. Ik denk dat
deze minister zich dat ook wel kan indenken.
Minister Van Weel:
Nee, niet helemaal, maar dat komt ook doordat de Wtmo een getrapte
werking kent. Het doen van het informatieverzoek is iets wat de
burgemeester vaak in samenspraak met het OM zal doen. Ook daarover is
een amendement ingediend; dat geven we ook oordeel Kamer. Ik denk dat in
zo'n driehoek de afwegingen op het gebied van openbare orde en
veiligheid altijd zuiver zijn. Ik denk dat we onze bestuurders ook het
vertrouwen moeten geven dat dat de drijfveer is voor hoe zij hun vak
uitoefenen. Ik ken geen burgemeesters die dat anders doen, en ik voer
heel veel gesprekken met burgemeesters, ook over demonstraties. Die
bemoeien zich niet met de inhoud; die zijn bezig met de vraag wat zaken
betekenen voor de openbare orde en veiligheid in hun gemeente of
stad.
Zelfs als een burgemeester dit instrument zou willen aangrijpen om een,
naar uw mening, onwelgevallige demonstratie dwars te zitten, dan komt
die daar niet heel ver mee. Het geeft alleen maar inzicht in de donaties
die een organisatie heeft gekregen. Wil je daar dan verder maatregelen
op nemen, zoals die zijn geëxpliciteerd in de Wtmo, dan kom je altijd
voor een rechter terecht. Dus er zit een toetssteen binnen het
functioneren van de rechtsstaat, voordat een organisatie daadwerkelijk
wordt aangepakt. Ik denk dat dat voldoende waarborgen zijn. Dan kan de
burgemeester wat mij betreft, juist omdat die de verantwoordelijkheid
voor de openbare orde heeft, prima in staat zijn om de initiator te zijn
van dit verzoek. Dat zijn gewoon de mensen die horen: er zit in deze
straat een organisatie en daar gebeuren dingen die naar onze mening het
daglicht niet kunnen verdragen. Die informatie komt niet bij mij. Die
komt lokaal binnen bij een burgemeester. Dus ik ben er gerust op dat een
burgemeester dat instrument wijs zal gebruiken. Omdat gerust erop zijn
niet de enige waarborg is, is er voordat er actie wordt ondernomen
altijd nog een rechterlijke toets.
De heer Sneller (D66):
Dat is juist als het gaat om het stakingsbevel. Alleen, wat betreft het
gevoel van ongelijke behandeling en getarget worden, zit aan het begin
van die schaal natuurlijk wel al het verzoek om informatie, dat dan
ongelijk wordt ingezet. Ik denk dat we burgemeesters daarop kunnen
vertrouwen. Ik denk ook dat we burgemeesters met dit instrument extra
kwetsbaar maken voor gemeenteraden die denken "nou, pak 'm maar", zoals
we dat ook in deze Tweede Kamer zien. Dat is de angst die ik heb. Ik
hoop dat we dat in de evaluatie kunnen terugzien.
Dan de vraag over de democratische verantwoording hierover. De minister
zegt eigenlijk: hierover wordt verantwoording afgelegd aan de
gemeenteraad; dat is de democratische waarborg. Mijn vraag daarover is
de volgende. Valt het doen van zo'n informatieverzoek wat deze minister
betreft onder de actieve informatieplicht van de burgemeester richting
de gemeenteraad, om te zorgen dat die democratische controle
daadwerkelijk materieel kan worden ingevuld?
Minister Van Weel:
Daar moet ik op terugkomen in de tweede termijn: of alleen al het doen
van het informatieverzoek aan een organisatie valt onder de actieve
informatieplicht. Ik zou me kunnen voorstellen van niet, omdat het een
vrij geringe ingreep is. Maar zoals ik zeg: ik kom daarop terug.
Overigens moeten we, zoals u zegt, in de evaluatie natuurlijk
terugkijken op hoe dit instrument is gebruikt en of we gezien hebben dat
er pogingen waren tot sturing. De reden waarom ik de burgemeester er wel
in wil houden, is omdat anders het OM in een rare situatie komt.
Eigenlijk acteert het OM als er sprake is van vermoedens van
strafrechtelijke vergrijpen. Dat is niet altijd het geval. Dus die
aanleiding van de openbare orde ligt bij de burgemeester. Daarom vind ik
dat die ook in de driving seat moet kunnen zitten. Het OM moet dat
overigens ook; als er wel strafrechtelijke verdenkingen zijn dan kan dat
wel.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
De heer Sneller haalt letterlijk de woorden uit mijn mond. Ja,
letterlijk! Dat kan wel, hè?
De voorzitter:
Figuurlijk, toch wel.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat klonk inderdaad niet zo best. Ik wil wel een aantal verdiepende
vragen stellen. Ik ben namelijk zelf niet gerust geworden na de
beantwoording van onze vragen op de rol van de burgemeester. De vraag
was in hoeverre burgemeesters hier welwillend naar kijken. In de
beantwoording wordt gewezen op een brief van vijf jaar terug, hoewel wij
weten dat naderhand bij verschillende publicaties is gewezen op de
zorgen van vele burgemeesters die zeggen: tuig de boom niet verder op
met allerlei ballen; dit is niet onze rol en onze taak. Dan kijk ik naar
de memorie van toelichting. Wij vragen hoe het nou zit met die inzage in
donaties en hoe dat gaat bijdragen aan handhaving van de openbare orde.
Dan krijgen we als voorbeeld van de minister dat je kan acteren bij
jongeren die onderwijs volgen bij een stichting en vervolgens mensen
uitschelden op straat. En ik noem het antwoord op vraag 44 van NSC,
waarin staat dat de burgemeester naar aanleiding van een voorgenomen
demonstratie aanleiding kan zien om een inschatting te maken van de
risico's voor de openbare orde en veiligheid binnen de gemeente door die
informatieverzoeken in te dienen. Dan is mijn concrete vraag: dit soort
voorbeelden wijzen toch op een mogelijk risico van willekeur? Dat willen
we toch juist voorkomen?
Minister Van Weel:
Nee. Kijk, bij voorbeelden probeer je altijd zo divers mogelijk te zijn
om zo goed mogelijk een beeld te geven van wat ongeveer de reikwijdte is
van het aantal cases waarbij je deze wet mogelijk kan inzetten. Dat zijn
vaak heel verschillende voorbeelden, want als we allemaal dezelfde
zouden noemen, zou het niet uitmaken. Maar willekeur is het zeker niet.
Het is wel degelijk afgebakend wat de gronden moeten zijn om zo'n
verzoek te kunnen doen. Denk aan een ondermijnend karakter, of omdat het
de openbare orde en veiligheid in gevaar brengt. Dat er burgemeesters
zijn die zeggen dat ze het niet nodig hebben, vind ik ook prima. Zie het
als een tool die in de gereedschapskist zit. Als je 'm niet nodig hebt,
ligt die daar prima. Dan doet hij helemaal niemand kwaad. Maar op het
moment dat je 'm nodig hebt, ben je blij dat hij erin zit. Zo zie ik dit
ook. Daarom verwacht ik ook niet dat dit een instrument is dat echt
honderden keren per jaar willekeurig voor allerlei doeleinden wordt
ingezet. Nee, ik verwacht dat dit een dusdanig specifieke tool is, die
ingezet gaat worden wanneer burgemeesters denken: ja, dit is wat ik nu
nodig heb.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Toch bestaat de zorg dat de Wtmo misbruikt zal worden om een aantal
organisaties de mond te snoeren. Je ziet dat het ambt van burgemeester
politiseert. Daarom kwamen wij aanvankelijk met een amendement om de
hele bevoegdheid van de burgemeesters uit het wetsvoorstel te schrappen.
Daar zijn we van teruggekomen. We hebben een wat lichter amendement
ingediend waarbij de burgemeesters eerst met het OM moeten spreken
voordat ze tot acties overgaan. Maar na deze voorbeelden en na de
beantwoording van onze vragen ben ik er toch over aan het twijfelen of
we niet moeten terugkeren naar ons eerdere voorstel om deze hele
bevoegdheid van burgemeesters uit het wetboek te schrappen, ook gelet op
de opmerkingen die de PVV-collega helaas maakte over het, en ik citeer,
kunnen blokkeren van financiële stromen naar clubjes zoals Extinction
Rebellion. Dan gaat het mis. Dan is mijn concrete vraag: wat doen we de
burgemeesters aan? Kunnen we die bevoegdheid schrappen en die volledig
bij het OM laten? De burgemeesters kunnen het OM wel altijd raadplegen
of kunnen adviezen vragen, dan wel informatie verstrekken.
Minister Van Weel:
Ik heb iets meer vertrouwen in onze lokale democratie, de weerbaarheid
daarvan en de processen die we in kaart hebben gebracht. U heeft het
over organisaties de mond snoeren, maar dat kan een burgemeester
helemaal niet op basis van de Wtmo. Wat een burgemeester kan doen op
basis van de Wtmo, is vragen: mag ik inzicht krijgen in uw donaties? Als
daar onregelmatigheden in blijken, of als er verdere aanleiding toe is,
kan hij op basis van die informatie de maatregelen volgen die staan in
de Wtmo. Die zijn ook beperkt. Die behelzen niet het de mond snoeren van
een organisatie. Die zien echt op de doelen van de Wtmo, dus ongewenste
financiering. Voordat hij dat voor elkaar krijgt, zal er altijd een
rechter tussen zitten. Vanuit die optiek denk ik dat het idee dat
burgemeesters nu worden gedwongen om allerlei organisaties te verbieden
… Dat kunnen ze niet eens. Dit gereedschapsdeel biedt die mogelijkheid
helemaal niet. Dus die waarborgen zijn wat mij betreft gedekt.
Ik kan prima leven met uw amendement om de burgemeester dat in overleg
met het OM te laten doen. Dat doen ze sowieso al, als het gaat om de
openbare orde en veiligheidsvraagstukken. Ik denk dat dat geen enkel
beletsel vormt. Uiteraard heb je vanuit de twee optieken altijd een meer
gewogen oordeel dan je mogelijk in je eentje kunt hebben. Maar als je
het alleen bij het OM belegt, vind ik de druk op het OM weer te groot.
Want het doel van de Wtmo is niet alleen maar om strafrechtelijk in te
grijpen, maar dat is wel wat het OM doet. Ik merk ook dat het OM
worstelt met bepaalde bevoegdheden die het heeft die niet zien op het
optreden tegen strafrechtelijk handelen. Daar moeten wij het OM weer
beschermen, opdat wij het OM niet in een soort bestuurlijke rol duwen
die het helemaal niet heeft. Daar zijn ze niet voor. Ze zijn ervoor om
criminele activiteiten op te sporen en te vervolgen, niet om
organisaties te verbieden op basis van andere ondermijnende gronden. Dat
is ook een bestuurlijke verantwoordelijkheid.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Deze voorbeelden helpen gewoon niet, zeg ik heel eerlijk,
zeker nu de minister ook zegt dat hij niet met richtsnoeren komt. Hij
laat dat over aan de burgemeester en zal daar zelf geen directe
inspanningen op plegen. Die zorg wil ik wel even uiten.
Minister Van Weel:
Ik hoor uw zorg. Ik kan me allerlei vraagtekens van u voorstellen bij
voorbeelden. Ik wijs er alleen op dat de wet ontzettend veel waarborgen
in zich kent, voordat er daadwerkelijk actie kan worden ondernomen tegen
een maatschappelijke organisatie. Dat is, denk ik, het belangrijkste. Ik
wil ervoor waken, ook als hoeder van het OM, dat we onder het motto "dan
houden we het weg bij de politiek of bij het bestuur" zeggen dat het OM
het maar moet doen. Het OM moet zich kunnen richten op strafbare feiten
en verdenkingen. Dat is hun bread and butter; daar zijn ze goed in. Daar
is niet altijd sprake van in de aanleiding voor het doen van een verzoek
voor de Wtmo.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik heb een vervolgvraag op het antwoord van de minister op mijn vraag
over de verschillende voorbeelden. Het gaat dan om het eerste voorbeeld.
Het gaat mij erom dat we de doelstelling van de wet helder hebben.
Gedacht kan worden aan een situatie waarin een burgemeester bericht
krijgt over een voorgenomen demonstratie en naar aanleiding daarvan een
inschatting wil maken van de risico's voor de openbare orde en
veiligheid binnen de gemeente. Is het bericht over een demonstratie voor
de minister normerend gezien voldoende om de Wtmo in te zetten, of
moeten er daarnaast eigenlijk nog andere aanleidingen zijn waardoor er
sprake zou kunnen zijn van openbare-ordeverstoring of eventueel
buitenlandse inmenging?
Minister Van Weel:
Het ongelukkige van voorbeelden is dat ze nooit het hele verhaal
vertellen en niet honderd procent opgaan. Puur het feit dat er een
demonstratie is en dat de burgemeester wil weten wat de inschatting
daarvan is voor de openbare orde en de veiligheid, zou ik te weinig
vinden om een beroep te doen op de Wtmo. Stel dat het een demonstratie
is van een bepaalde diaspora uit een bepaald land, waarvan we weten dat
het regime daar slechte intenties heeft voor andere delen van de
diaspora die ook in ons land zitten. Ik probeer het zo landenneutraal te
formuleren als ik kan, maar u kunt een beeld hebben bij het soort landen
waarover ik het heb. Dan zou ik me wel kunnen voorstellen dat een
burgemeester zegt: nou, dan wil ik er eigenlijk ook wel inzicht in
hebben of daar een directe geldstroom loopt en wat dat betekent voor
bijvoorbeeld de slagkracht van de demonstranten die daar komen opdagen
en de impact die dat heeft op de openbare orde en veiligheid. Zo zou ik
'm interpreteren.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Het staat er wat ambigu verwoord. Daarom probeer ik het voor de
Handelingen even helder te hebben. De minister zegt eigenlijk het
volgende. Als er een demonstratie is en er zijn daarnaast nog andere
signalen, bijvoorbeeld dat er op social media wordt opgeroepen tot haat,
zou de combinatie daarvan maken dat de Wtmo een goed aanvullend
instrument is om verder onderzoek te doen en in kaart te brengen of er
inderdaad geldstromen zijn. Dat klopt?
Minister Van Weel:
Ja. Ik vind dat er wel aanleiding moet zijn om te denken dat die
geldstromen verband houden met de openbare orde en veiligheid. Het is
niet een stok om mee te slaan; het is een gericht instrument.
Mevrouw Becker (VVD):
Dit wetsvoorstel regelt dat zowel de burgemeester als het OM een
eigenstandige bevoegdheid heeft om een informatieverzoek te doen op
basis van de Wtmo. Nou heeft mevrouw Mutluer een amendement ingediend,
waarover we het net al even hadden, dat zegt dat de burgemeester
eigenlijk altijd eerst met het OM zou moeten overleggen voordat die
bevoegdheid kan worden gebruikt. De minister geeft dat amendement
oordeel Kamer. Het is voor mijn fractie van belang om het volgende te
weten. Stel dat het OM en de burgemeester in dat driehoeksoverleg een
andere visie hebben over de noodzaak van het inzetten van het instrument
uit de Wtmo. De burgemeester heeft daar zelf wel behoefte aan, maar het
OM ziet geen aanleiding. Heeft de burgemeester met dit amendement dan
nog steeds de mogelijkheid om er wel een beroep op te doen? Of heeft het
OM hiermee materieel eigenlijk de positie gekregen om te kunnen bepalen
wat de burgemeester wel en niet mag op grond van de Wtmo? Het laatste
zouden wij als VVD-fractie namelijk niet willen. Wij vinden dat overleg
heel goed, maar uiteindelijk zou de afweging om het wel of niet in te
zetten aan de burgemeester zelf moeten zijn, gehoord hebbende het
OM.
Minister Van Weel:
Zo heb ik het amendement wel gelezen, dus als een overlegplicht, om het
zo maar te zeggen. Vaak bestaat er eenheid van driehoeksbeleid, zoals we
ook eenheid van kabinetsbeleid hebben. Ik ga er dus van uit dat ze
daaruit komen. Maar ik heb het gelezen als een overlegplicht.
De heer El Abassi (DENK):
Ik wil alleen een verhelderende vraag stellen. Ik hoorde de minister
zeggen dat je wel een beeld kunt hebben van wat voor soort landen het
zijn. Ik zou de minister willen vragen wat voor soort landen het zijn,
want ik heb echt geen flauw idee.
Minister Van Weel:
Dan heb ik het over landen waaruit grote aantallen vluchtelingen die
gevlucht zijn voor het regime, in ons land aanwezig zijn en waarbij het
regime zelf ook invloed probeert uit te oefenen op die gevluchte mensen
uit dat land. Daar zijn diverse voorbeelden van te verzinnen, maar ik ga
die niet expliciteren.
De heer El Abassi (DENK):
Ik heb nog steeds geen flauw idee. Is er vanuit die landen ook sprake
van buitenlandse inmenging? Die landen zijn namelijk meestal wat
zwakkere landen. Het is relatief gezien vanuit die landen heel moeilijk
om zo'n machtig land — zo noem ik het toch even — als Nederland te
beïnvloeden. Er zijn machtigere landen die Nederland wel kunnen
beïnvloeden. Ik noemde net een aantal voorbeelden. Ik zie de link met
buitenlandse beïnvloeding dus even niet.
Minister Van Weel:
Nee, maar ik noem een voorbeeld. Het gaat helemaal niet erom hier een
lijst van landen te gaan maken. Daar ging dit niet om. Dit ging om meer
inkleuring geven bij de vraag van de heer Six Dijkstra of puur het feit
dat er een demonstratie plaatsvindt nou voldoende is. Daarbij heb ik een
fictief maar wel denkbaar voorbeeld genoemd waarbij grote aantallen
landgenoten die gevlucht zijn voor een regime, aanwezig zijn in ons land
en waarbij dat regime niet Nederland probeert te beïnvloeden, maar wel
die diaspora die zich in ons land bevindt. Dat kan leiden tot
openbareordevraagstukken. Dat kan voor de burgemeester leiden tot een
verzoek via de Wtmo: zit er daadwerkelijk statelijke financiering achter
de organisatie die deze demonstratie organiseert? Dat was het fictieve
voorbeeld.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog. Hij gaat nog een paar amendementen
beoordelen.
Minister Van Weel:
De amendementen op de stukken nrs. 32 en 33 had ik al gehad.
De voorzitter:
Neeneenee, daar was u nu. Daar was u net mee begonnen, eigenlijk.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 33 van het lid El Abassi ontraad ik ook. Ik
sta op zich welwillend tegenover het verlengen van de termijn waarbinnen
een organisatie informatie moet aanleveren, maar zes weken vind ik dan
weer te lang. Zoals u in mijn brief heeft kunnen lezen, heb ik het
amendement van de leden Bikker en Mutluer, dat de termijn verlengt tot
vier weken, oordeel Kamer gegeven.
Het amendement op stuk nr. 34 van het lid El Abassi geef ik oordeel
Kamer. Hoewel de bewaartermijn van zeven jaar, zoals ik eerder heb
gezegd in mijn inbreng, aansluit bij bestaande verplichtingen, heb ik
geen bezwaar tegen het inkorten van de termijn specifiek in het kader
van de Wtmo, zolang dat maar geen afbreuk doet aan de bestaande
bewaartermijnen op grond van andere wettelijke verplichtingen. De
bereidheid om het wetsvoorstel verder te verbeteren herhaal ik ook
vandaag. Ik denk dat we daar ook gaande dit debat nog mee bezig
zijn.
Dan heb ik nog het amendement op stuk nr. 36. Klopt dat, voorzitter?
De voorzitter:
Ja, dat is van mevrouw Mutluer, over de duur van het stakingsbevel.
Minister Van Weel:
Dat amendement van mevrouw Mutluer over het stakingsbevel moet ik
ontraden. De eerste nota van wijziging heeft het stakingsbevel
geïntroduceerd om het gat te vullen tussen enerzijds het
informatieverzoek van de Wtmo en anderzijds de verbodenverklaringen op
grond van artikel 22 van het Burgerlijk Wetboek. De duur is wettelijk
beperkt tot twee jaar, maar de rechter heeft in zijn afweging alle
ruimte om op grond van alle omstandigheden de duur te bepalen, en kan
overigens ook de zwaarte van de maatregelen bijstellen. Bij voorbaat de
duur al inperken tot een jaar perkt ook weer de effectiviteit in.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik snap de optie van staken, maar in theorie kan dat ook de grondrechten
raken, zoals de verenigingsvrijheid, de vrijheid van meningsuiting en de
vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Ik wil eigenlijk voor de
Handelingen nogmaals aan de minister vragen of hij kan aanscherpen dan
wel kan verduidelijken wat het criterium "ondermijning van de
democratische rechtsstaat of het openbaar gezag" inhoudt en welke
activiteiten daaronder vallen. Als hij daar een aantal voorbeelden van
kan geven, ook voor de Handelingen, dan zou ik dat erg fijn vinden.
Minister Van Weel:
Ja, dat wil ik wel doen, maar dat doe ik ook in tweede termijn. Dan kom
ik terug met voorbeelden van ondermijning.
De voorzitter:
Ik heb nog twee amendementen.
Minister Van Weel:
O jee!
De voorzitter:
Er is een amendement op stuk nr. 18 van mevrouw Bikker over de
reikwijdte beperken tot donaties van buiten de EU/ER. Daar is geen
oordeel bij. Ik weet niet of dat is ingetrokken of inmiddels is
achterhaald. Mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Goed dat u het zegt. Met de appreciatie van de minister op het
amendement-Van Dijk over het drempelbedrag en vervolgens de verenging
die we aanbrengen via het amendement-Bikker/Becker en het amendement-Van
Nispen/Mutluer, acht ik die route een betere om de wet precies te maken
dan de andere. Ik trek het amendement op stuk nr. 18 in.
De voorzitter:
Het amendement-Bikker (stuk nr. 18) is ingetrokken.
Dan heb ik nog een vraag over het amendement op stuk nr. 35 — dat was stuk nr. 13 — van de heer Diederik van Dijk over donaties van minimaal €15.000. Is dat oordeel Kamer? Ja? Heeft dat al een oordeel gehad? Het stond nog niet op mijn lijstje.
Minister Van Weel:
Oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dan heb ik van alle amendementen nu een oordeel. Dit was de
beantwoording van de minister in eerste termijn. Hartelijk dank
daarvoor. O, er is toch nog een vraag van de heer Van Meijeren. Gaat uw
gang.
De heer Van Meijeren (FVD):
Het wetsvoorstel creëert de mogelijkheid voor de overheid om
activiteiten van organisaties te verbieden wanneer die de democratische
rechtsstaat zouden ondermijnen. Een heel vaag begrip; het ging er net
ook al even over. Ik heb in mijn inbreng de vraag gesteld of de minister
kan garanderen dat die bevoegdheid niet wordt ingezet tegen bijvoorbeeld
kritische media of vreedzame oppositiegroepen. In de schriftelijke
beantwoording kan de minister die garantie niet geven. Wel geeft hij
aan: het staat iedereen vrij om zijn mening te uiten en die mag ook
kritisch zijn; je mag alleen niet de democratische rechtsstaat
ondermijnen. Dat is nou juist precies het hele punt. Kan de minister in
ieder geval mijn interpretatie bevestigen dat dat meningen kunnen zijn
die niet strafbaar zijn?
Minister Van Weel:
Ik vind 'm moeilijk geformuleerd, maar ik sluit even aan op de
toezegging die ik eerder deed dat ik een aantal voorbeelden ga noemen:
wat behelst nou de ondermijning van de democratische rechtsstaat; wat
voor soort activiteiten moet ik daaronder verstaan? Kritisch zijn, of
dat nou door de media is, door politieke actoren of door
maatschappelijke organisaties, valt daar zeker niet onder. Wat dat
betreft is de vrijheid van meningsuiting een groot goed in ons land.
De heer Van Meijeren (FVD):
Zelf heb ik ook een aantal voorbeelden genoemd van activiteiten die
mogelijk ondermijnend zijn omdat die als zodanig worden aangemerkt door
bijvoorbeeld de NCTV en de AIVD. Zou de minister ook erop kunnen
reageren of de voorbeelden die ik genoemd heb, zoals het zaaien van
twijfel waar binnen de wetenschap weinig onenigheid over is, het
verspreiden van de boodschap dat je de overheid of andere instituties
niet kunt vertrouwen en het verspreiden van complottheorieën, conform
dit wetsvoorstel ook als ondermijnend moeten worden aangemerkt?
Een klein ordepuntje. Als de minister dit zeer fundamentele punt pas in
de tweede termijn inhoudelijk kan beantwoorden, zou ik u willen vragen
om in de tweede termijn ook nog de ruimte te geven om daar uitvoerig
over te interrumperen. Het is gebruikelijk om het in de tweede termijn
wat korter te houden, maar dit is wel een heel fundamenteel punt.
De voorzitter:
Het gaat hier om een wetsvoorstel en dan is er ruimte, maar de minister
kan daar in deze termijn misschien nog wat over zeggen.
Minister Van Weel:
Ik kom terug met voorbeelden, zoals ik heb gezegd. Ik zal kijken wat ik
doe met de genoemde voorbeelden.
De voorzitter:
Oké. Dat was de eerste termijn van de zijde van de regering. Wat mij
betreft gaan we gelijk door met de tweede termijn van de Kamer. Als
eerste spreker is het woord aan mevrouw Mutluer namens de fractie van
GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dan stel ik voor dat ik inderdaad begin, voorzitter. Wij onderschrijven
de geest van dit wetsvoorstel, want ook wij vinden het belangrijk dat we
een veilige samenleving hebben en dat we ondermijning tegengaan. Dat
geldt ook voor de buitenlandse beïnvloeding, omdat we willen dat we in
een vrij land als Nederland op een goede wijze met elkaar omgaan.
Tijdens mijn bijdrage heb ik ook mijn kritische kanttekeningen geplaatst
bij het beperken van maatschappelijke organisaties en bij de lastendruk
die dit wetsvoorstel met zich meebrengt. Een deel van die zorgen is
weggenomen, maar een ander deel nog niet. Ik voel nog wel de behoefte om
de minister te vragen of hij samen met het ATR en de maatschappelijke
organisaties bereid is om te onderzoeken of de fiscale druk door de
wetgeving gaat toenemen. Ik had daar een motie voor willen indienen,
maar ik kan me voorstellen dat ik genoegen kan nemen met een toezegging
van de minister.
Voorzitter. Verder hebben wij verschillende amendementen ingediend, ook
samen met de gewaardeerde collega's Van Nispen en Bikker. Daarmee hebben
we geprobeerd om de wet beter te maken, onder andere door organisaties
de mogelijkheid te geven om verzet aan te tekenen tegen
informatieverzoeken, door te stellen dat staking van activiteiten wat
ons betreft tussentijds moet worden getoetst door een rechter en door
organisaties meer dan vier weken de tijd te geven om aan het verzoek te
voldoen. Dat amendement heb ik ingediend met mevrouw Bikker. Daarom trek
ik mijn amendement op stuk nr. 21 in, want dat is dan niet meer nodig.
Wij pleitten daarin voor een verlenging van tien dagen. Volgens mij is
het goed als het amendement met een verlenging van vier weken wordt
aangenomen.
De voorzitter:
Het amendement-Mutluer (stuk nr. 21) is ingetrokken.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Verder dien ik nog een paar moties in, onder andere de volgende.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke
organisaties inspanningen en extra taken zal vereisen van uitvoerders,
zoals het Openbaar Ministerie, en doelgroepen, zoals maatschappelijke
organisaties;
verzoekt de regering om een jaar na inwerkingtreding een invoeringstoets
uit te voeren naar de werking van de wet in de praktijk, met bijzondere
aandacht voor de gevolgen voor de doelgroep en de uitvoering, en de
Kamer over de resultaten te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Mutluer.
Zij krijgt nr. 38 (35646).
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Naar aanleiding van de antwoorden van de minister en de appreciatie van
ons amendement ten aanzien van stakingsbevelen, heb ik de volgende
motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het voorgestelde stakingsbevel in artikel 4a van de
Wet transparantie maatschappelijke organisaties niet specificeert wat
voor soort activiteiten de rechter kan staken of wanneer een
stakingsbevel noodzakelijk of proportioneel wordt geacht;
overwegende dat een stakingsbevel kan raken aan grondwettelijke
vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting, godsdienst of
vereniging;
overwegende dat het wenselijk is dat er meer duidelijkheid wordt
gecreëerd over op welke gronden en voor welke activiteiten het Openbaar
Ministerie de rechter om een stakingsbevel kan vragen;
verzoekt de regering om in samenspraak met het Openbaar Ministerie
richtsnoeren op te stellen voor de toepassing van artikel 4a,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Mutluer.
Zij krijgt nr. 39 (35646).
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Nogmaals, wij blijven kritisch over de bevoegdheid die
burgemeesters op basis van deze wet krijgen. Daarin zit mijn grootste
twijfel. We gaan volgende week stemmen. Ik ga in ieder geval nog met
mijn fractie in conclaaf over wat we na deze beraadslaging met dit
wetsvoorstel gaan doen.
Ik dank eenieder voor de beantwoording.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Ik zeg alvast dat de stemming in tweeën zal gaan.
Dinsdag wordt er gestemd over de amendementen en de moties. De week
daarop stemmen we over de wet.
Dan is nu het woord aan de heer Six Dijkstra namens de fractie van Nieuw
Sociaal Contract.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Van mijn kant dank aan de minister voor de
uitgebreide beantwoording en zijn welwillende houding richting de Kamer
op een heel aantal punten en zorgen die wij in onze eerste termijn en in
de interrupties hebben geuit. Het is fijn dat hij meedenkt. Het is goed
om te lezen dat de minister mijn amendement over informatiebeveiliging
apprecieert met "oordeel Kamer", en dat hij, als de praktijk uitwijst
dat het nodig is om concrete regels op te stellen, bereid is daar te
zijner tijd naar te kijken.
Ik had nog één vraag over het totaalpakket van verplichtingen die gelden
voor maatschappelijke organisaties, specifiek met betrekking tot
anonieme donaties. Die vraag kan de minister misschien nog meenemen in
de tweede termijn. In de praktijk: wat zullen maatschappelijke
organisaties moeten vastleggen over die donaties? Tot welk bedrag mogen
ze die zonder nadere verplichtingen in ontvangst nemen zonder
registratie? En vanaf welk bedrag moet er wel iets geregistreerd worden?
Graag een antwoord daarop.
Dan heb ik nog een vraag over het bieden van meer handvatten aan
bestuurders of burgemeesters ten aanzien van het omgaan met de
bevoegdheden in de Wtmo. De minister geeft schriftelijk aan: "Mochten de
VNG of de burgemeesters aangeven dat nadere begeleiding nodig is, zoals
een stappenplan of voorlichting, ben ik bereid om daarbij behulpzaam te
zijn." Zou de minister dan ook willen toezeggen dat hij zelf iets meer
de vinger aan de pols houdt en tussentijds zelf de signalen actief
ophaalt bij burgemeesters over deze wet, en ten minste bij de toegezegde
evaluatie wil nagaan of zo'n handreiking er toch zou moeten komen?
Tot slot een motie. Het kan zijn dat de motie uiteindelijk
semi-overbodig wordt, afhankelijk van welke amendementen wel of niet
worden aangenomen, maar ik wil de motie over de regels voor anonieme
donaties toch graag indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel regelt dat bij algemene maatregel van
bestuur nadere regels kunnen worden gesteld over anonieme
donaties;
van mening dat kleine anonieme donaties die bijvoorbeeld via een
collectebus, een inzamelingsactie, een tikkie of een QR-code worden
gedaan, niet onder de reikwijdte van deze wet zouden moeten vallen,
omdat de risico's die met deze wet weggenomen worden zich bij deze
donaties niet voordoen;
verzoekt de regering regels op te stellen die het mogelijk maken dat het
anoniem doen van kleine financiële of materiële donaties tot een
redelijk bedrag mogelijk blijft, zonder dat dit aanvullende regeldruk
voor maatschappelijke organisaties oplevert,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Six Dijkstra, Wijen-Nass en
Krul.
Zij krijgt nr. 40 (35646).
De heer Sneller (D66):
Mijn vragen aan de minister zagen hier ook op. Die kon geen antwoord
geven, maar de heer Six Dijkstra weet het blijkbaar wel, want hij kan
hiermee regelen dat het tot die drempel niet tot extra administratieve
lasten leidt. Dus wat zijn nou precies de regels over anonieme
giften?
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dat is een hele terechte vraag, die ik net ook aan de minister heb
gesteld. Het is mij ook niet duidelijk wat die regels op dit moment
zijn, zeker omdat de minister in zijn schriftelijke beantwoording
aangeeft: deze wet zou geen extra administratieve lasten moeten regelen.
Dat is iets waar de Kamer en ikzelf ook wel vragen bij hebben in de
trant van: wat regelt deze wet dan? Ik weet het ook niet precies, maar
ik wil in elk geval dat deze wet niet gaat regelen dat het niet meer
mogelijk is — ik weet dat de minister daar ook zo tegen aankijkt — om
met de collectebus rond te gaan zonder een enorme administratieve last
op te moeten tuigen.
De heer Sneller (D66):
Dat snap ik. Alleen, als de minister zegt "deze wet veroorzaakt geen
extra administratieve lasten voor maatschappelijke organisaties, dat
komt in de nota van wijziging te staan", is het dan nog nodig om in een
AMvB datzelfde principe vast te leggen? Ik probeer het even te snappen,
want ik zal precies dit dilemma zo meteen in mijn tweede termijn
schetsen: wat gaan we daarin precies regelen wat niet al in het
toekomstige artikel 2 of waar het dan ook geregeld wordt, staat?
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dat is een terechte vraag. Het hangt er dus ook van af hoe die nota van
wijziging eruitziet. Die hebben we ook nog niet voorgelegd gekregen. Ik
neem aan dat wij eerder over de nota van wijziging gaan stemmen dan over
de moties, want dat is gangbaar. Of komt dat op een ...
De heer Sneller (D66):
Daar hoeven we niet over te stemmen.
De heer Six Dijkstra (NSC):
O, daar hoeven we niet over te stemmen.
De voorzitter:
Nee, dat zit in het wetsvoorstel waar uiteindelijk over wordt gestemd.
Maar het is misschien nog wel een goede vraag aan de minister wanneer de
nota van wijziging komt.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dat is een vraag die ik graag aan de minister zou willen stellen. Ik
meen dat de volgorde als volgt is, maar dat weet u misschien ook niet:
eerst de amendementen, dan het wetsvoorstel, inclusief nota van
wijziging, en dan de moties?
De voorzitter:
Nee, over de moties stemmen we volgens mij al aanstaande dinsdag, maar
over de wet stemmen we pas nadat de amendementen zijn vastgesteld.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dan zou ik u graag het ordevoorstel willen doen om over de moties te
stemmen nadat we over de wet gestemd hebben.
De voorzitter:
Ja, goed, daar kunnen we rekening mee houden.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dan kan ik eventueel de motie nog intrekken, mocht blijken dat die niet
strookt met het uiteindelijke wetsvoorstel.
De voorzitter:
Goed, dan gaan we in die volgorde stemmen.
De heer Van Nispen (SP):
Mijn vraag gaat nog over de vraag die de heer Six Dijkstra stelde vlak
voordat hij zijn motie indiende. Dat was een beetje een
vinger-aan-de-polsvraag: hoe gaan we nou in de gaten houden wat de
toepassing is van die bevoegdheid van de burgemeester, maar ook wat OM
en rechter straks kunnen doen? Hoe gaan we nou in de gaten houden of
eventuele zorgen die er leven, over discriminatoire toepassingen of over
andere zaken, terecht zijn of niet? Dus hoe gaat het nou straks in de
praktijk met die wet? We moeten niet wachten tot de evaluatie; dat ben
ik met de heer Six Dijkstra eens. Maar precies om die reden heb ik al
heel lang geleden een amendement ingediend, volgens mij op stuk nr. 11,
om naast de evaluatie ook jaarlijks te monitoren, om de vinger aan de
pols te kunnen houden. Dat amendement heeft ook oordeel Kamer gekregen.
Nou ben ik benieuwd of de heer Six Dijkstra denkt of kan overzien of dat
amendement op steun van zijn fractie kan rekenen — dat hoop ik in ieder
geval — en ook of dat voldoende is of dat hij eigenlijk nog meer vraagt
als het gaat om de uitoefening van de burgermeestersbevoegdheden en wat
het OM en rechters straks mogen op grond van deze wet. Als hij zegt dat
er meer nodig is, ben ik daar ook nieuwsgierig naar.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik sta in principe positief tegenover het amendement van de heer Van
Nispen. Of er meer nodig is? Ik denk dat dit gewoon een focuspunt is dat
zou moeten plaatsvinden, ongeacht of dit amendement het haalt of niet.
Daarom ben ik wel benieuwd hoe de minister daartegen aankijkt. Als het
amendement wordt aangenomen, ga ik ervan uit dat dat inderdaad standaard
wordt meegenomen. Maar ook als het amendement niet wordt aangenomen, zou
ik toch wel graag zien dat we in elk geval het comfort hebben dat de
burgemeesters goed geëquipeerd zijn.
De heer Van Nispen (SP):
Dat vind ik een hele mooie vraag, want eigenlijk zegt de heer Six
Dijkstra, even plat gezegd: doe gewoon wat hier gevraagd wordt, ongeacht
of het amendement wordt aangenomen.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Uhm, ik weet niet of ik het zelf ook zo zou verwoorden als in de
samenvatting van de heer Van Nispen. Het is natuurlijk altijd beter om
zekerheden wettelijk vast te leggen als je daar twijfelt bij hebt, maar
in algemene zin is mijn vraag aan de minister of hij even de vinger aan
de pols wil houden om te zien of de burgemeesters altijd duidelijk
hebben hoe de Wtmo het meest effectief en daadkrachtig ingezet kan
worden.
De voorzitter:
Dank voor uw tweede termijn. We gaan luisteren naar mevrouw Becker. Zij
spreekt haar tweede termijn uit namens de VVD-fractie.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook veel dank aan de minister en alle ambtenaren
voor de zeer doorwrochte beantwoording die wij al per brief mochten
ontvangen. Volgens mij helpt ons dat vandaag allemaal om een toch vrij
uitgebreide wet heel effectief te behandelen. Dank daarvoor. Ik vind het
een bijzonder moment, want dit wetsvoorstel kent een ontzettend lange
geschiedenis. Tien jaar geleden begonnen wij al te praten over
ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen die in Nederland, al dan niet
via het beïnvloeden van een diaspora, hele ongewenste effecten heeft.
Het is een zoektocht geweest van de Kamer, maar ook van het kabinet, wat
je daar nou aan kunt doen en hoe je daar ook echt met tanden op in kunt
grijpen. Het begon ooit met een motie-Zijlstra/Segers. Vandaag heb ik
samen met mevrouw Bikker het amendement-Bikker/Becker. Zo zie je dat
partijen elkaar al jarenlang weten te vinden om dit probleem op te
lossen.
Want wat we niet willen — daar wil ik in tweede termijn toch nog bij
stilstaan, na alle techniek die we vandaag besproken hebben — is wat
onze collega's in het parlementair onderzoek inzichtelijk hebben
gemaakt: geld vanuit het buitenland in combinatie met hele onwenselijke
praktijken. Denk aan het doen van uitspraken, gewoon in Nederlandse
moskeeën, dat een vrouw gestenigd zou moeten worden als ze overspel
pleegt, of een hetze tegen liberale moskeebezoekers omdat alleen de
streng salafistische leer nog welkom zou zijn. Maar denk ook aan Chinese
censuur. We hebben het hier niet alleen over bepaalde landen. Er wordt
soms gezegd dat dit wetsvoorstel zou gaan over islamitische
beïnvloeding. Dat is zeker niet zo. Het gaat over onvrije beïnvloeding
in algemene zin waarbij onze democratie wordt aangetast. En ja, dat kan
ook uit streng-conservatief christelijke hoek komen of uit China. Dat
willen we niet. Het is heel goed dat dit wetsvoorstel daar nu ook tanden
voor creëert.
Wat we ook niet willen — daar hebben we ook uitgebreid bij stilgestaan —
… Voorzitter, ga ik door? Ik denk dat er een interruptie is bij het
vorige punt.
De voorzitter:
Ja, het gaat om het vorige punt. De heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Inderdaad, het gaat over het vorige punt. Ik hoor mevrouw Becker heel
stellig weer de nadruk leggen op islamitische instellingen, met een
tintje Chinese instellingen. Ze komt ook met een amendement om bepaalde
landen uit te sluiten. Nu wil ik mevrouw Becker vragen naar de situatie
die recent, op 2 maart, is ontstaan tussen Amerika en hier. Ik zie
mevrouw Becker knikken, dus ze is op de hoogte. Zij heeft het artikel
wel gelezen. Is het niet bij mevrouw Becker opgekomen om ook hier iets
mee te doen richting Amerika, om te laten zien dat wij het niet pikken
dat Amerika ons probeert te beïnvloeden met miljoenen, met 60
miljoen?
Mevrouw Becker (VVD):
Ja. Dat is niet alleen bij me opgekomen, maar daar ben ik al een tijd
mee bezig. Ik heb een halfjaar geleden, bij een debat over emancipatie,
een motie ingediend die het kabinet heeft opgeroepen om onderzoek te
doen naar geldstromen, ook uit landen als Amerika of Rusland. Bronnen
rond het Kremlin zouden verantwoordelijk zijn voor oerconservatieve
denkbeelden, die via het internet worden verspreid en die vrouwen- en
homo-emancipatie tegengaan. Ik vind dat je het tegengaan van onze, vrije
manier van leven moet aanpakken, uit welke hoek het ook komt. Over de
Zembla-uitzending heb ik dus meteen schriftelijke vragen gesteld die in
lijn liggen met die aangenomen motie. Ik wil namelijk ook inzicht in
deze vormen van invloed.
De heer El Abassi (DENK):
Fijn dat mevrouw Becker schriftelijke vragen heeft gesteld. Maar nu kan
mevrouw Becker ook een amendement indienen om dat land mee te nemen. Bij
Amerika weten we namelijk dat er sprake is van buitenlandse inmenging.
Dat weten we niet van de andere landen die op de lijst staan. Zou het
niet efficiënter en effectiever zijn om juist dit land mee te nemen?
Mevrouw Becker (VVD):
We hebben over een aantal weken — althans het is mogelijk dat het weer
wordt verzet — een debat over ongewenste buitenlandse beïnvloeding.
Daaraan ten grondslag ligt een aantal rapporten, onder andere van de
AIVD en de NCTV. Die maken voor ons inzichtelijk uit wat voor landen
statelijke actoren — dan hebben we het dus echt over de regimes die de
baas zijn in zo'n land — actief mensen en middelen inzet om in de
hoofden en harten te komen van Nederlanders hier. Het gaat dus om
regimes die hun diaspora actief inzetten. Er worden landen genoemd zoals
Turkije en China. Volgens mij is het heel goed dat als er sprake is van
landen met statelijke actoren die via invloed hier onze vrijheid
aantasten, we daar paal en perk aan stellen. Het
amendement-Bikker/Becker richt zich juist op die onvrije landen waar
statelijke actoren actief zijn. Het zegt: probeer in ieder geval aan te
sluiten bij de lijst die we al hebben vanuit de Wwft. We hebben in deze
Kamer namelijk een hele discussie gehad over hoe je een goeie
landenlijst kan opstellen. Ik denk dat dat nog geen sinecure zal zijn.
Ik ben dus blij dat het kabinet het in ieder geval oordeel Kamer heeft
gegeven. Het kabinet zal op zoek moeten gaan naar hoe objectief
vastgesteld kan worden welke landen daarop gezet moeten worden. Ik vind
de lijst van de Wwft een heel goed aanknopingspunt. Ik vind zo'n AIVD-
of NCTV-rapport een goed aanknopingspunt. Ik vind het ingewikkeld om te
doen wat de heer El Abassi hier nu doet. Hij zegt: "In een land als
Amerika zijn er een aantal non-profitorganisaties actief met een hele
onwenselijke invloed. Voortaan benoem ik de VS als statelijke actor. Die
wordt op één lijn gezet met een land als Turkije of China." Als de AIVD
of NCTV dat concludeert, wil ik daar een end in meegaan. Maar zover is
het nog niet.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, meneer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik heb er moeite mee hoe mevrouw Becker het wegzet als een
non-profitorganisatie. Joh, 60 miljoen euro! De Trump administration is
erbij betrokken. Daar mag je je toch zorgen om maken, zou ik richting
mevrouw Becker willen vragen.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik vind het zo jammer, want ik zie dit helaas zo vaak bij DENK. Ik zeg:
"Ik ben hier al een hele tijd mee bezig. Ik maak me er grote zorgen
over. Ik heb er een motie over ingediend. Naar aanleiding van die motie
wordt er nu onderzoek naar gedaan. Op basis van die Zembla-uitzending
heb ik meteen vragen ingediend." Maar DENK had kennelijk al voorbereid
dat ik het allemaal niet belangrijk vind. Dan is de vervolgvraag:
"Waarom bagatelliseert mevrouw Becker dit nu zo?" Ik bagatelliseer het
niet. Ik zit erbovenop. Onvrije invloed uit welke hoek dan ook moeten we
tegengaan. Dat ben ik met de heer El Abassi eens. Maar ik ben het niet
met hem eens dat ik dit niet belangrijk zou vinden.
De voorzitter:
Mevrouw Becker vervolgt haar betoog.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik heb net al aangegeven waarom we het als VVD zo belangrijk vinden dat
we dit soort ongewenst gedrag in combinatie met financiering gericht
kunnen aanpakken. Dat kan met dit wetsvoorstel, door het stakingsbevel
dat een rechter uiteindelijk zal kunnen opleggen. Daar dank ik de
minister voor.
Natuurlijk willen we ook niet dat de goeden onder de kwaden gaan lijden
en dat maatschappelijke organisaties waar niets aan de hand is, extra
administratieve lasten krijgen. Dat is uitgebreid aan de orde geweest.
Ik heb in mijn eerste termijn al betoogd dat dat in mijn lezing van het
wetsvoorstel niet aan de orde is. Ik ben blij dat de minister dat
bevestigt en dat hij bereid is om dat via een derde nota van wijziging
nog eens duidelijk te maken. Maar ik zie tegelijkertijd dat veel
collega's in de Kamer dat niet voldoende vinden en zo'n drempelbedrag
willen als een extra slot op de deur. Ik vind dat zelf niet nodig, maar
ik vind het wel belangrijk dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen.
Vandaar mijn zoektocht om te kijken hoe je zo'n drempelbedrag zo zou
kunnen inrichten dat je die mazen in de wet niet creëert voor de
kwaadwillenden. Ik denk dat dat bijvoorbeeld kan met het amendement dat
ik met mevrouw Bikker heb ingediend. Daarmee hanteer je geen
drempelbedrag voor bepaalde landen waar je echt zorgen over hebt. Ik
denk dat ook het amendement van de heer Van Nispen met mevrouw Mutluer
een goede manier is om opknippen te voorkomen. Ik zou de collega's dus
willen oproepen: als wij er met elkaar voor kunnen zorgen dat we al die
amendementen aan een meerderheid helpen, hebben we echt een gericht
instrument. Dan ben ik als VVD ook bereid om, hoewel ik zelf geen
behoefte aan dat drempelbedrag heb, ervoor te zorgen dat we straks een
wetsvoorstel in de Eerste Kamer hebben liggen dat een meerderheid kan
halen.
Voorzitter. Al met al is the proof of the pudding bij dit wetsvoorstel
echt in the eating. We hebben in de eerste termijn allerlei voorbeelden
langs gehad: wanneer zou een burgemeester nou kunnen ingrijpen en
wanneer gaat een rechter nou toekennen dat er daadwerkelijk een
stakingsbevel opgelegd kan worden? Dat moet in de praktijk blijken.
Daarom vind ik het verstandig dat de heer Van Nispen een monitor regelt,
dat de minister zelf dit wetsvoorstel wil evalueren en dat de minister
in zijn beantwoording heeft toegezegd dat hij er met het OM over wil
overleggen of het OM hiervoor nog een richtlijn gaat ontwikkelen. Dat is
allemaal belangrijk om ook als politiek de vinger aan de pols te houden
om te zien of dit daadwerkelijk een instrument met tanden is, zoals we
nu denken.
Ik dank de minister voor het in de schriftelijke beantwoording aangeven
dat hij ondertussen nog werkt aan een slim verbod voor buitenlandse
financiering. Daar loopt nu een onderzoek naar. Voor de VVD is het een
belangrijke afspraak uit het hoofdlijnenakkoord om te kijken of je er
fundamenteler paal en perk aan zou kunnen stellen dat bepaalde
religieuze organisaties echt voor heel veel geld afhankelijk zijn van
een statelijke actor die onvrij is. Het is fijn dat de minister dat
onderzoekt en dat door het kabinet en collega Nobel nog gekeken wordt
naar de meer juridische definitie van "problematisch gedrag". Dat
betreft zaken die nu niet strafbaar zijn, maar waarvan wij zeggen dat
zij wel anti-integratief zijn en onze vrije manier van samenleven
tegenwerken. Hoe zou je dat meer kunnen objectiveren? Dank voor het feit
dat daar ook naar gekeken wordt.
Tot slot, voorzitter. Ik begon mijn betoog met het feit dat we hier nu
al meer dan tien jaar over dit probleem praten en dat ik dit kabinet,
deze minister en zijn voorganger heel denkbaar ben omdat er nu eindelijk
wetgeving ligt. Het verbaast mij wel dat de minister schrijft dat hij
mikt op invoering per 1 juli 2026, terwijl we nu leven in maart 2025.
Daar heb ik een motie over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering invoering van de Wtmo overweegt per 1 juli
2026;
overwegende dat de problematiek die dit wetsvoorstel adresseert, zeer
urgent is en het politieke debat hierover al meer dan tien jaar gevoerd
wordt;
overwegende dat de Kamer al jaren wacht op behandeling van deze
wet;
spreekt uit dat de Wtmo indien deze wordt aangenomen zo snel mogelijk in
werking moet treden;
verzoekt de regering alles in het werk te zetten om de Wtmo per 1
januari 2026 in te kunnen voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Becker.
Zij krijgt nr. 41 (35646).
Dat was uw inbreng, denk ik.
Mevrouw Becker (VVD):
Ja, dank u wel.
De voorzitter:
Dan een interruptie van de heer Van Meijeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Het wetsvoorstel gaat over het tegengaan van ongewenste beïnvloeding en
ondermijning van de democratische rechtsstaat. In het licht daarvan
sprak mevrouw Becker zojuist haar zorgen uit over "oerconservatieve
opvattingen die homo-emancipatie en vrouwenemancipatie zouden
frustreren". Dát baart mij zorgen, want hoe je het ook wendt of keert en
wat je ook van die opvattingen vindt, het zijn politieke opvattingen.
Het is toch niet aan de wetgever om politieke opvattingen die op
zichzelf niet strafbaar zijn, tegen te gaan? In een democratie is ieder
debat toch gebaat bij zo veel mogelijk verschillende opvattingen, zodat
de kiezer onderaan de streep zelf kan bepalen wat de kiezer het meest
overtuigend vindt en welke politieke opvattingen hier wel of niet
vertegenwoordigd moeten worden? Kan mevrouw Becker iets nader toelichten
hoe zij dat tegengaan van die zogenaamd oerconservatieve opvattingen
voor zich ziet?
Mevrouw Becker (VVD):
Het was een antwoord op de vraag van de heer El Abassi over de
uitzending van Zembla. Dus ten eerste: ik heb deze opmerking niet
gemaakt in relatie tot de vraag of dit wetsvoorstel dat zou regelen. Het
gaat over een onderzoek dat mijn fractie heeft gevraagd naar die
conservatieve beïnvloeding. Dat heb ik niet zelf verzonnen. Dat komt
voort uit een aantal rapporten, onder andere het rapport van Justice for
Prosperity dat zegt: er is een zorgelijke ontwikkeling gaande, waarbij
onder het mom van zogenaamde familieorganisaties geld vanuit het
buitenland naar organisaties stroomt die vervolgens homohaat en
vrouwenhaat aanwakkeren. Ik deel niet de mening van de heer Van Meijeren
dat dat per definitie altijd alleen maar een politieke opvatting is. Als
dat aanzet tot haat, als het aanzet tot ondermijning van onze democratie
en onze vrije manier van leven, als het ervoor zorgt dat homo's anders
worden behandeld dan hetero's en dat vrouwen anders worden behandeld dan
mannen, dan is er wel degelijk een grens aan wat we nog kunnen verstaan
als zomaar een politieke opvatting of vrijheid van meningsuiting. Dan
wordt de vrijheid van een ander aangetast. Dan staan wij op om deze
mensen te beschermen en om dat soort vormen van beïnvloeding tegen te
gaan. Daarom wil ik een onderzoek naar die geldstromen, want ik maak me
er grote zorgen over.
De heer Van Meijeren (FVD):
Aanzetten tot haat is inderdaad strafbaar. Dus wanneer er wordt aangezet
tot haat, kan daar al tegen worden opgetreden. Begrijp ik goed uit de
beantwoording van mevrouw Becker dat zij van oordeel is dat als er
sprake is van beïnvloeding van het publieke debat met oerconservatieve
opvattingen die mogelijk ingaan tegen homo- of vrouwenemancipatie, de
politiek daar verre van moet blijven als die opvattingen niet strafbaar
zijn? Vindt zij ook dat die grens echt moet liggen bij strafbare
uitingen?
Mevrouw Becker (VVD):
Uiteindelijk is het natuurlijk altijd zo dat er in dit land een rechter
is. We zijn een rechtsstaat, dus het is niet aan ons als politici om te
doen alsof het juridische oordeel uiteindelijk hier of op een andere
plek ligt. Dat ligt bij de rechter; dat ben ik met de heer Van Meijeren
eens. Maar als we zien dat op internet giftige ideeën worden verspreid
waarvan op dit moment misschien niemand weet waar die vandaan komen,
waar geen aangifte tegen gedaan wordt of waarbij een patroon dat wel
degelijk gevaarlijk is voor onze democratie niet inzichtelijk wordt
gemaakt, dan is het wel degelijk de taak van politici om dat wel
inzichtelijk te maken en te vragen of er geen dingen gebeuren die
strafbaar zijn. Ik vind het bijvoorbeeld een hele interessante
ontwikkeling dat vrouwenhaat op dit moment in het VK is aangemerkt als
extremisme. Waarom? Omdat dit soort voedingsbodems voor haat er
uiteindelijk toe leiden dat er inmiddels zo ontzettend veel jonge mannen
denken dat het oké is om geweld te gebruiken tegen een vrouw of dat het
is oké is om haar te zien als je bezit. Ik vind dat wij als politiek een
taak hebben om dat tegen te gaan. De heer Van Meijeren zegt: als iemand
dat vindt, dan kan die aangifte doen en dan is het aan rechter. Nee,
want het is ook aan de politiek om te normeren en op te komen voor
kwetsbare groepen die anders, door dit soort voedingsbodems,
uiteindelijk gediscrimineerd worden of met geweld te maken krijgen.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, de heer Van Meijeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Vanzelfsprekend vinden ook wij dat er geen ruimte moet zijn voor haat,
geweld et cetera. Het klopt dat de rechter uiteindelijk de grenzen van
de vrijheid van meningsuiting vaststelt. Nou ja, vaststelt ... Hij
beoordeelt de wet die wij hier vaststellen. Wij kunnen hier met elkaar
bepalen hoeveel ruimte wij de rechter geven om naar eigen inzicht te
gaan interpreteren. Op dit moment is in de wet het criterium niet
opgenomen dat het moet gaan om activiteiten die strafbaar zijn. Ik heb
de minister zojuist gevraagd of het ook om meningen kan gaan die niet
strafbaar zijn. Daar heeft hij, zorgwekkend genoeg, geen antwoord op
kunnen geven. Kan ik echter op de steun van mevrouw Becker rekenen als
Forum voor Democratie een amendement indient om in ieder geval wettelijk
te verankeren dat de meningen die de democratische rechtsstaat zouden
ondermijnen uitsluitend kunnen worden tegengegaan wanneer dat ook
strafbare meningen zijn? Zo krijgen we dadelijk in ieder geval geen
rechter die naar eigen inzicht gaat beoordelen wat nou wel of niet
ondermijnend is. Zo wordt er gewoon een duidelijke grens gesteld: tegen
strafbare meningen kan worden opgetreden, maar met meningen die niet
strafbaar zijn gaan wij ons als politiek, of als rechters, of als wat
voor instantie dan ook, niet bemoeien; dat is aan het vrije
maatschappelijke debat.
Mevrouw Becker (VVD):
Nee, dat kan de heer Van Meijeren niet, want wij staan hier vandaag om
als wetgever uiteindelijk iets neer te leggen op basis waarvan de
rechter kan oordelen. De minister heeft iets neergelegd waardoor het
echt moet gaan om het aantasten van de openbare orde of het ondermijnen
van de democratie. De minister heeft ook overtuigend aangetoond dat dat
daarmee proportioneel is en dat dat heel gericht is. Hij heeft ook naar
aanleiding van het advies van de Raad van State een aantal aanpassingen
gedaan. Ik denk dat dat heel goed is onderbouwd. En dan wilt u nu een
amendement indienen waarmee u zegt: uiteindelijk vinden wij dat allemaal
nog niet erg genoeg en het moet gaan om dingen die nu al strafbaar zijn.
De minister geeft ook aan dat hij een organisatie kan verbieden als er
in een organisatie dingen gebeuren die strafbaar zijn. De minister heeft
daarvoor artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek. Als er echter in een
organisatie iets gebeurt waar we ons maatschappelijk veel zorgen over
maken en waarvan we zien dat dat ook nog gecombineerd wordt met geld uit
het buitenland, hebben we op dit moment geen mogelijkheid om daar verder
navraag naar te doen en ook niet om die financiering aan banden te
leggen. Ik vind het heel belangrijk dat de minister dat nu aan het
wettelijk instrumentarium toevoegt. Dan kan een organisatie verbieden
uiteindelijk een sluitstuk zijn, maar je hebt aan de voorkant meer
instrumenten om in te grijpen. Dat vind ik heel goed.
De voorzitter:
Echt de allerlaatste.
De heer Van Meijeren (FVD):
Nog even heel kort. Nu komt toch wel de aap uit de mouw, want het zijn
allemaal hele mooie woorden over ondermijning en over hoe gevaarlijk die
wel niet is, maar op het moment dat gevraagd wordt om daar dan ook
strikte grenzen aan te stellen door die grens bij strafbare uitingen te
leggen, zoals dat vanzelfsprekend zou moeten zijn in een democratie en
zoals dat ook sinds de Tweede Wereldoorlog tot vandaag het geval is
geweest, laat mevrouw Becker het afweten. Dat vind ik heel
zorgwekkend.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik heb geen vraag gehoord.
De heer El Abassi (DENK):
Het gaat dus verder dan strafbare uitingen. Ik zou mevrouw Becker willen
vragen of uitingen van bijvoorbeeld een organisatie als Pegida daar ook
onder vallen, of dat die onder de vrijheid van meningsuiting vallen.
Mevrouw Becker (VVD):
In het wetsvoorstel heeft de minister heel duidelijk gemaakt wat de
criteria zijn vanuit het wetsvoorstel. Dan gaat het om zaken waarvan
voor de rechter aannemelijk kan worden gemaakt dat ze de openbare orde
verstoren of de democratie ondermijnen. De minister geeft ook nog aan,
ook om het beter te onderbouwen, zoals de Raad van State hem heeft
gevraagd, dat dan natuurlijk ook wordt gewogen in welke context dit
plaatsvindt, of het herhaaldelijk of eenmalig is, en wat het oogmerk van
de uitspraken of van de handeling is. Dan is het vervolgens aan de
rechter om te oordelen of er inderdaad sprake is van een activiteit
onder de Wtmo waarvoor artikel 4a van het stakingsbevel ook
daadwerkelijk kan worden ingezet. Ik kan nu niet zeggen of dat daar
uiteindelijk wel of niet onder zal vallen.
De heer El Abassi (DENK):
Volgens mij kiezen we er hier juist voor om het te beleggen bij de
burgemeester, en niet eens bij het OM. Ik hoor mevrouw Becker het wel
iedere keer over de rechter hebben, maar dan is deze hele wet overbodig.
Als het gaat om strafbare handelingen hebben we de wet. Dan kunnen we
handhaven op basis van de wet en dan is het klaar. We hebben het nu
juist over andere handelingen, die ondemocratisch of ondermijnend zijn.
Dat is voor mij nog steeds vaag. Ik vind helemaal niet dat de minister
dat heel helder heeft uitgelegd. Hij kan het helemaal niet goed
uitleggen. Ik zou mevrouw Becker dus willen vragen of dit een voorbeeld
is van een ondemocratische, ondermijnende actie. Ik kan namelijk geen
grip krijgen op die definities.
Mevrouw Becker (VVD):
Dan is het heel goed dat de heer El Abassi deze vraag stelt. Nu blijkt
namelijk, tien minuten voor het einde van dit debat, dat de heer El
Abassi niet inhoudelijk begrepen heeft hoe dit wetsvoorstel in elkaar
zit, en dat zou toch zonde zijn. Kijk, het is niet zo dat dit
wetsvoorstel ervoor zorgt dat de burgemeester uiteindelijk de
bevoegdheid heeft om een stakingsbevel op te leggen. De burgemeester
heeft, als hij het idee heeft dat er sprake zou kunnen zijn van
activiteiten die de openbare orde verstoren of de democratie
ondermijnen, de bevoegdheid om nadere inlichtingen op te vragen over
donaties. Het is niet zo dat de burgemeester vervolgens zelf ook de
verdere instrumenten kan inzetten als er inderdaad sprake is van
onregelmatigheden. Dat is uiteindelijk aan de rechter. De rechter kan
dan oordelen of er een stakingsbevel kan worden opgelegd en met welke
maatregelen, zoals een last onder dwangsom, dat kan worden afgedwongen.
Dit wetsvoorstel is volgens mij dus juridisch ontzettend goed geborgd.
Bovendien geldt dat als de burgemeester vraagt om die informatie,
daartegen ook weer de gang naar de rechter openstaat.
De voorzitter:
Afrondend, meneer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik had helemaal niks gevraagd over een stakingsbevel. Ik had het juist
over de handelingen van de burgemeester. Het stakingsbevel is er nu
tussen gekomen. Daar is niet eens een oordeel over gegeven door de Raad
van State. Dat is ook weer iets geks. Daar zou de Raad van State nog een
keer naar moeten kijken. Dat geldt overigens ook voor het amendement van
mevrouw Becker. Wat vindt mevrouw Becker ervan dat het amendement
mogelijk straks wel meegenomen wordt? Ik denk dat dat amendement
namelijk kan rekenen op een meerderheid. Daar heeft de Raad van State
niet naar kunnen kijken. Hetzelfde geldt overigens voor het
stakingsbevel.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik hoor veel verschillende dingen door elkaar, maar de heer El Abassi
suggereerde wel degelijk dat dit wetsvoorstel niet aan de rechter is
maar aan de burgemeester. Ik zei tegen de heer El Abassi dat
uiteindelijk tegen de bevoegdheid die de burgemeester krijgt, namelijk
om informatie op te vragen over donaties, rechtsbescherming is en dat de
rechter in dat geval ook zou kunnen oordelen dat het niet geoorloofd is
dat de burgemeester die informatie opvraagt. Het is dus niet zo alsof
dit een wetsvoorstel is waarmee de rechtsstaat buiten werking wordt
gesteld. Uiteindelijk is er altijd een rechterlijke toets mogelijk om te
kijken of er daadwerkelijk aan de criteria van dit wetsvoorstel wordt
voldaan. Dat doen we hier met elkaar in alle zorgvuldigheid. Dat geldt
ook voor alle amendementen. Het is goed dat de minister daarnaar kijkt,
bijvoorbeeld bij het amendement-Bikker/Becker. Hij geeft dat oordeel
Kamer, omdat hij denkt dat hij in staat is om uiteindelijk een AMvB te
maken waarbij er zou kunnen worden gekeken naar hoogrisicolanden waar
dat drempelbedrag niet voor zou gelden.
De voorzitter:
Nogmaals dank voor uw inbreng …
Mevrouw Becker (VVD):
Graag gedaan.
De voorzitter:
… en de antwoorden op de interrupties. Mevrouw Bikker gaat nu het woord
voeren namens de ChristenUnie. Tenminste, op mijn lijstje staat mevrouw
Bikker. De heer Van Nispen denkt dat hij aan de beurt is, maar hij staat
wat lager. U staat op plek nummer 7, meneer Van Nispen. Oké, u heeft
gewisseld. Ah, dat was het. Mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. We hadden de vorige keer geruild. Daarom was er
wat verwarring.
Voorzitter. Ik wil, via u, de minister en zijn ambtenaren graag
hartelijk danken voor de uitgebreide schriftelijke beantwoording van de
vragen, de appreciatie van de amendementen en de mondelinge toelichting
van zojuist. Dat was ook wel nodig, want eerlijk gezegd stond ik hier in
de eerste termijn ook al met een zekere mate van frustratie. Die bleef
ook nog wel een beetje hangen na het lezen van een aantal van de
schriftelijke antwoorden.
In mijn eerste termijn schetste ik welke uitvoeringslast ik in deze wet
zie voor verenigingen, stichtingen, kerken en andere maatschappelijke
organisaties. Al die organisaties worden namelijk door deze wet
verplicht om alle financiële bijdragen en bijdragen in natura — dat
laatste geldt niet voor verenigingen; dat weet ik — te registreren,
inclusief herkomst en doel. Ik gaf toen het voorbeeld van het
collecteren voor de Hartstichting. Niet alleen de donatie van de
schenker, de spreekwoordelijke €10 — dat is wel een goede opbrengst als
je die krijgt aan de deur — maar ook de bijdrage in natura van de
collectant moet in geld uitgedrukt en geregistreerd worden. Iedereen
weet dat dat heel veel capaciteit kost. Organisaties die grotendeels
draaien op schaarse vrijwilligers hebben die capaciteit niet. Ik stelde
toen dus de vraag: creëren we zo niet een enorm sleepnet, dat de
daadkracht en levenskracht van maatschappelijke organisaties snel doet
afnemen, en daarmee dus impliciet de vrijheid van vereniging
inperkt?
Het bevreemdde me daarom dat in de schriftelijke beantwoording van de
minister stond: "Ik zie niet in waarom de informatieverplichting uit de
Wtmo met kosten van één uur per informatieverzoek de verenigingsvrijheid
kan belemmeren. Mijn beeld is dat de verwachte regeldrukeffecten
meevallen." Ook staat er: "Een onderzoek naar gedragseffecten heeft niet
plaatsgevonden omdat de inschatting was dat de Wtmo zeer spaarzaam zou
worden toegepast." Ik ben het helemaal met de minister eens dat die
informatieverzoeken op zichzelf niet extreem belastend zijn, maar daar
ging het in mijn vraag niet om. Het gaat om die bureaucratische
verplichting die daarachter zit, namelijk al het registreren. Daar zit
het probleem.
Voorzitter. We zijn een stap verder. We hebben de beantwoording in
eerste termijn gehad. De minister heeft laten zien dat hij ook gevoelig
is voor dat argument en ook voor de grote zorg bij maatschappelijke
organisaties over wat dit teweeg kan brengen. Ik denk dat we dit
probleem grotendeels verholpen hebben als inderdaad het amendement van
collega Diederik van Dijk, dat ik heb meegetekend, over het
drempelbedrag van €15.000 wordt aangenomen en we tegelijkertijd het
probleem aanpakken waar deze wet ooit mee begon, namelijk het aanpakken
van ongewenste beïnvloeding en ondermijning vanuit onvrije landen. Mijn
fractie staat er nog steeds achter om dit aan te pakken. Het
amendement-Bikker/Becker — een volgende keer doen we het misschien
andersom — ziet erop dat we heel strikt zijn op die onvrije landen. Het
amendement-Van Nispen/Mutluer voorkomt dat je het zou kunnen opknippen
waardoor je zo weer door de mazen van het net heen zwemt. Ik denk dat we
daarmee deze wet tot iets werkbaars brengen, waarmee we het doel in het
oog houden, maar voorkomen dat we met een kanon op een mug schieten. Die
mug moet zeker aangepakt worden, maar om met het wetsvoorstel te kunnen
instemmen, is het voor mijn fractie wel belangrijk dat dit treintje van
amendementen wordt aangenomen.
Voorzitter. Ik wilde nu naar een heel vrolijke motie toe gaan, maar
eerst komt collega El Abassi nog met een vraag, denk ik.
De heer El Abassi (DENK):
Ik zou mevrouw Bikker willen vragen of het verbieden van echtscheiding
en het subsidiëren van rechtszaken tegen abortus en tegen
transgenderrechten vallen onder onze democratische waarden.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Kan de heer El Abassi de vraag herhalen? Ik dacht namelijk dat de
collega in zijn vraag naar een ander doel toe zou gaan.
De heer El Abassi (DENK):
Het verbieden van echtscheidingen en daarop met miljoenen sturen via een
organisatie, rechtszaken tegen abortus en transgenders: wat vindt
mevrouw Bikker daarvan? Valt dat onder het begrip "ondermijning van
democratische waarden"?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik ben heel helder geweest. Ik denk dat we duidelijk moeten zijn. Als
landen bijvoorbeeld ondermijnend bezig zijn in ons land en onze
democratische waarden willen ondermijnen en als dat gericht vanuit de
regeringen gebeurt, dan moeten we dat aanpakken. Ik vond dat ook
duidelijk blijken uit dat POCOB-onderzoek. Er zijn natuurlijk altijd
stichtingen die dingen propageren waar ik niet voor ben en waar collega
El Abassi niet voor is. Dan moet je bekijken hoe je daarmee omgaat. Dat
kan in ons eigen land zijn en het kan ook in het buitenland zijn. Dat
onderscheid zou ik allereerst willen maken.
De heer El Abassi (DENK):
Ik zal het makkelijker maken. Ik heb het niet over stichtingen. Ik heb
het niet over landen. Ik heb het over het begrip "ondermijning van onze
democratische waarden". Valt het verbieden van echtscheidingen, het
subsidiëren van rechtszaken tegen abortus en het knokken tegen
transgender- en homorechten volgens mevrouw Bikker onder het ondermijnen
van de democratische waarden hier in Nederland? Want dat is wat deze
ultraconservatieve christelijke organisaties doen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Laat ik heel helder zijn. Ik heb hier nog niet zo lang geleden met
meneer Timmermans in vak K gezeten. Toen verdedigden wij een wet die
juist duidelijk maakte hoe ik denk over het beschermen van minderheden.
Het gaat om vrijheden. Of je bijvoorbeeld homo, jood of moslim bent,
maakt mij niet uit. Je moet veilig zijn in dit land. Daarom hebben wij
hier voorgesteld dat we onze democratische waarden op dat punt steviger
verdedigen. We maken heel duidelijk dat er strafverzwaring mogelijk is
op het moment dat je daar over de grens gaat. Het is dus heel duidelijk
hoe ik daarin sta. Ik vind de vragen in die zin wat insinuerend. Daar
baal ik heel eerlijk gezegd van, maar ik leg het met liefde nog een keer
uit.
De heer El Abassi (DENK):
Mevrouw Bikker kan ook met ja of nee antwoorden, want het is mij nog
steeds niet duidelijk. We weten niet wat die waarden zijn. Ik hoor
mevrouw Bikker krachtige termen gebruiken als het gaat over
ondemocratische landen met ondemocratische waarden of over een lijst die
via een amendement ingevoerd wordt. Ik wil weten wat die democratische
waarden dan zijn. Ik bescherm de vrijheid van godsdienst ten volle, maar
ik snap niet hoe mevrouw Bikker hiertegen aankijkt. Waar liggen de
grenzen? Wat ziet zij als een ondermijning van de democratische waarden,
bijvoorbeeld als het gaat om een botsing met de vrijheid van
religie?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik wil met alle liefde een heel stuk van de tekst van collega Becker
herhalen. Geen probleem! We hebben tijdenlang een hele wetsbehandeling
gehad, waarin het juist is gegaan over de vraag hoe je precies duidelijk
maakt wat je daarmee bedoelt ten aanzien van onvrije landen. Dat is
ingewikkeld geweest. Ik denk dat we nu een pad gevonden hebben. Ik vind
het uitstekend om het met collega El Abassi nog eens te hebben over het
probleem van echtscheidingen in ons land en hoe je daarmee om moet gaan,
maar dat is niet wat hier aan de orde is. Dit ziet op landen die
doelbewust haat brengen in ons land, landen die doelbewust aan kinderen
leren dat je homo's van … Ik wil niet eens uitspreken hoe je daarmee zou
mogen omgaan, maar het is niet oké dat je aanzet tot strafrechtelijk
zeer te veroordelen daden. Op dat moment zeggen we: halt! Onze
democratische rechtsstaat is immers gegrondvest op de Grondwet en ook op
het beschermen van minderheden. Daar sta ik voor en dat zal ik iedere
keer doen. Als collega El Abassi dan van alles bij elkaar veegt, zoals
"hoe kijk je naar abortus en pro-life" tot aan "hoe bescherm je ..." —
nou, ja, hij nam allerlei voorbeelden bij elkaar — dan wil ik wel
specifiek op alles apart ingaan, maar volgens mij is de bottomline
helder. Ik sta hier voor de Grondwet. Daar heb ik trouw aan gezworen.
Als die ondermijnd wordt vanuit onvrije landen, bijvoorbeeld vanuit
salafistische kring, zoals het POCOB-onderzoek ooit liet zien, dan
hebben wij te antwoorden. Daar heb ik het uitgebreid over gehad met de
minister. Het moet niet op de manier dat iedereen die afgelopen weekend
heeft meegedaan aan Nederland doet, wat prachtig was, geregistreerd zou
moeten worden, omdat hij een vrijwillige bijdrage heeft geleverd aan de
kinderboerderij in Overvecht, om maar een voorbeeld te noemen. Daar wil
ik niet komen. Ik wil het heel gericht hebben over de landen die
moedwillig ondermijnend zijn aan onze democratische rechtsstaat. Het kan
dan ook gaan om China, via een Confucius Instituut.
De voorzitter:
Echt afrondend, want ik hoor een herhaling van zetten.
De heer El Abassi (DENK):
Ik kan echt niet anders constateren dan dat ik geen antwoord krijg van
mevrouw Bikker op een vraag waar je alleen met ja of nee op kunt
antwoorden. Dan weet ik eigenlijk voldoende.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Als collega El Abassi geen genoegen neemt met een uitgebreid antwoord op
de vraag, dan moet hij misschien de vraag niet zo aan mij stellen. Maar
dat is dan iets voor zijn eigen reflectie. We proberen in een debat
allemaal tot helderheid te komen.
De voorzitter:
Uw motie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Goed. Ik had hem al aangekondigd. Ik wil met name op het gebied van
vrijwilligerswerk expliciet maken waar onze zorg zit. Ik denk dat we dat
met deze motie nog eens verduidelijken. Ik vind namelijk dat bonafide
vormen van vrijwilligerswerk echt geen enkele hinder moeten ondervinden
van deze wet. Dan heb ik het dus — dat zeg ik ook in aansluiting op wat
ik met de heer El Abassi wisselde — juist over het vrijwilligerswerk dat
we altijd al doen in ons land.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wtmo een registratieplicht van donaties voor
maatschappelijke organisaties bevat, waaronder ook bijdragen in natura
zoals vrijwilligerswerk;
overwegende dat vrijwilligerswerk voor leden van verenigingen weliswaar
is uitgezonderd van de registratieplicht, maar dat dit bijvoorbeeld niet
geldt voor vrijwilligerswerk dat gedaan wordt door een stichting;
overwegende dat het ondoenlijk is voor maatschappelijke organisaties om
vrijwilligerswerk in geld te waarderen en te registreren, en dat deze
registratieplicht het buitengewoon onaantrekkelijk maakt om nog
vrijwilligerswerk te verrichten;
verzoekt de regering om normale, bonafide vormen van vrijwilligerswerk
uit te sluiten van de Wet transparantie maatschappelijke
organisaties,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Diederik van Dijk, Six
Dijkstra en Krul.
Zij krijgt nr. 42 (35646).
Mevrouw Becker heeft daar een vraag over.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik waardeer sowieso de inzet van mevrouw Bikker in dit debat, maar ik
waardeer ook wat zij poogt met deze motie. Zij probeert duidelijk te
maken dat de wet niet tot allerlei extra registratie moet leiden voor
mensen die in het weekend iets doen voor NLdoet of voor een bepaalde
stichting die hele nobele doelen heeft. Tegelijkertijd heeft de minister
aangetoond dat de wet niet leidt tot extra registratie. Die leidt niet
tot nieuwe verplichtingen.
Er zijn ook stichtingen waarvan we in het verleden hebben gezien dat er
niet zulke goede dingen gebeurden. Sommige moskeeën zijn bijvoorbeeld
als stichting aangemerkt. Stel dat daar vanuit een bepaald onvrij land
vier vrijwilligers naartoe worden gestuurd, of dat die richting een
Confucius Instituut worden gestuurd, en dat die allemaal als
vrijwilliger worden geboekt. In het kader van het doel van deze wet, zou
je dan eigenlijk wel willen weten dat dat aan de orde is. Hoe voorkomen
we nou dat, met de motie van mevrouw Bikker, zo'n instituut of stichting
kan zeggen: ik hoef daar geen inzicht in te verstrekken, want
vrijwilligerswerk valt hierbuiten?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat is een heldere vraag. Juist daarom zijn de amendementen die we
hebben ingediend zo belangrijk. Mevrouw Becker weet minstens net zo goed
als ik dat die wettekst staat. Juist met die amendementen, en juist
omdat deze wettekst ook dingen zegt over bijdragen in natura, maakt die
wettekst heel duidelijk dat bijvoorbeeld vrijwilligers uit onvrije
landen nog steeds onder die "0% tolerantie"-grens vallen. Daarvan kan
alles dus bekeken worden.
Mijn doel hier is dat vrijwilligers die in natura een bijdrage leveren
voor een stichting, dus niet voor een vereniging, op geen enkele manier
hinder ondervinden van deze wet. Dat zijn dus de bonafide vrijwilligers
voor een stichting zoals het Nederlandse Rode Kruis, bijvoorbeeld
wanneer ze mee gaan varen. Ik weet niet of de boot nog steeds de
prachtige naam Prinses Margriet draagt, maar in ieder geval … Als je dat
allemaal bij elkaar optelt, kun je aan vrijwilligers zelfs nog tot boven
de €15.000-grens komen. Volgens mij hebben we allemaal niet op het oog
dat die last er moet komen. Ik moet de nota van wijziging van de
minister nog zien. Als de motie daarna overbodig is, is het natuurlijk
geen probleem om die even opnieuw te wegen. Maar die nota heb ik nog
niet, dus dan is dit wel het moment om dit signaal af te geven.
Mevrouw Becker (VVD):
Ja, dat snap ik heel goed. Tegelijkertijd weet mevrouw Bikker ook dat
stichtingen of organisaties waar wel problematische dingen gebeuren,
altijd van zichzelf zullen zeggen dat het bonafide stichtingen zijn. Als
die zich daarop kunnen beroepen om geen inzicht te hoeven geven in wat
ze rondom vrijwilligers misschien wel vanuit het buitenland hiernaartoe
gestuurd hebben gekregen, dan zou ik daar een probleem mee hebben. Ik
ben dan ook zeer benieuwd naar het oordeel van de minister en hoe hij
daar uiteindelijk mee denkt om te gaan. Maar het is goed om in ieder
geval van mevrouw Bikker te horen dat dat niet de bedoeling is van haar
motie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voor de helderheid: ook staatsrechtelijk — dat hoef ik de minister al
helemaal niet uit te leggen — is de wettekst helder. Het gaat er
vervolgens wel om hoe je dit uitwerkt in de AMvB's. Juist met de
aanpassingen die zijn gedaan in ons amendement en in dat van collega's
Van Nispen en Mutluer kan er via een AMvB bijgestuurd worden. Dat is,
denk ik, ook behulpzaam. We moeten dan alleen het volgende voorkomen. De
schriftelijke beantwoording gaf mij opnieuw die zorg. Er wordt vrij
gemakkelijk opgeschreven dat het maar een uurtje extra betekent voor een
organisatie. Maar kijk naar wat daar allemaal achter wegkomt en hoe zich
dat opstapelt voor bijvoorbeeld de Zonnebloem, waar heel veel mensen
heel veel voordeel van hebben en heel veel ouderen door geholpen zijn.
Dat zijn nou typisch de stichtingen waarvan ik denk: die moeten we niet
extra belasten, maar extra belonen. Daarom is het precisiewerk. Daar
houdt de motie rekening mee, juist door het gebruik van woorden als
"bonafide". Het gaat niet om wat mensen over zichzelf zeggen, want
iedereen zal zeggen "ik ben een engeltje". Daar gaat het niet om. Het
gaat om hoe dat beoordeeld wordt in het licht van de wettekst.
Goed, voorzitter, ik vervolg. Naast het subamendement waar we het al
over hadden, had ik een drietal andere amendementen. Ik heb u al laten
weten dat ik het amendement op stuk nr. 18 intrek. Dat zeg ik hierbij
nog een keer voor de zekerheid. Verder is er het amendement op stuk nr.
20, dat de termijn om informatie te verstrekken uitbreidt naar vier
weken. Dit is op basis van bezorgde signalen vanuit de maatschappelijke
organisaties. Ik waardeer het zeer dat de minister dit onderkent en het
oordeel Kamer heeft gegeven.
De voorzitter:
Dat is inmiddels het amendement op stuk nr. 25.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ja, u heeft helemaal gelijk, dank u wel. Ook het amendement ten aanzien
van de bewaarplicht heeft van de minister een positieve appreciatie
gekregen, maar hij plaatst er wel een kritische noot bij. Die begrijp
ik. Ik weeg nog even of ik het amendement daarop aanpas. Dat zou ik me
wel kunnen voorstellen. Dat deel ik dan wel mee aan de collega's, maar
dat zal in het licht zijn van wat de minister heeft opgemerkt in de
beantwoording. Over de rol van de burgemeester heb ik een amendement met
collega Mutluer. Die zal daar verder op ingaan.
Voorzitter. Dan heb ik nog één feitelijke vraag. Zoals ook al in de
eerste termijn is gewisseld, gaat artikel 3, lid 2 voor mij principieel
erg ver. Het is namelijk een bevoegdheid voor de burgemeester om in
uitzondering op de AVG persoonsgegevens te verwerken waaruit religieuze
of levensbeschouwelijke overtuigingen kunnen blijken. Nu snap ik dat dit
naar de aard van de problematiek nodig is. Denk bijvoorbeeld aan wat er
is gezegd vanuit de POCOB over alFitrah. Maar kan de minister expliciet
bevestigen dat dit zeer terughoudend zal worden ingezet?
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Ik heb, denk ik, duidelijk gemaakt
waarom voor mijn fractie deze wet aan de ene kant een noodzakelijke
spits heeft, maar aan de andere kant kan ontaarden in een sleepnet.
Daarom is het belangrijk dat we de amendementen van deze Kamer daarin
recht doen. Als die worden aangenomen, kunnen wij voor dit wetsvoorstel
zijn. Ik ben benieuwd welke nota van wijziging de minister uiteindelijk
maakt. Dat gaan we even zien. Maar het kan een mooie aanvulling zijn op
deze wet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng in de tweede termijn. Dan gaan we nu
luisteren naar mevrouw Wijen-Nass. Zij spreekt namens de BBB-fractie.
Gaat uw gang.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Allereerst hartelijk dank aan de
minister voor de beantwoording van alle vragen die zijn gesteld in de
eerste termijn. Het is fijn dat dat vooraf al is gedaan per brief. Dat
heeft veel duidelijkheid gegeven; dank daarvoor.
In de eerste termijn heb ik namens mijn fractie aangegeven dat we deze
wet belangrijk vinden en dat we het van belang achten dat ook
burgemeesters een bevoegdheid krijgen om gegevens op te vragen en te
verwerken wanneer maatschappelijke organisaties financieel ondermijnd
worden door geldstromen. Wij vinden het goed dat dat aangepakt kan gaan
worden. Maar we hebben ook onze zorgen uitgesproken dat het enorme druk
gaat opleveren voor allerlei andere organisaties, die vervolgens met een
enorme regeldruk te maken gaan krijgen. Dat is iets wat we natuurlijk
absoluut willen voorkomen. Het zijn vaak organisaties die veelal draaien
op vrijwilligers. Dat moeten we natuurlijk niet in de weg gaan zitten.
We zijn er als BBB altijd erg waakzaam voor dat die regeldruk niet
steeds groter wordt. Dat is de reden dat ik het amendement van collega
Diederik van Dijk mee ondertekend heb.
Ik ga in mijn fractie nog verder overleggen over alle moties die vandaag
zijn ingediend en over de nadere amendementen. De uitkomst van de
stemming over de amendementen zal natuurlijk van belang zijn bij de
vraag hoe we uiteindelijk over deze wet gaan stemmen.
Dank u wel, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Van Nispen. Hij voert
het woord namens de fractie van de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Ik had namens de SP in de eerste termijn al steun
uitgesproken voor het doel van dit wetsvoorstel, want er zijn al jaren
zorgen over ongewenste inmenging in en buitenlandse financiering van
Nederlandse organisaties. Dus meer transparantie over de financiën, het
beschermen van de Nederlandse rechtsorde en het tegengaan van
ondermijning zijn belangrijk.
Maar er waren wel veel zorgen over de mogelijke toepassingen in de
praktijk, over de reikwijdte van de begrippen en over de gevolgen voor
organisaties en voor de rechtsbescherming. Er is vervolgens heel veel
over gezegd en misschien nog wel veel meer over geschreven. Ik vond de
brief van de minister van 39 pagina's die we nog voor het debat kregen,
goed. Maar het is ook belangrijk, want het is ook een vrij fundamenteel
debat, met een heel lange geschiedenis. Dat is ook echt zo.
Een aantal van onze zorgen zijn weggenomen door de brief en de
toelichting van de minister. Een aantal andere zorgen kunnen we volgens
mij wegnemen met de amendementen. Volgens mij is de Kamer echt bezig met
het verbeteren van het wetsvoorstel en het wegnemen van die zorgen. Ik
heb een lijstje gemaakt. Ik zal mijn fractie adviseren om heel veel van
die amendementen te steunen, omdat ze ook echt de wet verbeteren. We
hebben niet voor niets — het lijkt misschien gratuit — de bijna
standaard evaluatiebepaling of een jaarlijkse monitoring voorgesteld.
Dat doe ik met enige schroom, maar volgens mij is het heel erg
belangrijk om die toepassing in de gaten te houden. Dat is de vinger aan
de pols waar meerdere leden ook terecht om vragen. Volgens mij moeten we
dat dus doen. Ik maak me er ook niet echt zorgen over. Volgens mij moet
dat tot steun kunnen leiden.
Ik moet nog wel iets zeggen over de drempelwaarde. Samen met mevrouw
Mutluer hadden we de overtuiging dat we de minister wat ruimte moesten
geven — dat doe ik niet altijd, maar in dit geval wel — om te kijken wat
een verstandige drempelwaarde is. De heer Van Dijk van de SGP zei: laten
we daar €15.000 van maken. Tot voor kort dacht ik, of misschien denk ik
dat nog steeds wel: ik weet niet zeker of die €15.000 de juiste richting
is. Maar gelet op het verloop van het debat en gelet op het feit dat er
inmiddels belangrijke subamendementen zijn ingediend die het voorstel
van de heer Van Dijk wijzigen, bijvoorbeeld ook over het tegengaan van
opknippen, spreek ik er hierbij steun voor uit. Tenminste, ik adviseer
mijn fractie om het amendement van de heer Van Dijk, inclusief de
subamendementen, te steunen. Dan nog hoef ik mijn amendement — ons
amendement, moet ik zeggen — niet per se in te trekken. Het amendement
van de heer Van Dijk, al dan niet gewijzigd door de subamendementen,
komt sowieso eerder in stemming.
Maar het amendement van mevrouw Mutluer en mij is wel een soort
terugvaloptie. Als het amendement over de drempelwaarde het onverhoopt
niet haalt, zouden we nog kunnen gaan voor het bij algemene maatregel
van bestuur regelen van de drempelwaarde. Ik probeer het hier even uit
te leggen, om misverstanden te voorkomen. Het amendement van ons — ik
heb het nummer niet bij de hand — zou niet in stemming komen als het
amendement van de heer Van Dijk het haalt, omdat dat verdergaat. En dat
komt dus eerder in stemming.
De voorzitter:
Het is het amendement op stuk nr. 27.
De heer Van Nispen (SP):
Exact. Dank, voorzitter. Maar zie het als een back-up. Het subamendement
dat mevrouw Mutluer en ik hebben ingediend, probeert het amendement van
de heer Van Dijk dus verder te verbeteren, juist om dat opknippen tegen
te gaan.
Ik sluit af met een vraag over de nota van wijziging. De minister zegt
dat er niks nieuws hoeft te worden bijgehouden. Als ik het goed begrijp,
gaat hij dat expliciteren, dus duidelijk opschrijven, in de nota van
wijziging. Ik zou vandaag nog wel van de minister willen horen hoe groot
de nota van wijziging is. Hoe fundamenteel is die? Wat komt erin te
staan? Dan zou de minister kunnen zeggen: wacht het maar af, want ik kom
daar morgen of maandag mee. Maar ik denk niet dat hij het vanochtend uit
zijn mouw schudde toen ik hier de eerste interruptie plaatste. Dus ik
neem aan dat er al iets is. Kan de minister al iets zeggen als: ik
overweeg aan artikel X een lid of een sub toe te voegen waarin dit of
dat staat? Waar kunnen we een beetje rekening mee houden? Ik vind het
wel belangrijk dat we daar ook vandaag nog inzicht in kunnen krijgen. En
dan de voor de hand liggende vraag: wanneer kunnen we de precieze
juridische formulering van de nota van wijziging verwachten? Dank u
wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Sneller, die het
woord voert namens de D66-fractie.
De heer Sneller (D66):
Dank. Ook van mij dank aan de minister, ook voor de brief. Toch sta ik
hier met behoorlijk wat ongemak, omdat het best een verstrekkend
wetsvoorstel is en er veel onzekerheden zijn.
Ik wil bij vier dingen kort stilstaan. Ten eerste het proces. We hebben
op 4 februari het debat gehad. De voorgeschiedenis loopt al veel langer,
ook met redelijk wat wijzigingen. Dan komt de minister hiernaartoe met
in zijn binnenzak een derde nota van wijziging en een toezegging. Die
hebben we de afgelopen zes weken voorafgaand aan dit debat niet
gekregen, zodat we erover hadden kunnen praten. Veel amendementen
krijgen oordeel Kamer. Dat geeft mij geen zeker gevoel over de zekerheid
waarmee de minister achter het voorstel staat dat naar de Kamer is
gestuurd. Best veel amendementen passen bij de strekking, maar ik heb de
minister wel zekerder gezien over voorstellen die hij zelf voorlegt aan
de Kamer.
Dat blijkt uit een aantal verschillende dingen. Een daarvan gaat wat mij
betreft over de kern: de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het
wetsvoorstel. Mevrouw Becker zei "the proof of the pudding is in the
eating", maar het lijkt ook een beetje op "you can't have your cake and
eat it". Aan de ene kant willen we geen extra administratieve lasten.
Aan de andere kant moeten we wel dingen gaan vangen die we tot nu toe
niet konden vangen of in beeld konden krijgen. Omdat het vaak gaat over
mensen die Nederlanders of de Nederlandse samenleving willen beïnvloeden
op een soort kwaadwillende, sluikse manier, zal er hun ook veel aan
gelegen zijn om dat op een andere manier te doen dan door het netjes via
de Triodos Bank over te maken naar de bankrekening van de vereniging of
stichting waarover het gaat. Ik hoor graag een reactie daarop, ook op de
AMvB die erop ziet om dit verder te regelen. Daar hangt volgens mij veel
van af, want we hebben niet voor niets gezegd in artikel 23, lid 1 van
de Wet financiering politieke partijen dat politieke partijen alle
anonieme giften van boven de €250 moeten terugstorten. Ik neem aan dat
dat daarvoor niet geldt en dat het ook niet geldt voor andere
verenigingen. Ik hoor daar graag nog meer over.
Ik kom bij de vraag in welke mate dit een instrument kan zijn in de
handen van politici die er niet zo in zitten zoals de minister er naar
mijn inschatting in zit. Uiteindelijk is "we weten allemaal wel ongeveer
wat we bedoelen" geen basis voor een wetsvoorstel. De heer Smitskam
hield zijn maidenspeech en doet niet mee aan de tweede termijn. Ik had
hem graag de volgende vraag willen stellen. Is Extinction Rebellion,
alles gehoord hebbende wat de minister heeft gezegd, wat hem betreft nog
steeds een doelwit van dit wetsvoorstel zoals hij dat beschreef in zijn
eerste termijn? Ik vind dat kwetsbaar. Waar ligt nou de ondergrens van
de openbare orde? Waar ligt de ondergrens van wat er moet gebeuren? Ik
zie dat heer Smitskam opheldering gaat geven.
De heer Smitskam (PVV):
Ik wil heel graag antwoord geven aan de heer Sneller. Ik ben niet tegen
Extinction Rebellion. Iedereen heeft het recht om te demonstreren. Het
gaat mij meer om de manier waarop zij dat doen. Zoals al verschillende
keren is gebleken, is dat op een zeer ondermijnende manier gebeurd. Daar
willen wij paal en perk aan stellen.
De heer Sneller (D66):
Nu gaan we het een beetje omdraaien, maar is volgens de PVV-fractie de
Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke
organisaties een instrument in handen van de burgemeester en het
Openbaar Ministerie om te kunnen zorgen dat de activiteiten van XR
worden gestaakt?
De heer Smitskam (PVV):
Het gaat om de activiteiten die ondermijnend zijn. Ik heb het niet over
activiteiten die gewoon volgens de wet plaatsvinden. Op een normale
manier demonstreren is voor ons geen enkel probleem. Het gaat erom dat
er geen snelwegen worden bezet of andere activiteiten plaatsvinden die
volgens de wet niet zijn toegestaan.
De heer Sneller (D66):
Ik zal deze innovatieve vorm niet verder doorvoeren.
De voorzitter:
Nee, daar gaan we niet mee door.
De heer Sneller (D66):
We hebben het debat over demonstratierechten gehad met deze minister.
Daar is het instrumentarium van de Wet openbare manifestaties voor. Daar
wordt WODC-onderzoek naar gedaan. De vraag die hier voorligt, is of de
Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke
organisaties daar nou voor bedoeld is. Ik constateer dan wel dat er
lichtjaren zitten tussen wat ik de minister hoor zeggen en wat ik de
PVV-fractie hoor zeggen over wat wenselijk is om binnen het doelbereik
van deze wet te brengen. Dat baart mij gewoon heel veel zorgen, zeker in
deze tijden, waarin we zien hoe makkelijk dit soort wetten wordt
gebruikt door politieke partijen om onwelgevallige stemmen uit te
zonderen en te belichten.
Voorzitter. Dat is ook mijn vierde punt. Dit gebeurt hier in de Kamer.
Hiermee gaan we het eigenlijk ook naar alle gemeenteraden kopiëren.
Althans, dat risico bestaat.
Ik deel het vertrouwen van de minister in hoe burgemeesters met die
inschatting omgaan. Ik hoor graag nog op welke wijze dat nou
gecontroleerd kan worden, want in de brief staat: "Vanzelfsprekend legt
de burgemeester over de eventuele inzet van deze bevoegdheid om
informatie op te vragen verantwoording af aan de gemeenteraad." Maar dan
moet de gemeenteraad er wel van weten. Daarom was mijn vraag: hoort dat
nou binnen die actieve inlichtingenplicht? Dat is natuurlijk in
samenhang met: hoe vaak gebeurt dat nou en kunnen we dat ook voor de
evaluatie volgen? Dat is dus de controlekant en tegelijkertijd ook de
kwetsbare positie waar je die burgemeesters in brengt als er ook in al
die gemeenteraden moties worden aangenomen die aangeven: gebruik die
bevoegdheid; je hebt die niet voor niks. We kennen de dynamiek. Ik wil
dus nog even van de minister horen hoe hij dat voor zich ziet.
De voorzitter:
Dit leidt nog tot een vraag van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik wacht tot het eind van het betoog van de heer Sneller. Ik weet niet
of er nog een blokje komt.
De voorzitter:
Nee, hij was klaar.
De heer Krul (CDA):
Ik kan me in heel veel van wat de heer Sneller zegt eigenlijk wel
vinden, maar ik ben wel een beetje benieuwd hoe de heer Sneller nou zijn
eindoordeel opmaakt. Kijkend naar de wet, de amendementen, de
verschillende routes, de subamendementen die daar weer op zijn
aangebracht: hoe gaat hij zijn fractie uiteindelijk adviseren?
De heer Sneller (D66):
Daar ben ik nog niet over uit, meneer Krul. Ik vind het een hele
terechte vraag. Die heb ik mezelf natuurlijk ook de hele tweede termijn
zitten stellen — of de hele beantwoording, excuus. Uiteindelijk bekruipt
mij namelijk het volgende gevoel. Ja, er moet wat gebeuren; daar zijn we
het allemaal over eens. Óf je legt de drempel hoog en je mist een hoop,
je gaat anonieme giften laten registreren, je gaat ze verbieden et
cetera et cetera, en je regelt dat goed in die AMvB of in een bepaald
drempelamendement dat ervoor zorgt dat het gewoon moet worden
geregistreerd. Maar dan kan je niet tegelijkertijd ook zeggen dat er
geen extra administratieve lasten bij komen. Ik heb dus het gevoel dat
we proberen een keuze te vermijden die eigenlijk onvermijdelijk is. Door
voor allebei de paarden te kiezen, houd je jezelf ook een beetje voor de
gek.
We hebben allemaal volgens mij in de eerste termijn ... Nee, niet
allemaal, maar heel veel fracties hebben in de eerste termijn gezegd:
uitkijken voor te veel administratieve lasten voor organisaties die dat
eigenlijk niet aankunnen en dat ook niet "verdienen", en aan de andere
kant POCOB en de motie-Becker et cetera et cetera. Het voelt dus ook
niet heel bevredigend dat we hier op dit moment in de tweede termijn
staan met zo veel onzekerheden. Wellicht dat de heer Krul een derde
termijn kan aanvragen, zodat ik hem uiteindelijk nog van een beter
antwoord kan voorzien. Ik verwacht namelijk nog wel een aantal
antwoorden van de minister die ook belangrijk zijn als het gaat over de
vraag of deze wet het doel gaat bereiken dat hij beoogt.
De voorzitter:
Dank nogmaals voor uw inbreng. De heer Krul kan daar misschien nog een
antwoord op geven of kan in ieder geval inzicht geven in zijn eigen
opvattingen in zijn tweede termijn, die hij namens het CDA gaat
houden.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Het CDA is er voorstander van dat er maatregelen
komen die buitenlandse beïnvloeding door middel van donaties aan
maatschappelijk organisaties tegengaan. Deze mogelijke beïnvloeding
vormt namelijk een groot risico. Dat is ook gebleken uit het
POCOB-onderzoek. Onze rechtsstaat is al kwetsbaar en dit soort
activiteiten is ondermijnend. De voorstellen die de minister in deze wet
heeft gedaan, kunnen daar een goede bijdrage aan leveren. Wij hebben in
de eerste termijn gezegd dat er heel veel routes zijn en dat we daar ons
oordeel nog over moeten vellen. Waar de keuze eerst was tussen de
route-Diederik van Dijk en de route-Van Nispen/Mutluer, is de keuze nu
eigenlijk vooral tussen de route-Diederik van Dijk, de route-Van
Nispen/Mutluer en dan ook nog de route-Bikker/Becker. Ik vind het op
zich dus wel een mooie uitkomst. Die laatste zou denk ik een goede
podcast zijn in de toekomst. Maar goed, dat moeten mevrouw Bikker en
Becker samen maar uitvogelen.
Na lang beraad hadden wij de gedachte dat de route-Diederik van Dijk wat
ons betreft de grootste risico's afvangt. Over die administratieve druk
maakten wij ons namelijk ernstig zorgen. Dankzij deze drempelwaarde
vallen heel veel van die kleinere bonafide organisaties buiten de
werking van deze wet. Daarvoor was de wet ook eigenlijk niet bedoeld. In
die zin hebben wij tegen onszelf gezegd: voor ons is het
amendement-Diederik van Dijk belangrijk in ons oordeel over deze
wet.
Deze minister zit ook een beetje in een lastige situatie, zoals vaak het
noodlot van ministers is. Op het moment dat ministers te veel
amendementen en moties ontraden, zijn ze vaak halsstarrig of luisteren
ze niet goed naar de Kamer. Maar op het moment dat ze te veel
amendementen en moties oordeel Kamer geven, gaat diezelfde Kamer ook
weer twijfelen. Het ongemak dat ook de heer Sneller beschreef, deel ik
wel een beetje. Kan de minister daarop reflecteren? Er zijn nu zo
ontzettend veel amendementen die oordeel Kamer hebben gekregen dat wij
ons afvragen hoe de minister naar deze wet kijkt op het moment dat die
amendementen het niet zouden halen. Is het dan nog steeds de juiste
weg?
Tot slot zijn ook wij erg benieuwd wat de derde nota van wijziging nu
precies gaat betekenen. Wij nemen aan dat die dan ergens op artikel 2
zal plaatsvinden, maar ik probeer toch even goed te begrijpen dat een
nieuwe nota van wijziging niet betekent dat voorgestelde amendementen
zouden worden ondervangen. Want als je aan de ene kant opschrijft dat
het voor geen enkele organisatie tot meer administratieve lasten zal
leiden en tegelijkertijd met een drempelwaarde gaat werken, dan kan ik
me ook voorstellen dat het ene moeilijk samengaat met het andere. Ook
daar geef ik de heer Sneller toch gelijk in. Ik ben niet alleen benieuwd
hoe de minister daarnaar kijkt, maar ook hoe we daar als Kamer mee
omgaan, omdat we uiteindelijk wel moeten stemmen over deze wet en de
vele amendementen, subamendementen en moties. Daar zit nog wel een
beetje een vraagteken, dat ook na de termijn van het kabinet nog bij ons
overeind blijft.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik zou aan de heer Krul willen vragen of de Kamer dat niet zelf een
beetje in de hand heeft gewerkt. De minister heeft een brief gestuurd
van 39 kantjes waarin hij heel overtuigend aangeeft, met bedragen erbij
van enkele euro's en een halfuur, dat het echt niet om meer
administratieve lasten gaat. Maar er is een beeld in de samenleving
ontstaan, met brieven van goede doelen, met opinieartikelen van politici
uit deze Kamer, waartegen niet meer te vechten is. Vervolgens worden er
amendementen ingediend om toch met een drempelbedrag te werken.
Verschillende fracties hebben aangegeven: dat heb ik wel nodig, want
anders kan ik dit wetsvoorstel niet steunen. Dat is voor mij de reden om
daar met een subamendement in mee te gaan, omdat ik wil dat dit
wetsvoorstel het haalt. Hoe reflecteert de heer Krul daar zelf op?
Waarom vindt hij het niet overtuigend genoeg dat de minister zegt: die
extra administratieve lasten zijn er niet, dus ik heb dat drempelbedrag
ook niet nodig? Want dan hadden we die amendementen ook niet nodig
gehad.
De heer Krul (CDA):
Dat zit 'm, denk ik, toch deels ook in de beantwoording van de minister.
Wij waren wel degelijk opgelucht toen we nogmaals lazen, op pagina 3 van
de beantwoording, dat het doel van de wet niet is meer
administratievelastendruk. Tegelijkertijd geeft de minister ook zelf op
verschillende plekken in de beantwoording aan dat hij wel degelijk
ruimte ziet om de onduidelijkheid die er is verder weg te nemen. Hij
schrijft bij de appreciatie van verschillende amendementen ook dat hij
bereid is om te kijken naar mogelijkheden tot verdere verduidelijking en
dat hij daartoe ook kans ziet, bijvoorbeeld bij het amendement-Diederik
van Dijk. Wij zouden thuis zeggen: dubbel genaaid houdt beter. Maar ik
zou in die zin willen verwijzen naar de beantwoording van de minister
zelf, die zegt: wat mij betreft is het al evident, maar als ik kan
kijken naar manieren waardoor het niet evidenter wordt dat dat niet de
bedoeling is, dan ben ik daartoe bereid. Die lijn vinden wij een hele
begrijpelijke.
Mevrouw Becker (VVD):
Ja, maar volgens mij doet de minister juist ook de handreiking om dat
met de derde nota van wijziging te expliciteren. Ik vraag aan de heer
Krul van het CDA waarom dat dan voor hem niet voldoende is en hij toch
aansluit bij een drempelbedrag, terwijl hij tegelijkertijd de minister
vraagt: waarom geeft u nou eigenlijk dat drempelbedrag oordeel Kamer,
want het kan toch niet allebei waar zijn? Ik zoek even naar de
eigenstandige positie van het CDA. Steunen we het amendement om het
beeld of echt om de inhoud?
De heer Krul (CDA):
Ik denk dat die zorgen nog steeds terecht zijn. Dat is ook de vraag die
ik aan de minister gesteld heb: wat betekent dan de derde nota van
wijziging ten opzichte van het amenderen van wetteksten verderop in de
wet? Op het moment dat de minister aangeeft dat hij met de nota van
wijziging wil ondervangen dat we verderop drempelbedragen nodig hebben,
gaan wij een andere afweging maken. Wij denken dat een dergelijk
drempelbedrag duidelijker is dan enkel de tekst dat er geen
administratieve lasten bij moeten komen. Dat is een afweging, en ik ben
ook benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt. Voor ons, en met ons
volgens mij ook vele organisaties die dat hebben aangegeven, biedt de
lijn-Diederik van Dijk meer zekerheid dan enkel een nota van wijziging
op de tekst van artikel 2.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Daarmee heeft collega Krul deels al antwoord gegeven op mijn vraag.
Eigenlijk had ik de vraag die hij zojuist aan D66 stelde, aan hem terug
willen stellen. Welke afweging gaat het CDA maken naar aanleiding van
deze beraadslaging? Meerdere partijen hebben kritische kanttekeningen
geplaatst. We hebben dit wetsvoorstel deels verbouwd, zeg ik maar even
oneerbiedig. Wellicht kan hij daar dus nog een reactie op geven, voor
zover dat nu mogelijk is.
De heer Krul (CDA):
We hebben het onszelf niet heel makkelijk gemaakt. Tegelijkertijd vind
ik het mooi dat we die zoektocht toch een beetje Kamerbreed hebben
gemaakt. Ik denk dat ik mijn fractie in ieder geval zal adviseren om
zowel de subamendementen op het amendement-Diederik van Dijk als het
amendement zelf te gaan steunen. De vraag die me bijblijft, is: wat voor
betekenis heeft de nota van wijziging dan? Voordat ik daar een punt
achter kan zetten, moet ik daar toch echt eerst duidelijkheid over
hebben. Die duidelijkheid heb ik tot nu toe namelijk nog niet.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer El Abassi,
die in de tweede termijn het woord voert namens de fractie van DENK.
Gaat uw gang.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dank. Vier jaar geleden werd de parlementaire
ondervragingscommissie Ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen, later
bekend als de POCOB, in het leven geroepen. De reden: onduidelijkheid
over mogelijke buitenlandse invloed op Nederlandse moskeeën. De Tweede
Kamer zag een risico in financiering vanuit landen als Saudi-Arabië en
Qatar, en vond het noodzakelijk om te onderzoeken of dit onze
democratische rechtsorde in gevaar bracht.
Voorzitter. Vandaag de dag bevinden we ons écht in een ernstige
situatie. Er zijn geen vermoedens of onduidelijkheden, maar er is hard
bewijs dat ultraconservatieve christelijke organisaties uit de Verenigde
Staten miljoenen en miljoenen dollars hebben overgemaakt naar Europese
netwerken, waaronder in Nederland. SGP'er Henk Jan van Schothorst speelt
hierbij een sleutelrol en werkt samen met invloedrijke Amerikaanse
netwerken die een extreme, christelijk-conservatieve agenda nastreven.
Dit werd uitvoerig blootgelegd in de Zembla-documentaire Gods
lobbyisten. Wat gebeurt er vervolgens in deze Kamer? Niets.
De voorzitter:
Een moment. U heeft een vraag van de heer Diederik van Dijk.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik heb eigenlijk een opmerking richting de voorzitter. Volgens mij is
het in deze zaal usance dat wij geen namen noemen van mensen die zich
hier niet kunnen verdedigen en dat wij hen niet rechtstreeks aanspreken,
omdat we hen op die manier bij het debat betrekken. Laten we die
gewoonte handhaven, zou ik zeggen.
De voorzitter:
Ik had even een overleg met de bode, dus ik heb het zelf niet helemaal
kunnen volgen. Maar op zich klopt het dat we daar wat terughoudend mee
omgaan, meneer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, ik citeerde uit een krantenartikel; volgens mij kan dat
prima hier in de Kamer. Als de SGP daar wat van vindt, kunnen ze die
krant benaderen. Wellicht willen ze die naam dan ook uit de krant
verwijderen. Maar iedereen heeft dit kunnen lezen.
Voorzitter. Dit is een keiharde, keiharde dubbele maat. Toen het over
islamitische organisaties ging, spraken politici over risico's voor de
democratische rechtsorde. Er werd gesproken over beïnvloeding,
radicalisering en antidemocratische tendensen. De POCOB werd opgericht,
er kwamen verhoren en de overheid werd aangespoord om maatregelen te
nemen. Nu blijkt dat niet-islamitische organisaties het doen. Er wordt
buitenlandse financiering ontvangen, politiek gelobbyd voor
conservatieve wetgeving en invloed uitgeoefend op de maatschappij, maar
deze Kamer en de verantwoordelijke politici blijven stil.
Voorzitter. Het argument dat buitenlandse financiering een risico vormt,
wordt niet neutraal gebruikt. Het is politiek ingezet tegen een
specifieke groep moslims. Waar blijft de verontwaardiging nu de
beïnvloeding uit de niet-islamitische hoek komt? Waar blijft de oproep
voor een POCOB 2.0, maar dan gericht op ultraconservatieve organisaties?
En waarom worden de netwerken van Van Schothorst niet onderzocht, zoals
wel met islamitische organisaties is gebeurd?
Mevrouw Becker (VVD):
Ik zeg dit voor de Handelingen en om te voorkomen dat DENK hier weer een
filmpje van kan knippen om aan te tonen dat datgene wat hier gezegd
wordt, allemaal waar is. Er is een motie aangenomen om daar onderzoek
naar te doen. Het kabinet doet dat onderzoek op dit moment ook. Er zijn
Kamervragen gesteld over de Zembla-uitzending. Er wordt hier een bepaald
beeld neergezet, namelijk dat er wél vragen worden gesteld als er iets
uit islamitische hoek komt en niet als er iets uit conservatief
christelijke hoek komt. Maar dat is niet waar, in ieder geval niet voor
de VVD. Een meerderheid van de Kamer heeft de verzoeken daartoe
gesteund. Dat wilde ik toch gezegd hebben voor de Handelingen.
De heer El Abassi (DENK):
Ik wil hierop reageren door te zeggen dat ik vaak tegenover mevrouw
Becker sta, vaker dan tegenover heel veel andere mensen. Dat is wat mij
betreft afdoende.
Voorzitter. We moeten afrekenen met deze selectieve verontwaardiging.
Als deze Kamer werkelijk om de democratische rechtsorde geeft, dan
moeten we consequent zijn. Wat voor moskeeën geldt, moet ook gelden voor
andere instellingen. De Kamer kan niet langer de andere kant opkijken.
Het is tijd voor eerlijkheid, consequentie en gelijke behandeling.
Voorzitter. Ik heb een tweetal moties. Ik hoef niet te vertellen wat ik
van deze wet vind. Ik vind die verschrikkelijk; dat heb ik altijd
aangegeven, vanaf de ontstaansgeschiedenis tot nu. Er is een amendement
aangenomen waar ik eigenlijk blij mee zou moeten zijn, maar het
subamendement laat toch weer zien waar het op gericht is.
De voorzitter:
Er zijn nog geen amendementen aangenomen.
De heer El Abassi (DENK):
Het heeft oordeel Kamer gekregen. Dat bevestigt de onderbuikgevoelens
die ik al had, nog voordat we aan dit debat deelnamen.
De heer Krul (CDA):
De heer El Abassi geeft aan dat hij het belangrijk vindt dat we
consequent zijn. Dat ben ik op zich met hem eens. In de eerste termijn
hebben ik en andere partijen aan DENK gevraagd: vinden jullie deze wet
überhaupt nodig of is DENK van mening dat er in het huidige
instrumentarium van de rechtspraak voldoende middelen zijn om dit soort
beïnvloeding aan te pakken? Ik kreeg toen het antwoord: nee, wij vinden
deze wet eigenlijk niet nodig. Maar ik hoor hem er vandaag eigenlijk al
de hele dag voor pleiten dat de reikwijdte van de wet niet breed genoeg
is en dat het veel harder en strenger moet, omdat er ook hele
gevaarlijke beïnvloedingsmogelijkheden zijn uit landen die niet eens in
het subamendement worden opgenomen. Ik ben dus een beetje zoekende naar
waar DENK staat, want ik vind dit niet heel consequent. Moet deze wet
strenger omdat de heer El Abassi van mening is dat er veel meer landen
binnen de reikwijdte moeten vallen? Of zegt hij nog steeds: "deze hele
wet is niet nodig, want er zijn voldoende middelen in het
instrumentarium om beïnvloeding tegen te gaan"?
De heer El Abassi (DENK):
Mijn betoog gaat om de keiharde dubbele maat. Daar gaat mijn betoog
over. Zoals ik al zei, ging het in beginsel bij de POCOB om
onduidelijkheid over mogelijke buitenlandse invloed. Nogmaals, er was
helemaal geen bewijs. Nu hebben we wél keihard bewijs. Er zijn inderdaad
schriftelijke vragen gesteld. De middelen die we toen hebben ingezet,
staan totaal maar dan ook totaal niet in verhouding tot de middelen die
nu worden ingezet. De politieke aandacht die het destijds heeft gehad,
staat totaal maar dan ook totaal niet in verhouding tot de politieke
aandacht die 2 maart heeft gehad. Die dubbele maat bevestigt alleen maar
wat ik al zei, namelijk dat deze wet ergens uit is ontstaan en ergens op
gericht is. Daar weigeren wij aan mee te doen.
De heer Krul (CDA):
Toch is dat niet helemaal een antwoord op mijn vraag. De zorgen die de
heer El Abassi heeft, zijn ook al door de Kamer geuit. Ik ben zoekende.
Is deze wet voor de heer El Abassi een middel om zijn zorgen te
adresseren? Dient hij een amendement in om ervoor te zorgen dat de
beïnvloeding waar hij zich heel erg zorgen over maakt, ook binnen de
reikwijdte gaat vallen? Kortom, hebben we deze wet nodig om de zorgen
van de heer El Abassi aan te kunnen pakken?
De heer El Abassi (DENK):
Deze wet komt niet vanuit mij. De opdracht om de POCOB te starten, kwam
ook niet vanuit mij. Die kwam vanuit de Kamer. Ik zou diezelfde
Kamerleden, en dus ook het CDA, het volgende willen vragen. Als we bang
zijn voor ondemocratische waarden die ons kunnen ondermijnen, dan hebben
we nu een specifiek geval dat we keihard kunnen aanpakken. We kunnen
daar vragen over stellen en we kunnen mensen hier in het
verdachtenbankje zetten. Daar zijn stukken over en bewijzen voor. Als
dat nu ook gebeurt, dan ben je voor mij geloofwaardig. Nogmaals, dan zie
ik dat er geen dubbele maat is en dat het gelijkwaardig en eerlijk
gebeurt. Maar dat zie ik hier nu niet gebeuren. Het feit dat we zonder
onderbouwing ons alleen gaan focussen op Golfstaten — dat is namelijk
waar de Wwft naar verwijst — terwijl we nu merken dat juist in andere
staten sprake is van buitenlandse inmenging, is ook weer een van de
dingen die ik niet begrijp.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Krul (CDA):
Afrondend, voorzitter. Volgens mij is dat precies wat deze wet namelijk
wel mogelijk maakt. Op het moment dat er vanuit buitenlandse actoren,
statelijke mogendheden, beïnvloeding plaatsvindt — of we nou wel of niet
het drempelbedrag van de heer Diederik van Dijk aannemen, de bedragen
waar de heer El Abassi over spreekt liggen daar ver boven — is deze wet
nou juist een middel om dát tegen te gaan. Toch zegt de heer El Abassi,
of ik probeer dat in ieder geval te begrijpen van hem: ik wil de wet
gewoon niet. Daar ben ik even zoekende naar. Deze wet gaat toch ook de
zorgen van de heer El Abassi uiteindelijk adresseren? Want als dit zou
plaatsvinden, dan vallen al die statelijke mogendheden natuurlijk binnen
de reikwijdte.
De heer El Abassi (DENK):
Maar dan kom ik ook terug op mijn oude betoog. Ik ga proberen het zo
kort mogelijk te houden. Het stikt van de vage begrippen. We hebben het
over een "ondermijning van democratische waarden". Ik heb mevrouw Bikker
de vraag gesteld, heel concreet — die zou ik misschien ook aan het CDA
willen stellen — of het verbieden van echtscheiding en het voeren van
een rechtszaak tegen abortus en transgender, daar wel of niet onder
vallen. Ik weet zeker dat als we andere partijen langsgaan, iedereen
zijn eigen idee heeft over die vage begrippen. Iedereen geeft daar een
eigen invulling aan. Ik zou zeggen: kom inderdaad met een wet waarin die
begrippen goed zijn uitgewerkt, kom met een concrete wet en niet met
zo'n vage wet waar we helemaal niks mee kunnen en die we ook nog eens
beleggen bij een burgemeester die politiek gekleurd is. Deze wet stinkt
aan alle kanten. Ik zou absoluut niet op deze wet stemmen, en ik geef
jullie met z'n allen mee om dat ook niet te doen.
De voorzitter:
De heer El Abassi vervolgt zijn betoog.
De heer El Abassi (DENK):
Volgens mij was ik al bij mijn moties. Eentje is wat langer; die doe ik
als eerst.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Wet transparantie en tegengaan
ondermijning door maatschappelijke organisaties (Wtmo) ingrijpende
wijzigingen heeft ondergaan, waaronder de introductie van een nieuw
stakingsbevel;
overwegende dat deze wijzigingen significante gevolgen kunnen hebben
voor de grondrechten van maatschappelijke organisaties, waaronder de
vrijheid van vereniging, meningsuiting en godsdienst;
overwegende dat volgens artikel 4, lid 2, onder a.3 van het Reglement
van orde voor de ministerraad en Aanwijzing 7.15, lid 2 van de
Aanwijzingen voor de regelgeving, hernieuwde raadpleging van de Afdeling
advisering van de Raad van State vereist is bij ingrijpende wijzigingen
in een wetsvoorstel;
overwegende dat het noodzakelijk is om te laten toetsen of het
wetsvoorstel in overeenstemming is met de constitutionele rechtsorde en
de daarin verankerde grondrechten;
verzoekt de regering:
het wetsvoorstel opnieuw voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor een hernieuwd advies over de juridische en grondrechtelijke consequenties van de aangebrachte wijzigingen;
het wetsvoorstel vervolgens voor te leggen aan de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing, zodat de Kamer zorgvuldig kan beoordelen of het voorstel in lijn is met de grondwettelijke principes en fundamentele vrijheden;
de uitkomsten van deze toetsingen met de Kamer te delen voordat het wetsvoorstel opnieuw in behandeling wordt genomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 43 (35646).
De heer El Abassi (DENK):
Ik weet het, voorzitter: het moet nog in stemming gebracht worden. Ik
heb zo'n gevoel dat een aantal amendementen het gaan halen, maar dit
ging echt over het stakingsbevel.
Dan mijn laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Raad van State ernstige bezwaren heeft geuit over
de noodzaak, proportionaliteit en voorzienbaarheid van de Wtmo;
overwegende dat fundamentele rechtsbeginselen niet voldoende gewaarborgd
zijn in de wet;
verzoekt de regering om alle adviezen van de Raad van State volledig
over te nemen en de Wtmo in de huidige vorm niet in te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 44 (35646).
De heer El Abassi (DENK):
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de heer Diederik van
Dijk, die zijn tweede termijn uitspreekt namens de SGP-fractie.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording, die
prettig was. Ik moet wel constateren dat juist na mijn uitbundige
complimenten aan de minister over zijn constructieve inzet, er iets
begon te knarsen, maar dat lag niet aan de minister direct. Misschien
lag het ook wel aan de hoeveelheid amendementen. Dat trek ik maar naar
mezelf toe. Dat heeft wel consequenties, want ik dacht ook nog een
complimentje te maken naar mevrouw Becker, gelet op haar uitgestoken
hand in tweede termijn rond de amendementen. Maar dat laat ik dan maar
achterwege. Nou goed, een kleine complimentje, maar ik ben iets
voorzichtiger geworden met het uitdelen van de complimenten na deze
termijn.
In alle ernst: zoals de minister ook uit mijn eerste termijn heeft
kunnen afleiden, kan de SGP zich goed vinden in het doel van de wet. We
moeten ongewenste buitenlandse beïnvloeding aanpakken. Het registreren
van alle donaties om aan een informatieverzoek te kunnen voldoen is
echter een te grote opgave voor alle maatschappelijke organisaties die
ons land rijk is. Het grootste deel van de maatschappelijke organisaties
doet heel belangrijk werk. Dat moeten we onderkennen en waarderen. Daar
zaten ook belangrijke zorgen van mijn fractie. In dat licht wil ik hier
zeggen dat aanvaarding van mijn amendement om een drempelbedrag in de
wet op te nemen, dat door meerdere fracties is ondertekend, voor de SGP
een voorwaarde is voor steun aan dit wetsvoorstel. Dat geldt ook voor de
amendementen die daarop aangrijpen. Het treintje werd al genoemd:
Bikker/Becker, Van Nispen en Mutluer. Die willen ervoor zorgen dat er
wel een strenge aanpak denkbaar is voor donaties uit onvrije landen,
maar willen ook het opknippen tegengaan. Ook steun daarvoor acht ik
essentieel. Mijn fractie zal die amendementen ook zeker steunen.
Voorts ben ik blij om in de beantwoording van de minister te horen dat
het wetsvoorstel niet is bedoeld om organisaties met onwelgevallige
meningen strafrechtelijk aan te pakken. Omdat het van groot belang is
dat de wet effectief werkt in de praktijk, zullen we ons moeten focussen
op het werkelijke probleem. Geef de aanpak van ongewenste buitenlandse
financiering van maatschappelijke organisaties meer risicogericht vorm
door die te richten op broedplaatsen van radicalisering en strijdigheid
met de democratische rechtsorde. Zo werken we echt aan een slim verbod.
In het licht daarvan dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat algemeen nut beogende instellingen (anbi's) die zelden
of nooit een donatie uit het buitenland ontvangen ook onder de
reikwijdte van het wetsvoorstel Transparantie en tegengaan ondermijning
door maatschappelijke organisaties vallen;
overwegende dat er in plaats van een generieke aanpak meer ingezet moet
worden op een risicogebaseerde aanpak van ongewenste buitenlandse
beïnvloeding, zodat niet elke organisatie onder verhoogd toezicht
staat;
verzoekt de regering de aanpak van ongewenste buitenlandse financiering
van maatschappelijke organisaties meer risicogericht vorm te geven door
zich te richten op broedplaatsen van radicalisering en strijdigheid met
de democratische rechtsorde,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Krul, Bikker
en Six Dijkstra.
Zij krijgt nr. 45 (35646).
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Een ogenblik. U krijgt hierover nog een vraag van de heer Van
Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Om het even goed te begrijpen: ik meen mij te herinneren dat het bij
deze wet ook bijvoorbeeld kon gaan om georganiseerde criminaliteit, dus
ook binnen Nederland, en beïnvloeding via die band. We hebben dat in de
eerste termijn ook besproken, en vandaag in iets mindere mate. De
oorsprong ligt natuurlijk wel in de ongewenste buitenlandse inmenging;
dat begrijp ik. Ziet de heer Van Dijk dat ook zo? Probeert hij op dit
moment — hij heeft een beetje pech dat hij de laatste spreker is; daar
kan hij ook niks aan doen — de wet met deze motie op dat punt in te
perken? Of is dat niet zijn bedoeling?
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Nee. Dat laatste is absoluut niet de bedoeling. Hoe beter en effectiever
we de criminaliteit waar de heer Van Nispen op wijst, kunnen aanpakken,
hoe beter dat is. Dit sluit volgens mij heel erg aan bij de doelstelling
van dit wetsvoorstel: het risicogericht doen. Het gaat als het ware om
die specifieke harpoen in plaats van het sleepnet. Daar ziet deze motie
op. Ze wil focussen op broedplaatsen van radicalisering en strijdigheid
met de democratische rechtsorde. Ze is op geen enkele manier zo bedoeld
dat daarmee de aanpak van criminele activiteiten wordt aangepakt.
Volgens mij is dat ook niet de consequentie. Maar ik hoor heel graag hoe
de minister de motie opvat. Ik vertrouw er eigenlijk op dat dat is zoals
ik 'm nu uitleg.
De heer Van Nispen (SP):
Helder. Dank voor die uitleg. Maar dan zou het onderscheid, dus de vraag
of financiering uit het buitenland komt of niet, op zich niet moeten
uitmaken voor of je het al dan niet risicogericht doet. Want dat willen
we natuurlijk altijd. Dat is nou juist de hele zorg van de Kamer. We
vrezen al dan niet terecht dat het een sleepnet wordt. Dat moet
niet.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik vind het een goede vraag van de heer Van Nispen. Ik merk uit de
mimiek van de minister dat hij ook door hem is opgepakt. Ik
veronderstel, althans ik hoop, dat de minister deze motie kan uitleggen
op de manier waarop ie bedoeld is. Ze doet in ieder geval geen afbreuk
aan de aanpak van criminele activiteiten, zoals de heer Van Nispen nu
naar voren brengt.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. We gaan tot slot in de tweede termijn van de zijde
van de Kamer luisteren naar de heer Van Meijeren. Hij voert het woord
namens de fractie van Forum voor Democratie. Gaat uw gang.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Mijn zorgen over dit wetsvoorstel, zoals ik die
uitvoerig uiteen heb gezet in de eerste termijn, zijn niet weggenomen.
Sterker nog, ze zijn bevestigd. Mijn belangrijkste punt van kritiek wil
ik nu graag nog één keer onder het vergrootglas leggen.
Dat is gericht op het voorgestelde artikel 4a. Op grond daarvan kunnen
activiteiten van organisaties worden verboden wanneer die de
democratische rechtsstaat zouden ondermijnen. De wet geeft namelijk geen
definitie van wat dan precies een ondermijnende activiteit zou zijn.
Diverse publicaties van de AIVD en de NCTV geven wél een aantal
voorbeelden van zogenaamd ondermijnende activiteiten, zoals: het
verspreiden van de boodschap dat je de overheid of democratische
instituties niet kunt vertrouwen, het zaaien van twijfel over zaken
waarover binnen de wetenschap weinig onenigheid is en het verspreiden
van complottheorieën, wat dat ook moge zijn. Logischerwijs baart dit
wetsvoorstel tal van overheidskritische organisaties ernstige zorgen.
Mogen zij straks nog een lezing organiseren waarin betoogd wordt dat het
stikstofbeleid helemaal niets met natuurbescherming te maken heeft, maar
dient als smoesje voor een ander doel? Of wordt dat dan aangemerkt als
het verspreiden van complottheorieën en daarmee als ondermijnend? Mogen
zij straks nog een pamflet verspreiden waarin de wetenschappelijke
onderbouwing van het klimaatbeleid in twijfel wordt getrokken? Of zaaien
zij dan twijfel over zaken waarover binnen de wetenschap weinig
onenigheid over is en is dat ondermijnend?
Mijn vraag aan de minister was heel duidelijk: kan de minister
garanderen dat het nieuwe instrumentarium niet wordt ingezet tegen
kritische media of vreedzame actiegroepen? De minister heeft die
garantie niet kunnen geven. Dat vind ik veelzeggend. De minister komt in
zijn schriftelijke beantwoording niet verder dan stellen dat iedereen
zijn mening mag uiten, tenzij het een mening is die de democratische
rechtsstaat ondermijnt. Dat hebben we inderdaad allemaal kunnen lezen.
Het gaat nu juist om de vraag wanneer een mening zogenaamd ondermijnend
is voor de democratische rechtsstaat. Toen ik zojuist vroeg of de
minister kon bevestigen of ontkennen dat het ook om meningen kan gaan
die niet strafbaar zijn, kon hij überhaupt geen antwoord geven. Maar hij
heeft toegezegd er in de tweede termijn op terug te komen. Ik vind het
echt schrijnend dat de minister hier tot op de dag van vandaag helemaal
niets over kan zeggen. De behandeling van dit wetsvoorstel is al lange
tijd aan de gang. We hebben hier vorige maand een uitvoerig debat over
gevoerd. De minister heeft anderhalve maand de tijd gehad om die vragen
schriftelijk deugdelijk te beantwoorden. Het is hier vandaag 90% van de
tijd gegaan over administratieve details, maar wanneer we echt bij de
kern komen, namelijk de inperking van de vrijheid van meningsuiting, dus
van het grondbeginsel van de democratische rechtsstaat, laat de minister
het afweten.
Mevrouw Becker (VVD):
We hebben vier jaar geleden dat parlementaire onderzoek behandeld.
Daarin zijn verschrikkelijke dingen naar voren gekomen die met
buitenlands geld in Nederlandse moskeeën of in weekendscholen worden
gezegd. Van links tot rechts was de Kamer het er toen over eens dat we
te weinig instrumenten hebben om daarop in te grijpen. We hebben toen
een motie ingediend. Het dictum was: "verzoekt de regering spoedig
handhavingsinstrumenten beschikbaar te hebben die ontvangen financiële
middelen kunnen bevriezen, organisaties kunnen verbieden deze financiële
middelen te ontvangen of deze verbeurd te kunnen verklaren wanneer
sprake is van ondermijning van onze democratische waarden, fundamentele
vrijheden en/of mensenrechten". Het ging daarbij niet over strafbare
feiten, maar over ondermijning van de democratie. Forum heeft toen voor
die motie gestemd. Ik ben heel benieuwd wat er sindsdien is gebeurd
waardoor de heer Van Meijeren nu eigenlijk letterlijk zegt dat hij
datgene wat die motie wil tegengaan, namelijk dat onze democratie wordt
ondermijnd, bij nader inzien toch wel prima vindt en dat het alleen moet
gaan over dingen die nu al strafbaar zijn.
De heer Van Meijeren (FVD):
Er is sindsdien van alles gebeurd, maar laat ik even beginnen met de
aanleiding voor die motie. Die is ingediend naar aanleiding van de
uitkomsten van die parlementaire ondervragingscommissie. Het probleem
dat toen is geconstateerd, erkennen wij. Als Nederlandse organisaties,
zoals moskeeën, waar het toen specifiek over ging, worden gefinancierd
vanuit het buitenland, door landen als Saudi-Arabië of door Golfstaten,
en als in moskeeën uitspraken zouden worden gedaan die het daglicht niet
kunnen verdragen, dan moet daar natuurlijk tegen kunnen worden
opgetreden. Dit wetsvoorstel gaat alleen vele malen verder dan dat. Ik
zie mevrouw Becker nee schudden, maar dit wetsvoorstel gaat vele malen
verder dan dat. Er is in eerste instantie een wetsvoorstel ingediend.
Dat is later nog gewijzigd. In die wijziging is pas de mogelijkheid
gecreëerd om activiteiten te verbieden die de democratische rechtsstaat
kunnen ondermijnen. Bovendien is het hele tijdsgewricht natuurlijk
veranderd. Zelf zat ik nog niet in de Kamer toen deze motie werd
ingediend. Dat is niet relevant, maar na die tijd zijn al die
zorgwekkende publicaties van de NCTV en de AIVD verschenen waar Forum
voor Democratie zich zo veel zorgen over maakt. Wanneer de regering in
een motie wordt verzocht om een voorstel te doen en wij op dat moment
nog weinig zicht hebben op wat de huidige mogelijkheden zijn, denken wij
bovendien regelmatig: nou, kom maar op met een voorstel; we zullen daar
kritisch naar kijken. Het doen van een voorstel kan niet altijd kwaad.
Nu ligt er een voorstel dat dermate zorgwekkend is dat Forum voor
Democratie hier in ieder geval tegen zal zijn. Ik zie mevrouw Becker
naar de interruptiemicrofoon lopen omdat in de motie niet concreet
melding wordt gemaakt van een voorstel, maar het invoegen van een nieuw
handhavingsinstrumentarium leidt logischerwijs tot een nieuw
wetsvoorstel. We kunnen geen nieuwe handhavingsinstrumentaria creëren
zonder dat daar een wetsvoorstel bij komt kijken.
Mevrouw Becker (VVD):
Nee, maar de gedachte is toch wel dat als je zo'n motie steunt, je het
in beginsel een goed idee vindt dat er handhavingsinstrumentarium
beschikbaar komt wanneer sprake is van ondermijning van onze
democratische waarden. In hoe dit kabinet dat uitwerkt, is het
uiteindelijk aan een rechter om te oordelen wanneer daar sprake van is.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn in de
toelichting ook nog criteria toegevoegd: het moet stelselmatig zijn en
de context is belangrijk. Daarmee is dus tegemoetgekomen aan
aanvankelijke bezwaren van de Raad van State: het moet wel onderbouwd,
gericht en proportioneel zijn. Forum was het in 2021 nog met een groot
deel van de Kamer eens dat we dit soort instrumentarium moeten hebben.
Nu, vandaag, vindt Forum het ondanks al die vreselijke conclusies van de
POCOB bij nader inzien eigenlijk toch niet meer belangrijk dat dat
instrumentarium er komt, omdat Forum bang is dat onder het mom van dit
wetsvoorstel mensen met allerlei complottheorieën monddood worden
gemaakt terwijl ze hele legitieme dingen doen. Dan concludeer ik dat de
heer Van Meijeren in 2021 nog vertrouwen had in de rechtsstaat, en dat
hij nu doet alsof die rechtsstaat er niet is en die ook niet gewaarborgd
is in dit wetsvoorstel. Dan blijkt dat wij inderdaad lid zijn van twee
hele verschillende partijen. Dat wisten we al en dat wordt vandaag
bevestigd. Ik vind de lijn van Forum in 2021 een stuk verstandiger dan
de lijn die er is sinds de heer Van Meijeren in de Kamer zit.
De heer Van Meijeren (FVD):
Zoals die motie geformuleerd is, is daar ook heel weinig op tegen. Ik
denk dat iedereen in de Tweede Kamer tegen de ondermijning van de
democratische rechtsstaat is. Het gaat er natuurlijk om wat daar precies
onder verstaan wordt. Wanneer is er sprake van een activiteit die de
democratische rechtsstaat ondermijnt? Daarover wordt niets gezegd in het
wetsvoorstel; dat wordt niet gedefinieerd. Mevrouw Becker, de Raad van
State heeft geadviseerd om dit in het wetsvoorstel in te kaderen. De
regering heeft daar geen gevolg aan gegeven. De regering heeft
uitsluitend in de toelichting iets nader uiteengezet wat daaronder zou
kunnen worden verstaan en een aantal voorbeelden genoemd. Daarmee is
niet voldaan aan het advies van de Raad van State om dat in het
wetsvoorstel vast te leggen. Dat maakt nogal een verschil, want de tekst
in een wetsvoorstel is juridisch bindend en de tekst in een memorie ven
toelichting niet. Forum voor Democratie vindt het van heel groot belang
dat er heel scherp afgebakend wordt wanneer er sprake is van
ondermijning van de democratische rechtsstaat. Dat is nu volstrekt
onduidelijk. De zorgen die ik noem gaan niet over complottheorieën, maar
die ontleen ik direct aan publicaties van de AIVD en de NCTV waarin
wordt gezegd wat zij aanmerken als ondermijnende activiteiten. Feit is
dat de minister nog helemaal niets heeft kunnen zeggen over of die
voorbeelden wel of niet moeten worden aangemerkt als ondermijnend.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Tot slot en dan houd ik op. Het is winst dat de heer Van Meijeren erkent
dat de minister wel degelijk onderbouwt wanneer er sprake is van het
ondermijnen van de democratie, maar dat doet in de toelichting. Ik wil
alleen maar aan de heer Van Meijeren meegeven dat ook de toelichting,
ook het debat en ook de beantwoording van de minister, in de 39 kantjes
die we hebben ontvangen, onderdeel uitmaken van de wetsgeschiedenis en
daarmee uiteindelijk relevant zullen zijn voor de rechter. Wellicht kan
dat hem er toch van overtuigen om de lijn uit 2021 voort te zetten in
plaats van zijn lijn van vandaag te hanteren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Los van de parlementaire geschiedenis en de wetsgeschiedenis is er een
fundamenteel verschil tussen teksten die in een wet zijn opgenomen en
teksten die in een toelichting zijn opgenomen. Bovendien, als de
minister van oordeel is dat de voorbeelden die ik noem niet moeten
worden aangemerkt als ondermijnend, dan geef ik aan: maak dan een
scherpe definitie in het wetsvoorstel. Dat doet de minister niet. Ik heb
hem de gelegenheid gegeven om mijn zorgen weg te nemen, maar dat heeft
hij simpelweg niet gedaan. Dus die zorgen staan als een huis. Nogmaals,
het hele tijdsgewricht is ook veranderd. Zelf zat ik toen nog niet in de
Kamer. Er is heel veel gebeurd. Zeker in het licht van de huidige
context, waarin we zien dat steeds meer dissidente meningen worden
onderdrukt en maatschappijkritische organisaties worden aangepakt, baart
dit wetsvoorstel ons heel veel zorgen.
De voorzitter:
De heer Van Meijeren vervolgt zijn betoog.
De heer Van Meijeren (FVD):
Ik zeg nog even iets over waarom het zo belangrijk is dat er onderscheid
gemaakt wordt tussen strafbare uitingen en niet-strafbare uitingen. Dat
is een heel fundamenteel punt voor Forum van Democratie. Op dit moment
is het in Nederland zo geregeld dat iedereen mag zeggen of schrijven wat
hij maar wil, tenzij dat strafbaar is. Of iets strafbaar is, beoordeelt
een rechter achteraf. Dat is het grondbeginsel van een democratie. Dat
grondbeginsel van een democratie wordt nu verlaten door ook
bestuursrechtelijk te kunnen optreden tegen meningen die niet strafbaar
zijn. Dat roept de vraag op waarom de regering niet-strafbare meningen
wil gaan aanpakken. Mevrouw Becker had het zojuist over oerconservatieve
opvattingen die homo- of vrouwenemancipatie in de weg zouden staan.
Forum voor Democratie maakt zich zorgen over oerprogressieve
opvattingen, bijvoorbeeld dat mannen zwanger kunnen worden. Het zou
echter niet in mij opkomen om dat soort meningen wettelijk te gaan
aanpakken, omdat wij er vertrouwen in hebben dat wij met onze eigen
argumenten dit debat kunnen winnen. Dat kan natuurlijk alleen als in dat
debat alle meningen verspreid mogen worden. Als straks de mening dat er
slechts twee geslachten zijn en dat mannen niet zwanger kunnen worden
als ondermijnend wordt aangemerkt, zou het zo kunnen zijn dat dit soort
schadelijke, kwalijke en ridicule opvattingen in de loop der decennia
misschien overheersend worden. Laten we dat debat nu dus voeren met
inhoudelijke argumenten. Zolang je vertrouwen hebt in je eigen
argumenten, is het ook niet nodig om afwijkende meningen wettelijk te
verbieden. Dat doen alleen personen en organisaties die een debat niet
kunnen winnen, die geen vertrouwen hebben in hun argumenten, en die
daarom andere meningen maar willen gaan verbieden.
Voorzitter. Zoals ik net aangaf, heeft de minister hier nog geen zinnig
woord over kunnen zeggen. Dat schaadt ook mijn vertrouwen in deze
minister. Dat vertrouwen had al een deuk opgelopen toen ik deze
minister, die verantwoordelijk is voor de rechtsstaat, ooit in een
vragenuur de vraag stelde wat hij eigenlijk verstaat onder een
rechtsstaat. Ook die vraag kon hij niet beantwoorden. Kunnen wij een
minister die niet weet wat een rechtsstaat is, toevertrouwen dat zijn
ambtenaren straks gaan beantwoorden of een mening wel of niet een
democratische rechtsstaat ondermijnt? De vraag stellen is hem
beantwoorden.
Ik rond af, meneer de voorzitter. Zoals gezegd zijn mijn zorgen dus
geenszins weggenomen, maar juist bevestigd. Ik kijk uit naar de tweede
termijn van de minister, waarin hij nog een kans heeft om die zorgen wel
weg te nemen. Als dat niet lukt, waar ik helaas van uit moet gaan,
overweeg ik een amendement in te dienen om een en ander in de wet af te
bakenen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. U krijgt nog een vraag van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Een verhelderende vraag, want de heer Van Meijeren zei in zijn eerste
termijn, en nu weer, dat het met deze wet bestuursrechtelijk mogelijk
wordt om meningen te verbieden. Waar staat dat nou precies?
De heer Van Meijeren (FVD):
Artikel 4a bevat de mogelijkheid om activiteiten van organisaties te
verbieden zonder dat daar een strafrechter aan te pas komt wanneer die
meningen, of in dit geval activiteiten, de democratische rechtsstaat
zouden ondermijnen. Dat is het bestuursrechtelijke instrumentarium waar
dit hele wetsvoorstel over gaat.
De heer Sneller (D66):
Nou, dat laatste sowieso niet. Maar is dat het artikel waarin staat dat
het gebeurt op basis van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering?
De heer Van Meijeren (FVD):
Ik heb het wetsvoorstel zelf op mijn bureau liggen, maar de procedure is
dat het Openbaar Ministerie de rechter kan verzoeken om die activiteiten
te verbieden. De rechter gaat straks beoordelen of dat activiteiten zijn
die de democratische rechtsstaat ondermijnen. En als organisaties daar
niet aan voldoen, kan ook bepaald worden dat hun tegoeden worden
bevroren, of dat er een verbod komt op het ontvangen van bepaalde
donaties en andere zaken.
De heer Sneller (D66):
Is dat dan een bestuursrechter of is dat de civiele rechter?
De heer Van Meijeren (FVD):
Dat zal ik dadelijk even in het wetsvoorstel moeten beoordelen. Het
uitgangspunt is dat hier een bestuursrechtelijk instrumentarium wordt
gecreëerd, zoals ook in de toelichting staat, maar ik kan er zo dadelijk
nog even op terugkomen bij de heer Sneller hoe dat precies is
dichtgetimmerd. Het is uiteindelijk natuurlijk niet de kern van het
probleem.
De voorzitter:
Nogmaals dank voor uw inbreng. We zijn gekomen aan het einde van de
tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik denk dat het handig is om
nu toch even te schorsen voor de lunch. Dan heeft de minister iets meer
tijd om zich voor te bereiden op zijn tweede termijn. Er zijn ook acht
moties ingediend. Anders moet ik twee keer schorsen en dat lijkt mij
niet zo verstandig. We gaan een halfuur schorsen, tot 13.45 uur, en dan
gaat de minister zijn tweede termijn uitspreken.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels voor het inzichtelijk maken van donaties ontvangen door maatschappelijke organisaties en tot het tegengaan van ondermijning door maatschappelijke organisaties, alsmede tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de economische delicten in verband met het deponeren van de balans en de staat van baten en lasten door stichtingen (Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties) (35646).
De voorzitter:
We gaan verder met het debat over de Wet transparantie maatschappelijke
organisaties.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
We zijn toegekomen aan het laatste deel van het debat, namelijk de
tweede termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de
minister van Justitie en Veiligheid.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank ook aan de leden voor de inbreng in de tweede
termijn. Ik meen dat oprecht, omdat ik denk dat door gedachtewisselingen
wetten beter worden. Ik heb het verwijt dat ik te veel oordeel Kamer
geef nog niet vaak gehad, maar ik zal dat ter harte nemen. Ik wil zeggen
dat we bij het beoordelen van de amendementen wel elke keer hebben
gekeken of die afbreuk doen aan de effectiviteit van de wet. We stellen
met andere woorden de volgende vraag: bereiken we met elk stapje dat we
nemen nog steeds het doel dat we ooit voor ogen hadden toen we begonnen
met het opstellen van deze wet?
Tegelijkertijd houden we daarbij rekening met de diverse sentimenten die
leven in de Kamer en bij de maatschappelijke organisaties zelf. Het zou
niet goed zijn als we daar blind of doof voor zouden zijn en die niet
ter harte zouden nemen. Ik denk dat we met de amendementen die we
oordeel Kamer hebben gegeven uiteindelijk een wet hebben die het leven
voor maatschappelijke organisaties niet onnodig compliceert en die
tegelijkertijd aan de burgemeesters en het OM instrumenten geeft die hen
helpen. Dat is niet een panacee voor alles. Dit lost niet alle problemen
op, maar er is een scala aan gereedschappen in die gereedschapskist om
te kijken naar organisaties waar op de een of andere manier een luchtje
aan zit of waar onwenselijke zaken gebeuren. Dit is er een van.
Ik noem meteen een voorbeeld waarvoor dit niet gaat helpen. Dit gaat
niet helpen voor organisaties waar met Albert Heijntassen de miljoenen
naar binnen worden gedragen. Die ga je niet zien als je de balans gaat
opvragen van deze organisaties in het kader van transparantie volgens de
Wtmo. Maar het is wel onwenselijk, zeker als je niet weet waar die
miljoenen vandaan komen. Ook als je wél weet waar die miljoenen vandaan
komen, kan ik je vertellen dat het redelijk onwenselijk is. Maar met dit
instrument heb je dat probleem dus niet getackeld. Dat geeft niet, want
als je iets met die miljoenen wilt en ermee naar een bank of notaris
gaat, bijvoorbeeld omdat je een huis wilt kopen, dan zul je wel moeten
verantwoorden waar dat geld vandaan komt.
In antwoord op de vraag van de heer Van Dijk of je criminelen vangt als
je de reikwijdte beperkt, zeg ik dat we een scala aan mogelijkheden
hebben om mensen die kwaad willen, het leven moeilijk te maken. Dit is
er één van. Ik vind het een nuttig instrument. Ik denk echt dat
burgemeesters hier iets in handen hebben waarmee ze in voorkomende
gevallen — dat gaat niet heel vaak zijn — erachter kunnen komen of er
meer speelt en of er financieringsstromen naar een organisatie gaan die
niet deugen. Zij kunnen dan met tussenkomst van de rechter, zeg ik er
richting een aantal leden bij, daar actie op ondernemen. Dat vind ik
belangrijk. Daarom sta ik achter deze wet. Daarom kan ik ook naar eer en
geweten zeggen dat alle "oordelen Kamer" die zijn uitgedeeld wat mij
betreft oprecht zijn en geen afbreuk doen aan de effectiviteit van de
wet.
Er waren logischerwijs een hoop vragen over de derde nota van wijziging.
Hoe zou die eruit zien? Ik ga u die vanmiddag nog doen toekomen. Ik heb
getwijfeld of ik het net in de schorsing zou doen, maar dat voelt toch
niet helemaal goed. U krijgt die nota van wijziging vandaag. Natuurlijk
ziet die op artikel 2. Daar staat nu iets in over de reikwijdte en over
wat wij van organisaties verwachten. Ik kan in ieder geval zeggen dat er
één lid bij komt, dat expliciet stelt dat deze wet geen aanvullende
verplichting oplegt om donatiegegevens bij te houden. In een ander lid
van artikel 2 komt te staan dat de organisatie inzicht moet geven in
donatiegegevens die worden bijgehouden in het kader van reeds geldende
verplichtingen voor maatschappelijke organisaties, waaronder artikel 10
en titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in donaties
die giraal zijn binnengekomen of anderszins op basis van de wet moeten
worden bijgehouden. Ik zeg het nu heel snel — u krijgt de nota van
wijziging nog — maar dat geeft u in ieder geval een beeld dat dát de
plek is waar wij deze toezegging, die ik u heb gedaan bij de nota van
wijziging, willen laten landen.
Dan waren er nog een aantal vragen, voordat ik naar de moties ga. Een
aantal daarvan zagen op transparantie. Zowel de heer Sneller als de heer
Six Dijkstra hadden vragen over anonieme donaties. Anonieme donaties
zijn anoniem. Er zijn verder geen regels over hoe je die mag ontvangen.
Anonieme donaties komen niet in aanmerking voor giftenaftrek of andere
fiscale regelingen. Maar als er een schenking van meer dan €2.690 wordt
ontvangen — dat klinkt als een geïndexeerd bedrag, moet ik zeggen — moet
een stichting of vereniging hiervoor een aangifte schenkbelasting doen,
tenzij deze is vrijgesteld van schenkbelasting. Er is dus wel een moment
waarop dit soort anonieme bedragen in beeld komen. Als het amendement
over het drempelbedrag het haalt, dan voorzie ik dat we deze donaties in
beeld krijgen, al was het maar omdat girale donaties niet anoniem
zijn.
Bij meer dan €15.000 komen we al snel bij het voorbeeld dat ik noemde,
van het met de Albert Heijn-tassen over straat lopen. Dat soort donaties
vangen we hier misschien niet mee, maar ik verwacht ook niet dat dat de
grootschalige omzeiling is waar we het over hebben en dat we hiermee het
ondergronds bankieren een stimulans geven. Het grootste deel van de
donaties naar maatschappelijke organisaties gaat gewoon giraal. Hiermee
vang je dus ook niet de kleine donaties die worden gedaan in de kerk,
zeg ik tegen de heer Six Dijkstra. Die worden niet geregistreerd.
Daarvan zal het dus ook niet duidelijk worden. Bovendien, als we dat
drempelbedrag van €15.000 daaraan hangen … Ik denk dat dat soort tikkies
niet vaak worden uitgedeeld in de kerk. Maar daar weet ik ook niet alles
van, moet ik eerlijk bekennen.
Die vraag hing samen met een vraag van de heer Sneller. Hij vroeg wat we
in de AMvB gaan regelen met betrekking tot anonieme donaties. Geen idee.
We hebben op dit moment werkelijk geen enkele intentie om daar iets voor
te regelen. Ik noemde net al dat de anonieme donaties, zeker met een
drempelbedrag, geen grote vraagtekens meer oproepen. U moet dit dus echt
zien als een voorziening voor onvoorziene omstandigheden, bijvoorbeeld
als we er ergens in de evaluatie van deze wet achter komen dat we tóch
de behoefte hebben om het meer specifiek in te kaderen. Daarvoor zijn er
op dit moment geen intenties. Ik zou ook niks kunnen bedenken wat je nu
met een AMvB over die donaties zou willen vastleggen, zeker niet als dat
drempelbedrag naar €15.000 gaat.
De heer Sneller (D66):
Dank. Dat is verhelderend. Er staat nu geen voorhangbepaling of iets
dergelijks in. Dat kunnen we altijd amenderen. Maar misschien kan de
minister toezeggen dat, als er ooit intenties komen, het kabinet dat er
op dat moment zit eerst aan de Kamer meldt dat die gaat komen.
Minister Van Weel:
Dat wil ik bij dezen doen. Die toezegging is overigens niet nodig als
het amendement-Van Nispen/Mutluer op stuk nr. 27 het zou halen. Daarin
wordt voorzien in de voorhangprocedure. Dan heeft u die toezegging van
mij ook niet nodig. Maar ik wil dat met alle plezier doen, al was het
maar omdat ik vermoed dat je, als je daar iets voor gaat regelen, in de
hoek van de administratieve lasten komt. Dan zouden we dus iets regelen
rondom registratie, wat nu niet wettelijk verplicht is. Dan zou uw Kamer
daar zeker iets van willen vinden.
Mevrouw Mutluer en de heer Six Dijkstra vroegen of we de vinger aan de
pols willen houden ten aanzien van de lastendruk, ook in overleg met het
ATR, rondom de rol van de burgemeester. Ik heb het amendement van de
heer Van Nispen op stuk nr. 11 oordeel Kamer gegeven, in de lezing dat
het ministerie in gesprek gaat met maatschappelijke organisaties,
burgemeesters, veiligheidsdiensten en het OM. Daar houden we dus al de
vinger aan de pols ten aanzien van de rol van de burgemeester. Aan de
vraag van mevrouw Mutluer kunnen we tegemoetkomen door ook het ATR te
betrekken bij het gesprek over deze specifieke wet.
Mevrouw Bikker vroeg nog of ik kan bevestigen dat zeer terughoudend
wordt omgegaan met het verwerken van religieuze en levensbeschouwelijke
gegevens. U merkte terecht op, zeg ik via de voorzitter tegen mevrouw
Bikker, dat het soms naar de aard van de problematiek noodzakelijk is om
deze gegevens te verwerken. Maar ik spreek graag met u uit dat hier zeer
terughoudend mee moet worden omgegaan en het alleen moet gebeuren
wanneer het strikt noodzakelijk is. Het is overigens aan de
burgemeesters en het OM om hier uitvoering aan te geven, maar zij zullen
ongetwijfeld ook notie nemen van deze gedachtewisseling, die ook
onderdeel gaat uitmaken van de wetsgeschiedenis en dus ook relevant is
voor de interpretatie van artikel 3, lid 2 van de Wtmo.
Dan waren er een aantal vragen over wat het criterium van ondermijning
van de rechtsstaat inhoudt. Hoe moeten we daarmee omgaan? In eerste
instantie wil ik verwijzen naar de toelichting in de nota van wijziging,
die aangeeft dat het bij ondermijning van wezenlijke organen voor het
functioneren van de rechtsstaat onder meer gaat om het doelbewust en
structureel verzwakken of verstoren van het parlement, de rechtspraak,
de regering, de gemeenteraad, het college van burgemeesters en
wethouders. Door de toevoeging van het openbaar gezag valt bijvoorbeeld
ook de politie hieronder.
Onder ondermijning van de uitoefening van fundamentele vrijheden moet
worden begrepen het doelbewust en structureel verzwakken of ondergraven
van fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel
terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven. Zie
bijvoorbeeld de artikelen 90quater en 429quater van het Wetboek van
Strafrecht. Deze vrijheden zijn onder meer in het EVRM en de Grondwet
opgenomen, zoals de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid of het
verbod op discriminatie. Men kan denken aan het structureel of
doelbewust discrimineren van bepaalde groepen, zoals bepaalde
minderheden, of bijvoorbeeld activiteiten die stelselmatig en doelbewust
de gelijkheid van man en vrouw ondergraven. Ook het structureel en
doelbewust bedreigen van journalisten, journalistieke organisaties of
bepaalde media kan hieronder vallen.
Ik wil voorzichtig zijn met casuïstiek in dit geval. Daarom lees ik nou
juist de volledige toelichting voor van hoe we dit bericht hebben
ingekaderd, omdat het uiteindelijk aan de rechter is om te toetsen of
bepaalde casuïstiek voldoet aan de drempelwaarde. Dat is niet aan mij.
Wij scheppen hier als wetgevers de randvoorwaarden, de criteria.
Uiteindelijk gaan de bestuurders daarmee handelen en zullen de rechters
daarop toetsen. Dat is hoe de rechtsstaat werkt, zeg ik ook tegen de
heer Van Meijeren. Als we dat hier nu van tevoren politiek inkaderen en
ik ga zeggen "deze casus valt hier hoe dan ook onder", dan beperk ik
juist weer de vrijheid van rechters om daar een eigen oordeel over te
vormen op basis van de wetsgeschiedenis.
Maar laat me een paar van uw voorbeelden noemen. Van mij mag u onder de
Wtmo verspreiden dat de maanlanding niet heeft plaatsgevonden. In de
criteria zoals ik ze lees, zie ik geen enkele belemmering of reden om de
Wtmo daarmee in het leven te roepen. Ik zie daar geen bedreiging van de
rechtsstaat of ondermijning anderszins in. Maar als het gaat om een
complottheorie die als doel of uitwerking heeft dat een bepaalde
functionaris, bijvoorbeeld een burgemeester of een Kamerlid, wordt
bedreigd, dan kan dat wel worden gezien als ondermijning. Dan zou je dus
wel een beroep kunnen doen op de Wtmo om daar paal en perk aan te
stellen.
Er is natuurlijk een heel grote overlap tussen wat daadwerkelijk
strafbaar is aan uitingen en wat onder de Wtmo valt, maar het is niet
een overlap van honderd procent. In die zin is de Wtmo ook een
instrument dat bedoeld is om in eerste instantie transparantie te
verkrijgen over wat er aan de hand is. Dan pas ga je naar de stap van de
maatregelen, die daar weer worden getoetst door de rechter. Dus het kan
zo zijn dat iets maatschappij-ontwrichtend is of extremistische
denkbeelden voedt, waardoor je onder de Wtmo wel maatregelen wil nemen
die je ook bij de rechter laat toetsen om bijvoorbeeld de
financieringsstroom daarvan te laten opdrogen, terwijl je an sich voor
individuele uitlatingen die door een organisatie zijn gedaan de grens
van het strafrecht niet altijd haalt. Dat kan. Er is dus geen honderd
procent overlap. Maar het middel is ook niet meteen bedoeld om
organisaties op te heffen of mensen in de gevangenis te zetten of
anderszins. Het gaat erom dat je als bestuurder maatregelen kunt treffen
om de financiën transparant te krijgen van maatschappij-ontwrichtende of
ondermijnende organisaties. Dat is wat ik daarover wilde zeggen.
Dan kom ik bij de moties.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank aan de minister voor deze toelichting. Het blijft wel heel erg
vaag. Ik luister met name kritisch naar woorden als "het kan onder meer
gaan", "ik trek niet in casuïstiek, het is uiteindelijk aan de rechter",
en "er is geen honderd procent overlap tussen strafbare uitingen en
uitingen onder de Wtmo". Kortom, het kan dus ook gaan om niet-strafbare
uitingen. Mijn zorgen zijn daarmee dus ook totaal niet weggenomen.
Waarom kan de minister wel ingaan op een voorbeeld als dat over de
maanlanding, maar niet op de voorbeelden die ik noemde over het
stikstofbeleid of andere zaken, die natuurlijk meer raken aan het
overheidsbeleid en ook kritischer zijn op het beleid van de overheid, in
tegenstelling tot bijvoorbeeld een discussie over de maanlanding?
Minister Van Weel:
Omdat casuïstiek makkelijker is op het moment dat je in
zwart-en-wittinten denkt. Ik noem u hier een zwarttint over de
maanlanding, waarbij niemand in onze samenleving gevaar hoeft te lopen
als u naar buiten rent en zegt: het is niet waar; ze hebben het allemaal
in scène gezet. Dat is uw goed recht en daar doet u niemand kwaad mee.
Maar als u bijvoorbeeld raakt aan kabinetsbeleid, kan het zijn dat
bepaalde stelselmatige uitlatingen wel leiden tot een bedreiging van
bepaalde functionarissen. Dan wordt het een ander verhaal. Dat heb ik in
generieke zin wel gezegd. Daarom ga ik niet in op uw specifieke
voorbeelden aangaande het stikstofbeleid of anderszins, omdat ik daar
geen oordeel over kan vellen. Dat ligt dan echt aan de manier waarop het
gebeurt, aan de bedreiging die het vormt voor onze democratie en onze
rechtsorde.
De heer Van Meijeren (FVD):
Oké. Het trucje dat de minister nu toepast, is enerzijds een ridicuul
voorbeeld noemen, namelijk over de maanlanding, en zeggen dat dat in
ieder geval wel mag, en anderzijds voorbeelden noemen van uitingen die
inderdaad strafbaar zijn, zoals het aanzetten tot bedreigingen. Dat mag
niet, terwijl het juist gaat over het spanningsveld dat erin zit. De
minister geeft aan: wij willen de rechten niet beperken. Maar ook de
Raad van State adviseert om dit nader af te bakenen in het wetsvoorstel.
Waarom heeft de minister uitsluitend in de toelichting een aantal
woorden opgenomen? Er zitten best wat interessante criteria in, zoals
dat doelbewuste en stelselmatige. Waarom heeft de minister er niet voor
gekozen om dit nader af te bakenen in het wetsvoorstel?
Minister Van Weel:
Het is wel geruststellend dat u mijn voorbeeld van de maanlanding
ridicuul noemt. Dat neem ik dan wel weer mee. De criteria die ik net
voorlas en die u terecht interessant noemt, vloeien voort uit het advies
van de Raad van State. Daarom zijn ze opgenomen in de toelichting van de
nota van wijziging. Die geldt net zo goed als de wettekst zelf. De
rechter zal dus zeker deze criteria weten te vinden en zal ze ook
hanteren bij het maken van die afweging. Ik neem juist deze extreme
voorbeelden, omdat ik daar ook zonder rechterlijke tussenkomst wel een
uitspraak over durf te doen. Soms is het moeilijker om al die belangen
te wegen, om bijvoorbeeld grondrechten te wegen ten opzichte van de
bedreiging van de vrijheid van een andere persoon. Dan wordt het
moeilijk. Daarom hebben we in een rechtsstaat juist een rechter, die
daar wel in specifieke casuïstiek een uitspraak over doet. Een politicus
doet dat niet.
De voorzitter:
Een volgende vraag.
De heer Van Meijeren (FVD):
De minister geeft aan dat die criteria voortvloeien uit het advies van
de Raad van State. De Raad van State adviseert om die ook in het
voorstel op te nemen. Dat doet de minister niet. Het risico daarvan is
dat die dan dadelijk in de parlementaire geschiedenis verdwijnen.
Natuurlijk kan er in de rechtspraak altijd naar verwezen worden, maar in
de rechtspraak kan ook verwezen worden naar publicaties van de AIVD en
de NCTV, die weer heel andere voorbeelden noemen van mogelijk
ondermijnende activiteiten. Ik vraag de minister of hij die zorgen wil
wegnemen, zoals hij bijvoorbeeld ook heeft gedaan ten aanzien van de
administratieve lasten. Daarbij gaf hij aan: er zijn geen extra
administratieve lasten, maar goed, als ik u ermee geruststel, wil ik het
best nog even met een nota van wijziging in het wetsvoorstel opnemen.
Zou hij dan om ons gerust te stellen met diezelfde nota van wijziging
ook die criteria voor ondermijnende activiteiten in het wetsvoorstel
willen opnemen, conform het advies van de Raad van State?
Minister Van Weel:
Nee, dat doe ik niet. Wij hebben daar invulling aan gegeven op de manier
waarop we dat hebben gedaan. Dat hebben we gedaan in de toelichting.
Bovendien zou de wetstekst er ongeveer door verdubbeld worden als we al
die criteria die ik net noemde, erin opnemen. Het is helemaal
gebruikelijk om dat gewoon in een toelichting op te nemen. Die geldt net
zo goed in de behandeling van een rechtszaak als wanneer ik dat anders
zou doen. Dus ik laat het zo.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Van Meijeren (FVD):
Ja, afrondend. Het is heel erg tegenstrijdig. Enerzijds wordt over
administratieve kwesties gezegd: prima, dat nemen we op in het
wetsvoorstel; allemaal geen probleem. Maar er is iets waarom de minister
koste wat kost niet in dat wetsvoorstel wil afbakenen wanneer er sprake
is van ondermijnende activiteiten, terwijl dat veel fundamenteler is dan
administratieve lasten. Dit raakt de fundamenten van onze democratie.
Dat de minister daar zo terughoudend in is, dat hij koste wat kost niet
wil ingaan op wanneer iets nou precies ondermijnend is en dat hij dat
allemaal aan de rechter over wil laten, voedt alleen maar het
wantrouwen. Dat voedt niet alleen het wantrouwen bij Forum voor
Democratie, maar ook bij tal van maatschappelijke organisaties die
overheidskritisch zijn en activiteiten verrichten die volgens de AIVD en
NCTV wel als ondermijnend worden aangemerkt, maar waar deze minister
maar geen duidelijkheid over wil geven. Dat vind ik ten aanzien van een
onderwerp als het onderwerp dat we nu bespreken, buitengewoon
kwalijk.
Minister Van Weel:
Dat mag u vinden, maar ik verzeker u dat daar helemaal niets achter zit,
zoals nu wordt gesuggereerd. De complotten groeien waar je bij staat.
Het enige wat ik zeg, is dat we hier juist invulling aan hebben gegeven
door dit op te nemen in de toelichting en dat we daarmee invulling
hebben gegeven aan het advies van de Raad van State. Ik denk dat de
rechter daar prima mee uit de voeten kan.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik wil ook even terug naar de lastendruk. Ik heb de minister gevraagd om
de toezegging dat hij nagaat in hoeverre het Adviescollege toetsing
regeldruk samen met die maatschappelijke organisaties een overzicht kan
maken waarin duidelijk wordt aangegeven welke gegeven zij op basis van
de huidige fiscale wetgeving en andere wetgeving moeten bewaren. Ik noem
expliciet huidige wetgeving omdat de minister aangeeft dat er met de
nieuwe Wtmo geen aanvullende administratieve verplichtingen komen. Ik
wil wel graag dat die toezegging hier concreet uitgesproken wordt, want
ik hoor de minister zeggen dat ATR betrokken gaat worden bij de
gesprekken, maar mijn vraag is de volgende; dat is ook mijn concrete
verzoek. Vloeit daar uiteindelijk een overzicht uit voort waarmee het
voor maatschappelijke organisaties duidelijk wordt op basis van welke
fiscale dan wel andere wetgeving zij die gegevens moeten gaan bewaren?
Ik hoop dat hij daar iets verdiepender op in kan gaan.
Minister Van Weel:
Ik aarzel een klein beetje, omdat u iets vraagt wat niet direct verband
houdt met deze wet. U vraagt namelijk om in kaart te brengen wat
organisaties allemaal moeten bijhouden waar dan uiteindelijk in het
kader van de Wtmo een beroep op wordt gedaan. Maar de Wtmo is niet het
startpunt voor wat organisaties allemaal moeten bijhouden. Snapt u? Als
uw doel is om voor organisaties beter inzichtelijk te maken wat er op
basis van de Wtmo aan ze zou kunnen worden gevraagd, dan kan ik u
toezeggen dat we om die reden het ATR erbij zullen betrekken, om ook in
die gesprekken voorlichting te geven aan maatschappelijke organisaties
en er inzicht in te geven waar het bijvoorbeeld over gaat. Het gaat om
bankbalansen, schenkingsregisters en dat soort zaken.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik wil hem inderdaad niet verbreden, maar het heel erg in samenhang zien
met dit wetsvoorstel. Het inzichtelijk maken kan ook leiden tot
duidelijke richtlijnen en richtsnoeren. Ik hoop dat dat gesprek daartoe
gaat leiden. Als die toezegging op die wijze door mij kan worden
geïnterpreteerd en kan zijn bedoeld door de minister, dan zitten we weer
op één lijn.
Minister Van Weel:
We zitten op één lijn.
De voorzitter:
Dank. De heer Van Meijeren, wel met een nieuw punt graag.
De heer Van Meijeren (FVD):
Het is een ander punt. Het gaat namelijk over de kwalificatie die de
minister zojuist gaf aan mijn interruptie. Ik deelde een aantal zorgen.
Dat doe ik altijd onderbouwd. Een deel van die zorgen wordt nota bene
ook door de Raad van State geuit. De minister wil mijn vragen niet
beantwoorden en doet het af als complottheorieën. Hij zegt: de heer Van
Meijeren heeft het over complottheorieën. Dat is nou precies de kern van
het probleem. Er worden kritische vragen gesteld, in dit geval zelfs
door een gekozen volksvertegenwoordiger. Honderdduizenden Nederlanders
delen deze zorgen; die hebben op ons gestemd. De minister is verplicht
om die zorgen serieus te nemen en inhoudelijk te beantwoorden. Maar hij
wuift ze weg als complottheorieën, terwijl de NCTV juist zegt dat het
verspreiden van complottheorieën een voorbeeld is van een activiteit die
ondermijnend is. Maar goed, deze minister hanteert zelf de term. Laat ik
hem dus vragen: wat verstaat deze minister nou onder een
complottheorie?
Minister Van Weel:
Ik zal die kwalificatie naar de heer Van Meijeren terugnemen. Ik denk
dat ik die gaf in reactie op bijvoorbeeld zinnetjes als "je gaat bijna
denken". U suggereert dat er een groter plan zit achter mijn uitleg
waarom dit in de toelichting staat en niet in de wetstekst. Ik vertel u
alleen maar dat daar geen groter plan achter zit. Daar zit geen
institutionele gedachte achter. Daar zit geen weigering in van mij omdat
ik die toelichting op een lager plan wil zien dan het wetsvoorstel. Daar
kwam mijn kwalificatie vandaan, maar ik neem die terug. Ik heb ook
gezegd dat complottheorieën als zodanig overigens in het kader van de
Wtmo niet problematisch hoeven te zijn. De maanlanding was een voorbeeld
daarvan. Dat mag iedereen gewoon zeggen, vinden en van de daken
schreeuwen. Dat leidt niet tot enig optreden van de overheid.
De voorzitter:
Echt de laatste keer.
De heer Van Meijeren (FVD):
De vraag die ik heb gesteld is: wat verstaat de minister onder een
complottheorie? In aanvulling daarop: de NCTV geeft aan dat het
verspreiden van complottheorieën wél moet worden aangemerkt als een
ondermijnende activiteit. Ik hoor nu de minister zeggen dat dat wat de
Wtmo betreft niet het geval is. Dat wekt al heel veel verwarring. De
NCTV staat onder leiding van de minister, dus er worden nu verschillende
definities langs elkaar heen gebruikt. Wat verstaat deze minister onder
een complottheorie? Het is een hele eenvoudige vraag.
Minister Van Weel:
Ik geloof niet dat die vraag relevant is in het kader van dit debat.
Bovendien zegt de NCTV dat complottheorieën kunnen. De ene
complottheorie is de andere niet. Ik zeg net dat in mijn optiek een
complottheorie is dat de maanlanding niet zou hebben plaatsgevonden. Dat
vindt de NCTV, kan ik u garanderen als de politiek verantwoordelijke
daarvoor, ook helemaal prima. Er is echt niks aan de hand. Het inkaderen
van complottheorieën als zodanig heeft geen enkele toegevoegde waarde
voor de strekking van deze wet.
De voorzitter:
Dit voert wel erg ver af van het wetsvoorstel. U komt ook niet dichter
bij elkaar.
De heer Van Meijeren (FVD):
Nee, maar ik zou de minister wel willen vragen om terughoudend te zijn
met het gebruik van dit soort termen, als hij er zelf niet eens een
definitie van kan geven, zeker niet nu dit soort definities door zijn
eigen diensten …
De voorzitter:
Hij heeft 'm ook al teruggenomen, hè.
De heer Van Meijeren (FVD):
Maar los van dat hij mijn theorieën zo noemt …
De voorzitter:
Hij heeft de opmerking ook al teruggenomen.
De heer Van Meijeren (FVD):
… gaat het hier wel degelijk ook over het wetsvoorstel. Ik vind het
buitengewoon gevaarlijk en ik blijf toch echt bij mijn zorgen. Ik zal
een amendement overwegen om dit wel in de wet op te nemen, conform het
advies van de Raad van State. Ik zou de minister willen vragen om
voordat wij daarover gaan stemmen, ook dat amendement nog te
appreciëren.
De voorzitter:
Dat gebeurt altijd als een amendement op tijd wordt ingediend. Dan komt
er een appreciatie. De minister.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Ik laat het hierbij en ga door naar de moties.
De voorzitter:
U gaat door naar de moties.
Minister Van Weel:
Ik ga door naar de moties. De eerste motie, die op stuk nr. 38 van het
lid Mutluer, verzoekt de regering om een jaar na inwerkingtreding een
invoeringstoets uit te voeren. Die motie geef ik oordeel Kamer. Ik vind
dat een begrijpelijke wens, zeg ik als korte toelichting.
Dan de tweede motie van mevrouw Mutluer, die op stuk nr. 39, over het
gerechtelijk bevel. Die motie geef ik ook oordeel Kamer, als ik die zo
mag lezen dat ik het OM dit via mijn reguliere bestuurlijk overleg met
de voorzitter van het College van procureurs-generaal als suggestie
meegeef en daarbij desgewenst mijn hulp aanbied. Dan kan ik dat prima
doen.
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer knikt instemmend.
Minister Van Weel:
Dan de motie op stuk nr. 40, van de heer Six Dijkstra, over
transparantie. Die motie is ontijdig. Als het amendement van de heer
Diederik van Dijk zou worden aangenomen, hebben de voorbeelden die de
heer Six Dijkstra noemt geen toegevoegde waarde meer. Dat bespaart mij
een beetje tijd om in te gaan op de details van de overwegingen. Dingen
die met een tikkie of QR-code worden gedaan, zijn geen anonieme donaties
in strikte zin, omdat die gewoon giraal geregistreerd worden. Dan wordt
het moeilijk. Maar nogmaals, met het amendement denk ik dat die …
De heer Six Dijkstra (NSC):
De reden waarom ik een tikkie en een QR-code er wel in had staan, is dat
bepaalde bankrekeningapps of betaalverzoekapps niet het
bankrekeningnummer registreren maar alleen de naam van de verzender.
Daardoor heb je minder personalia dan wanneer je direct zou overboeken.
Daarmee heeft het al een grotere mate van anonimiteit dan bij een
rechtstreekse overboeking. In dat kader had ik het wel zo genoemd. Maakt
dat nog een verschil voor de minister?
Minister Van Weel:
Nee, want het drempelbedrag van €15.000 vangt eigenlijk al de
voorbeelden die u noemt af. Nogmaals, dat is met uitzondering van een
enkele gulle gever in de bank.
De voorzitter:
Ik zal de heer Six Dijkstra niet vragen om de motie aan te houden. Hij
had al aangegeven dat hij dat laat afhangen van de stemmingen over de
amendementen. We gaan door met de motie op stuk nr. 41.
Minister Van Weel:
Dan de motie op stuk nr. 42.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 41.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 41?
De voorzitter:
Ja, over de ingangsdatum per 1 januari 2026.
Minister Van Weel:
Ah, dat is de motie van mevrouw Becker. Excuus. Ik ging net te snel. De
motie op stuk nr. 41 geef ik oordeel Kamer, als ik het mag zien als een
inspanningsverplichting. Ik heb niet alles in de hand als het gaat
uitvoeringsinstanties. Denk ook aan de Eerste Kamerbehandeling. Maar ik
wil mij er zeker voor inspannen om de wet per 1 januari in te laten
gaan.
De voorzitter:
Mevrouw Becker knikt instemmend.
Minister Van Weel:
Dan wel de motie op stuk nr. 42, van mevrouw Bikker, over transparantie.
Die geef ik oordeel Kamer. Persoonlijke arbeid is uitgezonderd van de
Wtmo, in artikel 1, lid 1, onderdeel c. Dat omvat ook vrijwilligerswerk
voor bijvoorbeeld een stichting die geen leden kent. Deze motie maakt
nog eens extra duidelijk dat persoonlijke arbeid voor bijvoorbeeld een
stichting in de vorm van vrijwilligerswerk niet onder het begrip
"donatie" valt onder de Wtmo. Daarom geef ik de motie oordeel
Kamer.
De motie op stuk nr. 43, van de heer El Abassi, over het stakingsbevel
moet ik ontraden. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State
is het stakingsbevel ingevoerd, juist als minder vergaand alternatief op
de ontneming van eigendom, wat we eerst hadden staan in het
wetsvoorstel. Daarom hebben we het advies naar onze overtuiging goed
opgevolgd.
De motie op stuk nr. 44 van de heer El Abassi moet ik ook ontraden. Er
is twee keer uitvoerig gereageerd op de adviezen van de Raad van State.
Het wetsvoorstel is ingrijpend aangepast na die adviezen. Verdere
aanpassing acht ik niet nodig. Daarom ontraad ik de motie.
Dan de motie op stuk nr. 45, van de heer Diederik van Dijk, over
transparantie. Ik sta heel sympathiek tegenover de motie. De
overwegingen deel ik absoluut. De reden waarom ik de motie toch als
overbodig kwalificeer, is dat ik van mening ben dat de Wtmo, en de
manier waarop die is opgezet, al bij uitstek een risicogestuurd
instrument is. Op basis van de criteria die ik net uitgebreid heb
voorgelezen aan de heer Van Meijeren zal er door bestuurders en het OM
al heel gericht ingekaderd worden bekeken wanneer toepassing van deze
wet noodzakelijk is. Er is een grote overlap met de overwegingen die u
in uw dictum heeft gezet, maar het overlapt niet een-op-een. Ik wil het
dus niet verwarrend maken voor burgemeesters en het OM door kleine
verschillen tussen de lijst die ze hebben op basis van uw motie en op
basis van de toelichting en de wetteksten.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik begrijp wel dat de minister wat minder scheutig wil zijn met "oordeel
Kamer", maar ik vind het minder sympathiek dat ik daar nou de dupe van
moet worden. In mijn beleving heeft deze motie meerwaarde doordat die
een uitdrukkelijke gerichtheid uitspreekt op broedplaatsen voor
radicalisering en strijdigheid met de democratische rechtsorde. Dat is
dus echt een schepje boven op die "risicogerichtheid" en "focus". De
motie is in die zin toch niet helemaal overbodig?
Minister Van Weel:
Maar dan ziet u 'm als verdere inkadering van de wetstekst en de
toelichting. Dat vind ik dan weer onwenselijk, want uiteindelijk zijn we
hier om een wet in het leven te roepen. De implementatie daarvan zou ik
niet meteen per motie willen inkaderen.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dit wijzigt inderdaad niks aan de wetsteksten. De motie geeft juist
focus aan de aanpak, namelijk om die zo risicogericht mogelijk te maken.
De beraadslaging heeft betekenis en maakt onderdeel uit van de
behandeling van deze motie. Ik constateer dat als de motie overbodig is,
de minister daarmee aangeeft: nee, de aanpak die wij met elkaar voor
ogen hebben omvat risicogerichtheid en gerichtheid op onder meer
broedplaatsen van radicalisering en strijdigheid met de democratische
rechtsorde.
Minister Van Weel:
U noemt nu al de woordjes "onder meer". Dat zou me voor een deel al
kunnen helpen om 'm oordeel Kamer te geven. Daarmee ziet u dit namelijk
niet als limitatieve lijst, maar als goedbedoelde suggestie richting de
uitvoerders om het risicogerichte optreden te focussen.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Stel dat ik er "in het bijzonder" van maak. Is dat dan een uitweg voor
deze minister?
Minister Van Weel:
Deze onderhandeling met de heer Diederik van Dijk is heel taai! Zelf
noemde u in uw inbreng de woorden "onder meer". Dat vind ik eigenlijk
een mooie tekst.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik ga er "onder meer" van maken.
De voorzitter:
Dan krijgen we nog een gewijzigde versie. Het oordeel op deze versie is
"ontijdig", maar er komt dus een nieuwe versie die "oordeel Kamer"
krijgt.
Mevrouw Becker (VVD):
Om te kunnen beoordelen of wij deze motie willen steunen, is voor mijn
fractie het volgende van belang. Volgens mij suggereert deze motie dat
er verhoogd toezicht gaat komen door de Wtmo. We begrijpen dat de Wtmo
geen nieuwe toezichthouder creëert en dat er geen instantie komt die met
deze wet in de hand organisaties onder de loep gaat nemen. Daarentegen
is het aan burgemeesters en het OM zelf om met deze wet in de hand te
beoordelen: waarbij zie ik een risico en zou ik gebruik willen maken van
deze bevoegdheid? Ik vind het ingewikkeld. De motie krijgt oordeel
Kamer. Het lijkt net alsof deze motie iets heel goeds doet, zo van: er
was een toezichtregime en dat toezichtregime wordt nu gerichter. Maar er
komt geen toezichtregime. Om die reden wil ik eigenlijk tegenstemmen,
maar dan lijkt het net alsof ik toezicht op iedereen wil. Dat wil ik
natuurlijk niet. Hoe leest de minister de feitelijkheid van deze motie
als hij 'm met de toevoeging van de heer Van Dijk toch oordeel Kamer
geeft?
Minister Van Weel:
Ik ga dan toch een spade dieper, want mevrouw Becker brengt een terecht
punt naar voren. Ik kan me helemaal vinden in de eerste overweging.
Volgens mij moeten we op het moment dat deze wet van kracht wordt
allemaal uitstralen dat deze wet absoluut niet bedoeld is om alle
maatschappelijke organisaties in het verdachtenbankje te zetten. Het
over-, over-, over-, overgrote deel van deze organisaties doet niks
verkeerd. Sterker nog, het overgrote deel doet alleen maar goede
dingen.
Dan de tweede overweging. Als er een punt zou staan na "dat er in plaats
van een generieke aanpak meer ingezet moet worden op een
risico-gebaseerde aanpak van ongewenste buitenlandse beïnvloeding", zou
ik het er honderd procent mee eens zijn. Volgens mij slaat u aan op de
laatste overweging, namelijk "zodat niet elke organisatie onder verhoogd
toezicht staat". Dat snap ik. Er is inderdaad geen sprake van toezicht.
Organisaties hoeven niks extra's bij te houden. Er wordt pas
geacteerd op het moment dat er een beroep wordt gedaan op basis van
concrete aanwijzingen door een burgemeester of het OM op de informatie
die de organisaties toch al hebben. Ik ben het met u eens dat verhoogd
toezicht een regime impliceert dat deze wet niet tot leven brengt. Over
het dictum hebben we het al gehad.
De voorzitter:
Is dat voldoende? Ja. Dan de heer Sneller nog. De minister was klaar
namelijk.
De heer Sneller (D66):
De minister was klaar. Ik had nog één openstaande vraag over de
inlichtingenplicht van de burgemeester, waar de minister in de tweede
termijn op zou terugkomen.
Minister Van Weel:
Het korte antwoord is ja. Het langere antwoord is dat dat gebeurt op
basis van de Gemeentewet. Uiteindelijk is het aan de burgemeester om te
bepalen wat hij vindt vallen onder de inlichtingenplicht en de actieve
informatieplicht. Gelet op de wet, vind ik dat dit ruim binnen de
actieve informatieplicht valt, omdat de gemeenteraad er actief van op de
hoogte wordt gesteld op het moment dat deze wet wordt geactiveerd.
De voorzitter:
De heer Diederik van Dijk heeft nog een nabrander.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik heb toch nog één vraag. Het is enigszins lastig, want we hebben de
nota van wijziging nog niet. De minister heeft daar wel iets over
gezegd, maar dit is in principe wel het einde van dit debat. Ik heb nog
één vraagje. Misschien kan dat nog opgehelderd worden. Als ik goed heb
geluisterd, dan wil de minister een lid laten toevoegen aan artikel 2,
waarin eenvoudig komt te staan: wat hier wordt gevraagd, gaat niet
leiden tot extra lasten voor maatschappelijke organisaties. Maar hoe
verhoudt dat zich tot datgene wat er allemaal al staat in artikel 2?
Denk aan alle voorwaarden, zoals inzicht kunnen geven in de herkomst,
het doel, de omvang en de eventuele bijdragen in natura, waardoor er
verschillen zijn in economisch verkeer. Dat veronderstelt wel allemaal
lasten. Hoe kun je dan een artikel later zeggen: "dit gaat geen extra
lasten geven"? Wat is de betekenis daarvan?
Minister Van Weel:
Daartussen komt nog een artikel om deze kloof te overbruggen, waarin
staat dat dat inzicht wordt gegeven op basis van de informatie die
organisaties nu al bijhouden. Dat gebeurt onder andere op basis van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek. In het derde lid, dat u net parafraseerde,
staat dat de wet geen aanvullende verplichtingen oplegt om
donatiegegevens bij te houden. Daarmee is het volgens mij alsnog
rond.
De voorzitter:
Heel goed. Hartelijk dank aan de minister en de leden. We krijgen
waarschijnlijk vandaag nog de nota van wijziging.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We kunnen dinsdag stemmen over de amendementen. Op 1 april — dat is geen
grap — gaan we stemmen over de wet en de ingediende moties. Dan zijn we
nu klaar met deze behandeling en schors ik de vergadering.
De vergadering wordt van 14.25 uur tot 14.48 uur geschorst.