Appreciatie van de amendementen bij het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (Kamerstuk 36546)
Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg)
Brief regering
Nummer: 2025D12708, datum: 2025-03-25, bijgewerkt: 2025-03-27 10:51, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiƫle HTML versie (kst-36546-41).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderdeel van kamerstukdossier 36546 -41 Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg).
Onderdeel van zaak 2025Z05521:
- Indiener: V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2025-03-26 12:44: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-02 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Preview document (š origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 546 Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg)
Nr. 41 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25Ā maart 2025
Tijdens de eerste termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (36Ā 546) op 13Ā maartĀ jl. heeft u verzocht om een schriftelijke appreciatie van de amendementen die bij dat wetsvoorstel zijn ingediend.
Hierbij doe ik u, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de appreciaties toekomen van de amendementen die tot en met woensdag 19Ā maart 2025 zijn ingediend.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V.P.G. Karremans
10 Het lid Westerveld |
Het wetsvoorstel regelt dat bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) wordt bepaald welke onderwerpen in ieder geval in de regiovisie worden opgenomen. Het amendement voegt daaraan toe dat daaronder in ieder geval valt: een voorziening waarmee inspraak mogelijk wordt gemaakt voor jeugdigen en diens wettelijk vertegenwoordigers. |
Oordeel Kamer Ik vind het belangrijk dat gemeenten jeugdigen en diens wettelijk vertegenwoordigers betrekken bij het beleid dat hen aangaat en dus ook bij het opstellen van de regiovisie. Strikt genomen is dit amendement daarvoor overigens niet nodig. Uit de Gemeentewet volgt namelijk reeds dat gemeenten een participatieverordening moeten vaststellen. Gemeenten kunnen daarmee in hun verordening al voorzien in inspraak en participatie van jeugdigen en hun wettelijk vertegenwoordigers. Desondanks laat ik het oordeel aan de Kamer. |
11 Het lid Westerveld |
Voor verschillende onderdelen in het wetsvoorstel is voorzien in een voorhangprocedure. Het amendement voegt daaraan toe dat ook amvbās die zien op de onderwerpen die moeten worden opgenomen in de regiovisie moeten worden voorgehangen. | Oordeel Kamer Ik heb geen bezwaar tegen voorhang van amvbās die zien op de onderwerpen die moeten worden opgenomen in de regiovisie. |
12 Het lid Van den Hill |
Het amendement expliciteert dat niet alleen de wet maar ook de daarbij behorende de lagere regelgeving wordt geƫvalueerd. | Oordeel Kamer De lagere regelgeving zal vanzelfsprekend onderdeel zijn van de evaluatie, maar het is goed om dit te expliciteren. |
13 (tvv 9) Het lid Westerveld |
Het amendement regelt dat Onze Ministers geregeld overleg plegen met belangenorganisaties van jeugdigen over aangelegenheden van algemeen belang voor jeugdigen. Ook wordt voorgeschreven dat er financiƫle ondersteuning is voor de vertegenwoordigers van deze belangenorganisaties. | Ontraden Ik acht de inbreng van ervaringsdeskundigen van groot belang. Daarom wordt de inzet van ervaringsdeskundigen ook nu al ondersteund bij trajecten waarin de inbreng van ervaringsdeskundigen grote meerwaarde heeft. Zo krijgen cliƫntenorganisaties vanuit de Hervormingsagenda Jeugd en de subsidieregeling voor patiƫnten- en gehandicaptenorganisaties tot en met tenminste 2028 subsidie. Dit amendement vraagt echter om structurele financiering, terwijl niet is voorzien in financiƫle dekking. Hiervoor is helaas geen ruimte op de VWS-begroting. |
14 Het lid Westerveld |
Het amendement regelt dat een lid van de interne toezichthouder niet tevens bestuurder mag zijn van een andere of dezelfde jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling (hierna: GI). | Ontraden Het wetsvoorstel regelt reeds dat een lid van de interne toezichthouder niet gelijktijdig bestuurder kan zijn van dezelfde jeugdhulpaanbieder of GI. Het amendement voegt daaraan toe dat een lid van de interne toezichthouder nooit tevens bestuurder van een jeugdhulpaanbieder of GI kan zijn. Ongeacht waar die jeugdhulpaanbieder of GI werkzaam is en of er een reƫel risico is voor de onafhankelijkheid van de intern toezichthouder. Ik acht dit niet wenselijk. Daarmee zullen er namelijk minder potentiƫle toezichthouders beschikbaar zijn, terwijl het aantal intern toezichthouders al schaars is. Bovendien kan juist de kennis van bestuurders goed van pas komen voor het uitoefen van de taak van de interne toezichthouder. |
15 Het lid Westerveld |
Het amendement regelt dat burgemeesters of wethouders met de jeugdzorgportefeuille niet lid kunnen zijn van een interne toezichthouder van een jeugdhulpaanbieder of GI. | Oordeel Kamer Ik hecht veel belang aan de onafhankelijkheid van de interne toezichthouder. Ik kan mij voorstellen dat daarover twijfel kan ontstaan als een wethouder met portefeuille jeugdzorg of burgemeester lid is van de interne toezichthouder van een jeugdhulpaanbieder of GI. Tegelijkertijd zal dit amendement geen of weinig effect hebben op het aantal beschikbare geschikte intern toezichthouders. Ik laat dit amendement daarom oordeel Kamer. |
16 Het lid Westerveld |
Het amendement voorziet in een wettelijk inspanningsverplichting voor de jeugdhulpaanbieder c.q.Ā gecertificeerde instelling om te bevorderen dat de interne toezichthouder bestaat uit tenminste Ć©Ć©n persoon met persoonlijke ervaring in de jeugdzorg. | Oordeel Kamer Ik acht de stem van jeugdigen en ouders in het jeugdzorgstelsel van wezenlijk belang. Daarbij kan ik mij voorstellen dat een inspanningsverplichting om ervaringsdeskundigheid te borgen bij het interne toezicht hieraan kan bijdragen. |
18 Het lid Ceder |
Het amendement regelt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties medeondertekenaar is van amvbās die zien op de regionaal in te kopen jeugdhulpvormen en de bovenregionaal af te stemmen jeugdhulpvormen. | Oordeel Kamer Het wetsvoorstel regelt al dat amvbās over deze onderwerpen worden vastgesteld in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK). De regionaal in te kopen en bovenregionaal af te stemmen jeugdhulpvormen raken immers aan de taakverdeling tussen gemeenten en Jeugdregioās. De Minister van BZK is hier dus zeker bij betrokken. Er is echter bewust niet gekozen voor medeondertekening omdat de vraag welke jeugdhulpvormen regionaal moeten worden ingekocht of bovenregionaal afgestemd met name het resultaat is van een zorginhoudelijke afweging. Of de betrokkenheid van de Minister van BZK verder moet worden benadrukt door te bepalen dat medeondertekening moet plaatsvinden, laat ik aan het oordeel van de Kamer. |
21 Het lid Ceder |
In het wetsvoorstel is geregeld dat een ambtenaar van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna:Ā IGJ) c.q. de Inspectie Justitie en Veiligheid van een solistisch werkende jeugdhulpverlener een nieuwe verklaring omtrent het gedrag (hierna: vog) eist indien hij redelijkerwijs mag vermoeden dat die niet meer aan de eisen voor het verkrijgen van een vog voldoet. Die vog moet vervolgens zo spoedig mogelijk worden overlegd. Het amendement verbindt daar een termijn aan van uiterlijk 10 weken. |
Oordeel Kamer Ik begrijp de wens om een duidelijke termijn te verbinden aan de eis voor het overleggen van een vog. Daarbij heb ik meegewogen dat de genoemde termijn in het amendement voor het overleggen van een vog redelijk is en ruim genoeg met het oog op de beslistermijnen genoemd in artikel 37 van de Wet justitiƫle en strafvorderlijke gegevens. |
22 Het lid Stoffer |
Het wetsvoorstel regelt dat bij amvb wordt bepaald welke onderwerpen in ieder geval in de regiovisie worden opgenomen. Het amendement schrapt deze grondslag. | Ontraden De verplichting om een regiovisie op te stellen sluit aan bij de Norm voor Opdrachtgeverschap, het zelfregulerend document dat de gemeenten hebben opgesteld en vastgesteld in hun ledenvergadering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2020.1 In de praktijk is de Norm voor Opdrachtgeverschap echter te vrijblijvend gebleken. Ik acht het nodig hier meer regie te nemen. Daarom is ervoor gekozen niet alleen een verplichting voor gemeenten op te nemen om een regiovisie vast te stellen maar ook bij amvb te regelen waar de regiovisie in ieder geval uit moet bestaan. Ik vind het namelijk belangrijk om gemeenten sturing te geven op welke onderwerpen in de regiovisie aan de orde moeten komen. Uiteraard vind ik het ook belangrijk om daarbinnen zoveel mogelijk beleidsvrijheid bij gemeenten te laten. Dat is dan ook de reden dat alleen het Ā«watĀ» wordt geregeld en het Ā«hoeĀ» daarbij, met het oog op de beleidsvrijheid, aan de gemeenten wordt gelaten. |
23 Het lid El Abassi |
Het amendement regelt dat gemeenten in een regio op eigen verzoek kunnen worden ingedeeld in subregioās. | Ernstig ontraden Dit amendement doet het effect van het wetsvoorstel feitelijk teniet. Het wetsvoorstel is bedoeld om problemen van versnippering en instabiliteit bij de inkoop van specialistische jeugdzorg tegen te gaan. Daardoor is voor kwetsbare jeugdigen en gezinnen namelijk niet altijd passende zorg beschikbaar. Dat leidt onder meer tot wachttijden, waardoor problemen vaak verergeren en er een negatieve spiraal ontstaat. De impact van het wetsvoorstel is voor sommige gemeenten en regioās groter dan voor andere. Dat is onvermijdelijk gezien de verbeteringen die dit wetsvoorstel beoogt. Formeel zijn er nu 42Ā jeugdregioās maar uit de toets die in het najaar van 2023 is gedaan bleek dat aanbieders van specialistische jeugdhulp met op zijn minst 58 (sub)regionale inkoopverbanden te maken hebben. Door zoals dit amendement beoogt de mogelijkheid van subregioās op te nemen in het wetsvoorstel, wordt de deur opnieuw opengezet voor al deze inkoopverbanden met alle (negatieve) gevolgen van dien. Uit de toelichting op het amendement maak ik namelijk op dat het de bedoeling is dat deze subregioās ook specialistische jeugdhulp kunnen inkopen. Bovendien regelt het amendement weliswaar dat in de subregio voldoende vraag naar specialistische jeugdzorg moet zijn maar wordt niet geborgd dat er ook sprake blijft van voldoende vraag in de overige gemeenten in de regio. Daarmee wordt voorbijgegaan aan het feit dat voor de regio indeling de regio in samenhang is getoetst op robuustheid. Het afsplitsen van Ć©Ć©n of meer gemeenten in een subregio heeft ook gevolgen voor de robuustheid van het deel van de regio dat over blijft. Ik kan dan ook niet anders dan dit amendement ernstig ontraden. |
24 Het lid Westerveld |
Het wetsvoorstel regelt dat bij amvb wordt bepaald welke onderwerpen in ieder geval in de regiovisie worden opgenomen. Het amendement voegt daaraan toe dat daaronder in ieder geval valt: Ā«de wijze waarop de gemeenten in de regio samen met jeugdhulpaanbieders maximaal aanvaardbare wachttijden formulerenĀ». | Oordeel Kamer Jeugdigen die specialistische jeugdzorg nodig hebben moeten dat tijdig kunnen krijgen. Zeker daar waar wachten schadelijk is. Het is dus belangrijk dat er aandacht is voor schaarste van jeugdhulpvormen in de regio. In het ontwerpbesluit is reeds opgenomen dat gemeenten in de regiovisie in ieder geval aandacht moeten besteden aan de aanpak van wachttijden. Ik acht het van belang dat in samenspraak met het veld maximaal aanvaardbare wachttijden worden opgesteld. Deze maximaal aanvaardbare wachttijden kunnen bovendien behulpzaam zijn bij de vroegsignalering en het stelselonderzoek naar de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg door de NZa. Het is belangrijk dat het veld dit oppakt en de regiovisie kan daarbij een goed middel zijn. |
25 (tvv 17) Het lid Ceder |
Het amendement voorziet in aanpassing van de definitie van regionaal expertteam waarbij wordt opgenomen dat de regionaal expertteams zo nodig samenwerken met het lokale team en het onderwijs. | Oordeel Kamer De wijze waarop een regionaal expertteam wordt ingericht is afhankelijk van de regionale context van het expertteam. In de praktijk werken regionale expertteams samen met onder meer lokale teams het onderwijs. Het amendement expliciteert dit. |
26 Het lid Dobbe |
Het amendement regelt dat de contractering van alle specialistische jeugdzorg wordt belegd bij het Rijk. | Ernstig ontraden Dit amendement zou een ernstig impactvolle wijziging van het wetsvoorstel betekenen. Het amendement regelt dat de specialistische jeugdzorg niet op regionaal niveau wordt ingekocht, maar dat deze taak wordt overgeheveld naar de rijksoverheid. Dit zou een grote, kostbare stelselwijziging zijn en gaat in tegen de afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd. Maar nog belangrijker is dat hiermee voorbij wordt gegaan aan de vele belangrijke voordelen van integrale verantwoordelijk van gemeenten voor de toeleiding naar en bekostiging van alle vormen van jeugdhulp. Daarmee wordt bijvoorbeeld bevorderd dat er gezinsbreed wordt gekeken. Ook kunnen gemeenten zo het beste de verbinding leggen met andere taken die zij in het sociaal domein vervullen zoals op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en schuldenproblematiek. Verder wordt hiermee beter geborgd dat er niet vanwege verkeerde redenen wordt opgeschaald naar zwaardere jeugdzorg. Het amendement betekent bovendien een toename van administratieve lasten en regeldruk in het stelsel. Bij het Rijk moet een nieuw inkooporgaan worden opgetuigd evenals een nieuw orgaan dat beoordeelt of een jeugdige aanspraak kan maken op de landelijk ingekochte jeugdhulp. Deze organen zijn er op dit moment niet. En alle tijd die het optuigen hiervan kost brengt het verbeteren van de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg niet dichterbij. Dit terwijl gemeenten de regionale samenwerking juist in aanloop naar het wetsvoorstel al aan het verbeteren zijn en met dit wetsvoorstel juist op proportionele wijze en in aansluiting bij de gemeentelijke verantwoordelijkheden verder wordt gebouwd aan het stelsel en de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg. Met het oog hierop kan ik dan ook niet anders dan het amendement ernstig ontraden. Dat neemt overigens niet weg dat ik de zorgen die aan het amendement ten grondslag liggen zeer serieus neemt. Zo ben ik vanzelfsprekend van mening dat het belangrijk is dat de regioās goed functioneren en dat onnodige administratieve lasten moeten worden vermeden. Daar doet dit wetsvoorstel dan ook voorstellen voor. Verder wordt hier de komende jaren verder op voortgebouwd met het traject standaardisatie dat voorziet in meer uniformiteit tussen regioās en minder administratieve lasten. |
27 Het lid Dobbe |
Het gebruik van budgetplafonds in de specialistische jeugdzorg wordt verboden. | Ontraden Het is aan gemeenten c.q. Jeugdregioās om als contracterende partij zelf financiĆ«le afspraken te maken met jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het werken met budgetplafonds kan hier onderdeel van zijn. Door dit voor specialistische jeugdhulp te verbieden wordt gemeenten een sturingsinstrument ontnomen waardoor zij minder goed kunnen sturen op een toereikend jeugdzorgaanbod Ć©n minder grip op hun financiĆ«n hebben. Dat acht ik onwenselijk. Bovendien kopen veel gemeenten in met een totaalbedrag (Ā«taakgerichte variantĀ») om ruimte voor maatwerk te bieden. Bij een verbod op budgetplafonds kan deze variant niet meer worden ingezet. Meer in het algemeen geldt dat aanbieders in gesprek gaan met gemeenten c.q. Jeugdregioās op het moment dat in de praktijk blijkt dat het budget gedurende het jaar reeds is uitgeput. Budgetplafonds mogen er niet toe leiden dat kwetsbare jeugdigen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben. Gemeenten blijven immers verantwoordelijk voor een toereikend aanbod. |
29 Het lid Bruyning |
Het amendement bevat de volgende onderdelen: ā Elke Jeugdhulpregio moet een cliĆ«ntenraad instellen die adviesrecht krijgt bij beleidsbeslissingen over de beschikbaarheid en organisatie van jeugdzorg; ā Jeugdhulpaanbieders en GIās moeten Ć©Ć©n jaar na de inwerkingtreding van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en vervolgens elke twee jaar een cliĆ«nttevredenheidsonderzoek uitvoeren om te toetsen of er sprake is van verantwoorde jeugdhulp als bedoeld in artikelĀ 4.1.1; ā een jeugdhulpaanbieder c.q.Ā GI die besluit geen familiegroepsplan op te stellen dient vast te leggen op welke wijze de wensen en behoeften van de jeugdige en ouder bij dat besluit zijn betrokken; ā in het individuele hulpverleningsplan dat ingevolge 4.1.3Ā Jeugdwet zoveel mogelijk in samenspraak met de jeugdige en diens ouders moet worden opgesteld en dat moet worden afgestemd op de behoeften van de jeugdige. |
Ontraden Het amendement bevat een aantal wijzigingen van paragraaf 4.1 van de Jeugdwet waarin de kwaliteitseisen zijn opgenomen die gelden voor jeugdhulpaanbieders en GIās. Ik acht het amendement deels onwenselijk en deels onnodig. Hieronder zal ik dat puntsgewijs toelichten. ā Voor wat betreft het instellen van een cliĆ«ntenraad door de Jeugdhulpregio: Ik ben van mening dat het niet passend is dat de Jeugdregio een cliĆ«ntenraad instelt. De Jeugdregio heeft immers geen cliĆ«nten en voert geen eigenstandig beleid over Ā«de beschikbaarheid en organisatie van jeugdzorgĀ». De Jeugdregio is belast met het ā namens de gemeenten in de regio ā inkopen van GIās en specialistische jeugdhulp. De Jeugdregio voert deze taak uit met inachtneming van de regiovisies van de gemeenteraden uit de regio. De regiovisie is onderdeel van het gemeentelijke beleidsplan dat de gemeenteraad periodiek vaststelt als richtinggevend plan voor de beslissingen betreffende jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Hierboven is toegelicht waarom het inhoudelijk niet passend is om een cliĆ«ntenraad in te stellen bij de Jeugdregio. Daarnaast acht ik een dergelijke verplichting ook onwenselijk vanwege de verhoging van de regeldruk die dit meebrengt voor gemeenten en Jeugdregioās. Zeker nu met dit wetsvoorstel juist ook wordt beoogd de regeldruk te beperken. Verder merk ik op dat in de Jeugdwet is geregeld dat de Wet medezeggenschap cliĆ«nten zorginstellingen 2018 (Wmcz 2018) ook van toepassing is op jeugdhulpaanbieders en GIās. In de Wmcz 2018 is de inspraak van cliĆ«nten uitgebreid geregeld. Zo ziet de Wmcz 2018 ook op cliĆ«ntenraden. Deze cliĆ«ntenraden zijn bijvoorbeeld al belangrijke gesprekspartners voor de IGJ. De Wmcz 2018 wordt nu geĆ«valueerd. Als uit deze evaluatie volgt dat de eisen uit de Wmcz 2018 in het algemeen, of voor jeugdhulpaanbieders en GIās in het bijzonder, aanscherping behoeven zal de wet daarop worden aangepast. |
ā Ten aanzien van de verplichting voor jeugdhulpaanbieders en GIās om elke twee jaar een cliĆ«nttevredenheidsonderzoek uit te voeren is van belang dat er reeds wordt gewerkt aan het aanscherpen van de aanlevering van de zogenaamde outcome indicatoren bij het CBS. Dat zijn bijvoorbeeld ook indicatoren over de tevredenheid van de jeugdige met de hulp. Het daarbovenop verplichten van een tweejaarlijks cliĆ«nttevredenheidsonderzoek zou naar mijn oordeel leiden tot onnodige extra administratieve lasten. ā Voor wat betreft de onderdelen die zien op (het afzien van) het familiegroepsplan (artikel 4.1.2 Jeugdwet) en het plan dat wordt opgesteld indien wordt afgezien van een familiegroepsplan (artikelĀ 4.1.3 Jeugdwet) meen ik dat het amendement overbodig is. Het uitgangspunt van artikelĀ 4.1.2 van de Jeugdwet is reeds dat de jeugdhulpaanbieder of de GI de mogelijkheid biedt om een familiegroepsplan op te stellen. De Jeugdwet bepaalt limitatief de gevallen waarin van dat uitgangspunt kan worden afgezien. Bovendien schrijft artikelĀ 4.1.3 van de Jeugdwet vervolgens voor dat indien wordt afgezien van een familiegroepsplan zoveel mogelijk moet worden gewerkt met een plan dat in samenspraak met de jeugdige en de ouders is opgesteld en dat is afgestemd op de behoeften van de jeugdige. Daarmee is dus reeds voorzien in het door indiener gewenste waarborgen van de stem van de jeugdigen en ouders bij het verlenen van jeugdhulp. |
||
31 (tvv 20) Het lid Stoffer |
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een jeugdhulpaanbieder die met meer dan tien jeugdhulpverleners jeugdhulp verleent of doet verlenen moet beschikken over een intern toezichthouder. Het amendement wijzigt deze drempel voor jeugdhulpaanbieders van ambulante jeugdhulp naar meer dan vijfentwintig jeugdhulpverleners. |
Oordeel Kamer Er is weloverwogen gekozen voor een drempel van meer dan tien jeugdhulpverleners voor de verplichting tot het aanstellen van een intern toezichthouder. Bovenal vanwege de belangrijke bijdrage die de interne toezichthouder kan leveren aan een professionelere opdrachtnemersrol van jeugdhulpaanbieders en GIās en het feit dat het gaat om zorg aan een kwetsbare doelgroep. Daarnaast wordt met de drempel van tien jeugdhulpverleners aangesloten bij de drempel die voor zorgaanbieders geldt op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders en het Uitvoeringsbesluit wet toetreding zorgaanbieders.2 Ik acht het maken van onderscheid tussen zorgaanbieders en jeugdhulpaanbieders op dit punt moeilijk uitlegbaar. Ik heb echter ook begrip voor de waarde die uw Kamer hecht aan het beperken van regeldruk voor jeugdhulpaanbieders. Bovendien blijft de drempel voor jeugdhulp met verblijf ā net als in de zorg voor intramurale zorg- wel meer dan tien jeugdhulpverleners. Dit overwegende, laat ik het oordeel over dit amendement aan uw Kamer. |
33 Het lid Bruyning |
Het amendement regelt dat gemeenten geen onderscheid maken tussen jeugdigen die specialistische jeugdhulp ontvangen op basis van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en jeugdigen die deze hulp vrijwillig ontvangen. | Ontraden Er wordt noch in de nu geldende Jeugdwet, noch in het voorliggende wetsvoorstel onderscheid gemaakt tussen kinderen in een gedwongen en een vrijwillig traject. Als de beschikbare jeugdhulp schaars is, moet een afweging worden gemaakt: wie heeft de hulp het meest nodig. Het Nederlandse Jeugdinstituut heeft een afwegingskader gemaakt dat daarbij kan helpen. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat het doel daarvan is dat de gemeente kiest welke hulp voor wie wordt ingezet. Dit wordt door de gemeente zelf bepaald. De GI heeft daarin dan geen bevoegdheid meer. De jeugdbescherming heeft te maken met heel zware casuĆÆstiek. Het betreft vaak gezinnen en kinderen die in het vrijwillig kader al jaren hulp hebben gehad maar waar de problematiek is verergerd. Bij de GIās zit specifieke kennis met betrekking tot kinderen waar sprake is van ontwikkelingsbedreiging of veiligheidsvraagstukken. Die specifieke kennis is nodig bij het bepalen van welke hulp nodig is. De GI heeft de regie over welke hulp nodig is om haar wettelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid en de onbedreigde ontwikkeling van het kind waar te kunnen maken. Als de bevoegdheid om de aangewezen hulp te bepalen bij de GI weg wordt gehaald, dan kan een jeugdbeschermer zijn of haar verantwoordelijkheid voor de jeugdige niet meer invullen. Die verantwoordelijkheid berust op door een kinderrechter noodzakelijk geachte maatregelen waaraan de GI opvolging moet geven. Als dat niet gebeurt raakt dat aan de legitimiteit van overheidsingrijpen. Cruciaal is om bij het wettelijk opdragen van een taak en verantwoordelijkheid ook te zorgen dat de betrokken professionals de juiste instrumenten en bevoegdheden hebben om hun verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken. Ik acht het van groot belang dat de GIās de doorverwijzingsfunctie houden; dat wil zeggen de wettelijk vastgelegde bevoegdheid om te bepalen welke hulp aangewezen is bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. In het opnieuw kijken naar deze kinderen met de deskundigheid van de jeugdbescherming zit ook een checks and balances die voor kinderen en gezinnen waardevol is. |
34 Het lid El Abassi |
Het amendement wijzigt de termijn waarin de wet moet worden geĆ«valueerd van vijf jaar naar drieĀ jaar. | Ontraden Een kortere termijn dan de gebruikelijke termijn van vijf jaar voor evaluatie van de wet is niet zinvol omdat er dan nog te weinig ervaring met de regionale inkoop van specialistische jeugdhulp is opgedaan. Gemeenten krijgen namelijk na de inwerkingtreding van de wet een jaar de tijd om de regionale inkoop te organiseren. Daarnaast wordt de looptijd van reeds gesloten of verlengde contracten gerespecteerd. Daarom is ervoor gekozen het wetsvoorstel, zoals gebruikelijk, na vijf jaar te evalueren. Overigens wordt vooruitlopend op de wetsevaluatie wel al na twee jaar de regio-indeling geĆ«valueerd. Daarnaast is van belang dat het stelselonderzoek en de vroegsignalering door de NZa ook al een beeld zullen geven van de ontwikkelingen ten aanzien van de beschikbaarheid van de specialistische jeugdzorg. Daar zal ik de Kamer vanzelfsprekend over informeren. |
36 (tvv 28) Het lid Bruyning |
Het amendement regelt dat Onze Ministers op verzoek van gemeenten een ontheffing kunnen verlenen voor de verplichte regionale samenwerking voor specialistische jeugdzorg. Deze ontheffing kan worden ingetrokken indien blijkt dat de gemeente niet voldoet aan de gestelde voorwaarden of de resultaten achterblijven bij een bij ministeriƫle regeling te bepalen landelijke norm voor jeugdzorg. |
Ernstig ontraden Dit amendement doet het effect van dit wetsvoorstel feitelijk teniet. Het wetsvoorstel is bedoeld om problemen van versnippering en instabiliteit bij de inkoop van specialistische jeugdzorg tegen te gaan. Daardoor is voor kwetsbare jeugdigen en gezinnen namelijk niet altijd passende zorg beschikbaar. Dat leidt onder meer tot wachttijden waardoor problemen vaak verergeren en er een negatieve spiraal ontstaat. De impact van het wetsvoorstel is voor sommige gemeenten en regioās groter dan voor andere. Dat is onvermijdelijk gezien de verbeteringen die dit wetsvoorstel beoogt. Formeel zijn er nu 42Ā jeugdregioās maar uit de toets die in het najaar van 2023 is gedaan bleek dat aanbieders van specialistische jeugdhulp met op zijn minst 58 (sub)regionale inkoopverbanden te maken hebben. Door zoals dit amendement beoogt, uitzonderingen op de regels voor regionale samenwerking op te nemen in het wetsvoorstel wordt de deur opnieuw opengezet voor al deze inkoopverbanden met alle (negatieve) gevolgen van dien. Bovendien regelt het amendement dat de gemeente die om een ontheffing verzoekt moet aantonen dat een toereikend aanbod voor de jeugdigen in de gemeente is gewaarborgd. Daarbij wordt echter niet geborgd dat er ook sprake blijft van een toereikend aanbod voor de overige gemeenten in de regio. Voor de regio indeling is de regio immers in samenhang getoetst op robuustheid. Het afsplitsen van Ć©Ć©n of meer gemeenten in een subregio heeft ook gevolgen voor de robuustheid van het deel van de regio dat over blijft. Verder regelt het amendement dat de ontheffing kan worden ingetrokken, onder meer als sprake is van Ā«resultaten die achterblijven bij een bij ministeriĆ«le regeling te bepalen landelijke norm voor jeugdzorgĀ». Het is volstrekt onduidelijk wat een dergelijke norm behelst en hoe deze ministeriĆ«le regeling zou moeten luiden. Dit deel van het amendement is dan ook onuitvoerbaar. Gelet op het voorgaande kan ik dan ook niet anders dan dit amendement ernstig ontraden. Voor zover indiener met dit amendement beoogt lokale initiatieven mogelijk te houden merk ik nog het volgende op. Het verplicht op regionaal niveau inkopen van specialistische jeugdzorg brengt nadrukkelijk niet mee dat deze jeugdzorg ook regionaal moet worden georganiseerd. Het wetsvoorstel ziet namelijk niet op de organisatie van, de toeleiding naar en de wijze van verlening van de jeugdhulp. Gemeenten blijven zelf verantwoordelijk voor de toegang tot jeugdhulp, ongeacht het niveau (lokaal, regionaal, landelijk) waarop de jeugdhulp is ingekocht. Zo kunnen gemeenten specialistische jeugdhulp ook inzetten als onderdeel van contextgerichte ondersteuning van jeugdigen en gezinnen. Professionals die (regionaal ingekochte) specialistische jeugdhulp verlenen kunnen bijvoorbeeld nog steeds onderdeel zijn van of verbonden zijn aan een lokaal team. En deze jeugdhulp kan nog steeds verleend worden op locaties dichtbij de jeugdige: bij de jeugdhulpaanbieder, maar ook bij het lokale wijkteam, de jeugdige thuis of op school. |
37 (tvv 32) Het lid Stoffer |
Dit amendement regelt tweeĀ onderwerpen: 1. dat aantal specialistische vormen van jeugdhulp niet regionaal hoeft te worden ingekocht en 2. Dat de vormen van jeugdhulp die regionaal moeten worden ingekocht in de wet worden opgenomen in plaats van in een amvb. |
Ontraden Ik acht het onwenselijk dat een aantal van de in het ontwerpbesluit opgenomen vormen van specialistische jeugdhulp niet regionaal zou hoeven worden ingekocht. Er is intensief overleg gevoerd met alle betrokken partijen over de regionaal in te kopen vormen van jeugdhulp. Al deze jeugdhulpvormen voldoen aan de criteria die in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Bovendien is bij het aanwijzen van de regionaal in te kopen jeugdhulpvormen steeds een afweging gemaakt tussen de beleidsvrijheid van gemeenten enerzijds en het waarborgen van beschikbaarheid van deze jeugdhulpvormen anderzijds. Voorts is er bewust voor gekozen de verplicht minimaal regionaal in te kopen jeugdhulpvormen bij amvb te regelen. Hierdoor kunnen aanpassingen relatief snel en eenvoudig worden doorgevoerd. Daarbij is betrokkenheid van uw Kamer en de Eerste Kamer uiteraard wel wenselijk, vandaar dat is voorzien in een voorhangprocedure. |
38 (tvv 30 en 35) Het lid Bruyning |
Het amendement wijzigt de evaluatie bepaling in het wetsvoorstel op verschillende onderdelen: ā na de eerste evaluatie na vijf jaar wordt er elke twee jaar gerapporteerd over de wet; ā de evaluatie wordt uitgevoerd door een onafhankelijke commissie bestaande uit deskundigen op het gebied van jeugdzorg, bestuurskunde en jeugdrecht, alsmede vertegenwoordigers van cliĆ«ntenorganisaties en gemeenten; ā de evaluatie en de rapportages moeten zien op wettelijk voorgeschreven onderdelen en ā Als uit twee opeenvolgende rapportages blijkt dat de beoogde doelen van de wet niet worden behaald en er geen significant positieve impact wordt vastgesteld informeren Onze Ministers, in overeenstemming met Onze Minister van BZK beide Kamers zo spoedig mogelijk over de mogelijk benodigde maatregelen. |
Oordeel Kamer Het wetsvoorstel schrijft al voor dat het, zoals gebruikelijk, na vijf jaar wordt geƫvalueerd. Het amendement voegt daar verschillende onderdelen aan toe. Ik kan mij daarin vinden en laat dit amendement daarom oordeel Kamer. |
39 Het lid Krul |
Het wetsvoorstel regelt dat bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) wordt bepaald welke onderwerpen in ieder geval in de regiovisie worden opgenomen. Het amendement daaraan toe dat daaronder in ieder geval valt: de wijze waarop de gemeenten in de regio samen met jeugdhulpaanbieders en professionals in algemene zin afstemmen over schaarste van specialistische jeugdhulp |
Oordeel Kamer Voorop staat dat gemeenten moeten zorgen voor een dekkend zorglandschap. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegang tot jeugdzorg en moeten passende zorg bieden. Het is goed dat gemeenten daarbij met andere gemeenten in de regio, jeugdhulpaanbieders en professionals in algemene zin afstemmen over schaarste van specialistische jeugdhulp. Daarom is in het ontwerpbesluit bijvoorbeeld ook opgenomen dat gemeenten in de regiovisie aandacht besteden aan de aanpak van wachttijden. |
1 https://vng.nl/sites/default/files/2020-06/5_resolutie_norm_voor_opdrachtgeverschap.pdf. 2 Voor zorgaanbieders geldt de verplichting tot het aanstellen van intern toezichthouder voor: (a) zorgaanbieders die medisch specialistische zorg (doen) verlenen met meer dan tien zorgverleners, (b) zorgaanbieders die zorg (doen) verlenen met meer dan tien zorgverleners als sprake is van verblijf en/of verpleging, persoonlijke verzorging of begeleiding en (c) zorgaanbieders die zorg (doen) verlenen) met meer dan vijfentwintig zorgverleners als er gƩƩn sprake is van verblijf en/of medisch specialistische zorg, verpleging, persoonlijke verzorging of begeleiding. Bij ambulante jeugdhulp is altijd sprake van begeleiding. |