Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg) (36546) antwoord 1e termijn + rest (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D13278, datum: 2025-03-26, bijgewerkt: 2025-03-27 10:43, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-03-26 18:45: Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg) (36546) antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg
Voorzitter: Van der Lee
Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg) (36546).
(Zie vergadering van 13 maart 2025.)
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de
behandeling van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. We hebben
een uitvoerige eerste termijn gehad. Dat was al enige tijd geleden,
namelijk twee weken. We gaan vanavond door met de eerste termijn van de
zijde van de regering. De Kamer heeft al appreciaties van amendementen
ontvangen, naast nog andere informatie. Ik heet de staatssecretaris van
VWS en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namelijk de
staatssecretaris Rechtsbescherming, van harte welkom. Ook geldt dit voor
de leden, de mensen op de tribune en iedereen die dit debat op afstand
volgt. Ik moet nog even melden dat mevrouw Rikkers-Oosterkamp zich
wegens familieomstandigheden heeft afgemeld voor dit debat.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Daarmee is het woord nu aan de staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Karremans:
Dank u wel, voorzitter. De meest kwetsbare kinderen moeten het vaakst en
het langst wachten op passende specialistische jeugdhulp, terwijl zij er
juist het meeste baat bij hebben en de overheid er juist voor hen zou
moeten zijn. Vandaag zetten we dan ook een belangrijke stap om dit te
verbeteren, met de bespreking van het wetsvoorstel Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg. Dit wetsvoorstel is, zoals u weet, onderdeel
van de brede hervormingen waar we aan werken in het kader van de
Hervormingsagenda Jeugd en het toekomstscenario om jeugdhulp en
-bescherming beter te regelen in Nederland. Het wetsvoorstel sluit
naadloos aan bij het wetsvoorstel Reikwijdte, dat deze zomer in
consultatie zal gaan en waarin we regelen dat hulp en ondersteuning
wanneer nodig eerder en meer gezinsgericht worden georganiseerd. De
inzet is dat jongeren zonder jeugdzorg goed zouden moeten kunnen
opgroeien.
Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, introduceert een aantal
maatregelen die bijdragen aan betere beschikbaarheid van specialistische
jeugdzorg. Ik loop ze even langs. Het gaat om drie pijlers. Ten eerste
de verplichte regionale samenwerking. We zien nu dat schaarse
specialistische hulp niet altijd voldoende wordt ingekocht. Dat betekent
dat er voor een kind dat zeer specialistische zorg nodig heeft, soms
ad-hoc-oplossingen moeten worden gezocht. Dat is tijdrovend en duur.
Uiteindelijk wordt het kwetsbare kind daarvan de dupe. Vanwege de
versnippering in de regionale samenwerking hebben we nu sowieso geen
goed zicht op de beschikbaarheid van deze zorg. Dat kan simpelweg gewoon
niet. We moeten de risico's in beeld hebben en uiteraard aanpakken. Door
de verplichte regionale inkoop moeten gemeenten straks samenwerken om
vraag en aanbod beter bijeen te brengen, waardoor elk kind dat dat nodig
heeft, passende specialistische hulp krijgt.
Dan het verbeteren van de bestuursstructuur en de financiële
bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen.
We zien nu dat continuïteit van jeugdzorg regelmatig leidt tot crisis.
We hebben dat allemaal gezien. Uw Kamer heeft ook vaak schriftelijke
vragen gesteld over de situaties in Limburg of de situatie in Friesland,
toen cruciale aanbieders dreigden om te vallen en de hulp voor kwetsbare
kinderen in gevaar dreigde te komen. Door een verplichte interne
toezichthouder, transparante financiële bedrijfsvoering en openbare
jaarverantwoording komen problemen straks eerder aan het licht en
krijgen gemeenten beter zicht op de financiële huishouding van
aanbieders. Zo kunnen ze eerder ingrijpen en problemen voorkomen.
Tot slot. Voor een beter inzicht in de beschikbaarheid van jeugdzorg en
toezicht op de financiële bedrijfsvoering is ook een goede externe
toezichthouder nodig. Nu is dat de Jeugdautoriteit, straks de NZa,
waarvoor deze taken wettelijk worden geregeld. Het gaat dan om
stelselonderzoek naar de beschikbaarheid van jeugdzorg, vroegsignalering
van risico's voor de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg en
toezicht op de eis van transparante financiële bedrijfsvoering en
openbare jaarverantwoording.
Voorzitter. Dat even ter introductie. Ik ga ook de vele vragen die door
de Kamer zijn gesteld, langs deze pijlers beantwoorden. Ik begin met de
verplichte regionale samenwerking. Daar zijn de meeste vragen over
gesteld. Daarvoor geef ik een korte inleiding en dan zal ik de vragen
een voor een langslopen. We hopen natuurlijk allemaal dat een kind nooit
jeugdzorg nodig heeft en al helemaal nooit op een crisisbed belandt —
dat wil niemand — maar een relatief kleine groep in Nederland heeft deze
specialistische jeugdzorg wel nodig. Als dat zo is, is het belangrijk
dat er professionals zijn gecontracteerd die deze zorg kunnen verlenen.
We wisten al bij de decentralisatie in 2015 dat vormen van regionale
samenwerking nodig zouden zijn om deze vormen goed te contracteren. Het
is simpelweg niet rendabel om in iedere gemeente een eigen crisisdienst
neer te zetten en zeker voor kleine gemeenten is het ondoenlijk om zelf
deze dure en weinig voorkomende vormen van zorg te contracteren. De
regionale samenwerking die sinds 2015 is ontstaan, zorgt echter voor een
zeer versnipperd zorglandschap. Nu zijn er 42 zorgregio's, allemaal
verschillend in wat ze inkopen en hoe ze de contractering met aanbieders
afhandelen. Bovendien zien we dat binnen deze regio's weer subregionale
samenwerkingsverbanden ontstaan, waardoor er in de praktijk meer dan 55
inkoopverbanden zijn ontstaan.
Deze instabiliteit in regio's heeft een negatieve invloed op de
beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg; omdat maar een klein
aantal kinderen er gebruik van maakt en weinig aanbieders deze
specialistische zorg kunnen leveren, wordt deze zorg niet altijd goed
ingekocht. Op zo'n moment moeten er ad-hocoplossingen worden gezocht.
Zoals ik net al zei, is dat tijdrovend en heel duur. Het kind is daar
uiteindelijk de dupe van.
Deze lappendeken leidt ook tot verschillen in de uitvoering en zeer hoge
administratieve lasten bij aanbieders. Een mooi voorbeeld hiervan is dat
we bij jeugdzorgaanbieders drie keer zo veel administratief personeel
zien dan bijvoorbeeld bij de Wlz. Drie keer zo veel. Ook is het nu
onmogelijk om landelijk inzicht te krijgen in het zorglandschap, want
data zijn ontzettend verschillend en niet onderling vergelijkbaar. De
Kamer vraagt heel vaak — ik zie het langskomen op mijn bureau — hoe het
staat met de wachttijden en of daar inzicht in is. Ik kan daar iedere
keer geen antwoord op geven, omdat we het gewoon niet weten, omdat we
daar gewoon niet genoeg inzicht in hebben. Die data zijn dus een heel
belangrijk punt, zoals ook al uit het commissierapport van Van Ark
kwam.
Dit wetsvoorstel heeft tot doel deze problemen aan te pakken voor de
kinderen, door regionale samenwerking voor bepaalde zorgvormen verplicht
te stellen en eisen te stellen aan de wijze van uitvoering. We sluiten
daarbij aan bij de zelfregulering van de VNG, de zogeheten "Norm voor
Opdrachtgeverschap", die al jaren bestaat, maar helaas uiteindelijk te
vrijblijvend is gebleken. We kiezen er bewust voor om binnen bestaande
regio's stelselverbeteringen aan te brengen in de regionale
samenwerking; we kiezen dus niet voor een volstrekt andere
regio-indeling. Zo voorkomen we onnodige ingrepen daar waar het al goed
gaat en ondersteunen we kwetsbare onderdelen. Ik wil dit onderstrepen.
Veel Kamerleden hebben gevraagd "waarom zou je iets veranderen wat
eigenlijk al goed gaat" en hebben ervoor gepleit om vooral de regio's te
behouden zoals ze nu zijn. Voor een groot deel is dat ook het geval.
Daar hebben we ook de gemeenten in tegemoet willen komen. Maar we willen
ook de versnippering zo veel mogelijk tegengaan.
De specialistisch zorgvormen die gezamenlijk ingekocht moeten worden,
zijn zorgvuldig getoetst aan criteria in de wet. Ook zijn ze uitgebreid
in de praktijk getoetst met tal van partijen, inclusief jongeren en
ervaringsdeskundigen. Het wetsvoorstel vormt ook de basis voor een
andere afspraak in de hervormingsagenda, namelijk de vergaande
standaardisatie van contractering, registratie, declareren tot en met
verantwoording. Door uniform te werken zullen administratieve lasten
drastisch verminderen.
Tot slot. Een hardnekkig misverstand bij een aantal gemeentes is dat zij
door deze wet de zorg die zij lokaal integraal proberen aan te bieden
niet meer zouden kunnen organiseren. Maar dat is niet het geval. Het
wetsvoorstel gaat alleen over het regionaal contracteren of inkopen van
heel specifieke typen van specialistische zorg. Het gaat niet over de
wijze waarop deze zorg vervolgens wordt georganiseerd. Gemeenten blijven
uiteindelijk altijd zelf verantwoordelijk voor de toegang, dus ook voor
de inzet van regionaal ingekochte zorg. Ook kunnen professionals die
regionaal ingekochte zorg verlenen nog steeds onderdeel zijn van en
verbonden zijn aan een lokaal team. Deze jeugdhulp kan dus nog steeds
dicht bij de jeugdige worden aangeboden, bij het lokale wijkteam, de
jeugdige thuis of op school. Dat is ook precies de bedoeling. Sterker
nog, lokaal organiseren blijft de bedoeling, zoals afgesproken in de
hervormingsagenda.
Voorzitter. Dat ter inleiding. Ik kom nu bij de eerste vraag. Dit is de
vraag van mevrouw Westerveld of deze wet de problemen gaat oplossen. Is
het niet opnieuw pleisters plakken? Ik denk dat dit ook al goed
gewisseld is in de eerste termijn van de Kamer. Nee, het is niet de
silver bullet die alle problemen gaat aanpakken en oplossen, maar het is
wel een belangrijke stap om het juist voor de meest kwetsbare kinderen,
voor wie wij allemaal willen opkomen, beter te regelen. Daarvoor is dit
een heel belangrijke stap.
Dan de vraag van de heer Ceder of ik scherper kan uitleggen welke taken
en bevoegdheden bij de regio liggen en welke niet. In de
gemeenschappelijke regeling liggen de volgende verantwoordelijkheden bij
de regio: de subsidiëring van gecertificeerde instellingen, de GI's, de
contractering van bij AMvB te bepalen specialistische jeugdhulpvormen —
die AMvB hebben wij voorgehangen — bepaalde administratieve processen
die kunnen worden vastgelegd in de Regeling Jeugdwet, de bovenregionale
afstemming en de organisatie van de regionale expertteams. De overige
verantwoordelijkheden liggen bij de gemeente. Er zijn natuurlijk ook
vragen gesteld over de autonomie van gemeenten. Daar kom ik zo nog op
terug. Uiteindelijk wordt een regiovisie vastgesteld door de
gemeenteraden. Heel veel Kamerleden die vandaag in de zaal zitten, zijn
gemeenteraadslid geweest. Ik kijk naar mevrouw Westerveld — mevrouw
Paulusma is er niet — de heer Stoffer, de heer Ceder en de heer Krul.
Het is iets waar wij als ex-gemeenteraadsleden … Ik weet niet of er zo'n
vereniging bestaat van voormalige gemeenteraadsleden; als die er niet
is, dan moeten we 'm snel oprichten. Wij kennen natuurlijk die vormen
van samenwerken heel goed in gemeenteland.
Dan over de bureaucratie en administratieve lasten. Hoe draagt deze
wetswijziging bij aan een vermindering van bureaucratie en
administratieve lasten voor gemeenten, jeugdhulpaanbieders en
professionals? Dat is precies wat dit doet. We willen naar die
standaardisatie. Deze vraag van de heer Crijns is heel terecht; andere
leden hebben die ook gesteld. We willen juist toe naar minder
administratieve druk. Ik noemde net al als voorbeeld wat we zien in de
vergelijking tussen aanbieders die jeugdhulp aanbieden en aanbieders die
Wlz aanbieden. De administratieve lasten, het personeel dat simpelweg
nodig is om de administratie uit te voeren, ligt driemaal hoger dan in
de Wlz. Precies dat willen we hiermee aanpakken. We moeten af van die
versnippering. Jeugdhulpaanbieders moeten aan ontzettend veel
verschillende eisen voldoen door al die verschillende gemeenten die
apart inkopen. Dat is niet te doen. We willen dat geld natuurlijk in de
jeugdhulp zelf inzetten en niet in de administratie en in de overhead.
Dat is ook precies een van de redenen voor dit wetsvoorstel.
Dan de vraag van mevrouw Westerveld over de samenwerkingsvormen: waarom
drie vormen en niet geheel uniform? Ik vind dat een hele terechte en
logische vraag. Mevrouw Westerveld vroeg: zou je het opnieuw zo
intekenen als je de keuze zou hebben; als het een blanco vel was, zou je
het opnieuw zo doen? Ik vind dat een hele goede vraag maar
tegelijkertijd een hele moeilijke vraag. We hebben gekeken wat het zou
betekenen als we helemaal opnieuw beginnen en alle samenwerkingsvormen
die je nu hebt en die voor het grootste deel gelukkig goed werken
overhoop gooien. Dat zou ontzettend veel ellende teweegbrengen voor die
organisaties. Je gaat dan enorm veel op hun bord leggen om opnieuw te
organiseren zonder dat je weet of dat goed gaat. Het gaat nu goed in de
regio's zoals ze nu gevormd worden. In de regio's waar het niet goed
gaat hebben we aanpassingen aangebracht. Daar zijn waar nodig andere
regio-indelingen gemaakt en die zijn getest op robuustheid. Er is
gekeken naar de vormen: wat is er nu en kunnen we ze daarin
tegemoetkomen? We blijven natuurlijk evalueren. Dat geldt ook voor heel
veel andere zaken. Dat is de stap geweest die we daarin gezet hebben. Ik
heb ook de zorgen daarover gehoord in de Kamer. Daar zijn we gemeenten
echt voor een heel groot deel in tegemoetgekomen. Die kunnen gewoon door
op de manier zoals ze nu werken, een beetje ook volgens het adagium "if
it ain't broke, don't fix it. Als het goed gaat in de jeugdzorg … Het
gaat op plekken niet goed in de jeugdzorg, maar als het wel goed gaat,
moeten we natuurlijk zorgen dat het verder door kan.
Dan over de regiovisie. Is het mogelijk om in de regiovisie op te nemen
welke administratiesystemen gebruikt gaan worden? Nee. Het kan
natuurlijk wel. Het staat de gemeenten vrij om hier afspraken over te
maken, maar het is niet verplicht om dat te doen. We gaan wel echt naar
de standaardisatie toewerken en die wordt wel verplicht. Daar werken we
nu aan met de werkgroep standaardisatie, samen met de VNG. Ik zeg
"verplicht", maar daar werken we in eerste instantie vrijwillig naartoe.
In de Wet reikwijdte gaan we natuurlijk een aantal verplichtingen
opnemen.
Wat ga ik doen om de problemen met de wachtlijsten te bestrijden en hoe
koppel ik dat terug naar de Kamer? Sowieso zullen we dat doen in de
najaarsbrief. Dingen die we doen om het aan te pakken, zijn bijvoorbeeld
— ik vind het prachtige praktijkvoorbeelden — de aanpak complexe
scheidingen in de regio Twente en het programma Eindje Verder in
Eindhoven, waarmee wachttijden worden verminderd en aangepakt. Wij
zullen de Kamer daar in het najaar over updaten.
Dan de vraag hoe deze wet zorgt voor het concreet verkorten van
wachttijden in de gespecialiseerde jeugdzorg. Hoe concreet is de
bijdrage zodat kinderen niet hoeven te wachten op de hulp die ze nodig
hebben? Dat is een van de redenen waarom we met deze wet zijn gekomen.
Ik heb 'm zelf niet bedacht. Het traject is in 2019 opgestart omdat we
juist dit zagen, dat die passende hulp niet op tijd werd geboden. Daarom
is die wet nodig, om ervoor te zorgen dat er voldoende wordt ingekocht
zodat kinderen die dat nodig hebben op tijd die specialistische zorg
krijgen. We weten ook dat als deze groep niet op tijd de juiste zorg
krijgt, het probleem alleen maar erger wordt. Dan ben je met z'n allen
nog verder van huis dan je was.
De vraag van de heer Krul was hoeveel kinderen er nu op de wachtlijst
staan. Ik heb er net in antwoord op de vraag van mevrouw Westerveld
natuurlijk al iets over gezegd. Die data zijn juist een probleem. Ik
vind het een uitstekende vraag, want die legt de vinger gewoon precies
op de zere plek. We moeten werken aan die data, aan de standaardisatie.
Daar werken we nu ook hard aan, want het is ontzettend belangrijk om
daar ook op te kunnen sturen.
Een andere hele goede vraag is die van de heer Crijns over hoe het nou
zit met de kennisdeling. Hoe kan het zijn dat er gewoon heel goede
voorbeelden in het land zijn, die niet elders navolging krijgen? Een
heel terecht punt. Dat zie ik ook in Nederland. Ik kom op heel veel
plekken. Als ik zie dat het ergens heel goed gaat, vraag ik: hoeveel
wethouders zijn hier nou langs geweest om te kijken hoe het gaat? Bijna
niemand. Dat kan niet. Het idee is juist dat men van elkaar gaat leren.
Daar wordt aan gewerkt bij de VNG en daar ga ik zelf ook meer regie op
nemen, want — dat is mijn ervaring als wethouder ook — je moet het echt
zoeken en je bent als wethouder ook druk met van alles. Ik vind dus dat
je als Rijk een beetje moet helpen om dat voor elkaar te krijgen. In ben
bezig om daar plannen voor te maken.
Dan de regio-indeling, de vraag van mevrouw Dobbe hoe dat eigenlijk
werkt en of het niet ingewikkelder wordt met een extra laag erbij. Op
zich snap ik de vraag, als er nu wordt gezegd dat er verplicht moet
worden ingekocht in regioverband. Ik snap dat je dan denkt: een extra
bestuurslaag, is dat wel nodig? Het punt is nou juist dat er al heel
veel regioverbanden zijn. Er wordt natuurlijk al gewoon regionaal
ingekocht. Dat was ook, zoals ik net zei, in 2015 het idee bij die
nieuwe wet. Er wordt nu alleen van meer regio's naar minder regio's
gegaan. Dat is volgens mij het punt dat mevrouw Dobbe in de eerste
termijn maakte, dat ze het erg belangrijk vond om die lappendeken tegen
te gaan.
Dan de vraag van de heer Stoffer om de regio-indeling niet van tevoren
vast te leggen. Daar is al het een en ander over gewisseld. De heer
Stoffer zou er nog een nacht over slapen, kan ik me herinneren. Dat is
de afspraak die volgens mij toen gemaakt is tussen mevrouw Westerveld en
de heer Stoffer. Het punt, dat mevrouw Westerveld toen ook maakte, is
dat een stabiele en robuuste regio cruciaal is voor het bevorderen van
de beschikbaarheid van jeugdzorg. Daarom is het juist wel heel
belangrijk om die regio-indeling vast te leggen. Deze vraag heb ik dus
beantwoord.
Dan over de jeugdzorgregio's. Waarom is niet aangesloten bij een
bestaande indeling, bijvoorbeeld onderwijsregio's, zorgregio's of
veiligheidsregio's? Dat is omdat het enige doel van deze wet
uiteindelijk is om het probleem aan te pakken, om de problemen in de
specialistische jeugdzorg aan te pakken. Dat is leidend geweest en niet
de bestuurlijke kaart van Nederland. En waar we zien dat bepaalde
regio's gewoon prima kunnen functioneren, ook terwijl zij in
verschillende regio's opereren, is die afweging zo uitgevallen. Laat ik
het zo zeggen. We hebben willen aansluiten bij waar het goed gaat en
regio's willen veranderen waar het niet goed gaat. We hebben die test op
robuustheid gedaan, zodat men vervolgens nu snel verder kan. Want
uiteindelijk telt ook hier weer elke dag voor de kinderen die aangewezen
zijn op deze vorm van jeugdhulp.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan is natuurlijk wel de vraag — die stel ik aan de staatssecretaris —
of dit niet weer opnieuw nieuwe problemen creëert. We hebben in de week
voor we dit debat hadden het debat gehad over Vlaardingen. Wat daar
natuurlijk misging, is dat er ontzettend veel verschillende
verantwoordelijkheden op ontzettend verschillende plekken liggen. We
hebben ook al eerder gezien dat het soms botst met passend onderwijs,
waar weer andere regio-indelingen zijn geweest. In het nieuwe
wetsvoorstel van uw collega die naast u zit, komen ook weer andere
regio-indelingen. Dan is toch de vraag aan de staatssecretaris of niet
beter is gekeken, ook bij dit wetsvoorstel, om toch veel meer regio's op
elkaar te laten aansluiten, zodat niet al die verschillende
verantwoordelijkheden op heel veel plekken liggen en voor ouders en
jongeren duidelijk is waar ze precies terechtkunnen.
Staatssecretaris Karremans:
Ik snap die vraag natuurlijk heel goed. Dat is ook onderdeel geweest van
die afweging bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Wat daarbij
doorslaggevend is geweest, is dat je nu heel veel regio's hebt die het
goed doen. Heel veel regio's blijven gewoon hetzelfde met deze indeling.
Daar werkt het gewoon goed voor ouders, voor jongeren, en ook voor
aanbieders. Er zijn alleen heel veel verschillen in bijvoorbeeld
inkoopeisen, en die wil je rechttrekken. Maar daar werkt het goed. Dan
is de afweging als volgt. We zien dat het daar goed werkt en willen de
problemen daar op die manier aanpakken. Hoe doen we dat het beste?
Moeten we dan mee in de bestuurlijke kaart van Nederland zoals die
elders getekend is, terwijl we eigenlijk zien dat het gewoon goed loopt?
Daarbij is dan ook de volgende afweging gemaakt. Het nadeel van het
helemaal overhoop gooien, is dat je eigenlijk alles weer uit elkaar
trekt, iedereen dan weer zijn vorm moet vinden, er weer nieuwe
contracten moeten komen, en aanbieders zich ook weer moeten gaan
aanpassen. Dat heeft zo veel nadelen dat ervoor gekozen is om aan te
sluiten bij de regiovormen die de gemeenten al gevormd hebben en om,
waar het goed gaat, het ook vooral goed te laten blijven gaan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Maar ik vraag me af of de aanname dat het goed gaat wel de juiste is.
Natuurlijk gaat het op sommige plekken goed, maar op heel veel plekken
ook niet. Dat hebben we al gezien in de evaluatie van de Jeugdwet, dat
hebben we gezien in al die inspectierapporten van de afgelopen jaren,
dat zien we op plekken waar het misgaat en dat horen we uit het veld.
Want mensen uit het veld, ook professionals, komen ook heel vaak naar
ons toe om aan te geven dat ze volop in de bureaucratie zitten maar dat
het heel ondoorzichtig is waar ze precies terechtkunnen, dat soms
onderwijssoorten niet goed op elkaar aansluiten, dat gemeenten soms
contracten hebben op heel veel verschillende plekken die allemaal weer
met hun eigen systeem werken en dat andersom aanbieders natuurlijk ook
te maken hebben met heel veel verschillende gemeenten. Deze wet wordt nu
juist ook gemaakt voor plekken waar het niet goed gaat. Mijn vraag is
waarom er tien jaar nadat de Jeugdwet is ingegaan, tien jaar nadat we
van rapporten weten dat de decentralisatie niet heeft uitgepakt zoals
die is bedoeld, niet een meer radicale keuze is gemaakt. Waarom is niet
een meer radicale keuze gemaakt? Waarom heeft de staatssecretaris niet
iets meer met de vuist op tafel geslagen en gezegd "zo gaan we het doen"
en "we gaan inzetten op veel meer eenduidigheid en veel meer
harmonisatie"?
Staatssecretaris Karremans:
Als dat veel had opgeleverd, was dat natuurlijk een terecht punt
geweest. Ik wil best radicaler zijn, maar het moet uiteindelijk wel wat
opleveren. Zo zit ik er namelijk in. Ik wil de problemen oplossen die er
zijn. De regio-indeling is niet het probleem. Dus mevrouw Westerveld
heeft een heel terecht punt als het gaat om het fluisterspel, het
doorgeven, en het tussen wal en schip vallen. Daarom is het juist
belangrijk dat we alles bij die gemeenten centraliseren. Dus je houdt
één aanspreekpunt voor die ouders en die kinderen. Dat is namelijk de
gemeente. De regio's worden dat niet; de gemeenten zijn dat. De
gemeenten moeten alleen de inkoop zo regelen. Dat is dat regionale
verband. Dat is dus wat we verplichten. Dat doen we natuurlijk. Dat is
getest op al die criteria, zodat je dat op een goede manier kan doen.
Hebben ze een gezonde bedrijfsvoering om dat te doen? Is er voldoende
vraag en voldoende aanbod in die regio? Daarbij is echt gekeken naar het
jeugdzorgspecifieke en, nogmaals, niet naar de overige bestuurlijke
kaart. Ik zeg er gelijk bij dat dit natuurlijk de vraag is die ik toen
ik binnenkwam op het ministerie ook gelijk stelde, maar ik ben er wel
echt van overtuigd geraakt dat dit de beste manier is om het te doen,
omdat je heel erg aansluit bij de praktijk die er nu is. Het heeft jaren
gekost om hier te komen en het gaat in heel veel gevallen gewoon echt
heel goed. Sterker nog, daar hebben we ook dat AEF-rapport over gehad.
Daarin is heel erg getest en is gekeken naar die robuustheid en
stabiliteit van de regio's, en naar wat uiteindelijk het belangrijkste
is voor die kinderen. Waar het minder gaat zijn de regio's aangepast en
zal men zich in een andere vorm moeten organiseren.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik hoop dat de staatssecretaris mij kan helpen dit te begrijpen. Ik snap
het betoog. We willen de versnippering tegengaan. Het doel is om
problemen aan te pakken. De lappendeken moet worden aangepakt. Dat is
helemaal waar. De jeugdzorg überhaupt begrijpen lukt je niet eens, zelfs
al ga je er een paar weken voltijd op zitten studeren. Er is zo'n
ontzettend ingewikkeld systeem van gemaakt.
Staatssecretaris Karremans:
Ik weet het.
Mevrouw Dobbe (SP):
En dan zegt deze staatssecretaris: die lappendeken en die versnippering
gaan we nu aanpakken. Maar wat is dan het resultaat daarvan? Dan krijgen
we 41 specialistische jeugdzorgregio's, 25 jeugdbeschermingsregio's, 342
gemeenten die de basale jeugdzorg leveren en de jeugdreclassering, die
op rijksniveau zit. Hoe is dit dan de lappendeken aanpakken?
Staatssecretaris Karremans:
Ik heb natuurlijk ook het betoog van mevrouw Dobbe gehoord. Zij zegt dat
we weer landelijk moeten gaan inkopen. Dan is het probleem dat die
kinderen en die ouders slechter af zijn, want dan creëer je weer een
apart loket dat niet weet hoe het in de gemeenten gaat, terwijl we er
juist voor willen zorgen dat het lokaal goed georganiseerd wordt. Dat is
ook het hele idee achter de hervormingsagenda. Ook is dat het pleidooi
geweest van zo veel Kamerleden hier. Die lokale teams weten wat er nodig
is in een gezin. Zij kunnen met die scholen en wijkteams schakelen. Zij
kunnen die hele pedagogische basis op orde brengen. Dat zijn ze
verplicht om te doen middels de Jeugdwet. Organiseer dat op één plek,
want als je dit apart door het Rijk laat inkopen — dat kunnen we niet,
hè; we hebben de inkooporganisatie niet om dat te doen — dan ga je een
nieuw loket creëren én heb je het risico van enorm veel afschuifgedrag.
Want wat gaat er gebeuren als er gezegd wordt dat het Rijk het doet? Dan
ontstaat er natuurlijk een prikkel. Het maakt niet uit wie het doet, of
het nou het Rijk of de gemeente is. Als je het apart gaat organiseren,
dus niet op één plek, dan heb je altijd discussies, zo van: "Dit is
eigenlijk zorg die bij jou hoort. Nee, die zorg hoort bij jou". En wie
vallen er uiteindelijk tussen wal en schip? Wie zijn er de dupe van? Dat
zijn de kinderen. Het moet dus op één plek. We moeten het bij de
gemeenten houden. Iedereen in het jeugdzorgveld is het daarover eens. Er
moet alleen wel meer regie komen. Die regie ben ik van plan verder te
nemen. Die nemen we ook met dit wetsvoorstel, maar wel op een manier
zodat er aangesloten wordt bij de lokale praktijk, waar uiteindelijk
problemen voor kinderen en ouders moeten worden aangepakt.
Mevrouw Dobbe (SP):
De staatssecretaris doet nu net alsof dat binnen ons voorstel niet kan,
alsof je dan niet heel goed met de gemeentes kan samenwerken. Hij doet
alsof je de zorg voor kinderen en de jeugd die zorg nodig hebben daarmee
niet dichtbij kunt organiseren. Dat kan natuurlijk prima. Maar wat je
dan niet krijgt, is die versnippering. Die wordt nu door deze
staatssecretaris alsnog gecreëerd met 41 regio's, 25 regio's, 342
gemeenten die wat doen en de jeugdreclassering op rijksniveau. Ik hoorde
hem ook "onderwijsregio's" zeggen. Die versnippering, daar vroeg ik
naar. Die blijft namelijk nu gewoon bestaan. Ik ben er niet van
overtuigd dat dit het systeem goedkoper maakt, dat dit het minder
complex maakt en dat jongeren en kinderen nu echt gebaat zijn bij een
extra bestuurslaag in een al zo ingewikkeld systeem.
Staatssecretaris Karremans:
Ten eerste komt er dus geen extra bestuurslaag, want die bestuurslaag is
er al. Je hebt die regio's al. We standaardiseren nu de boel. Dat is ook
gelijk het punt van versnippering. We zeggen: op de zorgvormen die in de
AMvB staan, moet je verplicht gezamenlijk inkopen, met dezelfde
voorwaarden. Dan heb je dus niet dat aanbieders drie keer zoveel met
administratie bezig zijn dan bijvoorbeeld aanbieders in de Wlz. Dat zei
ik net ook. Je voorkomt dus die enorme administratielasten. Al die
mensen die daarmee bezig zijn, kunnen vervolgens daadwerkelijk werken
aan het oplossen van de problemen in de jeugdhulp in plaats van aan het
bijhouden van de administratie, met al die verschillende eisen vanuit
verschillende gemeenten. Dat helpt dus al enorm. Je gaat terug van meer
dan 55 inkoopverbanden naar 41. Dat is een daling van ongeveer 30%. Dat
is hartstikke goed. We sluiten aan bij de wens van onder anderen de heer
Stoffer en andere Kamerleden: sluit zo veel mogelijk aan bij de praktijk
die de gemeenten voeren en bij de autonomie die gemeenten hebben. Dat
doen we hiermee ook. We komen hiermee de gemeenten een heel eind
tegemoet, maar wel onder de voorwaarde dat de kwaliteit goed is, dat het
voor die kinderen en die ouders goed geregeld is. Daar gaat het
uiteindelijk om. Nogmaals, het gaat er niet om dat je de bestuurlijke
kaart van Nederland perfect over elkaar kan leggen. Daar zijn ouders en
kinderen helemaal niet mee bezig. Het gaat erom dat het in de praktijk
goed werkt voor die ouders en kinderen. Daarvoor is dit wetsvoorstel
echt een hele belangrijke stap in de goede richting.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dan tot slot, hoor. Ik vind dit gewoon een heel ingewikkeld verhaal.
Staatssecretaris Karremans:
Dat is het ook!
Mevrouw Dobbe (SP):
Ja! En het wordt nog ingewikkelder. Volgens mij is de jeugdzorg daar op
dit moment niet bij gebaat, want je krijgt dan een extra bestuurslaag.
Als er namelijk niks verandert … De staatssecretaris doet nu voorkomen
alsof we eigenlijk niks veranderen en alsof we alleen iets verplicht
maken wat al bestaat en wat nu al werkt, maar het werkt nu niet goed.
Anders zouden we hier nu niet een enorme hervorming doorvoeren. Als het
niet goed werkt, als we dat gaan verplichten en formaliseren en als we
te maken krijgen met vier, vijf of zes verschillende regio-indelingen,
dan kunt u mij niet vertellen dat de zorg daar beter van wordt, dat er
minder administratie komt met al die samenwerking die tussen die regio's
moet plaatsvinden en dat het dichter bij jongeren wordt georganiseerd
als er een extra bestuurslaag wordt opgetuigd.
Staatssecretaris Karremans:
Nogmaals, het is geen extra bestuurslaag. Ten tweede: er werken
inderdaad heel veel dingen niet goed. Daarom hebben we juist dit
wetsvoorstel. Uiteindelijk kan je natuurlijk niet zeggen: het gaat niet
goed in de jeugdzorg en we moeten alles dus maar veranderen. Je moet
gewoon heel goed kijken waar het probleem zit en wat er misgaat. De
inkoop is versnipperd en gaat niet goed. Dat willen we aanpakken. Ja, er
zijn 342 gemeenten in Nederland. We kunnen er ook één gemeente van
maken. Als je met een bestuurder uit China spreekt, lacht die natuurlijk
om het feit dat je 17 miljoen mensen onderverdeelt in 342 gemeenten,
maar wij hechten daar waarde aan; ik zie de heer Stoffer staan, die daar
ook een punt van heeft gemaakt. Dat is dus natuurlijk het geval en daar
hebben we mee te maken. Je hebt er ook mee te maken dat je gemeenten een
bepaalde mate van beleidsvrijheid wil geven. Dat is natuurlijk de
gedachte geweest achter de decentralisatie van de Jeugdwet. Die gedachte
is goed; in de uitwerking zien we dat dingen veel beter kunnen en moeten
en dat we ook meer regie moeten terugpakken op de jeugdzorg, maar in
essentie is het idee natuurlijk dat de jeugdhulp dicht bij de mensen
wordt georganiseerd en dat je niet alleen kijkt naar wat er misgaat met
een kind, maar ook naar wat er misgaat in de omgeving. Kinderen zijn
immers een exponent van hun omgeving. De gemeenten kunnen dat goed doen,
met alle faciliteiten die zij hebben. In Barneveld is dat anders dan in
Groningen. In Goes is dat anders dan in Maastricht. Dat wil je op die
manier goed doen. Ik denk dat het daarom verstandig is om hier op die
manier bij aan te sluiten, maar wel met standaardisatie en unificatie,
die we met dit wetsvoorstel beogen te bewerkstelligen.
De heer Stoffer (SGP):
We zijn met elkaar op zoek naar hoe je het dadelijk zo goed mogelijk
doet voor diegene die die hulp nodig heeft. Ik hoor de staatssecretaris
heel behartigenswaardige dingen zeggen, en dat zet je ook gelijk weer
aan het denken. Ik kan zeggen dat ik er weer een nachtje over wil
slapen, maar dat hebben we al gedaan. Wat bij mij nu zo boven komt, is
dit. Stel dat deze wet het haalt, het gaat door en de inkoop regelen we
in de regio zoals nu voorgeschreven, en het gaat in 38 regio's echt
hartstikke goed; fantastisch. Maar in een paar overige regio's denk je:
die inkoop loopt daar toch mis, het loopt financieel uit de klauwen, of
inhoudelijk is het net niet wat past bij deze regio. Wie grijpt daar dan
op in? Dan heb ik het erover wie daar bestuurlijk op ingrijpt en wat
voor democratische controle daarop is. Je gaat dat dadelijk in regio's
neerzetten waar wij de controle niet op voeren, maar bij gemeenteraden —
er zijn hier heel veel mensen die in de gemeenteraad hebben gezeten — of
als je dat verlengd lokaal bestuur hebt, is die controle ook wel
redelijk ver weg. Dan kun je nog iets meegeven aan degene die namens jou
in het orgaan zit dat hier toezicht op houdt. Maar ja, over het algemeen
komt ie terug met: ik heb mijn best gedaan, maar die andere zes, zeven
of acht vonden wat anders, dus ik heb het niet gered. Zou de
staatssecretaris daarop in kunnen gaan? Hoe gaat dat, als het bij een
paar regio's niet lukt, terwijl het bij heel veel wel goed gaat? Waar
ligt dan de regie? Waar ligt dan de mogelijkheid om in te grijpen?
Staatssecretaris Karremans:
Het is gelijk een feest van herkenning, want ik heb ook weleens
tegenover een wethouder gestaan die dat inderdaad vrij snel als argument
gebruikte: ik wilde wel, maar de rest wilde niet mee. Dat herken ik wel.
Er is natuurlijk een controlerende taak voor de gemeenteraad. Die
controleert de wethouder Jeugd op zijn of haar beleid en ook wat betreft
de toeleiding binnen de gemeente. Dat is niet alleen de inkoop, maar dat
is natuurlijk veel meer. Daar is de gemeenteraad aan zet om dat goed te
regelen.
Als we zien dat de samenwerking in de regio niet goed gaat, hebben we
straks de NZa die daar toezicht op houdt. Die heeft die
vroegsignaleringsfunctie. We maken niet een wet en zeggen: tot ziens en
we zien het wel weer; dat is de zorg die de heer Stoffer terecht heeft
uitgesproken. Nee, we zorgen ervoor dat het toezicht erop goed geregeld
is. Als dat echt leidt tot problemen, dan signaleert de NZa dat bij de
verantwoordelijke bewindspersonen, die nu tegenover u staan en zitten in
vak K, en dan is er een mogelijkheid tot het instellen van
interbestuurlijk toezicht door het kabinet.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Karremans:
Over de zorg over afschuifgedrag hebben we het net eigenlijk gehad. Dat
is ook een zorg die ik heb, in algemene, brede zin. Ik geloof alleen
niet dat dit te maken heeft met die regio's, omdat die regio's er
grotendeels al zijn. Een van de dingen die we doen om het afschuifgedrag
heel erg te verminderen, is het toekomstscenario. Het is heel belangrijk
om dat te bewerkstelligen. We hebben dat laatst nog gezien bij de casus
in Vlaardingen, waarover we met elkaar gedebatteerd hebben. Daar moeten
echt flinke verbeteringen op plaatsvinden. Maar er geldt altijd het
woonplaatsbeginsel, dus een gemeente is verantwoordelijk, ongeacht de
regio, voor het leveren van goede zorg voor jongeren.
De heer El Abassi vroeg hoe ik garandeer dat deze wet daadwerkelijk gaat
leiden tot robuuste regio's in plaats van administratieve herindeling.
Dat heb ik net al gezegd. Het is niet zo dat wij de kaart hebben gepakt
en hebben gezegd: die plaatsen liggen bij elkaar en we doen het een
beetje zo. Er is uitgebreid gecontroleerd op robuustheid en alle andere
criteria die in de wet staan, om daar die regio op in te delen.
Mevrouw Bruyning en de heer El Abassi vroegen of ik bereid ben om ervoor
te zorgen dat subregio's een volwaardige rol kunnen spelen in de
regionale samenwerking. We willen de versnippering echt tegengaan, dus
ook de mogelijkheid voor subregio's. We hebben altijd gezegd: "wat" is
wat door ons wordt bepaald en "hoe" uiteindelijk door de gemeente, maar
er moet wel regionaal worden ingekocht.
De heer Ceder vroeg om een uitzondering bij de regio-indeling. Daarover
zijn ook een aantal amendementen ingediend. Ik heb echt geprobeerd alle
amendementen zo positief mogelijk te beoordelen, om de Kamer tegemoet te
komen, maar als het gaat om het loslaten van de regio-indeling, moet ik
echt een lijn trekken, want dat zou het hele wetsvoorstel tenietdoen.
Dus ja, in de organisatie heeft de gemeente vrijheid. Daar heeft de
gemeente echt vrijheid in. Wat betreft de inkoop: nee, daar moet echt op
worden samengewerkt. Maar uiteindelijk is de gemeente daarbij wel zelf
aan zet. Daar was ook een vraag over gesteld. Die heb ik nu niet voor
me. Volgens mij was die van de heer Crijns. Hoe zorgen we ervoor dat de
regio de bestuurders niet in de weg gaat lopen? Een heel mooi voorbeeld
daarvan is dat de bestuurders de regio zullen vormen. Die moeten dat
zelf doen, dus ze moeten vooral zichzelf niet in de weg gaan
lopen.
Dan de vrijheid van gemeenten. Dat was een punt van de heer Stoffer. Dat
is mooi, hè? Mevrouw Dobbe zegt "het moet meer landelijk" en de heer
Stoffer zegt "het moet meer lokaal". Ik zit daar een beetje tussenin.
Dat is niet per definitie altijd de beste oplossing, maar in dit geval
denk ik dat zeker wel.
De democratische controle. Daar heb ik net ook al wat over gezegd. Ik
denk dat elk gemeenteraadslid deze vorm van samenwerken inderdaad wel
kent. Ik denk ook dat elk gemeenteraadslid het beste wil voor kinderen.
Uiteindelijk wil elk gemeenteraadslid dat er gewoon specialistische hulp
beschikbaar is voor de meest kwetsbare kinderen. Het is belangrijker dat
dat wordt gerealiseerd dan dat je kijkt hoe of hoe democratisch dat
georganiseerd wordt.
Hoeveel invloed hebben kleine gemeenten in een regio als ze moeten
meeliften met grotere gemeenten? Die gemeenten zijn zelf aan zet om dat
samen met elkaar te regelen. Dat is helemaal aan hen. Ze moeten samen
achter de inhoud staan.
Over gemeentelijke autonomie heb ik al een aantal punten besproken. Ik
probeer het even snel te doen, zodat ik niet te veel in herhaling
val.
Een vraag van mevrouw Van den Hil: klopt de uiteenzetting van het proces
om tot een regiovisie te komen; hoe wordt de autonomie van de gemeenten
behouden en hoe wordt deze geborgd in de regiovisie? De gemeenten en de
gemeenteraden stellen die regiovisie vast. Het is aan hen om dat te doen
en dat blijft ook aan hen. Daar verandert in principe niks in.
De volgende vraag. De Raad van State heeft zorgen over de financiële
impact voor gemeenten bij verplichte regionale samenwerking. Hoe gaan
wij om met deze zorgen? De zorgen van de Raad van State werden vooral
veroorzaakt door de onduidelijkheid over het begrip "beschikbaarheid",
maar er komt geen hogere lat en daarmee komen er ook geen extra
financiële consequenties voor gemeenten.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris gaat nu in een sneltreinvaart door de antwoorden
heen. Hij heeft hele mooie woorden over gemeenten en autonomie. Hij gaf
net in zijn antwoorden ook mooie voorbeelden van gemeenten, een hele
lofrede. Maar we kunnen niet om de grote vraag heen die boven dit debat
hangt. Dat is de vraag die ook werd gesteld door 150 wethouders die hier
vandaag waren bij het debat van Binnenlandse Zaken. Daarbij ging het
grotendeels ook over de enorme zorgen bij gemeenten over de financiën.
Die hebben te maken met jeugdzorg. Ik heb dat debat gevolgd en ik hoorde
uw collega, minister Uitermark, daar ook zeggen: "Alle bewindspersonen
zijn hier aan zet wat betreft de jeugdzorg. "Mijn collega", daarbij wees
ze naar deze staatssecretaris, "is ook bezig met het zetten van
stappen." Ik zou heel graag van deze staatssecretaris willen weten welke
stappen hij nou zet om aan die zorgen van gemeenten over de
betaalbaarheid van jeugdzorg tegemoet te komen.
Staatssecretaris Karremans:
Dat is een terecht punt. De heer Krul heeft de vorige keer natuurlijk de
tijdreisvraag gesteld. Die ging het over medeoverhedenoverleg dat
inmiddels anderhalve week geleden heeft plaatsgevonden. Daar hebben we
met de VNG over gesproken. Daarbij hebben we de afspraak gemaakt dat we
de komende weken pakken — daar zijn we dus druk mee bezig — om die
verhalen dichter bij elkaar te brengen, dus ook de inhoud. Dat gaat dus
om de vraag: wat doen we met het advies van Van Ark; hoe doen we dat
inhoudelijk? Maar dat is ook financieel; kunnen wij dat op een gegeven
moment bij elkaar brengen? Maar daarbij is wel expliciet gezegd en
afgesproken dat de besluitvorming uiteindelijk plaatsvindt bij de
Voorjaarsnota. Ook vanuit deze Kamer zijn er heel veel politieke wensen
die heel geld kosten; dat gaat van defensie tot bestaanszekerheid tot
het onderwijs tot de sociale zekerheid. Er liggen ontzettend veel
financiële vraagstukken op tafel. Jeugd heb ik daarbij gelegd, zeg ik er
maar even bij. Als wethouder die zelf heeft moeten bezuinigen — het gaat
niet om mij, maar ik heb wel de ervaring dat ik als wethouder heb moeten
bezuinigen, omdat het in de jeugdzorg in Rotterdam echt enorm uit de
klauwen liep en er enorme tekorten waren — weet en zie ik ook wat het
met gemeenten doet als je voorzieningen moet sluiten omdat de jeugdzorg
betaald moet worden. Dus ik snap het heel goed, vanuit mijn rol toen en
vanuit mijn rol nu. Maar ik zeg er wel bij — ik moet me netjes houden
aan de afspraak die daarover gemaakt is — dat wij er nu druk mee bezig
zijn. Ik ben er letterlijk elke dag mee bezig en elke vrijdag spreek ik
de VNG hierover. Ik heb net nog even contact gehad met de persoon van de
VNG die hierover gaat. We proberen er natuurlijk uit te komen, maar
uiteindelijk zal alles vallen of staan met de integrale besluitvorming
bij de Voorjaarsnota. Ik weet dat mevrouw Westerveld niet op dat
antwoord zat te wachten, maar dat is wel het antwoord dat ik moet
geven.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik spreek de staatssecretaris aan op zijn rol nu. Ik heb het ook niet
over allerlei andere financiële wensen uit de Kamer. Maar ik spreek hem
aan op zijn taak als bewindspersoon die gaat over jeugdzorg en over
goede zorg voor alle kinderen die die nodig hebben. Het rapport van de
commissie-Van Ark gaf een zwaarwegend advies aan het kabinet. Het advies
werd eind januari gepresenteerd, dus het ligt er ook al een tijdje. Ik
wil de staatssecretaris erop wijzen dat gemeenten nu natuurlijk al bezig
zijn, ook met de plannen voor komend jaar. Heel veel wethouders zijn nu
bezig met de financiële puinhopen in hun gemeente, die zij moeten
oplossen. Zij zijn nu bezig met de vraag: waar moeten we op bezuinigen
en welke voorzieningen die nodig zijn om de gang naar jeugdzorg juist te
voorkomen moeten we eventueel sluiten? Dan zou ik toch echt wel willen
dat de staatssecretaris eerder antwoord geeft, aan mij en aan al die
wethouders die hier vandaag zijn, op de vraag wat nou die stappen zijn.
Waar staan we nu concreet? Wat is nou zijn doel? Is dat het rapport van
kaft tot kaft overnemen of heeft hij een ander doel?
Staatssecretaris Karremans:
Als ik dat zou zeggen, zit daar natuurlijk een hele grote financiële
component aan. Dus dat kan ik niet zeggen. Ik weet hoe begrotingen maken
werkt; ik heb dat zelf jarenlang gedaan in een gemeente. Dat rapport is
ook niet voor niets eind januari verschenen. Dat is gebeurd zodat het
mee kon lopen in de voorjaarsbesluitvorming. Dus om dat even in den
brede te nuanceren: dat was daadwerkelijk de bedoeling met betrekking
tot de planning. Dus het is niet gek dat wij daar nu richting de
voorjaarsbesluitvorming een besluit over zullen nemen. Dat was precies
het idee achter de timing van het rapport. Het is pas een probleem als
je de voorjaarsbesluitvorming hebt gehad en vervolgens pas met een
rapport komt. Nogmaals, het zal dus meelopen in de besluitvorming. Dat
gaat ook niet heel lang meer duren; we hebben het over een kwestie van
weken. Als je kijkt naar wat gemeenten daarvoor nodig hebben … De
meicirculaire komt ook pas in mei. Daar zitten ook altijd nog een aantal
onbekendheden in. Het probleem is niet dat er nu zwembaden dicht moeten
omdat gemeenten niet drie weken kunnen wachten totdat de uitkomst van de
Voorjaarsnota bekend is. Daar zullen we dus even op moeten wachten.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Maar het is ook niet gek dat de Kamer de staatssecretaris aanspreekt als
een commissie, die is ingesteld door dit kabinet, met een zwaarwegend
advies komt en dat wij dan zeggen: neem dat advies over.
Staatssecretaris Karremans:
Nee, dat vind ik helemaal niet gek. Nee, hoor.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ook in het kader van afspraken maken met gemeenten. Al die wethouders
waren er vandaag niet voor niets. De staatssecretaris kan wel zeggen dat
zwembaden nu nog niet hoeven te sluiten, maar we horen verhalen van
gemeenteraden die nu al plannen krijgen van hun besturen. Die weten dat
ze misschien volgend jaar — dat is nog niet helemaal zeker — hele
moeilijke keuzes moeten maken. Bezuinigingen op jeugdzorg zijn
natuurlijk niet het enige punt; er zijn nog andere punten, zoals het
ravijnjaar. Daar hoef ik de staatssecretaris niet aan te herinneren. We
mogen op zijn minst van hem verwachten dat hij bij het kabinet neerlegt
dat dit rapport van kaft tot kaft wordt overgenomen, zoals de VNG heeft
gevraagd, vanwege het belang van het rapport en het belang van goede
jeugdhulp. Hij geeft aan dat hij minder kinderen in de jeugdzorg wil. We
mogen dan toch verwachten dat de staatssecretaris daar ook voor staat en
in ieder geval zowel de inhoudelijke als de financiële adviezen meeneemt
bij zijn inzet voor de Voorjaarsnota?
Staatssecretaris Karremans:
Omwille van het proces, juist in het belang van jeugdzorg, ga ik niet
publiekelijk mijn inzet uitspreken. Ik denk dat de Kamer dat begrijpt.
De VNG kent ook mijn inzet. We moeten dit proces netjes met elkaar
doorlopen. Juist omwille van de resultaten wil ik het daarbij
houden.
De heer Ceder (ChristenUnie):
De commissie heeft duidelijk aangegeven dat er een bedrag moet worden
betaald en stelt voor dit fiftyfifty te doen. Ik hoorde de
staatssecretaris zojuist richting mevrouw Westerveld aangeven dat hij de
inzet niet duidelijk of openbaar kan maken, maar mijn simpele vraag is
als volgt. Het is een speelveld. Het is geven en nemen. Maar ik mag toch
hopen dat de staatssecretaris, die verantwoordelijk is voor jeugdzorg in
Nederland, minimaal zegt dat dit rapport uitgevoerd moet worden en dat
hij met die inzet aan tafel gaat? Ik kan me niet voorstellen dat u nu al
met een mindere inzet aan tafel gaat. Kan de staatssecretaris, die
verantwoordelijk is voor de jeugdzorg, mij dus geruststellen door te
zeggen dat hij in ieder geval de uitkomsten van de commissie-Van Ark als
inzet zal meenemen naar de onderhandelingstafel?
Staatssecretaris Karremans:
Dat is eigenlijk dezelfde vraag als die mevrouw Westerveld stelde. Het
antwoord komt dus op hetzelfde neer. Maar er is niets mis met het
politieke inzicht van de heer Ceder.
De voorzitter:
Dat is toch een mooi compliment, meneer Ceder?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank voor het mooie compliment; ik ben van mijn à propos! Het is
natuurlijk wel belangrijk. De staatssecretarissen en ministers komen
natuurlijk met een Voorjaarsnota, maar de Kamer heeft
begrotingsrecht.
Staatssecretaris Karremans:
Ja.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik kan me zo voorstellen dat er na afloop van dit debat al een aantal
richtinggevende uitspraken gedaan zullen worden of dat die vanuit de
Kamer komen. Ik ben daarom ook benieuwd of dat nodig is. Ik merk dat ik
toch iets meer nodig heb, omdat … Laat ik het anders formuleren. Als er
een richtinggevende uitspraak van de Kamer is, kan de staatssecretaris
dan aangeven wanneer die overbodig is of juist verder gaat dan wat hij
zelf zou willen? Vanuit ons begrotingsrecht willen we de
staatssecretaris namelijk met een duidelijke opdracht richting de
onderhandelingstafel sturen.
Staatssecretaris Karremans:
Het wordt dan een beetje een spel, zo van: ik zeg een getal en dan moet
jij ja of nee knikken. Dat gaan we niet doen, want volgens mij is dat
niet verstandig. Ik ben er hard mee bezig, ook samen met de VNG. Er zit
ook een inhoudelijk verhaal aan vast. Het is dus niet alleen een
financieel verhaal, maar ook echt een inhoudelijk verhaal. We willen ook
dat dingen op gemeentelijk niveau beter, strakker en duidelijker worden
geregeld. Daar moeten we afspraken over maken. Dat zijn we nu aan het
doen. Ik begrijp de vraag van de Kamer heel goed, maar ik hoop ook dat
de Kamer begrijpt dat ik dat werk nu even goed moet doen. U kunt er
natuurlijk van uitgaan dat ik de belangen van de jeugdzorg voor ogen heb
als ik mijn werk doe bij de onderhandelingen rond de Voorjaarsnota.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nog één vraag. Is het de persoonlijke opvatting van de staatssecretaris
dat een lagere inzet dan wat de commissie-Van Ark voorschrijft, het ook
mogelijk maakt om, zoals u omschreef, de wettelijke taken uit te kunnen
voeren? Gelooft de staatssecretaris dat dit überhaupt mogelijk is?
Staatssecretaris Karremans:
We werken eraan om ervoor te zorgen dat uiteindelijk veel minder
kinderen in de jeugdzorg terechtkomen. Dat staat ook in de
hervormingsagenda. Het doel is om minder kinderen in de jeugdzorg te
hebben. Gemeenten moeten hiervoor de nodige investeringen doen en acties
ondernemen. Dan wordt het een behapbaar verhaal. Uiteindelijk willen we
het duurzaam en houdbaar maken voor kinderen en ouders, gemeenten en de
schatkist. Daar zijn we uiteindelijk met elkaar mee bezig. Dat heeft
tijd nodig. Daar heeft de commissie-Van Ark natuurlijk ook wat over
gezegd. Daarover zijn we nu ook in gesprek met de VNG: waar hebben we
het dan met elkaar over? Nogmaals, dat gesprek ga ik echt daar laten. Ik
ga nu niet vertellen wat we daar allemaal over wisselen. Daar zie ik de
tijdreiziger bij de interruptiemicrofoon staan; misschien krijg ik weer
zo'n vraag. Maar dat is echt wat ik erover kan zeggen, ook al snap ik de
vraag van de Kamer heel goed.
Mevrouw Dobbe (SP):
De staatssecretaris wil het netjes doen. Hij wil zijn werk goed doen,
maar de Kamer wil dat ook. Vandaag staan we hier een wet te bespreken
die gaat over het organiseren van de jeugdzorg, terwijl gemeenten
tegelijkertijd een rechtszaak willen aanspannen als er geen extra geld
voor de jeugdzorg bij komt, omdat ze het niet kunnen doen. Ze kunnen het
nu al niet doen en ze kunnen het niet doen als zo meteen die
bezuinigingen doorgaan. Wat is dan het voorstel van deze
staatssecretaris? Want hij zegt: we gaan proberen bij elkaar te komen.
Wat nou als dat niet lukt? Wat nou als die gemeenten gewoon echt hun
werk en deze wet niet goed kunnen uitvoeren, als die hun werk niet goed
kunnen doen? Moeten we dan niet nu dit debat uitstellen en deze wet
behandelen na de Voorjaarsnota, zodat we weten of ze die wet überhaupt
kunnen uitvoeren?
Staatssecretaris Karremans:
Het heeft niet zo veel met die wet te maken. Daar ziet dit helemaal niet
op. Deze wet is echt voor de specialistische jeugdzorg, om dat goed met
elkaar te regelen in de gemeenten. Daar zijn gemeenten juist ook bij
gebaat. Het is nu vaak heel duur voor gemeenten om die specialistische
jeugdzorg ad hoc in te kopen. Daarom doen we dit ook. Dit levert voor de
gemeenten uiteindelijk ook gewoon geld op. Ik denk dus dat het zeer
onverstandig zou zijn om dat later te behandelen. We zijn het nu aan het
behandelen, dus wat dat betreft gaat het goed.
Maar dan de vraag hoe het zit met de gemeentefinanciën en of ze het nog
wel uit kunnen voeren. Het leven zou een heel stuk makkelijker zijn als
er op het ministerie van VWS een pinautomaat zou staan met gratis geld
waar ik even een paar miljard uit kon pinnen. Maar ja, ik heb die nog
niet gevonden. Volgens mij is die er ook niet. Ik kan daar dus gewoon
niks over zeggen. Dat zal dus mee moeten lopen in de Voorjaarsnota. Dat
was ook precies de planning en bedoeling van de commissie-Van Ark,
namelijk om dat rapport te presenteren, zodat je het er met elkaar over
kan hebben, zoals we nu aan het doen zijn, en je vervolgens in de
Voorjaarsnota een besluit kan nemen. Dat proces volgen we netjes.
Natuurlijk wil ik het liefst met miljarden strooien. Dat wil elke
bewindspersoon, maar het punt is dat de middelen schaars zijn en dat je
met elkaar een integrale afweging moet maken voor wat je moet doen. Dat
zal de inzet van het kabinet zijn. Dan gaat de Kamer daar natuurlijk nog
een uitspraak over doen. Daar zullen we op moeten wachten, hoe vervelend
dat ook is, al duurt dat ook geen maanden meer. Dat is een kwestie van
weken.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe, graag een nieuwe vraag en niet de hele tijd dezelfde.
Mevrouw Dobbe (SP):
En toch staan wij hier vandaag om die wet te bespreken. Ons wordt
gevraagd om een oordeel te vellen — vinden wij dit een goed
toekomstperspectief voor de jeugdzorg? — terwijl de gemeenten die dit
moeten uitvoeren, dit niet kunnen uitvoeren. Dan blijkt zo meteen, als
er geen extra geld bij komt, dat we een plan hebben voor de jeugdzorg
dat gemeenten helemaal niet kunnen uitvoeren. Wat zijn de gevolgen
volgens deze staatssecretaris als er geen extra geld bij komt voor de
jeugdzorg en de gemeenten niet de middelen hebben om hun werk te doen?
Wat gebeurt er dan?
Staatssecretaris Karremans:
Voor deze wet niks. Dat is het hele punt. Er wordt nu gedaan alsof er nu
heel veel geld bij moet voor de gemeenten om deze wet uit te voeren. Dat
is niet zo. Ik denk dus dat het belangrijk is om die dingen te scheiden.
Ik snap dat er politiek een debat wordt gevoerd over commissie-Van Ark.
Ik wil daarin ook heel ver meegaan. Ik heb daarover net het een en ander
gezegd, ook al kan ik daar niet alles over zeggen omwille van het belang
van de jeugdzorg en het uiteindelijke resultaat. Ik hoop dat de Kamer
dat ook begrijpt. Maar het is niet zo dat deze wet de gemeenten nu
opzadelt met een financiële last, helemaal niet. Dit is juist een wet om
de administratieve lasten te verminderen en afscheid te nemen van het ad
hoc, versnipperd inkopen, en te zorgen dat het voor kinderen en ouders
uiteindelijk goed geregeld is. Als dat goed geregeld is, is het voor
gemeenten ook goed geregeld. Dat zijn namelijk belangen die parallel
lopen.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
Mevrouw Dobbe (SP):
Mag ik het dan nog één keer proberen? Dit is namelijk gewoon geen
antwoord op de vraag. De gemeenten moeten de jeugdzorg uitvoeren. Daar
hebben we het vandaag over. Die moeten dat doen. De gemeenten zeggen: we
kunnen dat niet doen op deze manier; er is te weinig geld en er gaat zo
meteen nog meer geld af. Die kunnen dat niet doen. Welke gevolgen heeft
het als er geen geld bij komt en als deze bezuinigingen niet van tafel
gaan?
Staatssecretaris Karremans:
Kijk, wat mevrouw Dobbe net zei en waar ik op aansloeg, is: toch staan
we hier deze wet te behandelen. Daarmee koppelt ze die aan het
financiële vraagstuk in de jeugdzorg. Ik zeg dat je die echt los van
elkaar moet zien. Dat wil ik dus wel heel helder maken. Dan het punt wat
er gebeurt als gemeenten te weinig geld krijgen voor de jeugdzorg. Dat
hebben we natuurlijk de afgelopen jaren gezien. Het is een open norm en
daar willen we van af; vandaar de Wet reikwijdte waarmee we druk bezig
zijn. Je krijgt dan dat gemeenten waar een overschrijding van wat voor
de jeugdhulp begroot is, plaatsvindt, een probleem op hun begroting
hebben. Dat is evident. Tegelijkertijd zeg ik erbij: 30% van de
gemeenten houdt geld over van wat ze krijgen voor de jeugdhulp. Ik
nuanceer even het beeld dat we in Nederland hebben. Overall
overschrijden de uitgaven ruim wat er binnenkomt. Dat is evident. Daarom
willen we het aantal kinderen in de jeugdzorg ook drastisch verlagen. We
gunnen elk kind een zorgeloze jeugd en we gunnen de wethouder financiën
van elke gemeente een zorgeloos proces richting de begroting. Dat is nu
de situatie in Nederland en daar hebben we het nu met de VNG over.
De heer Krul (CDA):
Ik heb vandaag vierenhalf uur gedebatteerd met de minister van
Binnenlandse Zaken …
Staatssecretaris Karremans:
Dat is veel leuker!
De heer Krul (CDA):
… over de financiën van decentrale overheden. Ik heb nog nooit
meegemaakt dat er zo vaak verwezen werd naar een staatssecretaris van
een ander departement als in dat debat.
Staatssecretaris Karremans:
Meen je dat?
De heer Krul (CDA):
Voor mijn gevoel sta ik dus al vierenhalf uur te debatteren met
staatssecretaris Karremans. De conclusie van dat debat was: als u wilt
weten wat de claim of de inzet van de staatssecretaris van VWS is als
het gaat om de commissie-Van Ark, dan moet u toch echt bij de
staatssecretaris van VWS zijn. En daar ben ik nu! Die staatssecretaris
zegt: ik hoop dat de Kamer mij begrijpt. Nou, dat is nog niet helemaal
zo, maar ik wil hem wel graag begrijpen. Wat is de afweging van de
staatssecretaris om hier te zeggen dat hij er niks over gaat zeggen? De
staatssecretaris van JenV zegt gewoon heel duidelijk: als ik er geen
geld voor gevangenissen bij krijg, namelijk zo veel, dan kom ik in de
problemen. De minister van VWS zegt: die 165 miljoen wil ik op deze
manier inboeken; minister van Financiën, kom maar over de brug! Wat is
de afweging van de staatssecretaris om hier zo voorzichtig over te zijn?
Waarom zegt hij niet gewoon voor zijn portefeuille, de jeugdzorg: dit
heb ik nodig?
Staatssecretaris Karremans:
Kijk, wat de andere bewindspersonen doen, laat ik vooral aan hen. Ik
hoef natuurlijk niet duidelijk te maken wat er nodig is voor de
jeugdzorg, ook ten aanzien van de inhoudelijke hervorming die we door
moeten voeren. Anders dan de voorbeelden die de heer Krul noemt, is dit
een decentraal stelsel en dat is natuurlijk aan de VNG. De VNG heeft dat
punt heel helder gemaakt. Het punt, de onderhandelingsinzet van de VNG
is heel duidelijk. Als verantwoordelijke voor de jeugdzorg zit ik daar
namens het kabinet. Ik zit daar met mijn collega van Binnenlandse Zaken
en ook met mijn collega van Financiën. Er zijn nog wel meer belangen die
breed spelen in het kabinet, want de VNG heeft er natuurlijk een breed
punt van gemaakt. Daar is dus het belang; daar ligt het belang. Dat ligt
kant-en-klaar op tafel; dat hoef ik helemaal niet verder te
onderstrepen. Ik doe dat wel, maar het belang van wat op tafel ligt, is
evident.
De heer Krul (CDA):
Dus als ik het goed begrijp, stelt de staatssecretaris de Kamer en mij
even in het bijzonder wel gerust. Hij zegt namelijk: "Me dunkt dat ik
daar gewoon een keiharde claim neerleg! Hoe, wat, hoeveel en wanneer:
heb daar maar even vertrouwen in." Kan ik hem zo samenvatten?
Staatssecretaris Karremans:
Ja, precies.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Karremans:
Voorzitter, ik was toevallig bij de heer Krul, bij een vraag van hem
over de visie. Het CDA stelde dat maar 24 gemeenten en regio's een
gemeenschappelijke visie hebben, en het vraagt of ik dat wenselijk vind.
Dat is natuurlijk niet wenselijk. We hebben gezien dat de norm van het
opdrachtgeverschap te vrijblijvend is gebleken. Die heeft dus niet
geleid tot wat we hadden gewild. Vandaar dus ook deze wet.
Dan zegt de ChristenUnie dat het belangrijk is dat in de regiovisie
rekenschap gegeven wordt van de hele breedte van het jeugdveld, ook van
de inzet van gemeenten op sociale en pedagogische basis. Ja, dat is heel
belangrijk. Daarom hebben we natuurlijk ook … Er zijn heel veel wetten.
We hebben bijvoorbeeld de Jeugdwet, die hier ook al het een en ander
over zegt. In de regiovisie moet ook aandacht zijn voor de verbinding
met de aanpalende domeinen, bijvoorbeeld school, dus het onderwijs, en
de maatschappelijke ondersteuning.
Dan de beroepsgroep. Mevrouw Van den Hil vraagt hoe de staatssecretaris
in overleg gaat met de beroepsgroep. Nou , de beroepsgroep zit in de
vijfhoek. Daar hebben we ook mee gesproken in de aanloop naar het
wetsvoorstel. De beroepsgroep blijft natuurlijk in de vijfhoek zitten,
die de Hervormingsagenda Jeugd uitvoert.
Dan een vraag van de heer Ceder: waarom niet eerst terughoudend in het
aantal jeugdhulpvormen dat wordt gekozen en na verloop van tijd
uitbreiden als dit echt nodig blijkt te zijn? Daar is een zorgvuldig
traject aan voorafgegaan. We hebben er nog iets aan veranderd na de
internetconsultatie; daar is in die zin dus nog naar geluisterd. Er is
gekeken naar de criteria uit het wetsvoorstel. We hebben het dan over de
schaarste van de vraag, de schaarste van het aanbod, de complexiteit en
noem maar op. En daar is deze lijst met jeugdhulpvormen uit
voortgekomen.
Dan de vraag of we een aanzuigende werking verwachten voor
specialistische jeugdzorg. Ik verwacht die niet. Het uitgangspunt voor
de jeugdzorg blijft "zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig". We
komen nog met een aanscherping op de reikwijdte.
Dan wil de VNG multidisciplinaire jeugdhulp, bestaande uit
dagbehandeling en hoogspecialistische ggz, uit de AMvB halen. Ik ben het
daar niet mee eens. Ik vind dat die erin moet blijven.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als het om de aanzuigende werking gaat, gaat het ook om het personeel.
Die zorgen zijn meermaals geuit. Nu deze wet wordt vastgesteld, al het
andere nog vastgesteld moet worden en het nog onduidelijk is welke
richting het opgaat, kiest het personeel voor zekerheid, wat ook heel
begrijpelijk is. Zo vindt er een aanzuigende werking plaats richting
specialistische zorg, waar ook een tekort en dus vraag is. Met de
waarborgen die wij in de wet inbedden, die heel belangrijk zijn, bied je
ook een bepaalde zekerheid in de structuur waarvan ik me best goed kan
voorstellen dat personeel zegt: ik vind het aantrekkelijk om vanuit die
hoek jongeren te kunnen helpen. Mijn vraag is of de staatssecretaris die
uitdaging herkent of ziet. Dit is een zorg die ik heb en die velen in
het land ook hebben, juist omdat momenteel de volgorde op deze wijze
wordt gevolgd: eerst dit vastleggen en dan pas kijken hoe we de andere
zaken gaan vormgeven.
Staatssecretaris Karremans:
Dat is de reikwijdte.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Precies. Mijn vraag is of dit een zorg is die de staatssecretaris
herkent.
Staatssecretaris Karremans:
Laat ik het zo zeggen: ik mag hopen dat dit een aanzuigende werking
heeft, want als er een zorgvorm is die we altijd willen bieden aan
kinderen die het nodig hebben, is het de zorg voor kwetsbare kinderen
met autisme, gedragsproblematiek en verslavingsproblematiek. Dit is
uiteindelijk de kern van ons jeugdhulpsysteem. We gaan hier op de
reikwijdte niet op inboeten. Dit is wat je altijd wilt bieden voor de
kinderen die dit nodig hebben. Vandaar dat dit duidelijk afgekaderd is
en we ervoor willen zorgen dat dit altijd beschikbaar is voor de
kinderen die dat nodig hebben. Dit is nu niet het geval, juist door de
versplinterde inkoop. We willen juist dat dit goed geregeld is. Daarom
zeg ik ook dat dit naadloos past bij de wet over de reikwijdte, omdat we
daarbinnen willen zorgen — de heer Crijns heeft het daar ook over — dat
lichte jeugdhulpvragen worden beantwoord met lichte zorg. We willen niet
dat lichte jeugdhulpvragen worden beantwoord met zware zorg. Dat is
precies waar we mee bezig zijn. We willen het aan de voorkant regelen.
Je hoopt natuurlijk dat niemand hier gebruik van hoeft te maken, maar we
weten dat er kinderen zijn — dat zal altijd zo blijven — die daar
gebruik van moeten maken en dan wil je dat die ook de passende zorg
krijgen. Wat dat betreft loopt dat niet in elkaars vaarwater.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik ben het ermee eens dat kinderen de juiste zorg moeten krijgen, vooral
als het gaat om multiproblematiek en specialistische zorg.
Tegelijkertijd zijn er overal personele tekorten. Op het moment dat
personeel wegtrekt uit ook "lichtere zorgvormen" kan een situatie
ontstaan dat jongeren die nu al niet op tijd een lichtere vorm krijgen,
moeten wachten waardoor ze steeds verder afglijden en op een gegeven
moment in de categorie multiproblematiek komen. Naast dat dit meer geld
kost, komt dit jongeren niet ten goede. Het kan een waterbedeffect
hebben. Omdat er te weinig personeel is binnen de lichtere vormen van
jeugdzorg, kan steeds meer die aanzuigende werking richting de
specialistische zorg optreden. Ik zeg niet dat dit gaat uitkomen. Mijn
vraag is alleen of de staatssecretaris dit herkent en of hij mogelijk
ook mitigerend kan ingrijpen en sturen op het moment dat dit fenomeen
zich gaat voordoen.
Staatssecretaris Karremans:
Dan kom ik toch terug op wat ik er daarnet over gezegd heb. Ik wil juist
dat deze zorg beschikbaar is. Hoewel de wet niet over de
arbeidsmarktproblematiek in de sector gaat, heet de wet de Wet
beschikbaarheid specialistische jeugdzorg. Dat is wat je voor elkaar wil
hebben; dat is echt de basis en de kern die je wil hebben. Ik weet zeker
dat de heer Ceder dat met mij eens is.
Het goede aan deze vorm is juist dat door die regionale inkoop gekeken
wordt of vraag en aanbod goed op elkaar kunnen worden afgestemd en of de
regio robuust en groot genoeg is om vraag en aanbod goed in balans te
laten zijn, waarmee voorkomen wordt dat er de hele tijd ad-hocwerk nodig
is. Daarvoor krijg je ook automatisch dat de aanbieders — de gemeenten
en de regio — een veel beter beeld krijgen van wat er aan zorg moet
worden ingekocht. Dus je krijgt, als het goed is, dat er precies
voldoende zorg beschikbaar is voor de kwetsbare groepen die die zorg
nodig hebben. En vervolgens heb je daar natuurlijk de mensen voor nodig
die dat moeten leveren; dat is evident. Maar ik wil dat die mensen er
zijn voor die kwetsbare groepen. Ik wil juist dat die mensen er zijn.
Het zou kunnen dat het een aanzuigende werking heeft; dat zou kunnen.
Maar wat ik net zei: ik mag hopen dat er natuurlijk ook een effect
is.
Juist ook de lichte zorg willen we veel meer in collectieve
voorzieningen. Heel veel gemeenten zijn daar al veel mee bezig. Ik noem
het mooie voorbeeld in Utrecht, waar meiden met tentamen- en
proefwerkstress niet een individueel traject kregen, maar gewoon
workshops deden. De heer Crijns heeft ook al een aantal voorbeelden
genoemd. Ik noem ook de aanpak bij echtscheidingen/vechtscheidingen in
Enschede. Daar willen we naartoe. Daar zijn gemeenten ook mee bezig. Dus
voor de collectieve voorzieningen wordt dat al geregeld. De gemeenten
zijn al aan de slag met wijkteams. We werken nu ook aan een convenant
wijkteams met de gemeenten om dat verder te expliciteren. Er komt ook
het een en ander over de reikwijdte. Maar ondertussen hoef je niet te
wachten om dit, eigenlijk de kern van de jeugdzorg, goed te regelen. Dat
is mijn visie daarop.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat de staatssecretaris en ik het met elkaar eens zijn over die
collectieve voorzieningen. Je moet veel eerder door middel van
steunstructuren jongeren helpen, waardoor ze geen vorm van jeugdzorg, in
dit geval lichte jeugdzorg, nodig hebben. Wij vinden elkaar ook op het
punt dat er voldoende hulp moet zijn voor specialistische jeugdzorg,
juist voor de meest kwetsbare kinderen.
Ik wil toch ter overweging meegeven om ook scherp te houden dat je voor
al dat werk mensen nodig hebt. Als juist bij de steunstructuren in de
gemeente mensen wegtrekken naar specialistische zorg, kun je mogelijk de
situatie krijgen dat jongeren, doordat er aan het begin te weinig mensen
zijn — je hebt dan wel de goede ideeën, maar niet de mensen — verder
afglijden, zodat ze specialistische jeugdzorg nodig hebben. Dat is een
selffulfilling prophecy. Ik wil aan de staatssecretaris meegeven om daar
oog voor te hebben naarmate deze wet verder uitgewerkt wordt.
Staatssecretaris Karremans:
Dank. Ook daarvoor geldt natuurlijk dat wij vinger aan de pols houden.
Het is niet zo dat wij deze wet nu de wereld in slingeren en ons
vervolgens lekker met andere dingen gaan bezighouden. Wij houden
natuurlijk de vinger aan de pols en kijken precies wat er gebeurt in het
veld, in de gemeenten, in de wijken en bij de gezinnen. Daar zullen wij
de zorg van de heer Ceder zeker in meenemen.
De heer Crijns (PVV):
Dank voor de beantwoording tot nu toe, staatssecretaris. U triggerde mij
even met het woordje "reikwijdte". Wanneer komt de Wet reikwijdte naar
de Kamer en hoever is die al?
Staatssecretaris Karremans:
Die wet gaat deze zomer in consultatie. Er wordt nu keihard aan gewerkt.
Dat is het proces.
Dan de vraag over de afbakening ambulante jeugdhulp. Daar heb ik al iets
over gezegd, ook over de definities. Voor mij zijn die voldoende
helder.
Ook de vraag of we betere zorg op rijksniveau kunnen inkopen heb ik al
beantwoord.
Mevrouw Rikkers — ze is nu niet aanwezig — heeft de vraag gesteld of ik
kan toezeggen de samenwerking tussen gemeenten te versnellen, zodat de
noodzakelijke zorg snel en flexibel geleverd kan worden, zonder
vertraging. Dat vind ik een terecht punt. We moeten snel door met
elkaar. Daarom waardeer ik ook de vraag van de heer Crijns over wanneer
het wetsvoorstel komt, want we moeten natuurlijk wel tempo houden op die
wetgeving. Wat dat betreft ben ik ook afhankelijk — dat geldt ook voor
deze wet — van de agendering in de Eerste Kamer. De AMvB moet natuurlijk
nog naar de Raad van State. We proberen er echter alles aan te doen om
dat zo spoedig mogelijk in werking te krijgen. We zien in de gemeenten
dat er al wordt voorgesorteerd. Men weet dat deze wet eraan komt. De VNG
heeft er natuurlijk aan meegewerkt en het heeft daardoor dus ook al
effect. Ook als er contracten aflopen, wordt er rekening gehouden met de
nieuwe regio-indeling.
Dan het punt van de heer Krul over de best practices, namelijk dat de
ene regio beter functioneert dan de andere. Dat is precies het punt dat
ik net ook al behandelde: kennisdeling en zorgen dat men leert van
elkaar. Dat gebeurt nu inderdaad onvoldoende.
Mevrouw Van den Hil vroeg naar de overgangstermijnen. Ze krijgen een
jaar om het te doen. Dat wordt allemaal geregeld, maar ze zijn dus nu al
bezig met voorsorteren op het nieuwe wetsvoorstel.
Voorzitter, ik heb daarmee alle vragen gehad over de regio-indeling.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hil op dit punt.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Ik snap dat ze een jaar krijgen, maar er zijn ook langlopende
contracten. Hoe wordt daarmee omgegaan en kunnen die gerespecteerd
worden?
Staatssecretaris Karremans:
Die worden gerespecteerd en vandaar ook dat er een overgangsperiode is
die wat langer kan duren. Maar die contracten worden gerespecteerd.
De voorzitter:
Dan zijn we dus klaar met dit blokje.
Staatssecretaris Karremans:
Ja, met dit blokje.
De voorzitter:
Ja, met het blokje regionale samenwerking.
Staatssecretaris Karremans:
Het tweede blokje is de interne toezichthouder en de financiële
bedrijfsvoering. Ik zal proberen om dat ook snel te doen.
De eerste vraag: waarom geldt er geen gemeentelijk goedkeuringsrecht bij
fusies? Dat is een vraag van de heer Crijns. Voor fusies gelden regels,
zoals goedkeuring van de ACM of de NZa of het doen van een melding bij
de Sociaal Economische Raad. Gemeenten hebben geen goedkeuringsrecht bij
fusies, maar ze hebben natuurlijk wel inkoopmacht. Gemeenten kunnen
afspraken maken met aanbieders, bijvoorbeeld: "als jullie willen
fuseren, dan willen wij daar eerst bij betrokken worden" of "wij willen
daar in een vroeg stadium bij betrokken worden". In die zin kunnen ze er
wel invloed op uitoefenen. Maar uiteindelijk zijn de aanbieders wel
verantwoordelijk voor het leveren van de zorg en zij moeten dan
natuurlijk ook de vrijheid hebben om de vorm te kiezen. Maar gemeenten
kunnen daar dus voor zover dat mogelijk is via hun inkoopmacht op
sturen.
De heer Crijns (PVV):
Dank voor de beantwoording. Maar in de praktijk zien we dat dat vaak
misgaat. Gemeentes kunnen inderdaad rond de tafel gaan zitten met de
jeugdzorgaanbieders en die moeten dan inderdaad ook leveren, maar ik heb
genoeg voorbeelden meegemaakt van jeugdzorgaanbieders die niet kunnen
leveren wat ze met een gemeente hebben afgesproken. Dan kunnen de
gemeenten daar niet op handelen en vaak lopen de fusies daardoor ook
kapot, om het zo maar te zeggen.
Staatssecretaris Karremans:
Ik snap het. Iets wat ik nog zou kunnen doen, is ... Ik denk even na,
hoor. De NZa krijgen we natuurlijk straks en ik zou met de NZa kunnen
bespreken of er ergens nog een soort concentratietoets kan plaatsvinden
als er iets gebeurt. Ik zie de heer Crijns knikken en ik kan dan ook
inderdaad even met de NZa bespreken wat er nog mogelijk is.
Ik snap het punt wel, maar tegelijkertijd is het ook wel zo dat je
organisaties uiteindelijk de vrijheid wilt geven om zichzelf op een
bepaalde manier te organiseren. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de
zorg die geleverd wordt en ingekocht wordt door de gemeenten. We zullen
dus nog even op zoek moeten naar de juiste balans, maar ik kan toezeggen
dat ik even met de NZa ga verkennen wat we daar nog op zouden kunnen
doen.
De heer Crijns (PVV):
Ik kom in tweede termijn met een motie.
Staatssecretaris Karremans:
Oké.
De voorzitter:
Op dit punt, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor instellingen of hulpverleners die
bepaalde zorg afstoten, waardoor gezinnen of kinderen zonder zorg komen
te zitten. Als je eenmaal een contract hebt met een jeugdhulporganisatie
en die organisatie besluit om een deel af te stoten of te gaan fuseren,
dan heeft een gemeente niets te zeggen op het moment dat dat gebeurt. Ik
maak daar ook een punt van omdat het hier wel gaat over publiek geld. We
betalen met elkaar voor goede hulp en als dat contract eenmaal is
afgesloten, dan heb je daar als gemeente niets meer over te zeggen. Dat
geldt trouwens ook voor heel veel andere afspraken. Ik ben daarom op
zoek naar een manier om ervoor te zorgen dat er goede publieke
verantwoording wordt afgelegd over geld dat van ons allemaal is en dat
bedoeld is voor hulp.
Staatssecretaris Karremans:
Die snap ik. Ik denk dat daar ook het punt zit, want als er al een fusie
plaatsvindt, dan wil je een zorgvuldig fusieproces. Dat is ook een
beetje de zoektocht waar ik net in zat toen ik zei dat ik even met de
NZa wil kijken wat we daar kunnen verkennen. Ik stel voor dat we dit
punt dan ook meenemen, namelijk dat je bij het afstoten van bepaalde
zorg kijkt hoe we daar vervolgens mee omgaan en welke afspraken we
daarover kunnen maken. Dat wil ik ook best doen, omdat ik de vraag naar
een zorgvuldig fusieproces, als dat plaatsvindt, wel begrijp.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Of ingrijpen. De reden dat ik deze vraag ook stel aan de
staatssecretaris is dat we hetzelfde zagen bij de ggz de afgelopen
jaren, waarbij de NZa de rol had van "marktmeester". Zo werd het toen
genoemd door de desbetreffende minister. De problemen hoef ik niet aan
de staatssecretaris uit te leggen.
Staatssecretaris Karremans:
Ja, precies.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De wachtlijsten in de ggz waren enorm. Er vielen een aantal instellingen
om die juist gespecialiseerde hulp leverden. Vervolgens zei de minister
dat zij niet kon ingrijpen en zei de NZa dat die ook de middelen niet
had om in te grijpen. Er gaat wel iets mis in het stelsel op het moment
dat niemand het wenselijk vindt wat er gebeurt, maar ook niemand kan
ingrijpen.
Staatssecretaris Karremans:
We kunnen ingrijpen door middel van interbestuurlijk toezicht. Dat is de
mogelijkheid. De NZa heeft daarin een signaleringsfunctie. De
vroegsignaleringsfunctie zit daar dus wel in. Ik heb er ook vertrouwen
in dat dat werkt. Daar hebben we de escalatieladder op die manier
vormgegeven. Het lastige punt daarbij is het volgende. Nogmaals, ik heb
al toegezegd dat ik het met de NZa wil hebben over hoe we dan gaan
zorgen dat dergelijke fusietrajecten zorgvuldig plaatsvinden.
Er is net al het een en ander gezegd over arbeidsmarkttekorten en het
zorgen dat je mensen hebt. We hebben bij de ggz gezien dat het vaak
daaraan ligt. Dat is ook in West-Brabant het geval. Als er op een
gegeven moment simpelweg de mensen niet zijn om de zorg te leveren, kan
ik ook niemand dwingen om dat te doen. Dan snap ik dat je soms
bedrijfsmatige beslissingen moet nemen om uiteindelijk de organisatie op
zo'n manier te vormen dat je de zorg kan leveren die je nog kan leveren.
Alleen, als het gaat om fusies — dat is waar de heer Crijns en mevrouw
Westerveld expliciet naar vragen — wil ik graag nog met de NZa in
gesprek. Want ik snap die vraag, maar die wil ik dan wel even met hen
bespreken om te kijken hoe we die op een goede manier zouden kunnen
vormgeven.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, afrondend.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag is iets breder. Ik heb het bijvoorbeeld ook over het afstoten
van zorg. We hebben een paar jaar geleden in de jeugdzorg het debacle
gehad met Hoenderloo, waar in dit geval vastgoed werd verkocht. De
gemeenten konden toen niets doen, wij konden niets doen, de medewerkers
van de organisatie konden niets doen en ouders konden niets doen.
Vervolgens zaten er wel gezinnen en kinderen zonder hulp. Ik vind dat we
als het gaat om publiek bestede middelen — ik zou de discussie over de
marktwerking in de zorg heel graag willen voeren — toch binnen dit
stelsel met elkaar moeten vinden dat er ergens een democratisch gekozen
orgaan moet zijn dat kan ingrijpen op het moment dat we zien dat
zorgmiddelen niet naar de juiste doelen gaan.
Staatssecretaris Karremans:
Maar goed, we krijgen ook die nieuwe wet die op integere bedrijfsvoering
ziet. Als we dan zien dat de kwaliteit niet op orde is, heb je daarmee
veel meer mogelijkheden om daarop in te grijpen. Het lastige blijft wel
dat er een relatie zit tussen gemeente en aanbieder, omdat er wordt
ingekocht. Dat is hoe we het regelen. Ik denk dat het verstandig is om
dat op die manier te doen, alleen kan het soms het geval zijn dat een
aanbieder ermee stopt. Dat kan. Dan kom ik toch weer terug op dit
wetsvoorstel. Het is dan uiteindelijk fijn dat je een stevige regio hebt
die dat zou kunnen opvangen. Uiteindelijk wil je natuurlijk dat je niet
ad hoc dingen moet regelen voor ouders en gezinnen die al tot over hun
oren in de problemen zitten. Dus ik snap die vraag. Ik begreep net van
mevrouw Westerveld dat zij doelde op afstoten als gevolg van een fusie,
vandaar dat ik 'm even zo interpreteer. Ik zal er nog een beetje op
kauwen. Ik zal sowieso het punt over die fusies meenemen naar de
NZa.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Karremans:
Dan de volgende vraag. Hoe garandeer ik dat de NZa niet leidt tot nog
meer bureaucratische druk? De verantwoording die instellingen moeten
afleggen bij de NZa, leggen ze voor een heel groot deel nu al af
richting de IGJ. Wat dat betreft is die nieuwe verantwoording niet zo
heel spannend.
Dan het punt over de tien werknemers en de grens. Volgens mij hebben de
heer Stoffer en de heer Ceder daar een punt van gemaakt. Daarvoor
verwijs ik gemakshalve maar even naar de appreciatie van het amendement
over de bureaucratische druk.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Bij de NZa komt natuurlijk beperkt toezicht. Volgens mij had ik daar ook
nog naar gevraagd, maar misschien praat ik voor mijn beurt.
Staatssecretaris Karremans:
Ja, die vraag heb ik nu voor me.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Oké.
Staatssecretaris Karremans:
Maar dat is goed! Dat is bijna paragnostisch. De vraag was inderdaad:
"Kwalitatief toezicht moet beter zodat het kinderen helpt. Dat gebeurt
nu door de IGJ, maar niet structureel." Dat klopt. De IGJ houdt
risicogestuurd toezicht. Het is onmogelijk om de IGJ structureel
toezicht te laten houden bij elke instelling. Dat gaat nou eenmaal niet.
Maar dat interne toezicht gebeurt natuurlijk wel. Dat maken we nu ook
verplicht: zorg dat er een interne toezichthouder is. Die interne
toezichthouder kan van buiten komen. Daar vindt dat toezicht natuurlijk
in eerste instantie structureel plaats. De IGJ doet dat inderdaad
risicogestuurd.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Dank voor dit antwoord. Dat klopt. Dat toezicht is één, maar normaal
gesproken moet er op dit moment in heel veel zorgorganisaties dan nog
extra verantwoording aan de NZa afgelegd worden. Dat is nu alleen maar
financieel. Zit dat ook in dat pakketje dat straks de bedoeling is? De
Jeugdautoriteit wordt namelijk opgenomen in de NZa. Is daar dan ook nog
wat extra toezicht op?
Staatssecretaris Karremans:
We krijgen natuurlijk ook het extra toezicht vanuit de nieuwe wet
omtrent integere bedrijfsvoering in de jeugdhulp en in de zorg. Daar
wordt ook naar kwaliteit gekeken, in combinatie met de financiële
bedrijfsvoering. Dus dat is er. Qua IGJ is het wel echt gewoon
risicogestuurd. Dat is natuurlijk ook gewoon de enige manier waarop de
IGJ goed kan werken.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Karremans:
Dank. Dat is het einde van het kopje financiële bedrijfsvoering en
interne toezichthouder.
Dan ga ik door naar het derde kopje. Dat is het versterken van het
inzicht in de beschikbaarheid en de NZa. Waarom is er gekozen voor de
NZa? Dat was een vraag van de heer El Abassi. Dat gaat om de huidige
expertise die er is, om de taken en ook om het punt dat er een
mogelijkheid komt om integraal naar de zorg te kijken, dus om het hele
zorgveld op die manier te kunnen overzien, inclusief jeugd, en daar ook
vergelijkingen op te kunnen doen.
Dan het beter verdelen van de schaarste in de specialistische zorg. Kan
deze schaarste ook bij de NZa worden gemeld? Er komt een meldpunt waar
iedereen meldingen kan doen over ontoereikend aanbod van jeugdzorg of
het risico daarop. Dat meldpunt is er nu nog niet.
Hoe werkt de vroegsignalering? Ik had het al even over dat meldpunt. Als
er signalen zijn, dan kan de NZa daarnaar kijken. Die krijgt straks dus
de taak om risico's voor de beschikbaarheid van specialistische
jeugdzorg te signaleren en om partijen te adviseren om zo'n risico af te
wenden.
Wat betekent het ... Dat is eigenlijk dezelfde vraag over de NZa en hoe
je daarop verder kan. De NZa informeert uiteindelijk de
stelselverantwoordelijke bewindspersonen als er een risico is
opgetreden, zodat er mogelijk interbestuurlijk toezicht plaats kan
vinden. Dat allemaal over de NZa.
Dan het punt van de heer Crijns over de grote problemen bij de
instellingen. Die vallen om.
De voorzitter:
Een ogenblik, een ogenblik.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris zegt dat er een meldpunt komt, maar het probleem is
dat er heel veel meldpunten zijn. Ik noemde dat in mijn bijdrage al. De
NZa krijgt een meldpunt. De inspectie heeft een meldpunt. Het ministerie
heeft een plek waar mensen terechtkunnen. Gemeenten zijn uiteindelijk
eindverantwoordelijk. Ik tel alleen voor dit onderwerp dus in ieder
geval al vier verschillende plekken waar ouders en jongeren naartoe
kunnen op het moment dat ze problemen hebben en er niet uit komen. Het
dilemma is alleen dat geen van de meldpunten die ik noemde, echt
doorzettingsmacht heeft. Dat is ook mijn vraag aan de staatssecretaris:
waar kunnen ouders die met hun handen in het haar zitten of jongeren die
niet weten waar ze naartoe kunnen en hulp nodig hebben maar die niet
krijgen — die berichten krijg ik echt iedere week nog — dan terecht, ook
na ingang van dit wetsvoorstel?
Staatssecretaris Karremans:
Altijd bij de gemeenten! Dus altijd bij de gemeenten. Gemeenten zijn
verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet en het zorgen voor
passende hulp voor die jongeren. Ook wat betreft alle ingangen: dat is
uiteindelijk de partij die dat moet regelen. Dat was het antwoord. Dat
blijft het antwoord. De vraag over doorzettingsmacht met betrekking tot
dit meldpunt snap ik. Die snap ik heel goed, omdat de NZa die
doorzettingsmacht natuurlijk eigenstandig niet heeft. De NZa kan
signaleren, kan vervolgens een soort arbitrage doen, zoals de
Jeugdautoriteit nu ook doet, maar kan vervolgens niet iets opleggen. Dat
kunnen wij wel. Dat kan ik wel. Dat heb ik in het verleden ook weleens
gedaan. Dat is de drietrapsraket die er is. Als er signalen binnenkomen,
wordt er eerst gekeken wat eraan kan worden gedaan en of het op een
minnelijke manier kan worden opgelost, zonder dat er iets moet worden
afgedwongen. Als dat niet mogelijk is, komt het bij het kabinet terecht
en dwingen wij het af. Dat is de manier waarop het gaat. Als het de
vraag is waar ouders en kinderen terechtkunnen: bij de gemeente.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik snap dit antwoord, want zo werkt het op papier. Maar in de praktijk
werkt het voor heel veel ouders niet zo. Volgens mij is dat ook geen
geheim voor de staatssecretaris; we weten dat er nu heel veel gezinnen
en jongeren vastlopen. Inspecties wijzen er al jarenlang op dat er
situaties zijn waarbij ouders en jongeren, maar soms ook hulpverleners,
echt van het kastje naar de muur worden gestuurd. Soms kunnen zij ook
niet terecht bij de eigen gemeente, omdat er geen financiering is, omdat
de hulp niet is ingekocht …
Staatssecretaris Karremans:
Precies.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
… of om welke andere reden dan ook. Ik wil dat deze ouders, jongeren en
hulpverleners ergens terechtkunnen in een situatie waarin er acute nood
is, waarin ouders mij of wie dan ook benaderen en zeggen "ik ben bang
dat mijn kind deze week niet overleeft; wij kunnen nergens terecht",
waarin ik ze verwijs naar de gemeente maar zij ook daar geen antwoord
krijgen. Er moet een plek zijn, wat mij betreft een onafhankelijke
instantie, met doorzettingsmacht. Ik vraag de staatssecretaris of hij
het daarmee eens is, want de situatie die nu voor veel ouders en
jongeren de praktijk is, kan gewoon niet.
Staatssecretaris Karremans:
Daar ben ik het helemaal mee eens. Vandaar deze wet, want uiteindelijk
helpt nóg een meldpunt niet. Mevrouw Westerveld zegt terecht dat we al
heel veel meldpunten hebben in Nederland. Nóg een instantie die ernaar
gaat kijken, helpt dan niet. Gelukkig hebben we, dankzij mevrouw
Westerveld, die regionale expertiseteams en daarboven de regionale
expertisenetwerken. Die helpen om passende zorg te zoeken en werken
goed. Daar worden veel oplossingen geboden. We hebben geen behoefte aan
nog een loket. Wat we nodig hebben, is dat de zorg goed en beschikbaar
is, dat de zorg voor die mensen, die soms tot wanhoop worden gedreven —
die verhalen ken ik ook; die mensen spreek ik ook — aan de achterkant
goed geregeld is.
Mevrouw Westerveld zei net ook dat er geen financiering voor deze zorg
is, dat die ad hoc moet worden ingekocht. Precies dat willen we met dit
wetsvoorstel aanpakken, want die situatie willen we natuurlijk niet meer
hebben. Neem bijvoorbeeld een kleine gemeente die geen contract heeft
voor bepaalde specialistische jeugdzorg. Die zorg moet dan ad hoc worden
ingekocht. Maar de aanbieders hebben daar dan geen rekening mee
gehouden, niet in personeel en niet in capaciteit. Zoiets regel je met
deze wet wel, in een regio die dat kan en die daar groot genoeg voor is.
Uiteindelijk hebben ouders en kinderen daar het meeste aan.
De voorzitter:
Echt afrondend.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Deze wet regelt dit, zodat de inkoop straks hopelijk beter wordt, zodat
er regionaal wordt ingekocht en zodat kinderen en gezinnen in kleine
gemeenten er hopelijk minder vaak tegen aanlopen dat de hulp niet is
ingekocht. Maar ook dan zullen er nog steeds situaties blijven waarin
ouders en kinderen vastlopen, ook met de gemeente. Waar moeten deze
mensen naartoe als zij vastlopen, als zij mij, of de staatssecretaris of
wie dan ook benaderen en zeggen: ik loop helemaal vast; er is geen hulp;
ik kom niet verder bij de gemeente.
Staatssecretaris Karremans:
Daarvoor hebben we natuurlijk de bovenregionale expertisenetwerken en de
regionale expertteams. Die helpen daarbij en hebben heel veel jongeren
ook al kunnen helpen. Je kan het hele veld wel uitspellen, van de
expertiseteams tot en met de Ombudsman, maar er zijn natuurlijk een
aantal escalatiemogelijkheden. Gaan we er met deze wet voor zorgen dat
niemand meer tussen wal en schip valt? Gaan we er alle problemen in de
jeugdzorg mee oplossen? Dat is niet het geval, daar zijn we het volgens
mij wel over eens. Maar dat de inkoop nu zo versnipperd plaatsvindt,
waardoor ouders en kinderen tussen wal en schip vallen, dat er niet
voldoende is ingekocht, dat er niet voldoende beschikbaar is, heeft
natuurlijk allemaal met elkaar te maken. Dat wil je goed regelen. Juist
voor de groep die zo kwetsbaar is dat die deze specialistische zorg
nodig heeft, is dit uiteindelijk wel de oplossing. Natuurlijk moet je
noodknoppen houden en moeten er escalatiemogelijkheden zijn. Die zijn er
ook. Maar uiteindelijk wil je dat de gemeente voor zo veel mogelijk
kinderen en ouders goede specialistische jeugdzorg kan regelen.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Karremans:
Ik heb veel al beantwoord; het waren een beetje dezelfde vragen.
Dan het punt van de heer Crijns over grote problemen bij grote
instellingen: die vallen om, zoals we in Limburg en Friesland hebben
gezien. Dat is een heel terecht punt en precies daarom is dit
wetsvoorstel er. Je zorgt dat het robuust is, dat er goed en niet
versnipperd wordt ingekocht en dat aanbieders niet verdrinken in de
administratie zoals nu gebeurt. Daar wil je van af. In sommige gevallen
gaat 30% van de uitgaven van zo'n instelling naar administratie. 30%!
Ja, hallo. Je hoeft geen raketgeleerde te zijn … Mevrouw Dobbe zei
terecht dat jeugdzorg ingewikkeld is, maar hier kunnen we het heel
simpel maken. Dat is veel te veel, dus dat wil je terugbrengen. Vandaar
dat dit wetsvoorstel daar ook aan bijdraagt.
De heer Crijns (PVV):
Het is inderdaad terecht. Het onderzoek van Berenschot uit 2019, als ik
het me goed herinner, zegt ook al dat een derde van het jeugdzorgbudget
naar administratieve lasten en coördinerende taken gaat. Kunnen we
afspreken of kan de staatssecretaris toezeggen dat dadelijk 80 tot 90%
van die inkomsten naar een jeugdzorgbudget gaan?
Staatssecretaris Karremans:
Dat is natuurlijk de inzet, maar dan moet ik wel cijfers hebben waarmee
ik het kan vergelijken. Ik wil best toezeggen dat ik dat in de gaten wil
houden, want ik denk dat dat achter de vraag van de heer Crijns zit.
Maar dat is natuurlijk de inzet van dit wetsvoorstel. Zoals ik net zei,
is er in de Wlz drie keer minder administratie nodig dan in de
jeugdhulp. Dat is van de zotte, echt van de zotte. Het is daarom echt
heel belangrijk dat dit wetsvoorstel er komt om dat aan te pakken.
Dan de vraag over de mechanismen om te garanderen dat falende jeugdzorg
zonder gevolgen blijft en dat tijdig wordt ingegrepen. Dat is een
terecht punt. Vandaar ook de wettelijke toezichttaak, die nu echt
wettelijk wordt verankerd, van de NZa ten aanzien van de transparante
financiële bedrijfsvoering. Zij hebben die vroegsignaleringsfunctie,
zodat we kunnen ingrijpen als dat nodig is.
Dat waren alle vragen op dit onderwerp, voorzitter.
De voorzitter:
Dan heb ik nog even een vraag. U heeft de amendementen geapprecieerd. Er
zijn wel een aantal …
Staatssecretaris Karremans:
Nee, ik heb nog een kopje overig.
De voorzitter:
O, ook nog.
Staatssecretaris Karremans:
Ja. Dit ging over dit kopje.
De voorzitter:
O, dan was ik blij gemaakt met een dooie mus. Er komt nog een
blokje.
Staatssecretaris Karremans:
Ja, de varia. Die kan ik …
De voorzitter:
Nou, dan gaan we even luisteren.
Staatssecretaris Karremans:
Het spijt me. De vraag van mevrouw Dobbe over Sharon Stellaard: is het
aannemelijk dat dit wetsvoorstel nu al gaat helpen, omdat we de hele
tijd bezig zijn met repareren? Ik heb gezegd dat dit wetsvoorstel niet
de oplossing is voor alle problemen in de jeugdzorg. Dat is het
simpelweg niet, maar het draagt wel bij aan het oplossen van een aantal
hele grote problemen voor de specialistische jeugdzorg en de meest
kwetsbare kinderen, die het betreft.
Waarom duurt het zes jaar voordat de wet er ligt? Er is inderdaad al
vóór de hervormingsagenda mee begonnen. De Raad van State heeft toen
gezegd: bezie het in de totale problematiek in de jeugdzorg. Toen is de
hervormingsagenda er gekomen. Toen is hij even on hold gezet en daarna
is hij weer gaan meelopen. Ik zei het net al: je wil de kern die de
specialistische jeugdzorg is gewoon goed regelen. Dat heeft men in 2019
al goed ingezien en dat maken we nu verder af.
Dan de vraag waarom ik heb gekozen voor de voorhang van het
ontwerpbesluit. Dat heb ik ook gedaan om dit debat goed met elkaar te
kunnen voeren. Het is belangrijk om de Kamer daarin ter wille te zijn.
Om een idee te geven van welke zorgvormen er in de AMvB komen, hebben we
deze voorgehangen. Dat is eigenlijk de reden waarom we dat gedaan
hebben.
De heer Stoffer (SGP):
Dat is in ieder geval een simpele constatering waarom het gebeurd is.
Dan weten we inderdaad waar we het over hebben. Hoe gaat het nu verder?
We hebben een schriftelijke ronde gehad. Stel dat de wet het haalt —
laten we daar even van uitgaan — komt die dan nog een keer langs of gaat
die nog via de Eerste Kamer? Hoe werkt dat verder?
Staatssecretaris Karremans:
Ik dacht dat we altijd bij de SGP moesten zijn als het om het
staatsrecht gaat. Als de SGP aan mij gaat vragen hoe het staatsrecht
werkt, dan zit ik toch ook even te denken. De AMvB gaat nog naar de Raad
van State, begrijp ik. Als de Kamer instemt met deze wet, dan gaat hij
naar de Eerste Kamer. Komt hij dan nog een keer terug? Ik geloof het
niet. Volgens mij willen we hem dan zo snel mogelijk in werking laten
treden.
De voorzitter:
Tenzij er voorzien is in een voorhang voor de AMvB.
De heer Stoffer (SGP):
Dat dacht ik al. Dan zit er bij mij wel een vraag. Dan kom ik toch in
het verlengde op een van de amendementen die ik heb ingediend specifiek
hierover. Dat is het amendement op stuk nr. 37, dat ontraden is. Daarbij
wordt gezegd dat intensief overleg gevoerd is met alle betrokken
partijen over de regionaal in te kopen vormen van jeugdhulp. Nou, dat
klopt. Maar er ligt ook een brief van gemeenten. Een van die gemeenten
kent de staatssecretaris heel goed: Rotterdam. Daarnaast gaat het om
Utrecht en Den Haag. Daarin wordt concreet verzocht om een paar
categorieën uit deze algemene maatregel van bestuur te halen. Omdat we
hem nu kennen, heb ik hem ook eens ingekeken en ik denk: ik snap dat
wel. Het is allemaal best ingewikkeld omschreven. Het gaat dan om de
categorieën C, G en H. Ik zal ze niet allemaal voorlezen, want dan zijn
we een kwartier verder. Men geeft aan: die zijn best ruim omschreven,
niet helemaal helder, en dan leg je best grote risico's, ook in
financiële zin, neer bij gemeenten. Er zit voor mij dus echt een heel
lastig ding in. We hebben nu inderdaad het inzicht gekregen, maar in
ieder geval de gemeenten zijn het niet met de staatssecretaris eens.
Daarmee voel ik toch ook wat nattigheid. Dan denk ik: is dit nu waar je
dadelijk naartoe moet? Denken we dan dadelijk: we schuiven nog heleboel
risico's extra naar gemeenten toe? En het zijn niet de minste. De
gemeenten Utrecht, Rotterdam en Den Haag zijn natuurlijk gemeenten die
robuust zijn, die groot zijn en die naar mijn bescheiden mening ook echt
wel inzicht hebben in waar we het hier over hebben.
Staatssecretaris Karremans:
Ik kom daar natuurlijk vandaan. Het is natuurlijk een voormalige collega
van mij die die brief geschreven heeft. Ik ken de situatie in Rotterdam
natuurlijk ook goed. Ik geloof ook dat het in die grote steden wel kan,
maar het gaat er juist om dat we hier een lijst samenstellen voor alle
regio's, niet alleen voor de grote steden, maar ook voor Zuid-Limburg en
Noordwest-Groningen. Daar gaat het nou precies om. Wij denken dat het
voldoende duidelijk is. We erkennen de zorgen die er bij die drie steden
leven niet helemaal, maar ook daarover heb ik gezegd dat ik denk dat het
verstandig is om het op deze manier te doen, inclusief deze zorgvormen
die er al in zijn opgenomen. Maar we houden natuurlijk een vinger aan de
pols. Dat heb ik ook tegen de VNG gezegd. We gaan natuurlijk goed kijken
wat er gebeurt. Mocht er aanleiding zijn om dingen te wijzigen, dan
zullen we dat doen. Ik heb ook aan de Kamer toegezegd dat we een
eventuele wijziging in de AMvB wederom zullen voorhangen.
De heer Stoffer (SGP):
Ja, maar daar zit voor mij gelijk wel het punt. Ik zou gezegd hebben …
Stel dat je het zo al zo zou willen. Ik zou veel liever beperkte
categorieën waar je het over eens bent in de wet opnemen. Nu gaan we
dadelijk deze wet aannemen. Deze algemene maatregel van bestuur loopt
dus ook gewoon door. Dus bij het begin van de wet zeggen grote gemeenten
voor een paar categorieën al dat die niet voldoende afgebakend zijn en
voor meerderlei uitleg vatbaar. Het gaat om termen als "complex" of
"ernstig". Voor mijn gevoel begin je dan op een 1-0 achterstand. Het
lijkt mij veel wenselijker dat we op z'n minst óf eerst de wet hebben
vastgesteld en dan kijken naar die algemene maatregel van bestuur óf de
categorieën waar we het over eens zijn, opnemen in de wet. Nu komt het
voor mij in een soort onevenwichtigheid. Ik denk dan dat we ergens in
gaan waarbij niet alleen een kleine gemeente uit het gebied waar ik
vandaan kom, de Noord-Veluwe, er wat moeite mee heeft, maar waarbij
zelfs de grote gemeenten ons beginnen te benaderen met brieven waarin
staat dat je dit zo niet zou moeten willen. Dit maakt het voor mij heel
lastig. We hadden het straks al over die nachtjes slapen van de vorige
keer. Wil je dan hier wel of niet in mee, zogezegd? Hier ligt voor mij
echt een heel moeilijk punt.
Staatssecretaris Karremans:
Ik heb daar natuurlijk in de schriftelijke appreciatie van het
amendement het een en ander over gezegd. Wij denken dat het voldoende
goed beschreven is. Ik heb er net bij gezegd: we zullen natuurlijk goed
in de gaten houden wat er gebeurt, maar we vinden het wel heel
belangrijk om dit ook regionaal te laten inkopen. Kijk, ik geloof wel
dat die grote gemeenten … Het is natuurlijk wel een beetje de omgekeerde
wereld dat ik het nu moet opnemen voor de kleine gemeenten en de heer
Stoffer voor de grote gemeenten, maar dat doe ik wel. Het is
uiteindelijk belangrijk — het gaat niet per se om de gemeenten, maar
uiteindelijk natuurlijk om de kinderen en de ouders — dat deze vormen
regionaal worden ingekocht, omdat we daar natuurlijk ook in het verleden
problemen mee hebben gezien. Deze vormen zijn daar niet voor niets in
gekomen. Ze passen allemaal binnen de criteria, ook deze
jeugdhulpvormen. Wij hebben er dus vertrouwen in dat het voldoende
afgebakend is en vinden het belangrijk om dat in regioverband in te
kopen. Ik denk juist dat het verstandig is dat de Kamer weet waar het
over gaat als wij bepaalde zorgvormen afbakenen, dat het niet alleen
over de wetstechnische inhoud gaat, maar dat je het ook hebt over wat
het in de praktijk gaat doen voor de problemen die we in de jeugdzorg
zien.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, meneer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Voor mij zit dit punt toch anders. Kijk, als grote gemeenten hier
aangeven dat die lijst die hier nu ligt complex is, en dat ze er echt
enorme risico's in zien, is het voor kleinere gemeenten ogenschijnlijk
nog complexer, en komt het risico nog ergens op ze af. Ik vind de
volgorde dus wat dat betreft echt heel onwenselijk. Ik had liever eerst
de wet gehad, of de wet met een paar categorieën waar je het echt al met
elkaar over eens bent, en dan pas die algemene maatregel van bestuur. Ik
vind de volgorde echt onjuist, en ik heb ook het idee dat je daarmee
dadelijk in een fuik zwemt. We leggen gemeenten iets op, zaken waarvan
zij zeggen: het is te complex, we zien het niet helemaal zitten en het
risico is groot. We hebben er hier wel voor gestemd. Er gaat al veel
geld in om en gemeenten waren hier vanmiddag niet voor niets om te
melden dat ze een ravijnjaar in gaan. Je gaat dus bij gemeenten die het
financieel moeilijk hebben een nog groter risico neerleggen. Ik heb het
idee dat je daarmee verder uit elkaar gaat.
Voorzitter. Nogmaals, mijn oproep is dus om het te doen zoals wij het in
het amendement voorgesteld hebben, of die algemene maatregel van bestuur
even te laten lopen en hem voor mijn part nog een keer langs de Kamer te
laten komen, zodat we met elkaar daar de discussie nog over zouden
kunnen voeren. Ik denk dat dat veel verstandiger zou zijn, en dat je
daarmee ook een meer geordend proces doorloopt en de risico's in ieder
geval kwijtraakt.
Staatssecretaris Karremans:
Naar mijn nederige mening zit hieronder toch een misverstand over een
eventuele aanzuigende werking, want je gaat natuurlijk pas geld betalen
als die zorg wordt gebruikt. Je maakt dus afspraken over de inkoop, maar
uiteindelijk moet er natuurlijk zorg worden geleverd en daar betaal je
voor als gemeente. De zorg die erachter zit, is dat er door deze
zorgvorm regionaal in te kopen een soort aanzuigende werking ontstaat.
Die zie ik niet. Ik hoor die gemeenten dat wel zeggen, maar ik zie dat
niet gebeuren. Dat is natuurlijk wel het hele punt. Het is helemaal niet
zo dat als grotere gemeenten dat al vinden, dat automatisch helemaal het
geval moet zijn voor kleinere gemeenten. Ik denk dat het juist andersom
is. Ik denk dat Den Haag, Rotterdam en Utrecht — Utrecht is één regio —
prima in staat zijn om dat te doen met de capaciteit en grootte van de
organisatie die ze hebben, maar dat juist kleinere gemeenten die minder
slagkracht hebben, en die daardoor in de regio moeten samenwerken, dus
ook wel echt die vorm van zorg moeten gaan inkopen. Het is evident dat
de vrijheid om de toeleiding goed te organiseren nog steeds bij de
gemeenten ligt. Dat blijft. Als deze zorgvormen worden gecontracteerd,
wil dat niet zeggen dat dan vervolgens iedereen er massaal naartoe rent.
Die aanzuigende werking zie ik gewoon niet gebeuren, omdat het principe
in de Jeugdwet nog steeds is: licht waar het kan, zwaar als het moet.
Dat blijft zo, ook met betrekking tot deze vormen. Ik denk dat het
gewoon een misverstand is, en dat het een onterechte zorg is bij de
gemeenten dat dat een enorme aanzuigende werking heeft. Die zie ik
gewoon in alle oprechtheid niet. Ook heb ik tegen de gemeenten die die
zorg bij mij op tafel gelegd hebben, gezegd: joh, houd dit in de gaten;
we bekijken het, maar uiteindelijk is er één manier om het te testen en
dat is door het in de praktijk te brengen. Daarom vind ik het wel echt
heel belangrijk dat we naar die praktijk toegaan.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ten aanzien van de zorgvormen. Het gegeven dat er nu misschien te veel
categorieën opgenomen zijn, is niet alleen een zorg van een aantal
gemeenten, maar volgens mij ook het officiële standpunt dat de VNG naar
voren heeft gebracht. Volgens mij heeft zij gevraagd om vanuit haar
zorgen nog eens goed te kijken naar die zorgvormen. Ik heb het
interruptiedebat net gevolgd en ook wij hebben vragen over een aantal
categorieën. Volgens mij zijn er twee vormen waarbij er vragen zijn over
nut, noodzaak, kwaliteit en omvang. Mijn vraag is wat het effect zou
zijn op de beschikbaarheid van zorg als je er één of twee categorieën
uit haalt en het dus eigenlijk versimpeld.
Staatssecretaris Karremans:
Het is punt is eigenlijk dat je die zorg dan juist niet versimpeld. Dat
is natuurlijk precies de reden waarom we dit wetsvoorstel met deze
zorgvormen willen. Dat is om ervoor te zorgen dat deze zorg beschikbaar
is voor de kinderen die deze nodig hebben, en dat die standaard op een
gestandaardiseerde wijze wordt ingekocht door een regio en niet door
gemeenten onderling. Het gevolg daarvan is precies de situatie waar we
nu vanaf willen: die versnippering. Daar zijn uiteindelijk de kinderen
de dupe van, ook als het gaat om deze zorg.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Je zou natuurlijk ook kunnen betogen — dit is misschien ook wel een
kritiekpunt — dat sommige gespecificeerde vormen misschien ook wel onder
een andere, veel algemenere categorie vallen die ook al is opgenomen, en
dat je daarmee voorkomt dat je juist een versnippering in die wet hebt.
Er wordt dus niet betoogd dat er geen toegang meer is tot die vormen van
zorg, maar dat het al ondervangen wordt door de andere categorieën die
nu al opgenomen zijn. De vraag van de heer Stoffer is eigenlijk
hetzelfde als de vraag die ik heb. Ik heb nog geen goed antwoord
gehoord. Wat is erop tegen om nu voor de vormen te gaan waarover geen
discussie bestaat en later te kijken of er additionele uitsplitsingen
nodig zijn om nog scherper te krijgen welke vormen of welke
zorgaanbieders zich kunnen melden? In mijn veronderstelling vallen die
zorgaanbieders niet weg, maar ze vallen gewoon onder een andere
categorie die al in de wet staat. Ze kunnen dus ook gewoon zorg
aanbieden.
Staatssecretaris Karremans:
Het gevolg is dat kinderen en ouders tussen wal en schip vallen. Dat is
precies het punt dat mevrouw Westerveld net maakt. Dat willen we
voorkomen. Dat wil ik niet. Dat willen we met z'n allen niet. Deze
zorgvormen zijn uitgebreid getoetst. Het is niet zo dat we gewoon maar
gezegd hebben: laten we maar wat dingen pakken en we zien wel waar we
eindigen. Het is uitgebreid langs al die criteria gelegd die ik net heb
genoemd. Er is zorgvuldig gekeken naar de vraag: wat kan lokaal en wat
moet regionaal? Er is een kleine groep zorgvormen waarvan we zeggen: de
meest specialistische zorgvormen en een aantal andere zorgvormen moeten
we regionaal laten inkopen, want anders vallen ouders en kinderen tussen
wal en schip en zorgen we niet voor de beschikbaarheid van de jeugdzorg
die die mensen nodig hebben. Een aantal gemeenten denken dat er een
aanzuigende werking van uit zou gaan. Dat ben ik gewoon niet met ze
eens. Als ik heel eerlijk ben, denk ik ook niet dat daar een goed
verhaal onder ligt. Maar ik sta er open in op het moment dat dat wel
blijkt te gebeuren. Dan hebben we met elkaar iets op te lossen. Maar
uiteindelijk wil je dit nu voor die kinderen goed regelen.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Karremans:
Dan de Kinderrechtentoets. We gaan het morgenavond daar ook nog over
hebben, denk ik. Nederland heeft zich uiteraard gecommitteerd aan het
Kinderrechtenverdrag. Nieuwe wetgeving moet al in lijn zijn met het
internationaal recht, waaronder het Kinderrechtenverdrag. De
Kinderrechtentoets is daar ook een extra hulpmiddel voor. Ik heb daar
onlangs nog zelf met de Kinderombudsman over gesproken. We zijn nu aan
het bekijken hoe we de Kinderrechtentoets kunnen gaan testen. Daar
zullen we het ongetwijfeld ook morgen nog over hebben.
Dan de verantwoordelijkheden. De heer Crijns vroeg: hoe zorg je ervoor
dat één iemand eindverantwoordelijk is? Dat kan juist door het bij de
gemeenten te laten. We moeten er dus voor zorgen dat het op één plek zit
en dat we geen verantwoordelijkheden tussen overheden spreiden, want dan
krijg je echt afschuifgedrag. Dat wil je dus echt niet.
Dan over de inwerkingtreding. We willen de wet het liefst zo snel
mogelijk in werking laten treden, dus 1 juli 2025. Ik ben wel
afhankelijk van de Eerste Kamer en de Raad van State. Ik moet zeggen: de
kans is groot dat we die deadline niet halen. Nou, deadline ... Het is
natuurlijk in die zin niet precies een deadline. De kans is groot dat we
die datum niet halen, maar we willen het wel zo snel mogelijk doen. Dat
is het punt.
Wat de evaluatie betreft ben ik het inderdaad met de VVD eens dat die
aandacht behoeft en dat die belangrijk is. Daar heb ik natuurlijk ook
net het een en ander over gezegd. Ik heb ook gezegd dat die over twee
jaar wordt geëvalueerd.
Dan de impact van een aantal amendementen. De heer Krul vraagt aan mij:
wat is de impact van een aantal amendementen die die regiovorming weer
tenietdoen? Je kunt beter de wet niet aannemen als die amendementen
worden aangenomen. Dat doet de hele werking ervan eigenlijk
teniet.
Dan het punt van mevrouw Bruyning: waarom houden we een stelsel dat niet
werkt in stand, waarom helpen we kinderen niet en waarom wordt er
vastgehouden aan dit model? Het klinkt misschien gek, maar ik ben het
gewoon volstrekt en zonder enige twijfel eens met heel veel van wat
mevrouw Bruyning in de eerste termijn zei. We moeten dus echt naar een
andere vorm van jeugdhulp. Deze stap is daar belangrijk in. Ik zie ook
het ongeduld bij mevrouw Bruyning. Dat ongeduld is echt en ik denk dat
het te prijzen is dat zij dat ongeduld heeft en dat zij hier zo voor
opkomt. Ik heb al eerder gezegd dat dit wetsvoorstel niet alles gaat
oplossen, maar dat het wel een belangrijke stap is voor een hele
kwetsbare groep kinderen waarvoor wij als overheid er moeten zijn met
het leveren van specialistische jeugdhulp.
Over de financiering heb ik al wat gezegd en ook over de vraag hoe we
ervoor zorgen dat we naar die gezinsaanpak kunnen. Daar ben ik het
volstrekt mee eens. Vandaar dat er in de regiovisie aandacht moet zijn
voor die hele omgeving, niet alleen voor het jeugdhulpdeel. Het is
natuurlijk aan de gemeenten en de regio's zelf om afspraken te maken
over de budgetplafonds. Als zij niet met budgetplafonds willen werken,
staat het hun vrij om dat niet te doen; dat is aan henzelf. Ik verplicht
ze helemaal niet om daarmee te werken.
Data en monitoring: ja, daar zijn we nu mee bezig. Daar zijn we
afspraken over aan het maken. Ik vind het belangrijk dat we daar ook
duidelijke KPI's aan koppelen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik weet niet of de staatssecretaris mij misschien verkeerd heeft
begrepen. Ik heb in mijn inbreng veel aandacht besteed aan die
budgetplafonds en de destructieve werking daarvan. Mijn vraag was dus
niet om ze te verplichten. Mijn vraag was om ze te verbieden, omdat een
budgetplafond een perverse prikkel is. We zien dat dit in verschillende
gemeenten — die heb ik in mijn inbreng ook genoemd, zoals Leiden en
Haarlem — juist tot langere wachtlijsten en duurdere zorg leidt. Dat is
ook logisch, omdat er wachtlijsten zijn in de jeugdzorg. Die
budgetplafonds maken het alleen maar ingewikkelder en maken die
wachtlijsten langer. Daar zijn kinderen de dupe van. Mijn vraag is dus:
waarom verbieden we dat niet?
Staatssecretaris Karremans:
Als het niet werkt en als gemeenten dat zien, moeten zij dat vooral niet
inzetten. Het is aan gemeenten om daarover een besluit te nemen. Dat
staat ze natuurlijk helemaal vrij. Ik wil het alleen niet verbieden,
omdat het ook een sturingsinstrument is dat veel wordt ingezet en dat
gewoon goed werkt in sommige gevallen. Dan zeg je: dit is het bedrag
waarvoor je het moet doen. Dat geeft de gemeenten ook de mogelijkheid om
te sturen op die uitkomsten. Op het moment dat ze niet voldoende kunnen
leveren, blijft de gemeente de plicht houden om dat aan te bieden.
Nogmaals, daarvoor helpt dit wetsvoorstel heel erg. De gemeente hoeft
dan niet individueel te kijken naar de begroting waar het allemaal in
moet passen, en dan maar een budgetplafond te hanteren, terwijl je weet
dat het niet werkt, als dat al het geval zou zijn. Daarvoor creëren we
nu de mogelijkheid, weliswaar verplicht, om op regionaal niveau in te
kopen, waardoor vraag en aanbod veel beter op elkaar kunnen worden
afgestemd. Dan neemt de noodzaak om ermee te werken ook veel meer
af.
Mevrouw Dobbe (SP):
De staatssecretaris is stelselverantwoordelijk. Op het moment dat in dit
stelsel allerlei perverse prikkels terechtkomen die de wachtlijsten
langer maken, is het ook de taak van de staatssecretaris om daarvoor
verantwoordelijkheid te nemen, om zo veel mogelijk te doen om die
wachtlijsten terug te dringen en te zorgen dat jongeren en kinderen die
zorg nodig hebben, die zorg ook krijgen. Op het moment dat dat niet
gebeurt, wat je nu dus ziet, als gevolg van die perverse prikkel, die
budgetplafonds, moet de staatssecretaris ingrijpen. Daarom vraag ik aan
de staatssecretaris om hier in te grijpen en die perverse prikkel, die
budgetplafonds, uit de zorg te halen.
Staatssecretaris Karremans:
Ik grijp in als er slechte zorg wordt geleverd of als er niet voldoende
zorg wordt geleverd. Daar ging het net over. Als dat wordt gedaan, en
dan gaat het mij echt om de uitkomst, dan grijpen we in. We gaan niet op
voorhand aan de sturingsmogelijkheden van gemeenten zitten. Je zou ook
andersom kunnen redeneren, dat er juist een perverse prikkel aan zit,
als je zegt: we betalen toch wel. Dat zie je nu ook. De hoeveelheid
aanbieders in jeugdzorgland is explosief gestegen sinds de nieuwe
Jeugdwet. Ik ben zeer bereid om over prikkels te praten, maar je moet
gemeenten wel de mogelijkheid geven om te sturen. En uiteindelijk gaat
het om de zorg en de kwaliteit van de zorg die geleverd moet worden.
Daar sturen we op. Dat is het doel. Het budgetplafond blijft een middel
voor gemeenten om daarop te sturen.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
Mevrouw Dobbe (SP):
Het budgetplafond blijft een middel om de wachtlijsten te verlengen. Het
is heel jammer dat de staatssecretaris dat niet ziet, dat niet wil
erkennen. Daarom gaan wij zorgen voor een amendement, waar de Kamer
hopelijk voor gaat stemmen, zodat wij dit wel kunnen repareren.
Staatssecretaris Karremans:
Dan, voorzitter …
De voorzitter:
Een ogenblik. De heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, ik heb …
Staatssecretaris Karremans:
Ik had u nog niet gezien vandaag.
De heer El Abassi (DENK):
Ik was even mijn vasten aan het verbreken, op het moment dat jullie
begonnen waren.
Staatssecretaris Karremans:
Heel goed.
De heer El Abassi (DENK):
Maar ik heb jullie wel horen praten via het scherm van mijn
telefoon.
Voorzitter. Mijn eerste vraag. Ik heb de staatssecretaris gehoord, eerst
vanuit de kantine en nu hier. Veel ging over efficiency. Ik ben
eigenlijk op zoek naar waar het echt om zou moeten gaan bij deze nieuwe
wet, maar ook vandaag wat mij betreft, namelijk de kwaliteit. Hoe
garanderen we dat de kwaliteit vooruitgaat? Welke voorbeelden hebben we
daarvoor? Toegankelijkheid, praktijkgericht toezicht en niet
marktgericht toezicht. Kan de staatssecretaris daar meer over vertellen?
Gaat hij daar straks wat meer over vertellen? Dan haak ik wat later
aan.
De voorzitter:
Nou, het is nu wel het moment, in het blokje overig van de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Karremans:
Ik heb inderdaad net voor iedereen hier of in de kantine uitgelegd
waarom we dit wetsvoorstel graag willen. We zien nu vaak dat, omdat er
niet goed wordt ingekocht, bepaalde specialistische zorg niet
beschikbaar is. Dat kan je je voorstellen, als een aanbieder niet weet
op hoeveel bedden die moet rekenen. De heer Ceder had een terecht punt
over zekerheid voor de arbeidsmarkt, maar dat geldt ook voor de
bedrijfsvoering van een aanbieder. Je moet ergens van op aan kunnen. Op
het moment dat een gemeente komt met een hele specifieke,
specialistische zorgvraag, is het heel moeilijk om daar direct op te
leveren. Vandaar dat we in die regioverbanden willen werken. Dat geeft
stabiliteit en rust. Dat komt niet alleen ten goede aan gemeenten, maar
juist aan de mensen die een beroep moeten doen op de specialistische
jeugdzorg. Dat zorgt ervoor dat er altijd die zorg is, dat ze niet
tussen wal en schip vallen, en dat die geleverd kan worden. Juist die
stabiliteit en rust zorgen weer voor continue bedrijfsvoering. Over
kwaliteit gesproken: dat hebben we natuurlijk zien misgaan in Limburg en
Friesland en dat wil je niet. Je creëert namelijk precies het
omgekeerde, dat er wel continuïteit is en daarmee dus ook kwaliteit. Wat
dat betreft is dat een heel belangrijk onderdeel van de uitwerking van
deze wet.
De heer El Abassi (DENK):
Hier heb ik dus heel veel moeite mee. Ik probeer me echt te laten
overtuigen. Kwaliteit, toegankelijkheid en toezicht zijn allemaal dingen
die veel beter kunnen in de zorg, maar daar hoor ik inhoudelijk vrij
weinig tot niets over. Wat ik wel hoor, ook nu in de beantwoording —
daar geloof ik ook in en dat zie ik ook terug in de wet — is dat dingen
efficiënter kunnen, dat dingen samen kunnen, bijvoorbeeld via een
gemeenschappelijke regeling. Ik weet niet hoe het in de praktijk gaat
uitwerken, maar ik zie daar wel iets in wat efficiënter kan. Maar dan
zitten we meer met de marktgerichte bril op. Ik zit nu vanuit maatwerk
te redeneren. De NZa, het financieel toezicht, maakt dingen transparant,
zoals het budget. Ook geven ze advies aan overheid en gemeenten over
betere bekostiging. Dat is allemaal vanuit de marktwerkingbril. Ik ben
op zoek naar wat deze wet specifiek gaat toevoegen aan de kwaliteit.
Staatssecretaris Karremans:
Dat heb ik net gezegd. Het probleem is juist dat we nu zien dat de
beschikbaarheid van de specialistische jeugdhulp niet goed geregeld is
in Nederland. Die is niet goed geregeld. De aanbieders hebben te maken
met al die verschillende inkoopeisen van al die verschillende gemeenten,
in al die verschillende subverbanden. Dat brengen we terug. Er wordt
gezorgd dat er in regionaal verband wordt ingekocht. Mensen die nu te
maken hebben met een acuut jeugdzorgprobleem van hun kind zullen daar
natuurlijk geen boodschap aan hebben. Die zeggen: ja, het maakt me niet
uit of je het linksom of rechtsom regelt; ik moet gewoon goede jeugdzorg
krijgen voor mijn kind. Maar dit is wel precies de manier waarop we het
kunnen regelen. De versnippering is in Nederland ontstaan door al die
verschillende inkoopverbanden, door inkoopverbanden die niet robuust
zijn, die vraag en aanbod niet goed bij elkaar konden brengen. Daarvoor
zorg je nu dat er wel robuuste regels komen en dat ze de mogelijkheden
en de slagkracht hebben om dat goed in te kopen. Of je het nou wil of
niet, je hebt altijd te maken met vraag en aanbod. Als je het even sec
bekijkt, is het per definitie een markt. Je moet ervoor zorgen dat de
vraag wordt afgestemd op het aanbod en andersom. Dat is precies wat we
met deze wet doen. Dat komt natuurlijk ten goede aan de mensen die dat
nodig hebben. Nu zorgen we ervoor dat de jeugdzorg er straks wel is voor
de mensen waarvoor die er nu in heel veel gevallen niet is.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, meneer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik rond inderdaad af, voorzitter. Ik heb een aantal mailtjes ontvangen
vanuit de gemeentes, net als collega's van mij. Die gemeentes komen wel
echt met maatwerk. Sterker nog, die zijn al een end op weg, bijvoorbeeld
via de subregio's. Die zeggen: "We hebben enorm veel stappen gemaakt,
juist via de subregio's, vanuit wijkcoöperaties, wijkhuizen en direct op
scholen. We hebben de wachtlijsten beter weten te managen." Het is een
hele reeks met allemaal verbeteringen. Ik kan ze hier voorlezen. Zij
zien nu gevaren, omdat we met deze wet nu juist alles weer overhoop
willen gooien.
Staatssecretaris Karremans:
Maar dat doen we juist niet. Dat is het punt. Dat doen we juist niet. Er
zijn hier voorstellen geweest om alles weer landelijk te doen. Dat doen
we juist niet. We sluiten zo veel mogelijk aan bij de regio's. Wat
betreft de subregio's heeft de heer El Abassi het wellicht over
Schiedam. Dat zou zomaar kunnen. Ik ken de mensen daar ook goed. Ik weet
dat DENK daar ook in het college zit. Als voormalig wethouder uit
Rotterdam ken ik die situatie ook. Maar alle dingen die de heer El
Abassi noemt, zijn nog steeds mogelijk. Er is een beetje het misverstand
ontstaan — ik zeg expliciet "misverstand" — dat gemeenten vervolgens
niet meer kunnen gaan over hoe ze die zorg uiteindelijk zelf regelen. Ze
kunnen besluiten om bepaalde zorg wel of niet af te nemen als deze maar
regionaal wordt ingekocht. Uiteindelijk is de gemeente nog steeds
verantwoordelijk voor de toeleiding. We willen alleen dat de meest
specialistische jeugdzorg gewoon goed wordt ingekocht en beschikbaar is
voor iedereen die dat nodig heeft.
De voorzitter:
Ik denk dat de staatssecretaris zijn betoog gaat afronden.
Staatssecretaris Karremans:
Ik ga even kijken of ik nog vragen heb die ik niet eerder heb
beantwoord. Er zijn namelijk een aantal interrupties geweest waarin ik
volgens mij een aantal antwoorden heb gegeven.
Het convenant voor de wijkteams ziet erop dat we werken aan de lokale
steunstructuren.
We werken aan standaardisatie.
Private equity is beperkt, zeer beperkt aanwezig in de jeugdzorg. Daar
komt minister Agema trouwens nog op terug in een brief. Dus daar wordt
nog aan gewerkt.
Over inspraak heb ik het gehad. Over meldpunten heb ik het ook
gehad.
Er is nog een vraag van de heer Crijns: is de staatssecretaris bereid om
actief met gemeenten in gesprek te gaan om de Big Five standaard te
maken? Het toekomstplan met de Big Five is onderdeel van het
richtinggevend kader voor toegang en lokale teams van de VNG. Dat is het
standaardkader van de gemeenten zelf, waar de VNG en gemeenten zich ook
aan gecommitteerd hebben.
Dan over de consultatiebureaus en de bezuinigingen daarop. Wij
bezuinigen vanuit het Rijk niet op consultatiebureaus.
Dan de samenhang tussen jeugdhulp en bescherming. Dat zijn wij,
natuurlijk. Die zit natuurlijk ook in het toekomstscenario en in de
hervormingsagenda.
Volgens mij heb ik dan alle onderwerpen in ieder geval behandeld.
Misschien is er een hele specifieke vraag blijven liggen, maar dan kom
ik daar nog wel op terug.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik hoorde net een zinnetje over private equity en daarmee werd mijn hele
blok met vragen over marktwerking in de zorg afgedaan. Ik vroeg me af of
de staatssecretaris nog terugkomt op mijn vraag over
openhouseconstructies, waarover een motie is aangenomen, en op mijn
vraag over winstuitkeringen in de zorg. Op al die dingen wil ik nog wel
graag een antwoord, dus niet alleen een reactie op hoeveel private
equity er is in de jeugdzorg, maar ook over dat er een aangenomen motie
ligt om het te verbieden en dat we een register van private equity
willen.
Staatssecretaris Karremans:
Allereerst blijkt uit onderzoek dat private equity zeer beperkt aanwezig
is in de jeugdhulp. Dat is dus niet het grote probleem in de jeugdhulp.
Over open house zegt mevrouw Dobbe: dat moet je niet meer mogelijk
maken. Op 5 november is een uitgebreid onderzoek over open house naar de
Kamer gestuurd. Daaruit blijkt dat de methode zelf op zich het probleem
niet is. De methode werkt zo dat je zegt: we gaan met iedereen werken
die aan de voorwaarden voldoet. Maar als je vervolgens nagenoeg geen
voorwaarden stelt, dan krijg je heel veel aanbieders. Met de methode an
sich is dan niks mis, maar wel met de manier waarop je die inzet. Als je
nagenoeg geen voorwaarden stelt, dan krijg je dat, ja. Dat komt ook uit
het onderzoek dat wij naar de Kamer hebben gestuurd. Om die reden ga ik
niet over tot het afschaffen van die methode. Wat betreft private equity
heeft de minister volgens mij begin deze maand nog uitgelegd dat een
algemeen verbod op private equity in de zorg een te grote negatieve
impact heeft op de toegankelijkheid en continuïteit van zorg. Dat kan ik
zeggen over private equity.
Mevrouw Dobbe (SP):
Misschien doe ik het tegen beter weten in, maar ik ga er toch op
doorvragen bij deze staatssecretaris. De staatssecretaris zei net:
"Markt is vraag en aanbod. Dat proberen we nu zo goed als mogelijk te
regelen. Er is vraag naar jeugdzorg en daar moet een passend aanbod voor
zijn." Maar dat is nu natuurlijk niet aan de hand in de jeugdzorg. Vraag
en aanbod komen niet alleen niet overeen, maar de markt bestaat ook niet
alleen uit vraag en aanbod; de markt bestaat nu uit aanbestedingen,
marktconsultaties, aanbestedingsspecialisten, gigantische hoeveelheden
geld, bureaucratie, winsten en geld voor zorg dat niet naar zorg gaat.
Dat is op dit moment de markt in de jeugdzorg. Deze staatssecretaris
zegt: er is niet zo veel private equity in de jeugdzorg. Me dunkt! Dat
is heel fijn. Maar het is nog steeds 5% van de omzet. Noem dat maar
"weinig". Dat staat in een onderzoek dat uw voorganger aan ons heeft
gestuurd. En dan nog kun je het toch prima verbieden? Want dan komt het
er ook niet. Er is, net als over private equity, een aangenomen
Kamermotie over openhouseconstructies. De Kamer heeft daar dus al een
uitspraak over gedaan. Ik ben eigenlijk niet zo heel erg geïnteresseerd
in de vraag of deze staatssecretaris dit allemaal nodig vindt. Wij
hebben al gevraagd om dit te verbieden. Mijn vraag is: hoe gaat de
staatssecretaris om met de uitvoering van deze aangenomen moties?
Staatssecretaris Karremans:
Ik werk samen met de minister aan dat stuk. Dat ligt dus niet alleen bij
mij. De minister heeft die motie destijds behandeld. We verkennen op dit
moment of dit een extra onderdeel kan zijn in de Jaarverantwoording Zorg
en Jeugd en of het mogelijk is om de financiering van zorgaanbieders,
waaronder private equity, in de gaten te houden. We komen dus nog terug
op de vragen ten aanzien van het register. Mevrouw Dobbe zei net dat er
in de jeugdzorg excessieve winsten worden gemaakt, maar we hebben ook in
rapporten gelezen dat dit niet het geval is. Maar met het wetsvoorstel
Integere bedrijfsvoering willen we voorwaarden stellen aan
winstuitkering als de kwaliteit niet op orde is. Natuurlijk staat dat
niet in deze, maar in een andere wet, maar dit wordt wel op die manier
geadresseerd.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, ook omdat het wat verder afvoert van de
onderhavige wet.
Mevrouw Dobbe (SP):
Nou, ik vind van niet.
De voorzitter:
Nee, maar het is een breed debat. U heeft het over een motie die bij de
minister ligt.
Mevrouw Dobbe (SP):
Het gaat over het stelsel.
De voorzitter:
Van mij mag u de staatssecretaris daarover bevragen, maar dit is de
afrondende vraag.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dat is prima. Het gaat over het stelsel, dat op dit moment heel erg
wordt beïnvloed door de markt. Mijn slotvraag — ik zal het kort houden —
is als volgt. Die twee aangenomen moties zijn uitspraken van de Kamer om
private equity en openhouseconstructies te verbieden. Gaat de
staatssecretaris deze nou wel of niet uitvoeren?
Staatssecretaris Karremans:
Ik heb net gezegd dat er helemaal geen probleem is met de
openhousemethode, want dat is hoe open house werkt: je gunt het aan
iedereen die aan de voorwaarden voldoet; die gaat dan dus aan de slag.
Het probleem ontstaat als je vervolgens geen voorwaarden stelt. Het
levert dus helemaal niks op om die openhousemethode an sich te
verbieden. Dat staat klip-en-klaar in dat rapport. Ik heb net wat gezegd
over dat private-equityregister; daar komen we dus nog op terug.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, nog een afrondende vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat zijn vragen die ik in de eerste termijn ook heb gesteld. Ik heb een
aantal vragen gesteld over de 30% aan coördinatiekosten die er nu zijn
en over de bestuurders en toezichthouders. Ik had daar twee concrete
vragen over. Leidt deze wet tot meer of minder coördinatiekosten? Leidt
deze wet ertoe dat er meer of minder geld naar managers en
toezichthouders gaat? Dat waren vragen uit de eerste termijn.
Staatssecretaris Karremans:
Pfoe! Ik zou zeggen minder, omdat er natuurlijk veel minder bureaucratie
is. Er moet nu heel veel afstemming en coördinatie plaatsvinden, ook
door al die verschillende inkoopverbanden en al die eisen die worden
gesteld. Dat proberen we — dat is natuurlijk het punt van de heer Crijns
— heel erg naar beneden te krijgen, zodat het geld juist naar jeugdhulp
kan gaan en niet naar de schil eromheen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij moeten we er echt voor zorgen dat erop gestuurd wordt om dat
naar beneden te krijgen.
Staatssecretaris Karremans:
Maar ik heb ook toegezegd dat ik dat in de gaten wil houden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Een deel van mijn betoog ging ook over lokale voorzieningen. Ik hoor de
staatssecretaris namelijk de hele tijd aangeven, en dat vind ik terecht,
dat een op de zeven jongeren nu jeugdhulp krijgt, dat dat te veel is en
dat je een deel daarvan kan ondervangen. Volgens mij willen we dat
allemaal. Mijn vraag aan de staatssecretaris in de eerste termijn was of
het ondervangen daarvan niet haaks staat op de bezuinigingen die we nu
zien, even los van het rapport-Van Ark. We zien ook al bezuinigingen op
onderwijs en andere zaken, zoals lokale voorzieningen, cultuur, sport;
zo kan ik nog wel even doorgaan. Dat past ook bij dit debat, omdat we
het er juist over hebben dat we met elkaar willen dat minder jongeren
jeugdhulp krijgen. Mijn stelling is dat er dan ook geïnvesteerd moet
worden in die lokale voorzieningen, in onderwijs. De vraag aan de
staatssecretaris is hoe hij ervoor gaat zorgen dat dat gebeurt.
Staatssecretaris Karremans:
Dat is natuurlijk een heel belangrijk punt. Een heel belangrijk punt van
de commissie-Van Ark is natuurlijk dat je de jeugdhulp niet moet zien
als het aanpalende domein. Nu zie je in de jeugdhulp dat wij, zeg ik
maar even als verantwoordelijk bewindspersoon, de problemen aan het
oplossen zijn die niet op andere plekken zijn opgelost. Dat is
natuurlijk ook de positie waarin ik zit als verantwoordelijk
bewindspersoon, dus daar spreek ik natuurlijk ook mijn collega's op aan.
U kunt ervan op aan dat ik dat doe. Nu bouwen we onderling ook een veel
stevigere agenda. Ik ben er met andere ministeries over in gesprek hoe
we dat veel beter op elkaar kunnen laten aansluiten. Ik ben het namelijk
wel met mevrouw Westerveld eens dat dat vaak niet goed genoeg gaat. Dat
zien we natuurlijk sowieso in de jeugdhulp. In het jeugdhulpdomein staat
alles veel te veel los van elkaar. Maar uiteindelijk is het in de
belevingswereld van mensen en kinderen in Nederland niet zo dat ze van
het beleidsdomein van het ministerie van Onderwijs naar het
beleidsdomein van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
gaan en daarna naar het beleidsdomein van het ministerie van Sociale
Zaken. Zo werkt het niet in de echte wereld, maar toch zie je dat er in
de rijksoverheid af en toe te veel langs elkaar heen wordt gewerkt. Ik
ben ermee bezig om dat veel meer op één lijn te krijgen. Dat doen we qua
preventie met de aanpak Gezondheid in alle beleidsdomeinen. Dat wil ik
ook in de jeugdhulp doen, want het werkt inderdaad niet als je achteraf
pleisters aan het plakken bent in plaats van dat je vooraf probeert
dingen te voorkomen.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dit is wel precies wat er gebeurt. Ik snap wat de staatssecretaris zegt
en ik ben het daarmee eens. Ik ben het ermee eens dat je geen pleisters
moet plakken. Maar in de praktijk, en daarom stel ik die vraag aan de
staatssecretaris, zien we gewoon dat er bezuinigd wordt op onderwijs. Er
wordt bijvoorbeeld bezuinigd op de rijke schooldag, waar juist kinderen
uit gezinnen waarin het economisch gezien soms wat minder goed gaat, in
aanraking komen met sport, cultuur, muziek en ga zo maar door. We zien
dat steeds minder kinderen sporten en dat de beweegdeelname afneemt. We
zien al dat soort zaken. Die hebben grotendeels te maken met de
betaalbaarheid ervan, maar ook met bezuinigingen van dit kabinet. Daarom
spreek ik de staatssecretaris daarop aan. Ik vind dat hij, als
bewindspersoon die aangeeft dat we moeten voorkomen dat een op de zeven
jongeren jeugdhulp krijgt — dat ben ik met hem eens — zijn collega's in
het kabinet moet aanspreken als er bezuinigd wordt op al die domeinen.
Sterker nog, hij moet ze niet alleen aanspreken, maar voorkomen dat het
gebeurt. Dus wat gaat de staatssecretaris daaraan doen, zodat er niet
achteraf pleisters geplakt hoeven te worden, maar er vooraf ingegrepen
wordt en er gewoon voor wordt gezorgd dat al die kinderen die
voorzieningen krijgen en dat gemeenten die kunnen bieden aan
kinderen?
Staatssecretaris Karremans:
Ik snap die vraag. Tegelijkertijd heeft elke bewindspersoon binnen het
kabinet natuurlijk bepaalde beleidsvrijheid op zijn of haar eigen
domein. Daar zijn soms afspraken over gemaakt, ook financieel en in het
hoofdlijnenakkoord. Het is natuurlijk ook een politiek feit dat dat het
geval is. Maar dit is natuurlijk wel mijn realiteit. Mevrouw Westerveld
schetst heel goed het domein waar ik in moet werken, behalve op het
gebied van ggz en sport; dat kan ik natuurlijk nog binnen mijn eigen
portefeuille oplossen. Ik ben met andere bewindspersonen bezig om
daaraan te werken. Een voorbeeld is dat ik met collega Struycken hard
werk aan het toekomstscenario. Daar trekken we echt samen in op. We
zitten hier niet voor niets samen in vak K.
Het punt is wel, en die nuancering wil ik er wel bij maken, dat er de
afgelopen jaren enorm is geïnvesteerd in preventie. Daarvoor zijn heel
veel middelen beschikbaar gesteld. Heel veel van die middelen gaan
gelukkig gewoon door. Desondanks hebben we de vraag naar jeugdhulp enorm
zien stijgen in de afgelopen tijd. Het gaat dus niet alleen om de
absolute hoeveelheden geld, het gaat er ook om waar je het geld inzet.
Dat probeer ik met betrekking tot de sport ook te doen. Ik ben nu aan
het kijken of ik veel beter onderzoek kan laten doen naar de vraag waar
sport kan helpen om jeugdzorg te voorkomen en om als er jeugdzorg nodig
is de vraag minder zwaar te maken, zodat er minder zware jeugdzorg nodig
is. Het vergt wel enige tijd om dat te doen, maar je hebt dat wel nodig
om het een aan het ander te koppelen. Dus slim en creatief dingen aan
elkaar linken, waardoor jeugdhulp voorkomen kan worden, is de manier
waarop we denk ik verder moeten. Het politieke gegeven is dat de
financiële middelen schaars zijn, dus je moet daar gewoon creatief mee
omgaan.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, u heeft ook nog een tweede termijn. Als u er nog op
door wilt gaan, doe het dan daar, maar ik verwacht niet dat er met een
extra vraag hier nu nog een nieuw antwoord op komt. Dan is dit echt het
allerlaatste punt, mevrouw Westerveld, want dan ga ik door naar de
staatssecretaris van JenV, de staatssecretaris Rechtsbescherming.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dit is het punt: de staatssecretaris geeft aan dat hij nu onderzoek wil
gaan doen, maar je kan niet eerst voorzieningen afbreken en vervolgens
onderzoek gaan doen om te kijken waar het dan misgaat. Dat is mijn hele
punt. Dat is precies het "pleisters plakken" wat de staatssecretaris
niet wil, en dat doet hij met zijn kabinet op dit moment wel. Ik zeg hem
echt, en ik meen dat serieus, dat er geïnvesteerd moet worden als we
willen dat niet één op de zeven jongeren jeugdhulp krijgt. Dat is mijn
oproep aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Karremans:
Dat vind ik een terechte oproep. Tegelijkertijd heb ik niet de middelen
in mijn binnenzak om dat allemaal te betalen. Over de sport zeg ik er
wel het volgende bij. We gaan iets doen aan besparingen op sport, maar
daar gaat geen hockeyer van 7, of geen voetballer of korfballer van 9
iets van merken. Echt niet. Dat doen we echt op een verantwoorde manier.
We hebben juist alles voor de jeugd … Ik ben natuurlijk behalve
staatssecretaris van Jeugd ook staatssecretaris van Sport. We focussen
juist op de jeugd. We halen soms noodgedwongen middelen weg. Dat doen we
bijvoorbeeld bij onderzoeksinstellingen en dat is pijnlijk, maar wel
nodig. Maar we ontzien de jeugd heel erg. Sterker nog, ik ben ook op
initiatief van de heer Michiel van Nispen van de SP bezig om te kijken
naar dat sportpasverhaal. Ik ben daar heel enthousiast over. Ik heb daar
de middelen ook nog niet voor, maar ik ben er wel mee bezig omdat ik
daarin geloof. Ik geloof in de kracht van sport, ook voor de jeugdhulp.
We zetten juist echt heel erg in op de jeugd. We investeren in de jeugd,
ook als het gaat om preventie. Dat blijven we dus ook de komende tijd
doen.
De voorzitter:
Dank aan de staatssecretaris. We gaan weer even wisselen. De andere
staatssecretaris, de staatssecretaris van JenV — ik bedoel: de
staatssecretaris Rechtsbescherming — gaat nu het woord voeren.
Staatssecretaris Karremans:
Ik moet nog even de amendementen doen.
De voorzitter:
Ja, sorry, de amendementen. Daar had ik zelf ook nog om gevraagd. Er
zijn een paar wijzigingen en het gaat vooral om het amendement op stuk
nr. 40. We hadden al oordeel Kamer, maar misschien kunt u daar nog even
iets over zeggen voor we verdergaan.
Staatssecretaris Karremans:
Dit is het amendement dat het verplichten tot het regionaal inkopen van
specialistische jeugdzorg niet betekent dat deze jeugdzorg ook regionaal
moet worden georganiseerd. Het blijft dan inderdaad ook mogelijk om
regionaal ingekochte zorg lokaal te organiseren, bijvoorbeeld omdat er
een specialistische jeugdhulpverlener deel uitmaakt van het lokale team.
Dat zit erin. Dit amendement expliciteert dat en daarom laat ik het
graag aan het oordeel van de Kamer.
De voorzitter:
Welk nummer was dat?
Staatssecretaris Karremans:
Dat was het amendement op stuk nr. 40, zoals u al zei.
De voorzitter:
Nee, nee. Dit is niet nr. 40.
Staatssecretaris Karremans:
Jawel. Dat is het amendement op stuk nr. 40. Het is ter vervanging van
dat op stuk nr. 36.
De voorzitter:
Daar geeft u nu oordeel Kamer op.
Staatssecretaris Karremans:
Ja. Dan heb ik hier het amendement op stuk nr. 42. Daarvan is alleen de
ondertekening aangepast, maar het blijft oordeel Kamer. Volgens mij heb
ik de rest allemaal schriftelijk gedaan.
De voorzitter:
Ja, u heeft ze allemaal schriftelijk gedaan. Ze hadden ook allemaal
oordeel Kamer, maar het amendement op stuk nr. 40 was ernstig
ontraden.
Staatssecretaris Karremans:
Ja, en dat is nu in de aangepaste versie oordeel Kamer.
De voorzitter:
Oké, dan hebben we dat opgelost. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Als de staatssecretaris niet alle amendementen mondeling afgaat — dat
begrijp ik — dan heb ik nog wel een vraag over een van de amendementen.
Zal ik die dan nu stellen?
De voorzitter:
Ja, graag, want de andere staatssecretaris gaat het zo overnemen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het gaat om mijn amendement waarin ik vraag om ook een landelijke
jongerenvertegenwoordigersorganisatie aan te laten schuiven bij het
ministerie van VWS, zoals dat bij het ministerie van Onderwijs echt al
tientallen jaren met groot succes gebeurt. Daarvan zegt de
staatssecretaris dat we daar nu geen financiële dekking voor hebben. Dat
klopt, want dit is geen begrotingsdebat. Wij kunnen dus geen financiële
dekking regelen. Sterker nog, ik heb wel eens geprobeerd om bij een
begrotingsdebat wel middelen vrij te maken, maar toen was juist het
antwoord: het kan niet, want je hebt eigenlijk geen grond om middelen
vrij te maken. Er is namelijk niet zo'n landelijke club waar dit geld
naartoe gaat. Ik zit hier wel in een catch 22. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is: hoe gaan we dit oplossen? Volgens mij hebben we
allebei hetzelfde doel. Hangt het hier dan op een paar ton op een
begroting van — even uit mijn hoofd — 100 miljard?
De voorzitter:
Het gaat over het amendement op stuk nr. 13.
Staatssecretaris Karremans:
Ja, maar de begroting voor Jeugd is veel kleiner, weet je. Kijk, we
hebben natuurlijk het begrotingsdebat met elkaar gehad. We hebben toen
een kwart miljard bij subsidies moeten weghalen. Er wordt altijd het
beeld geschetst dat het geld tegen de plinten klotst bij VWS, maar dat
is echt niet het geval. Veel zit ook in de Zorgverzekeringswet, veel zit
niet bij het ministerie zelf. Ik zou, heel eerlijk, niet weten waar ik
het vandaan zou moeten halen. Dat blijft het antwoord op de vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Daarom kijk ik naar de staatssecretaris en vraag ik hoe we dit op gaan
lossen. Want volgens mij vinden we het allebei relevant dat ook
jongerenvertegenwoordigers van jongeren uit de jeugdzorg bij het
ministerie van VWS aanschuiven, zoals dat bij Onderwijs al heel goed
gebeurt. Ik zit met het dilemma dat ik bij de begrotingsbehandeling geen
amendement kan indienen, omdat er geen grond is om dat te doen, en dat
hier een motie wordt ontraden die juist vraagt om te regelen dat een
club aanschuift, omdat er geen dekking bij zit. Ik zit klem, omdat ik in
geen enkel debat dit voorstel kan doen, omdat er elke keer een reden is
om het amendement te ontraden. Daarom kijk ik naar de staatssecretaris
en vraag ik hem hoe we dit gaan oplossen. Hij onderstreept het doel wel,
want dat schrijft hij in de antwoorden en dat hoor ik hem hier
zeggen.
Staatssecretaris Karremans:
Dit is een beetje het punt van "u bent bij het verkeerde loket". Dat
gevoel krijgt mevrouw Westerveld hierbij en dat wil ik natuurlijk
voorkomen. Voor mij was de argumentatie bij het vorige begrotingsdebat,
waar we al heel veel hebben moeten weghalen en waar ik elke steen heb
omgedraaid om middelen te zoeken, dat ik daar op dat moment ook niet de
middelen voor had. Dat zal dan weer aan de orde moeten komen bij de
volgende begrotingsbehandeling. Het argument is dan niet — dat was het
voor mij eerder ook niet — dat er geen grondslag is om het in dit debat
te regelen. Het is zo dat we de dekking er niet voor hebben of niet zien
waar we de dekking vandaan moeten halen.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het was niet zozeer alleen een discussie met de staatssecretaris. Ook
technisch begreep ik toen dat het niet mogelijk was om een amendement in
te dienen, omdat je eerst een artikel in de wet moet hebben en dat was
er nog niet, want dat hadden we nog niet. En dat probeer ik hier nu te
regelen. Zo houden we elkaar wel een beetje gevangen.
Staatssecretaris Karremans:
Maar ik denk wel dat het meest zwaarwegende argument is dat we die
dekking niet hadden en niet wisten waar we die vandaan moesten halen.
Dat is nu ook het geval. Wellicht dat de financiële situatie bij de
begroting weer anders is, maar dat weet ik niet.
De voorzitter:
Goed. Dat zien we bij een volgend debat. Nu gaan we echt wisselen en
krijgt de staatssecretaris Rechtsbescherming het woord voor zijn eerste
termijn. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter, dank u wel. Ik heb een beperkt aantal vragen en opmerkingen
te beantwoorden. Het wetsvoorstel dat we vandaag met de Kamer bespreken
is belangrijk vanuit het perspectief van de jeugdbescherming, dat
onderdeel uitmaakt van mijn portefeuille. De verbetering van de
beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg is cruciaal, want voor
jeugdigen en hun ouders die in het kader van een beschermingsmaatregel
die zorg nodig hebben, moet zo snel mogelijk passende zorg beschikbaar
zijn. Het wetsvoorstel draagt er naar mijn overtuiging aan bij dat die
complexe gespecialiseerde hulp beter wordt ingekocht en daarmee ook
beter beschikbaar wordt. Wachten is onverteerbaar voor deze jongeren,
die deze hulp zo nodig hebben. Vaak zien ook de ouders machteloos toe.
Als ik met jeugdbeschermers spreek, geven ze aan dat het een grote
frustratie is dat veel van hun schaarse tijd gaat naar het langdurig
zoeken naar passende gespecialiseerde hulp of naar het vinden van
"second best"-oplossingen. Ze zien dat de problematiek van het kind dan
verergert, terwijl de overheid heeft ingegrepen met een
jeugdbeschermingsmaatregel.
Samen met het wetsvoorstel Versterking rechtsbescherming in de
jeugdbescherming, waarvan de consultatiefase vorige week is verlopen, en
het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming is dit dus voor mij een
van de grote prioriteiten.
Een van de thema's eerder vanavond, maar ook eerder in de eerste
termijn, was de regio-indeling. Die is wat de jeugdbescherming betreft
net wat anders dan vanuit de Jeugdwet bezien. De vraag van de heer Krul,
mevrouw Van den Hil en mevrouw Rikkers betrof die regio-indeling.
Daarbij maakten ze melding van het feit dat in het kader van het
toekomstscenario is besloten te streven naar 25 regionale
veiligheidsteams — er werd vanavond ook het woord
"jeugdbeschermingsregio" gebruikt — waarbij de vraag rijst hoe dat zich
verhoudt tot de 41 regio's onder het wetsvoorstel Jeugdwet. Inderdaad is
gekozen voor in beginsel maximaal 25 jeugdbeschermingsregio's als
ontwikkelrichting.
De achtergrond is dat we aansluiten bij de huidige regio-indeling van de
Veilig Thuisorganisaties; dat zijn er 25. Deze regio-indeling van 25
Veilig-Thuisregio's, tezamen met het feit dat we dertien gecertificeerde
instellingen hebben, is de achtergrond waartegen wij een keuze hebben
moeten maken. Die gecertificeerde instellingen zijn overigens niet
regionaal bepaald; sommige zijn landelijk actief, andere zijn meer
regionaal bepaald. Aansluiten bij 41 regio's zou betekenen dat de
huidige dertien GI's opgaan in 41 regionale veiligheidsteams. Dat is als
uitvoeringsorganisatie niet haalbaar met het oog op behoud van kwaliteit
van de dienstverlening ten behoeve van de gezinnen, waaronder de
benodigde gespecialiseerde expertise voor de jeugdbescherming. In de
uitwerking van de regionale veiligheidsteams wordt uiteraard ook per
regio gekeken naar de relatie met de beoogde 41 jeugdzorgregio's. Tot
zover mijn antwoord vanuit de jeugdbescherming wat de regio's
betreft.
Dan was er een vraag van mevrouw Paulusma inzake de werkdruk in de
jeugdbescherming. De werkdruk in de jeugdbescherming en in de
jeugdreclassering is aanzienlijk omlaag gebracht. Daarmee zeg ik niet
dat het allemaal goed is, maar wel dat het beter is dan het was. De
workload is gedaald van gemiddeld 17,1 per beschermer — dat was de
situatie op 1 december 2022 — naar gemiddeld 12,6 per beschermer op 1
oktober 2024; een daling van bijna 30%. Daarnaast loopt de regeling voor
de zijinstromers ook dit jaar nog. Hiermee kunnen de gecertificeerde
instellingen een aanzienlijke bijdrage in de kosten aanvragen voor het
werven, begeleiden en opleiden van jeugdbeschermers. Alle dertien GI's
maken gebruik van deze regeling. Er is geen sprake van een bezuiniging
die de werkdruk van de jeugdbeschermers zou verhogen. Er zijn juist
extra middelen vrijgemaakt voor de genoemde regeling.
Dan kom ik ten slotte op een drietal vragen van de heer El Abassi. Die
vragen zien op de situatie van jonge vluchtelingen of andere jongeren
met een bepaalde achtergrond in de jeugdbescherming. De eerste vraag van
de heer El Abassi ziet, als ik het goed heb, op alleenstaande
minderjarige vreemdelingen. Hij vraagt hoe misstanden kunnen worden
voorkomen. Een goede en veilige asielopvang van kinderen is altijd
belangrijk, juist ook voor deze kinderen. Alleenstaande minderjarige
vreemdelingen vormen een kwetsbare doelgroep, met bijzondere
aandachtspunten. Wij wachten op de resultaten van zowel het onderzoek
van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd, alsook het eigen onderzoek van
Nidos, de gecertificeerde instelling die zich richt op de opvang van
alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Wij wachten die
onderzoeksresultaten af. Op basis daarvan krijgen wij een beter beeld
van de grootte en de ernst van het probleem. Op basis daarvan kunnen wij
gerichte stappen gaan zetten. Voor zover het gaat om Nidos, de
veertiende gecertificeerde instelling, kan ik zeggen dat deze instelling
valt onder de minister van Asiel en Migratie. Deze minister zal u daar
dan nader over informeren.
De heer El Abassi vroeg in dit verband ook hoe het komt dat minderjarige
vluchtelingen vaker bij pleeggezinnen met problemen lijken te worden
geplaatst. In algemene zin kan ik die vraag niet beantwoorden. De heer
El Abassi vraagt hiermee impliciet naar het belang van een
cultuursensitieve aanpak bij plaatsing van jongeren in gezinnen. Dat is
ook de achtergrond van het bestaan van Nidos, die zich juist vanuit
cultuursensitiviteit richt op minderjarige vluchtelingen. Nidos vindt
het inderdaad van belang dat jongeren worden opgevangen in gezinnen met
voor die betreffende jongere herkenbare normen en waarden en herkenbare
culturele en religieuze aspecten. Dat zijn niet per se gezinnen waar
vaker problemen voorkomen. Nidos screent de gezinnen en doet
voorafgaande aan de plaatsing onderzoek of de gezinnen geschikt zijn
voor het opvangen van de minderjarige, en daarbij speelt
cultuursensitiviteit een rol.
Ik heb recent in deze Kamer meer in het algemeen aandacht gevraagd voor
de cultuursensitieve aanpak, want die aanpak is niet alleen wenselijk in
het werk van Nidos. Die is natuurlijk veel breder van belang voor het
werk van alle gecertificeerde instellingen en alle
jeugdbeschermers.
Ten slotte de vraag van de heer El Abassi over het geval van het
Vlaardingse pleeghuismeisje, het gruwelijke verhaal waarover wij recent
uitvoerig met uw Kamer hebben gesproken. Zijn vraag was of ik alsnog
onderzoek wil doen of wil laten doen naar de rol van afkomst, cultuur en
religie of de vluchtelingenstatus in het geval van het Vlaardingse
pleegmeisje. Over het Vlaardingse pleegmeisje weten we in dit opzicht
niet veel. Het is ook niet passend daar specifiek nadere aandacht aan te
besteden nu het rapport van de beide inspecties geen enkele aanleiding
geeft om te denken dat dat een bijzondere rol heeft gespeeld. De
inspecties hebben zeer grondig onderzoek gedaan en alle relevante
aspecten naar voren gebracht. Ik heb daar geen twijfel over en ik zie
dus geen bijzondere rol voor extra onderzoek wat het Vlaardingse
pleegmeisje betreft. Ik merk daar nog wel bij op dat het geen amv'er
betrof. Het betrof geen vluchteling en de betrokkenheid van Nidos in dat
dossier betrof ook niet dit Vlaardingse pleegmeisje.
Voorzitter, tot zover de aan mij gestelde vragen.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn
van de zijde van de regering.
Ik stel voor dat we direct doorgaan met de tweede termijn van de zijde
van de Kamer. Ik geef daarvoor als eerste het woord aan mevrouw
Westerveld. Zij gaat het woord voeren namens de
fractie-GroenLinks-Partij van de Arbeid. Maar daarvoor vertel ik eerst
nog even dat er bij ons ook nog een nieuw amendement is binnengekomen,
namelijk dat op stuk nr. 47. Dat is de gewijzigde versie van het
amendement op stuk nr. 23. Ik verzoek de staatssecretaris van VWS om
daar in zijn tweede termijn ook nog even opnieuw een appreciatie aan te
koppelen. Het amendement is net rondgedeeld. Maar nu geef ik echt het
woord aan mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb best wat moties en dat heeft ermee te
maken dat we niet alles wat we wilden wijzigen in deze wet, ook echt in
de wettekst konden wijzigen. Daarom vragen we in een aantal gevallen om
iets in de AMvB te wijzigen.
Ik begin even met een algemener punt over de hervormingsagenda, de
afspraken die daarin zijn gemaakt en de vraag of gemeenten dit wel
aankunnen. Vandaag was er een ander debat dat raakt aan dit debat.
Daarvoor zijn 150 wethouders naar de Kamer gekomen en die wethouders
maken zich zorgen over de gemeentefinanciën, maar meer nog over de
jongeren in hun gemeenten. Ze maken zich zorgen, omdat ze misschien fors
moeten bezuinigen op allerlei voorzieningen en ook omdat ze misschien
fors moeten bezuinigen op jeugdhulp, terwijl de decentralisatie van 2015
gewoon heeft geleid tot een steeds grotere vraag naar jeugdzorg.
Dat is op zich niet zo gek, maar ik vind dan wel dat het Rijk ervoor
moet zorgen dat gemeenten die taak ook kunnen waarmaken. Als er dan een
commissie wordt ingesteld die daar een zwaarwegend advies aan het
kabinet over uitbrengt, dan vind ik dat kabinet en Kamer dat advies heel
zwaar moeten laten meewegen en ook moeten zorgen dat gemeenten snel
antwoord krijgen. Ik heb daarover een motie gemaakt, samen met een heel
groot deel van de oppositiepartijen. Ik nodig alle coalitiewoordvoerders
natuurlijk ook uit om daarachter te gaan staan. Ik denk namelijk dat het
goed is dat wij als Kamer uitstralen dat we het heel belangrijk vinden
dat kinderen en jongeren de juiste hulp krijgen, en dat ook het advies
van de commissie-Van Ark, van de deskundigencommissie, van kaft tot kaft
wordt overgenomen. Daarom lees ik eerst deze motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Rijk de Deskundigencommissie Hervormingsagenda
Jeugd heeft ingesteld en dat deze externe, onafhankelijke commissie een
zwaarwegend advies heeft uitgebracht over de uitvoering van de
Hervormingsagenda Jeugd;
constaterende dat dit kabinet zich in het hoofdlijnenakkoord heeft
gecommitteerd aan de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd;
constaterende dat de deskundigencommissie er onvoldoende vertrouwen in
heeft dat de huidige aanpak en voortgang van de Hervormingsagenda Jeugd
en de financiële risicoverdeling die hierover is afgesproken tot de
beoogde effecten gaan leiden, en dat bijstelling door middel van hun
adviezen nodig is;
verzoekt de regering het rapport van de deskundigencommissie volledig te
omarmen en alle aanbevelingen, zowel inhoudelijk als financieel, over te
nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Dobbe, Paulusma,
Kostić, Stoffer, Krul, Ceder, Koekkoek en El Abassi.
Zij krijgt nr. 48 (36546).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik heb in de eerste termijn een aantal vragen gesteld over
de verschillende meldpunten die er nu zijn. Ik had het daar net ook over
in het interruptiedebatje met de staatssecretaris. Als je ouder of kind
bent en hulp nodig hebt, dan wil je niet van het kastje naar de muur
worden gestuurd. Dat gebeurt nu te vaak. Als een ouder of kind denk dat
die ergens wél terechtkan, hoort die vaak dat er toch geen plek is.
Daarom heb ik met mevrouw Dobbe ook daarover een motie geschreven.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er na invoering van het wetsvoorstel verschillende
meldpunten zijn, onder meer bij de NZa, de IGJ en het OZJ, waar jongeren
en ouders naartoe kunnen als zij geen (passende) hulp krijgen;
constaterende dat de verscheidenheid in meldpunten ervoor zorgt dat niet
altijd duidelijk is voor jongeren en ouders welk meldpunt waarover gaat
en waar ze moeten zijn;
overwegende dat geen van de meldpunten doorzettingsmacht heeft als de
zoektocht naar hulp echt vastloopt;
verzoekt de regering te zorgen voor duidelijkheid zodat de rol en
taakverdeling van de verschillende meldpunten helder is voor jongeren,
ouders en hulpverleners, en te zorgen dat een van de meldpunten
doorzettingsmacht krijgt, zodat er bij acute situaties daadwerkelijk
hulp komt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Dobbe.
Zij krijgt nr. 49 (36546).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik hoorde de staatssecretaris natuurlijk wijzen op de verschillende
expertisecentra, netwerken en RET's. Dat snap ik, maar ook zij hebben
geen doorzettingsmacht. Dat zijn juist netwerken die ondersteunend
werken. Dat zijn geen fysieke plekken, omdat ze bewust niet bedoeld zijn
als fysieke plekken. Ik vind het belangrijk dat er ergens één instantie
komt die, als het écht misgaat, kan ingrijpen en kan zeggen: nu moet er
hulp voor je komen.
Voorzitter. Dan heb ik ook nog een motie over de coördinatiekosten. Het
is een grote zorg in de Kamer dat 30% van het budget naar
coördinatiekosten gaat.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat jeugdhulp wordt gefinancierd uit publieke middelen en
dat hier ook publieke verantwoording bij hoort;
constaterende dat uit onderzoek van Berenschot blijkt dat zo'n 30% van
het budget voor jeugdhulp gaat naar "coördinatiekosten";
overwegende dat bestuurders, managers en toezichthouders zich aan de Wet
normering topinkomens moeten houden, maar dat de verschillen tussen de
maximale normen uit deze wet en de salarissen van hulpverleners fors
zijn;
verzoekt de regering om in kaart te brengen wat de verhouding is tussen
de salarissen voor bestuurders en toezichthouders in de jeugdhulp, en
salarissen voor jeugdhulpverleners;
verzoekt de regering tevens om er bij ieder nieuw wetsvoorstel specifiek
op te letten dat het percentage dat naar coördinatiekosten gaat niet
verder stijgt, en de Kamer hierover te informeren in de memorie van
toelichting bij wetsvoorstellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.
Zij krijgt nr. 50 (36546).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik heb een motie over ingrijpen bij fusies en andere
ingrijpende maatregelen. Daar speelt namelijk het volgende probleem.
Gemeenten zijn dan wel verantwoordelijk, maar op het moment dat
bijvoorbeeld een aanbieder een bepaalde tak afstoot, kan er vervolgens
vaak niet worden ingegrepen. We hebben die discussie een aantal jaar
geleden gehad, bijvoorbeeld bij de Hoenderloo Groep. We zien het
voortdurend op andere terreinen opduiken. We hebben het gehad over de
situatie in Limburg. Ik heb daar ook een motie over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten de plicht hebben jeugdhulp aan te
bieden;
constaterende dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor een
passend aanbod van jeugdhulp en voor de financiering daarvan;
overwegende dat er regelmatig problemen ontstaan doordat aanbieders
vanwege financiële problemen of problemen in de bedrijfsvoering
onderdelen afstoten of fuseren, en dat hierdoor de zorg aan jongeren en
gezinnen wordt onderbroken;
verzoekt de regering om te regelen dat een voorgenomen fusie, het
afstoten van behandelingen en andere keuzes die ingrijpende gevolgen
hebben voor het aanbod, actief door de zorgaanbieder moeten worden
voorgelegd aan gemeenten waar een contract mee is, in een stadium waarin
er nog bijgestuurd en ingegrepen kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.
Zij krijgt nr. 51 (36546).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Mijn laatste motie gaat ook over toezichthouders.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leden van de raad van toezicht bij
jeugdhulpinstellingen vaak worden geworven uit hetzelfde "old boys
network";
overwegende dat er hiermee een risico is dat toezichthouders te nauwe
banden hebben met de bestuurders die zij moeten controleren;
verzoekt de regering om in het ontwerpbesluit Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg vast te leggen dat een intern toezichthouder
van een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling niet daarnaast
nog bestuurder is bij een andere jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde
instelling in hetzelfde verzorgingsgebied,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.
Zij krijgt nr. 52 (36546).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Volgens mij hebben we met elkaar een goed debat gehad over
deze wet. We hebben een flink aantal vragen gesteld aan beide
bewindspersonen. We zijn het eens dat het anders moet. We zien met de
staatssecretarissen dat er te veel jongeren in een gemeente wonen die
niet de juiste hulp heeft ingekocht en dat er daarom beter moet worden
samengewerkt, zodat in ieder geval het niet hebben ingekocht van hulp
geen reden kan zijn voor het niet kunnen leveren van hulp. Dit brengt
jongeren en gezinnen namelijk daadwerkelijk in gevaar. We hebben een
flink aantal amendementen op de wet ingediend. Ik heb net ook een aantal
moties ingediend. Volgens mij maken die de wet nog een stuk beter.
Ik wil nog één keer ingaan op het goed regelen van inspraak. Dat wordt
mijn slotpleidooi. Ik gaf in mijn termijn al aan dat het ontzettend
belangrijk is dat jongeren op alle terreinen mee kunnen praten. Dat is
het in de verschillende visies die gemeenten moeten opstellen, in de
gemeenteraden en bij de instellingen, maar ik vind het ook belangrijk
dat dat structureel bij het ministerie van VWS gebeurt. Ik pleit
daarvoor omdat ik zelf als oud-voorzitter van de Landelijke
Studentenvakbond heb gemerkt wat je dan daadwerkelijk kan doen voor je
achterban en hoe je dan als jongere zelf veel beter weet wat er speelt
in het veld en bij je achterban. Je weet dan veel beter waar mensen mee
zitten.
Volgens mij is het ongelofelijk belangrijk dat er op een structurele
manier wordt geluisterd naar jongeren uit de jeugdzorg. Ik weet dat dat
bij het ministerie van VWS gebeurt. Ik weet dat er ieder jaar subsidies
zijn, maar ik weet ook dat er bij de organisaties zelf een enorme
behoefte is aan structurele financiering, aan ieder jaar een paar ton,
aan ieder jaar een beetje geld, zodat bestuurders die dat bijvoorbeeld
voor een jaar doen, net zoals dat bij politieke jongerenorganisaties en
studentenorganisaties gebeurt, dat gewoon even kunnen doen zonder dat ze
andere zorgen hebben, zodat ze een netwerk en kennis kunnen opbouwen en
weten hoe ze effectief kunnen lobbyen bij ons en bij de bewindspersonen.
Volgens mij is dat ongelofelijk belangrijk. Ik hoop dat de
staatssecretaris hiermee nog even kan kijken naar dat amendement, want
volgens mij moeten we daar gewoon uit kunnen komen.
De voorzitter:
Dank voor uw tweede termijn. We gaan nu luisteren naar mevrouw Dobbe.
Zij gaat het woord voeren namens de Socialistische Partij. Gaat uw
gang.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik deel dat het goed is dat we dit debat
hebben gehad en een keer met veel tijd om alles uit te diepen met elkaar
over dit ontzettend belangrijke onderwerp hebben kunnen spreken. Maar ik
heb wel zorgen. Die heeft de staatssecretaris helaas niet weg kunnen
nemen. Dat gemeenten naar de rechter stappen moet de staatssecretaris
ook te denken geven. Wij staan hier nu om de jeugdzorg te verbeteren,
maar de gemeenten moeten de jeugdzorg uitvoeren. Zij hebben echter niet
genoeg geld om dat te doen. Er wordt bezuinigd op de jeugdzorg, maar ook
op de gemeenten. Hier worden kinderen en jongeren die zorg nodig hebben,
de dupe van. Dat kan niet anders. Maar deze staatssecretaris doet net
alsof dat niet aan de hand is. Dat kan niet en dat mag niet. Daarom
dienen we de motie van mevrouw Westerveld mee in om het rapport van
mevrouw Van Ark van kaft tot kaft uit te voeren, zoals ze dat zo mooi
zegt.
We hebben zelf ook een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten er in 2026 2,4 miljard euro op achteruitgaan
als gevolg van bezuinigingen vanuit het kabinet;
overwegende dat de jeugdzorg een van de grote uitgavenposten van
gemeenten is, waardoor de kans groot is dat een deel van deze
bezuiniging daar zal neervallen;
overwegende dat financiële druk een belemmering kan zijn voor de
hervorming van de jeugdzorg en de aanpak van de vele problemen in de
jeugdzorg, maar dat er nog veel onzekerheid is over de precieze gevolgen
van deze bezuiniging;
verzoekt de regering om de mogelijke gevolgen voor de jeugdzorg van de
bezuinigingen op gemeenten in kaart te brengen, en de Kamer hier voor
het zomerreces over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe en Krul.
Zij krijgt nr. 53 (36546).
Mevrouw Dobbe (SP):
Voorzitter. Als we de lappendeken en de fragmentatie in de jeugdzorg
willen aanpakken, dan is wat ons betreft het toevoegen van de extra
bestuurslaag geen oplossing. Daar ben ik dus niet in gerustgesteld.
Daarom hebben we dat amendement om het landelijk te organiseren. We
denken namelijk dat het daar beter en duidelijker van wordt.
Dan budgetplafonds: perverse prikkels die worden ingezet om de kosten te
drukken, niet om de zorg beter te maken. Dat zie je ook in de praktijk.
De gemeenten die ze toepassen — we hebben een trits aan voorbeelden van
gemeenten die budgetplafonds toepassen — zien dat de wachtlijsten langer
worden. Die zien ook dat de kosten hoger worden, omdat er nog allerlei
zorgcowboys zijn die via andere manieren alsnog die zorg aanbieden, maar
dan voor een hogere prijs. En er zijn wachtlijsten. Op het moment dat er
wachtlijsten zijn en dat kinderen en jongeren die zorg nodig hebben op
een wachtlijst staan, is het dus sowieso geen goed idee om te werken met
budgetplafonds, waardoor die wachtlijsten langer worden. Wij zouden heel
graag zien dat budgetplafonds verboden worden en dat de staatssecretaris
zich daarvoor inzet. Ook daarover hebben wij een amendement. We hopen op
de steun van de Kamer daarvoor en ik hoop dat ik u allen heb
overtuigd.
Dan mijn laatste punt, voorzitter. Als we als Kamer moties aannemen, dan
is het wel de bedoeling dat ze serieus worden genomen. Ik vind dat een
belangrijk punt. We verwachten ook dat aangenomen moties worden
uitgevoerd, als het gaat over het verbieden van private equity in de
zorg, over het instellen van een private-equityregister en over het
verbieden van openhouseconstructies die leiden tot allerlei
aanbestedingsperikelen die allemaal geld kosten, dat niet naar zorg gaat
en wat ten koste gaat van de zorg voor kinderen en jongeren. Die
discussie hebben we al gehad en de Kamer heeft daar een uitspraak over
gedaan. Het is een uitvoerbare motie; de moties die ik net opnoemde zijn
allemaal uitvoerbaar. We verwachten dus dat de staatssecretaris daarmee
aan de slag gaat.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de derde
spreker in de tweede termijn, mevrouw Van den Hil, die het woord voert
namens de VVD-fractie. Gaat uw gang, maar eerst een slokje.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Voorzitter, dank. Allereerst wil ik de bewindspersonen bedanken voor de
beantwoording en ook dank ik de collega's. We hebben er weliswaar twee
weken over gedaan, maar in de tussentijd hebben we nog contact met
elkaar gehad. Er zijn veel amendementen, waarvan ik denk dat een aantal
de wet zeker nog zullen verbeteren. Ik hoop echt dat dit een stapje is
naar een nog betere en verdere uitvoering van de hervormingsagenda. Wat
mij betreft kan dat niet snel genoeg gaan. Ter ondersteuning heb ik nog
een drietal moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bedoeling achter de Jeugdwet bij invoering was om
vooral collectieve voorzieningen beschikbaar te stellen aan
jongeren;
constaterende dat in de praktijk met name maatwerkvoorzieningen worden
vastgesteld;
overwegende dat het de voorkeur heeft om hulpvragen te beantwoorden in
het gewone leven en zo veel mogelijk met collectieve
voorzieningen;
verzoekt de regering om in kaart te brengen op welke manier binnen de
Jeugdwet de nadruk meer kan komen te liggen op collectieve voorzieningen
in plaats van maatwerkvoorzieningen en gemeenten te informeren over
reeds bestaande mogelijkheden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hil.
Zij krijgt nr. 54 (36546).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat jeugdhulpverleners drempels ervaren om advies te
vragen over hun cliënten aan zorgverleners binnen de ggz;
constaterende dat sinds 1 januari 2024 in het sociaal domein een
betaaltitel voor de consultatiefunctie ggz beschikbaar is;
overwegende dat zorgverleners binnen de jeugdzorg ook profijt zouden
kunnen hebben van een consultatiefunctie ggz;
verzoekt de regering om zo snel mogelijk te onderzoeken of de bestaande
mogelijkheden voor een consultatiefunctie ggz voor de jeugdzorg kunnen
worden verbreed en of hierover duidelijkere afspraken kunnen worden
gemaakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hil.
Zij krijgt nr. 55 (36546).
Mevrouw Van den Hil (VVD):
En dan nog over de pauzeknop. Het wordt ook wel de waakvlamfunctie
genoemd, maar ik vind "pauzeknop" een betere term. We hebben het er in
het debat ook over gehad. Ook de commissie-Van Ark heeft aangegeven dat
ze het een belangrijk instrument vindt. Ik heb hier met een aantal
collega's ook een motie over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de beëindiging van jeugdzorgtrajecten voor jongeren
ingrijpende en onzekere gevolgen kan hebben;
constaterende dat jeugdhulpverleners hierdoor soms, omdat er geen
terugvalmogelijkheid is, behandelingen onnodig lang laten duren;
overwegende dat het goed is om een jongere te laten ervaren hoe zonder
hulp zijn of haar leven weer opgepakt kan worden, maar dat deze jongeren
vaak hoge drempels ervaren om weer hulp te vragen en te ontvangen;
overwegende dat het een jongere en professionals zekerheid geeft als er
nog een terugvalmogelijkheid is om binnen het bestaande zorgtraject hulp
te kunnen ontvangen, waardoor er een pauzeknop ontstaat;
verzoekt de regering om mogelijk te maken dat jongeren binnen twee jaar
nadat hun jeugdhulprelatie eindigt, zonder indicatie weer een consult
jeugdhulp kunnen ontvangen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hil, Bruyning, Krul en
Ceder.
Zij krijgt nr. 56 (36546).
Mevrouw Westerveld heeft daar een vraag over.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Alleen een verduidelijkende vraag. Ik las inderdaad ook dit punt in het
rapport van de commissie-Van Ark. Mijn vraag aan mevrouw Van den Hil is
dan: geldt dit ook voor jongeren die 18 zijn geworden?
Mevrouw Van den Hil (VVD):
We hebben het hier natuurlijk over de Jeugdwet, maar wat mij betreft —
daar kan ik best heel eerlijk over zijn — zou dit voor mensen hun hele
leven moeten gelden. Je hebt op sommige momenten als professional,
hulpverlener, en patiënt een band. Dan is het soms lastig om die los te
laten. Als je dat wel doet en je heel even ervaart "ik kan het ook wel
een beetje zelf", maar een terugvalmogelijkheid hebt om daar nog eens
een keer of twee keer over te praten, maakt dat het denk ik makkelijker
voor zorgprofessional en cliënt om een beetje los te laten, maar helpt
het ook om verdere hele dure zorg en soms onnodige zorg te voorkomen. We
hebben het hier over de Jeugdwet, maar ik praat gewoon recht uit het
hart — dat hoort mevrouw Westerveld wel — als ik zeg dat ik dit ook bij
het ggz-debat in wil gaan brengen. Daar neem ik dan vast een voorschot
op, want ik vind dit heel belangrijk en ik zou dit heel graag willen
regelen.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Bruyning. Zij
voert het woord in tweede termijn namens de fractie van Nieuw Sociaal
Contract. Gaat uw gang.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. Vandaag staan we weer stil bij een cruciaal onderwerp:
de verbetering van de beschikbaarheid van jeugdzorg in ons land. Want
zoals een bekend Afrikaans gezegd luidt: it takes a village to raise a
child. In onze samenleving zijn ouders, gemeenschappen, professionals en
overheden samen verantwoordelijk voor het welzijn van onze jeugd. De
intentie van de voorgestelde wet is goed. We willen de kinderen de zorg
bieden die zij verdienen. Echter, zoals het spreekwoord zegt: als je
doet wat je altijd deed, krijg je wat je altijd kreeg. Dit voorstel
heeft te veel haken en ogen om echt het verschil te maken in de praktijk
en is bovendien niet het juiste puzzelstukje. In mijn eerste termijn heb
ik het gehad over de kritiek van de Raad van State op dit wetsvoorstel.
Een aantal amendementen van collega's geven gehoor aan deze kritiek en
proberen daarmee de gebreken te repareren. Deze amendementen zijn
allemaal ontraden. De kritiek en de adviezen van de Raad van State
worden dus genegeerd. Waarom?
Ja, een stapje in de goede richting zou mooi zijn, maar als we kijken
naar de staat van de jeugdzorg en jeugdbescherming, zijn we dat station
dan niet allang gepasseerd? Ik en vele anderen met mij worden er
moedeloos van. Praten en bewijzen als Brugman om een brug te slaan helpt
niet, want er wordt niet geluisterd, niet gereflecteerd en niet geleerd.
Niet omdat men niet wil, maar omdat men het vanuit dezelfde mindset
doet. Feit is dat veel jongeren op een wachtlijst staan. Feit is dat
ouders en verzorgenden zuchten onder het ontbreken van adequate support.
Feit is dat we niet weten wat we aan het doen zijn en voor wie we het
aan het doen zijn, ondanks de beste intenties de afgelopen 75 jaar. De
fundamenten waarop ons huidige systeem rust, moeten we kritisch bekijken
en herzien. De mensen om wie het gaat, ouders, jongeren en kinderen,
hebben geen baat bij lapmiddelen. Er moet een structurele verandering
plaatsvinden. Het IRVK benadrukt het belang van welzijn, bescherming en
kansen voor alle kinderen. Het is dus essentieel dat we echt begrijpen
waar het om gaat, dat de toekomst van onze kinderen en jongeren deels in
onze handen ligt. Dit is noodzakelijk, zodat wij samen met onze
gemeenschappen, ouders, jongeren, kinderen, professionals en andere
betrokkenen als dat dorp kunnen fungeren dat elk kind nodig heeft.
Voorzitter. Hierbij wil ik laten weten dat ik het amendement op stuk nr.
33 intrek en vervang door een motie. Ik heb twee moties, maar ik zie
collega …
De voorzitter:
Nee, gaat u door.
Mevrouw Bruyning (NSC):
O, sorry.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de maatregelen rond de reikwijdte van de jeugdhulp
richtinggevend zijn in de hervormingsagenda;
constaterende dat een gezinsgerichte aanpak die breder kijkt dan
jeugdhulp en ook naar bijvoorbeeld schuldhulpverlening, onderwijs, wonen
en volwassenenzorg, het startpunt zou moeten zijn, waarbij ook stevig
wordt ingezet op het terugbrengen van het aantal uithuisplaatsingen door
veel beter te kijken naar de sociale context van het gezin;
constaterende dat stevige lokale teams hier een belangrijke sleutelrol
in spelen;
constaterende dat ook het rapport van de commissie-Van Ark de nadruk
legt op deze beweging naar voren, in het bijzonder op het verstevigen
van de sociale en pedagogische basis om een kind en gezin;
constaterende dat op deze manier de druk op de specialistische jeugdzorg
wordt verminderd en onnodige uithuisplaatsingen kunnen worden
voorkomen;
verzoekt de regering met spoed de maatregelen rond de reikwijdte, zoals
het convenant lokale teams en in het bijzonder het wetsvoorstel, uit te
werken en hierover de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk te informeren,
zodat een gedegen debat gevoerd kan worden over de fundamenten van de
jeugdzorg inclusief de financiële kaders die ervoor nodig zijn,
verzoekt dit onmiddellijk na besluitvorming Voorjaarsnota en de uitkomst
van de gesprekken met de VNG te laten plaatsvinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruyning, Ceder en
Stoffer.
Zij krijgt nr. 57 (36546).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat kinderen in het vrijwillig kader, gezien de problemen
die ze hebben, soms net zo hard gespecialiseerde jeugdhulp nodig hebben
als kinderen in de jeugdbescherming;
overwegende dat het hebben van een jeugdbeschermings- of
jeugdreclasseringsmaatregel geen aanleiding mag zijn om voorrang te
krijgen bij het krijgen van gespecialiseerde jeugdhulp in een situatie
van schaarste;
overwegende dat het aan de professionals is om de afweging te maken
welke kinderen met voorrang gespecialiseerde jeugdhulp moeten krijgen,
met inachtneming van de legitimiteit van overheidsingrijpen;
verzoekt de regering om zorg te dragen dat kinderen in het vrijwillig
kader net zo snel passende gespecialiseerde jeugdhulp krijgen als
kinderen met een jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel als
de aard en ernst van de problematiek daartoe aanleiding geeft;
verzoekt de regering te waarborgen dat er geen onderscheid wordt gemaakt
tussen deze kaders en hiermee rekening te houden bij de uitwerking van
de Hervormingsagenda Jeugd en het toekomstscenario
jeugdbescherming,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruyning, Ceder en
Stoffer.
Zij krijgt nr. 58 (36546).
Dank. Ik meld even nog een keer dat het amendement op stuk nr. 33 is ingetrokken.
Het amendement-Bruyning (stuk nr. 33) is ingetrokken.
De heer Krul heeft een vraag aan mevrouw Bruyning.
De heer Krul (CDA):
Ik heb de vraag ook in de eerste termijn gesteld aan mevrouw Bruyning en
ik stel hem nu weer, omdat ik toch ook heel veel kritiek hoor op de wet.
Hoe is het eindoordeel van NSC dan als het echt specifiek gaat over dit
wetsvoorstel? Mevrouw Bruyning noemt het "niet het juiste puzzelstukje".
Ze vroeg zich af: zijn we het station nog niet voorbij? Wat is dan het
eindoordeel over deze wet?
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoor de vraag die collega Krul stelt. We gaan daar aanstaande dinsdag
over stemmen, dus dan ziet u wat ons eindoordeel daarover is. Daar ga ik
mij op dit moment niet over uitlaten.
De voorzitter:
Dat geeft mij even de gelegenheid om te zeggen dat we dinsdag wel gaan
stemmen over de amendementen en de moties. Dat zijn er volgens mij nu
22, maar dat verandert misschien nog. Maar we gaan pas een week later
over de wet stemmen, omdat er zo veel amendementen liggen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dan twee weken nog.
De heer Krul (CDA):
Ik begrijp op zich prima dat als wij vragen hoe mevrouw Bruyning gaat
stemmen als wij bepaalde moties indienen, zij dan zegt: dat ga ik met
mijn fractie bespreken. Maar als het om zo'n wetsvoorstel gaat als dit,
dat we nu in twee keer behandelen, neem ik toch wel aan dat zij een
richting kan aangeven op de vraag: goh, wat vindt NSC van de wet? Ik
begrijp niet zo goed waarom we daar geheimzinnig over zouden moeten
doen. Nu we bijna klaar zijn met het debat, ben ik gewoon benieuwd wat
dan het eindoordeel is over wat er nu ligt of welke amendementen er
bijvoorbeeld nodig zijn voor NSC om te kunnen zeggen: nou, als deze
amendementen het halen, adviseer ik echt anders richting mijn fractie.
Ik ben een beetje zoekende naar het antwoord op de vraag waarom we daar
geheimzinnig over zouden moeten doen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Nou, ik vind absoluut niet dat ik daar geheimzinnig over doe. We hebben
het debat gevoerd in twee delen. Ik moet dat meenemen naar de fractie.
Alles wat ik vandaag heb gehoord, moet ik ook weer in overweging nemen.
Vandaar dat ik u daar dus helaas vandaag geen sluitend antwoord op kan
geven. Hopelijk bent u niet ontevreden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat snap ik ook. We behandelen een wet. We hebben daar een debat over
met elkaar. Je weegt alles. Je neemt het uiteindelijk mee. Je geeft een
eindoordeel. Maar soms leg je als fractie ook … Wij hebben dat
bijvoorbeeld gedaan. Wij hebben de wet op een flink aantal punten
gewijzigd en hebben gezegd: volgens mij wordt het daar beter van. We
stemmen straks ook eerst over de amendementen en dan over de wet.
Volgens mij is dat heel goed. Ik zou graag iets meer van mevrouw
Bruyning willen weten welke richting zij op denkt of wat er nodig is om
wel voor of tegen te stemmen. Welke amendementen moeten het wel of niet
halen? Want volgens mij is dat voor ons allemaal relevant om daar met
elkaar gewoon goed over na te kunnen denken. Welke kant gaan we op en
wat moeten we … Nou, mijn vraag is duidelijk.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dit lijkt een beetje dezelfde vraag als die van collega Krul, maar
goed.
De voorzitter:
Ja, een beetje wel.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank u wel voor de vraag, collega Westerveld. Zoals ik net eigenlijk al
heb aangegeven, en dan val ik waarschijnlijk weer in herhaling helaas,
zijn er inderdaad een heleboel amendementen ingediend, ook door mijzelf.
Ik heb er ook een aantal aangepast. Ik wil het gewoon heel zorgvuldig in
overweging nemen. In de eerste en de tweede termijn hebben jullie mijn
bijdrage kunnen horen, dus ergens kunnen jullie daar wel uit afleiden
hoe we in de basis tegenover deze wet staan. De beantwoording en een
aantal gewijzigde amendementen geven weer richting aan er beter over
nadenken. Nogmaals, daar kan ik nu geen sluitende uitspraken over
doen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan zou ik graag nog een vraag stellen aan mevrouw Bruyning over een
amendement dat wij hebben ingediend. Dat gaat over een punt dat zij ook
altijd aankaart, namelijk het belang van ervaringsdeskundigheid. Mijn
vraag is of mevrouw Bruyning daar ook met haar fractie naar heeft
gekeken en of ze iets kan zeggen over hoe ze er ten aanzien van dat
amendement in staat.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Absoluut. Ik ben een voorstander van inspraak en het betrekken van
ervaringsdeskundigheid. Dit amendement gaan we dus ook nog meewegen in
de fractie. We gaan het daar over hebben. Daar heb ik nu ook nog geen
sluitend antwoord op. Excuses.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik snap het ook, hoor; het moet ook goed worden afgewogen. Ik begrijp
een groot deel van de kritiek die u heeft geuit in de tweede termijn. Ik
denk ook dat dit wetsvoorstel een aantal dingen zal verbeteren, maar het
kan ook nieuwe problemen opleveren. Daar proberen wij ook wat aan te
doen en wat aan te veranderen. In de eerste termijn hadden we nog niet
echt de kans gehad om alle amendementen goed te bekijken. Wij hebben
zelf ook een groot amendement ingediend om het via het Rijk te
organiseren in plaats van in een nieuwe regiolaag, een nieuwe
bestuurslaag. Ik was benieuwd, de hele discussie aanhorende, wat mevrouw
Bruyning daar nu van denkt.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik heb het amendement inderdaad inmiddels beter kunnen doornemen. Toch
moet ik nog steeds in de fractie bespreken hoe we daar met z'n allen
over denken. Ik kan nog steeds geen uitspraken doen over de vraag of we
nu wel of niet voor het amendement zijn. We moeten het even allemaal
laten bezinken, goed afwegen en meenemen.
De voorzitter:
De uitkomst van die amendementen ziet u op 1 april, want dan stemmen we
daarover.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dat is geen grap?
De voorzitter:
Nee, dat is geen grap. Dank voor uw inbreng en de antwoorden op de
interrupties. We gaan luisteren naar de heer Krul. Hij voert het woord
in de tweede termijn namens de CDA-fractie. Gaat uw gang.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Dank aan beide staatssecretarissen voor de beantwoording van
de vragen. Ik had staatssecretaris Struycken wat meer interrupties
gegund, maar desalniettemin is het heel goed dat zijn antwoorden gekomen
zijn.
Het CDA beoordeelt deze wet als volgt. Het is een bescheiden — als in
"belangrijk" — stap in de koers die dit kabinet en het vorige kabinet
hebben gezet in het kader van de Hervormingsagenda Jeugd. We gaan
hiermee niet alle problemen oplossen. Toch is het een belangrijke stap.
Ergens zit er wel wat ongemak bij de fractie van het CDA. Er zijn nu nog
22 amendementen over. Ik heb altijd geleerd: als je te veel gaat
knutselen in een wet, wordt die er vaak niet beter van. Daarom ben ik
wel benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt. Ik heb hem horen
zeggen dat als er amendementen worden aangenomen die de doelstelling van
de wet feitelijk onderuithalen, je de wet beter niet kunt aannemen. We
zijn blij dat een paar van die amendementen inmiddels zijn gewijzigd,
maar voor ons blijft het wel een zorg. Die gaan we wel degelijk meenemen
in de beoordeling van de wet, hoewel wij in de grondslag hier erg
positief tegenover staan.
Voorzitter. De commissie-Van Ark staat los van deze wet, maar hangt
natuurlijk wel een beetje als het zwaard van Damocles boven dit debat en
de debatten die nog gaan komen. De term "kaft tot kaft" is een term die
ik niet graag gebruik, omdat ik daar in eigen kring nog weleens mee
geconfronteerd word, namelijk of ik zelf dingen wel van kaft tot kaft
zou lezen. Maar ik vind het wel heel belangrijk dat het kabinet die
inspanningsverplichting gewoon levert. Daarom hebben we ook de motie van
mevrouw Westerveld meeondertekend.
Tot slot. Met de huidige gang van zaken lijkt het gewoon onvermijdelijk
dat er bezuinigd gaat worden via de gemeenten op de jeugdzorg. Daar
maken wij ons ernstig zorgen over. Daarom hebben wij ook de motie van
mevrouw Dobbe medeondertekend.
Voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de heer Ceder.
Hij spreekt in de tweede termijn namens de ChristenUnie. Gaat uw
gang.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Wij begonnen ons betoog ermee dat het belangrijk
is dat deze wet er komt. Er zijn hervormingen nodig. We zijn ook blij
dat de staatssecretarissen oppakken waar voormalig staatssecretaris
Maarten van Ooijen aan begonnen is. Het is namelijk ook belangrijk dat
we dit gaan regelen met elkaar. Tegelijkertijd hebben we aangegeven dat
dit niet de oplossing is, maar mogelijk wel een puzzelstuk. Mevrouw
Bruyning vroeg zich terecht af of dit het eerste puzzelstuk moet zijn.
We proberen immers een complex vraagstuk met elkaar te regelen, namelijk
goede jeugdzorg op de juiste plek bij de kinderen die die jeugdzorg het
hardst nodig hebben.
Voorzitter. Ik heb het debat gehoord en de ChristenUnie kan voor deze
wet stemmen. Tegelijkertijd hebben we voorstellen gedaan om de wet wat
scherper en beter te maken, omdat we hopen dat de gemeenten daardoor
beter uit de voeten kunnen met de wet en de opgave die voor hen ligt en
dat de zorg ook op de juiste plekken komt. We hebben een aantal moties,
juist om dat te borgen, want we hebben nog wat vragen over de regionale
expertteams, de zorgvormen en ook de taakomschrijving van de NZa. We
hebben ook een aantal amendementen ingediend. We hopen op steun vanuit
de Kamer, zodat we de wet wat beter maken. Er zijn ook een aantal punten
die niet in de wet geamendeerd kunnen worden, mede omdat het daarbij om
een AMvB gaat. Daarom hopen we met de moties en de steun van de Kamer
het kabinet op te roepen om dat goed te regelen. Daarom de volgende
moties, allereerst over de NZa.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de taak van
vroegsignalering krijgt;
overwegende dat de omschrijving in de wetsteksten nog onduidelijkheid
overlaat over hoe deze taak er precies uitziet en waar gemeenten en
jeugdhulpaanbieders op kunnen rekenen;
verzoekt de regering de taakomschrijving van de NZa in aanvullende
samenwerkingsafspraken uit te werken, en daarin ook de termijn te
definiëren waarop de NZa betrokken partijen waarschuwt dat er risico's
zijn die ertoe kunnen leiden dat colleges niet kunnen voorzien in een
toereikend aanbod,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Van den Hil, Westerveld
en Bruyning.
Zij krijgt nr. 59 (36546).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dan de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat gemeenten verplicht worden een regiovisie op te stellen
waarin wordt geadresseerd hoe uitvoering zal worden gegeven aan de
wettelijke verplichtingen rondom regionale samenwerking;
overwegende dat naast het beschikbaar stellen van specialistische hulp,
waar het wetsvoorstel op ziet, het voor de jeugd nodig is dat gemeenten
investeren in het versterken van de sociale en pedagogische basis, zoals
ook de commissie-Van Ark heeft geadviseerd;
overwegende dat gemeenten hun beleid compatibel moeten laten zijn met
internationale verdragen, zoals het VN-verdrag Handicap en het
Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind;
verzoekt de regering het ontwerpbesluit zo aan te passen dat de
gemeenten in de regiovisie rekenschap geven van de manier waarop zij de
sociale en pedagogische basis versterken en de manier waarop de
betreffende bepalingen uit het IVRK en het VN-verdrag Handicap worden
uitgevoerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Westerveld.
Zij krijgt nr. 60 (36546).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Over de zorgvormen had ik een interruptiedebat met de
staatssecretaris. Mij is nog niet duidelijk waarom de zorgvormen niet
onder artikel 2.2, 3a sub c — dat is een algemene bepaling — zouden
kunnen vallen, als je het aantal categorieën versmalt. De
staatssecretaris gaf in overweging dat kinderen dan mogelijk tussen wal
en schip vallen. Volgens mij vallen ze wel onder sub c en maakt dit het
overzichtelijker voor de gemeenten. Daarom dien ik deze motie in, want
ik hoop dat we gemeenten kunnen helpen om goed af te bakenen en
tegelijkertijd te zorgen dat kinderen de juiste zorg krijgen. Daarom de
volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat gemeenten aangeven dat de formuleringen bij sub g en h
bij artikel 2.2.3 en artikel 2.2.3a uit het ontwerpbesluit in de
praktijk onvoldoende helderheid bieden over de kwaliteit, omvang en
organisatie van deze jeugdhulpvormen;
overwegende dat artikel 2.2.3 en 2.2.3a, sub c een algemene en
overkoepelende beschrijving geven van ambulante specialistische
jeugdhulp die veel zorgaanbod dekt;
overwegende dat het uitsplitsen van verschillende typen geestelijke
gezondheidszorg ertoe kan leiden dat kinderen apart worden
geclassificeerd en individueel behandeld, terwijl dit haaks staat op het
benaderen van kinderen vanuit het sociale en gezinssysteem;
verzoekt de regering artikel 2.2.3, sub g en h en artikel 2.2.3a, sub g
en h te schrappen uit het ontwerpbesluit en over twee jaar te evalueren
of de geformuleerde zorgvormen in het ontwerpbesluit voldoende
zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Stoffer.
Zij krijgt nr. 61 (36546).
De heer Ceder (ChristenUnie):
En tot slot, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in veel regio's al een regionaal expertteam (RET) in
enige vorm aan de slag is, maar met dit wetsvoorstel deze teams per
regio verplicht worden en daarmee voor jaren worden vastgelegd;
overwegende dat een RET de taak krijgt om bij hulpvragen waar de
reguliere hulpverlening niet uitkomt te adviseren hoe passende jeugdhulp
georganiseerd kan worden;
overwegende dat in de praktijk zal moeten blijken welke functie de RET's
precies gaan vervullen en hoe zij zich verhouden tot gemeenten en lokale
teams;
verzoekt de regering het functioneren en de toegevoegde waarde van de
RET's twee jaar na inwerkingtreding van de wet te evalueren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 62 (36546).
Hartelijk dank. We gaan luisteren naar de heer Crijns. Hij voert het woord in tweede termijn namens de PVV-fractie.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretarissen voor de
beantwoording. Je kan zien dat dit onderwerp leeft in de Kamer, van
links tot en met rechts. We zijn blij dat de versnippering eindelijk
wordt aangepakt en dat gemeenten de regie blijven behouden. En toch
heeft de PVV-fractie nog enkele zorgen over deze wet. Er staan duizenden
kinderen op de wachtlijst en er is een fors tekort aan jeugdbeschermers,
pleeggezinnen en behandelplekken. Jaarlijks stromen er meer dan 400.000
jongeren in in de jeugdzorg, vaak met lichte of tijdelijke
problemen.
Deze wet presenteert zichzelf als een oplossing, als de heilige graal
voor de crisis in deze jeugdzorg, en dat is hij niet. De echte,
dagelijkse problemen waar gezinnen en jeugdzorgprofessionals mee te
maken hebben, worden naar ons gevoel genegeerd en vooruitgeschoven. Kan
de staatssecretaris dit gevoel bij onze fractie wegnemen? Kan de
staatssecretaris ook aangeven hoeveel kinderen door deze wet
daadwerkelijk sneller worden geholpen?
Wij zijn er nog lang niet. Het is nu tijd om door te pakken.
Tot slot heeft onze fractie twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de wet verplichte regionale samenwerking introduceert
met als doel de beschikbaarheid en effectiviteit van de jeugdzorg te
verbeteren;
overwegende dat het essentieel is om te monitoren of deze samenwerking
daadwerkelijk leidt tot kortere wachttijden, minder bureaucratie en
betere zorg voor jongeren;
overwegende dat er zorgen zijn over de uitvoerbaarheid en de impact op
de gemeentelijke autonomie en de regie over jeugdzorg;
verzoekt de regering om elke twee jaar na inwerkingtreding een rapport
op te stellen over de werking van de verplichte regionale samenwerking,
en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Crijns, Van den Hil, Stoffer en
Bruyning.
Zij krijgt nr. 63 (36546).
De heer Crijns (PVV):
Ik heb nog een motie. Er was een interruptiedebatje met de
staatssecretaris over de fusies. Onze fractie maakt zich daar ook heel
ernstige zorgen over. Het is belastinggeld dat vaak in rook opgaat.
Hierover heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat fusies binnen de jeugdzorg op dit moment zonder
voorafgaande toetsing door gemeenten of de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) kunnen plaatsvinden;
overwegende dat fusies niet mogen leiden tot verdere versnippering,
bestuurlijke instabiliteit of onzekere zorgsituaties voor kwetsbare
jongeren;
overwegende dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en
financiering van de jeugdzorg en daarom een stem moeten hebben in
fusiebesluiten die impact kunnen hebben op de continuïteit en kwaliteit
van zorg;
verzoekt de regering te verkennen of fusies van jeugdzorginstellingen
alleen kunnen plaatsvinden na goedkeuring van de Nederlandse
Zorgautoriteit op grond van een jeugdhulpspecifieke concentratietoets,
waarbij moet worden aangetoond dat de fusie zorgvuldig is verlopen en
bijdraagt aan de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Crijns.
Zij krijgt nr. 64 (36546).
De heer Crijns (PVV):
Dat was 'm.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan nu luisteren naar de tweede termijn van de heer
Stoffer. Hij voert het woord namens de SGP-fractie. Gaat uw gang.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik wil in eerste instantie de staatssecretarissen bedanken
voor de beantwoording. Daarbij moet ik constateren dat de ene het
zwaarder had dan de ander, maar de dank is even groot. Het wetsvoorstel
en dit debat hebben de SGP-fractie voor een dilemma geplaatst. Wij zien
namelijk de noodzaak voor meer regionale samenwerking en we steunen
regionale inkoop van specialistische jeugdhulp. We zijn ook voor
regiovisies. Laat daar allemaal geen misverstand over bestaan. De
beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp schiet nu gewoon tekort.
Kwetsbare kinderen komen daardoor in de kou te staan. We steunen dus het
doel van dit wetsvoorstel, namelijk betere beschikbaarheid van
specialistische jeugdhulp, maar tegelijkertijd hebben we onze
aarzelingen over de mate waarin het middel dat wordt voorgesteld,
namelijk verplichte en van bovenaf opgelegde regionale samenwerking, dat
doel, waar we voor zijn, gaat bereiken. Het gaat om een vrij principiële
aanpassing van het stelsel, die het tekort aan specialistische jeugdhulp
slechts gedeeltelijk oplost, zoals de regering zelf ook toegeeft in de
nota naar aanleiding van het verslag.
Voorzitter. We vinden dat de manier waarop het wetsvoorstel is
vormgegeven op z'n minst schuurt met de principes van decentralisatie.
Daar hebben we het eerder ook over gehad. Regio's die niet functioneren
moeten worden aangepakt. Dat is heel helder. Maar we zouden graag ruimte
blijven zien voor vormen van intergemeentelijke samenwerking die robuust
genoeg en bewezen effectief blijken te zijn. Ook is ons standpunt dat
als je een stelselwijziging wil doorvoeren, dit op wetsniveau moet
gebeuren en niet via delegatiebepalingen en AMvB's. Daarom hebben we op
die onderdelen amendementen ingediend. Maar we zien dat er ook door
andere fracties heel veel amendementen zijn ingediend. Ons eindoordeel
over het wetsvoorstel kunnen we natuurlijk pas vellen als we de stemming
over al die amendementen hebben gehad en dan zien wat er in totaal uit
komt.
Voorzitter. In mijn inbreng in de eerste termijn heb ik dit wetsvoorstel
nadrukkelijk in de bredere context van de hervormingsagenda en het
rapport van de deskundigencommissie geplaatst. De deskundigencommissie
stelt dat de hervormingsagenda wel een wenkend perspectief biedt, maar
het wezenlijke probleem niet wordt opgelost. Ik benadruk daarom nogmaals
dat de hervormingsagenda volgens de commissie een te grote nadruk legt
op het anders organiseren van de jeugdzorg. De overheid verwacht hier te
veel van, zegt de commissie. Waar de hervormingsagenda juist te weinig
antwoord op heeft, is de aanpak van gezinsproblematiek als belangrijkste
oorzaak van de hoge instroom in de jeugdhulp. U kunt zich voorstellen
dat de SGP zich volledig aansluit bij die analyse. Daarom hebben we
samen met GroenLinks-PvdA — dat is toch de goede volgorde? — en anderen
een motie ingediend om de conclusies en aanbevelingen van de
deskundigencommissie volledig te omarmen.
Voorzitter. Wat de SGP betreft moet het kabinet aan de bak om concrete
maatregelen te nemen om problemen in gezinnen tegen te gaan. Daar heb ik
twee moties over. Dan heb ik ook een motie over wat we van gemeenten
verwachten. De moties luiden als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Deskundigencommissie Hervormingsagenda Jeugd stelt
dat de grote vraag naar jeugdhulp niet op zichzelf staat, maar dikwijls
veroorzaakt wordt door een stapeling van problemen in het gezin, zoals
armoede, schulden, woonomstandigheden, (geestelijke)
gezondheidsproblemen bij ouders, opvoeding en complexe
scheidingen;
overwegende dat de huidige hervormingsagenda volgens de
deskundigencommissie onvoldoende antwoord biedt op deze
gezinsproblematiek als belangrijke oorzaak van de hoge instroom in de
jeugdhulp;
overwegende dat volgens de deskundigencommissie daarom de noodzaak
bestaat om te komen tot een rijksbrede en samenhangende jeugd- en
gezinsaanpak;
verzoekt de regering om voor het wetgevingsoverleg over het
begrotingsonderdeel Jeugd (najaar 2025) een voorstel te doen voor een
dergelijke samenhangende jeugd- en gezinsaanpak, en daarin in ieder
geval de volgende aanbevelingen van de deskundigencommissie te
verwerken: een interbestuurlijke en rijksbrede aanpak jeugd en gezin,
een heldere mandatering van betrokken partners en een coördinerend
bewindspersoon op het hele jeugddomein,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Ceder, Bruyning en
Krul.
Zij krijgt nr. 65 (36546).
De heer Stoffer (SGP):
De tweede motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens de Deskundigencommissie Hervormingsagenda
Jeugd gezinsproblematiek een belangrijke verklarende factor is voor de
stijgende vraag naar jeugdhulp, zoals armoede, schulden,
woonomstandigheden, (geestelijke) gezondheidsproblemen bij ouders,
opvoeding en complexe scheidingen;
constaterende dat de deskundigencommissie daarom aanbeveelt om te komen
tot een samenhangende jeugd- en gezinsaanpak;
verzoekt de regering om bij de Voorjaarsnota concrete voorstellen te
doen om (financieel) kwetsbare gezinnen te versterken, waarbij gedacht
kan worden aan het verlagen van de energiebelasting voor gezinnen, het
verhogen van kindregelingen met als doel kinderarmoede verder terug te
dringen en het vergoeden van relatieondersteuning,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.
Zij krijgt nr. 66 (36546).
De heer Stoffer (SGP):
En dan de laatste.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Rijk en gemeenten op dit moment nog van mening
verschillen over de vormen van jeugdhulp waarvoor samenwerking tussen
gemeenten vereist wordt;
verzoekt de regering om, mocht het wetsvoorstel door de Tweede Kamer
worden aangenomen, de besluitvorming in de Eerste Kamer af te wachten
voordat het ontwerpbesluit wordt aangeboden voor advies aan de Raad van
State, om de Eerste Kamer in de gelegenheid te stellen om te reageren op
het ontwerpbesluit,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Ceder en Krul.
Zij krijgt nr. 67 (36546).
De heer Stoffer (SGP):
Dat was het, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. We gaan luisteren naar de laatste spreker in de tweede
termijn van de zijde van de Kamer. Dat is de heer El Abassi namens de
fractie van DENK. Ik ben benieuwd of het aantal moties hetzelfde gaat
worden … O, we gaan zelfs over het aantal amendementen heen, krijg ik
door. We krijgen dus nog een aantal moties van de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Helaas, voorzitter. Mooier kan ik het niet maken. Na bestudering van de
voorgestelde Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg blijven veel
vragen onbeantwoord voor mij. We weten wel dat er miljarden bezuinigd
worden. Deskundigen en gemeenten waarschuwen nadrukkelijk dat deze forse
bezuinigingen onverantwoord zijn en ten koste zullen gaan van de
kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg voor kwetsbare kinderen en
gezinnen. De wet lijkt vooral ingegeven door financiële overwegingen,
terwijl onvoldoende helder is wat deze wet concreet zal opleveren voor
kinderen en gezinnen die afhankelijk zijn van jeugdzorg. Er wordt
uitvoerig ingegaan op kostenbeheersing en financiële efficiency, maar
nergens wordt duidelijk beschreven welke concrete verbetering we mogen
verwachten in termen van kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van
de zorg. Kostenbeheersing mag nooit het primaire doel zijn in de zorg
voor kwetsbare kinderen.
Naast mijn amendement ter explicitering van de subregio's heb ik een
viertal moties, waarbij niet kostenbesparing, maar het kind centraal
staat.
De eerste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Deskundigencommissie Hervormingsagenda Jeugd in
haar rapport Groeipijn kritische conclusies trekt over de haalbaarheid
van de huidige Hervormingsagenda Jeugd en de financiële risicoverdeling
tussen Rijk en gemeenten;
overwegende dat de commissie stelt dat de huidige aanpak niet volstaat
om een goed werkend, beter beheersbaar en financieel houdbaar
jeugdstelsel te realiseren;
overwegende dat de commissie nadrukkelijk oproept om onder andere de
financiële tekorten structureel op te vangen, de besparingen op de
jeugdzorg uit te stellen en steviger regie te voeren op de
hervormingen;
roept de regering op de adviezen uit het rapport "Groeipijn; Advies
Deskundigencommissie Hervormingsagenda Jeugd" integraal over te nemen en
deze zo spoedig mogelijk om te zetten in beleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 68 (36546).
De heer El Abassi (DENK):
Dan de tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er onder jeugdbeschermers veel kritiek is op de manier
waarop Nidos opvanggezinnen screent, waardoor kinderen herhaaldelijk in
gezinnen zijn geplaatst waar intern waarschuwingen over zijn
geuit;
verzoekt de regering met spoed om de tafel te zitten met Nidos om de
screeningprocedure te herzien, zodat kinderen hier niet meer het
slachtoffer van worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 69 (36546).
De heer El Abassi (DENK):
Dan de derde motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ingrijpende wijzigingen in de jeugdzorgstructuur niet
ten koste mogen gaan van een toegankelijk en stabiel
zorglandschap;
constaterende dat het toestaan van subregio's een oplossing kan bieden
om jeugdhulp dichter bij huis en beter afgestemd op lokale behoeften te
organiseren;
verzoekt de staatssecretaris om te verkennen hoe subregio's een
volwaardige rol kunnen spelen in de regionale samenwerking, zodat
kleinere gemeenten voldoende regie behouden, en de Kamer hierover te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 70 (36546).
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter. Dan mijn laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat extra toezicht op de jeugdzorg noodzakelijk is, maar dat
de NZa, met haar nadruk op marktwerking, mogelijk niet de juiste
benadering heeft voor de specifieke behoeften van de jeugdzorg;
constaterende dat onduidelijk is op welke wijze de NZa bijdraagt aan een
betere beschikbaarheid van jeugdhulp, en dat extra toezicht niet mag
leiden tot een toename van bureaucratie of privacyrisico's;
verzoekt de regering om na te gaan of er alternatieven voor de NZa zijn
voor passend toezicht die beter aansluiten bij de behoeften van de
jeugdzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 71 (36546).
De heer El Abassi (DENK):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat telt op tot 24 moties. Er is een flink
schorsingsverzoek: drie kwartier. Als die tijd nodig is, gaan we dat
doen. Hopelijk lukt het sneller. Dit is geen verwijt aan het kabinet,
maar een gevolg van veel voorstellen indienen. We schorsen drie
kwartier.
De vergadering wordt van 22.02 uur tot 22.37 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de
behandeling van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. We zijn
toe aan de tweede termijn van de zijde van de regering. We draaien de
volgorde even om en geven als eerste het woord aan de staatssecretaris
Rechtsbescherming. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Er zijn twee moties die ik van een appreciatie wil
voorzien.
De eerste is de motie op stuk nr. 58, van mevrouw Bruyning. Die geef ik
oordeel Kamer.
De tweede motie is de motie op stuk nr. 69, van de heer El Abassi, met
betrekking tot Nidos. Deze motie betreft overleg dat moet plaatsvinden
met Nidos inzake de screeningprocedure voor de opvang van minderjarige
asielzoekers zonder ouders. Ik weet dat de minister van Asiel en
Migratie in gesprek is met Nidos. Het is haar domein. Daar komt bij dat
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft laten weten bezig te zijn
met onderzoek. Op die beide gronden wil ik deze motie de appreciatie
"ontijdig" geven. Die is te vroeg en bij het verkeerde loket
ingediend.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we door met de staatssecretaris van VWS.
Staatssecretaris Karremans:
Dank u wel, voorzitter.
Allereerst was er een motie die de heer Krul niet had ingediend, maar
waarbij hij wel had gevraagd wat ik ervan zou vinden als die wel was
ingediend. Dat gaat over die uitvoeringstoets als bepaalde amendementen
worden aangenomen die nu ernstig ontraden zijn. Daar heb ik natuurlijk
al eerder over gezegd dat je dan weer helemaal terug bij af bent. Het
ligt dus in de rede dat je dan een uitvoeringstoets doet.
De heer Crijns vroeg nog in zijn tweede termijn: hoeveel kinderen worden
nou daadwerkelijk geholpen met deze wet? Nou, dat is natuurlijk de
ironie en de tragiek van het stelsel waar we nu in zitten. We hebben te
weinig data, dus ik kan het niet exact pinpointen omdat we het niet
uniform, gestandaardiseerd registreren. Maar we hebben net even snel een
rekensom gedaan en het gaat om tienduizenden kinderen. Dit heeft dus wel
degelijk echt impact.
Ik moet nog één ding rechtzetten. Dat staat ook op mijn blaadje. Ik
dacht dat ik het goed zei, maar blijkbaar heb ik dat verkeerd gezegd.
Dat is dus voor de Handelingen. De evaluatie van de regio-indeling is
inderdaad over twee jaar. Die van de wet is gewoon standaard, dus over
vijf jaar. Het debat is natuurlijk vooral over de regio-indeling gegaan,
dus volgens mij verstaan we elkaar.
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 48. Dat is de motie van mevrouw
Westerveld over het volledig omarmen van het rapport van de
deskundigencommissie. Daarbij verwijs ik gemakshalve even naar het debat
en die ontraad ik.
Ook de motie van mevrouw Westerveld en mevrouw Dobbe op stuk nr. 49,
over de rol en taakverdeling van bepaalde meldpunten, moet ik ontraden.
Die gaat over die doorzettingsmacht. Die moet bij gemeenten blijven
liggen. In die zin blijf ik ook bij het standpunt dat het daar moet
liggen en dat je niet ergens naartoe kan waar dan opeens wel jeugdhulp
is als het nou eenmaal niet mogelijk is om daar iets passends voor te
vinden. We hebben natuurlijk niet voor niets die regionale expertteams
om daarbij te helpen en te adviseren, maar uiteindelijk is het aan de
gemeenten om het goed te regelen, om het juist bij één plek te houden.
Ook die ga ik dus ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 50 over de coördinatiekosten. Als ik 'm zo mag
interpreteren dat ik dit punt meeneem — ik deel namelijk de mening over
de coördinatiekosten — naar de standaardisatieafspraak, zodat we daar
veel meer inzicht in gaan krijgen zodat we er ook veel beter op kunnen
sturen, dan wil ik 'm oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld knikt instemmend.
Staatssecretaris Karremans:
Fijn. Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 51. Die verzoekt de regering
dat bij een voorgenomen fusie het afstoten van behandelingen en andere
keuzes die ingrijpende gevolgen hebben voor het aanbod, actief door de
zorgaanbieder moeten worden voorgelegd aan de gemeente waar een contract
mee is, en dat in een stadium waarin er nog bijgestuurd en ingegrepen
kan worden. Deze is in feite overbodig omdat dat punt al opgenomen kan
worden in de contractvoorwaarden met aanbieders. Daar heb ik het
natuurlijk ook over gehad in het debat. Daarnaast heb ik op de vraag van
mevrouw Westerveld en de heer Crijns toegezegd dat ik met de NZa verder
ga verkennen naar een jeugdhulpspecifieke concentratietoets die
bijdraagt aan een zorgvuldig fusieproces. Ik stel dus voor dat ik die
weg uitloop en dat we even kijken wat daar eventueel uitkomt.
Ondertussen geef ik deze motie dan wel het oordeel overbodig.
Dan de motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 52. Die geef ik oordeel
Kamer.
Dan de motie van mevrouw Dobbe op stuk nr. 53. Ik wil natuurlijk van
alles doen, maar ik kan geen dingen beloven die feitelijk onmogelijk
zijn. Deze motie verzoekt namelijk de regering om de mogelijke gevolgen
van de bezuinigingen op de gemeente voor de jeugdzorg in kaart te
brengen en de Kamer hierover voor het zomerreces te informeren. We
krijgen eerst de Voorjaarsnota. Daar komt een financieel verhaal uit.
Dan lukt het me never nooit om dat voor de zomer helemaal door te
rekenen. Die kan ik niet oordeel Kamer geven; die ontraad ik dus.
Dan …
De voorzitter:
Een ogenblik.
Staatssecretaris Karremans:
Mevrouw Dobbe is het altijd eens met mijn adviezen, dus daar gaan
we!
Mevrouw Dobbe (SP):
Daar gaan we? Nou, dat valt mee hoor. Zit het 'm vooral in de termijn?
Ik kan me namelijk wel voorstellen dat die overbodig wordt op het moment
dat alle bezuinigingen van tafel gaan. Ik hoop natuurlijk dat dat met de
Voorjaarsnota gebeurt. Als dat niet zo is, zouden we natuurlijk wel
kunnen praten over de termijn. Dan ben ik bereid om die motie daarop aan
te passen.
Staatssecretaris Karremans:
Op het moment dat er een financieel plaatje uit komt, zul je natuurlijk
altijd gaan kijken wat dat doet voor de jeugdzorg en wat voor
inhoudelijke afspraken we moeten maken om daar vervolgens een verhaal
van te maken. Die hervormingsagenda heeft niet voor niets een
inhoudelijke en een financiële component. Als ik 'm dus zo mag
interpreteren dat we dan zullen bekijken wat de situatie is met
betrekking tot de jeugdzorg in gemeenten en dat we de Kamer ook
informeren over wat de uitkomst is van het proces dat we met de VNG
doorlopen — dat is in feite niets anders dan bekijken wat de gevolgen
zijn van de effecten op de jeugdzorg en kijken wat we eraan moeten doen
— dan snap ik 'm. Maar dat gaat na de besluitvorming bij de
Voorjaarsnota echt niet voor de zomer lukken.
Mevrouw Dobbe (SP):
Wanneer dan wel? Dan kan ik 'm daarop aanpassen.
Staatssecretaris Karremans:
Ik kan er ook geen termijn aan geven, want dat is heel erg afhankelijk
van wat we met de VNG afspreken.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dus als ik de termijn eruit haal, dan bent u heel enthousiast?
Staatssecretaris Karremans:
Ben ik dan heel enthousiast? Laat me daar nog even over nadenken. Daar
kom ik zo nog even op terug.
De voorzitter:
Dit blijft even hangen?
Staatssecretaris Karremans:
Ik ga er even over nadenken of ik daar enthousiast over ben. Het moet
misschien even landen. Dat is het misschien.
De motie-Van den Hil op stuk nr. 54 verzoekt de regering in kaart te
brengen op welke manier binnen de Jeugdwet de nadruk meer kan komen te
liggen op collectieve voorzieningen. Dat is precies wat we willen. Ik
vind dat een goede motie, dus oordeel Kamer.
De motie-Van den Hil op stuk nr. 55 krijgt ook oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 56 van Van den Hil, Bruyning, Krul en Ceder krijgt
ook oordeel Kamer. Die motie gaat over de waakvlamconstructie en is
conform de pauzeknop en conform de deskundigencommissie.
De motie op stuk nr. 57 is van Bruyning en medeondertekend door Ceder en
Stoffer. Die motie is oordeel Kamer.
De motie-Ceder op stuk nr. 59 is ook oordeel Kamer.
De motie-Ceder op stuk nr. 60 is oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 61 moet ik toch echt ontraden. Dat is het punt van
de heer Stoffer geweest. De heer Ceder heeft de motie ingediend over de
zorgvormen, waarvan een aantal gemeenten zegt "dat willen we er liever
niet in". Ik heb net nog even navraag gedaan. Het overgrote deel van de
gemeenten is hier wel voor. Een aantal gemeenten wil dit liever niet,
maar een overgroot deel van de gemeenten wil dit wel. Het is niet dat
zij u allen een brief hebben gestuurd, maar die navraag heb ik nog even
gedaan. Ook blijven nog de inhoudelijke argumenten staan die ik er in
het debat tegenover heb gezet.
De motie-Ceder op stuk nr. 62 is oordeel Kamer.
De motie-Crijns op stuk nr. 63 is oordeel Kamer als ik de motie zo mag
verstaan dat de regering twee jaar na inwerkingtreding de regio-indeling
evalueert en de Kamer daarover informeert, vijf jaar na inwerkingtreding
de wet evalueert en de Kamer daarover informeert en elke twee jaar
nadien de Kamer zal informeren over de werking van de regionale
samenwerking. Als ik 'm zo mag interpreteren — ik kijk even naar de heer
Crijns — dan krijgt die oordeel Kamer. Dit is de motie op stuk nr.
63.
De voorzitter:
Ja, de heer Crijns stemt in.
Staatssecretaris Karremans:
De motie op stuk nr. 64 is ook van de heer Crijns. Die kan ik ook
oordeel Kamer geven. Ik heb al gezegd dat ik de concentratietoets met de
NZa wil verkennen. Dat gaan we dus doen.
De motie van de heer Stoffer op stuk nr. 65 is ook ondertekend door
mevrouw Bruyning en de heer Krul. In de laatste bullet staat "een
coördinerend bewindspersoon op het hele jeugddomein". Als ik dat als
"jeugdzorgdomein" kan interpreteren, kan ik 'm oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De heer Stoffer is daarmee akkoord.
Staatssecretaris Karremans:
Dank u wel. De motie op stuk nr. 66 verzoekt de regering bij de
Voorjaarsnota concrete voorstellen te doen om financieel kwetsbare
gezinnen te versterken, onder meer het verlagen van de energiebelasting
voor gezinnen en het verhogen van kindregelingen. Het is voor mij
onmogelijk om dit nu toe te zeggen. Dit zit op beleidsterreinen van
collega's van mij. Hoewel ik uiteraard altijd goed contact met ze heb,
kan ik niet voor hen bepalen dat zij bepaalde claims indienen voor de
Voorjaarsnota. Mogelijk liggen er bepaalde claims op tafel. Dat zal
blijken bij de Voorjaarsnota.
De voorzitter:
En het oordeel is dan?
Staatssecretaris Karremans:
Ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 67, van de heer Stoffer, waarin de regering
verzocht wordt om, mocht het wetsvoorstel door de Tweede Kamer worden
aangenomen, de besluitvorming in de Eerste Kamer af te wachten voordat
het ontwerpbesluit wordt aangeboden voor advies aan de Raad van State,
om de Eerste Kamer in de gelegenheid te stellen om te reageren op het
ontwerpbesluit. Die motie ga ik ontraden. Ten eerste zou de motie leiden
tot vertraging, terwijl we juist heel snel willen doorgaan met dit
wetsvoorstel. In die zin vind ik de motie onwenselijk. Daarbij geldt ook
dat het gebruikelijk is dat AMvB's na het aannemen van het samenhangende
wetsvoorstel door de Tweede Kamer voor advies aan de Raad van State
worden aangeboden. Anders kan de grondslag voor de AMvB in het
wetsvoorstel immers niet meer wijzigen. Maar het voorleggen voor advies
aan de Raad van State, dat is goed om te weten, is geen onomkeerbare
stap. Het wordt pas onomkeerbaar als de wet gepubliceerd is. Dus mocht
er naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer, of naar aanleiding
van het advies van de Raad van State, reden zijn om de AMvB nog aan te
passen, dan kan dat nog voor publicatie. Het is dus niet zo dat als we
de AMvB nu naar de Raad van State sturen, alles onomkeerbaar geworden
is. Ik denk dat het juist verstandig is om dat te doen. Dan kunnen we
altijd nog naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer bekijken wat
we daarmee willen.
Voorzitter. Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 68, ingediend door de
heer El Abassi. In die motie wordt gevraagd de adviezen uit het rapport
Groeipijn van de deskundigencommissie integraal over te nemen. De motie
is in feite een kopie van de motie van mevrouw Westerveld, die ik
ontraden heb. Ook deze motie zal ik ontraden.
In de motie op stuk nr. 70 wordt de staatssecretaris verzocht om te
verkennen hoe subregio's een volwaardige rol kunnen spelen in de
regionale samenwerking. Ik verwijs naar het debat, waarin naar voren
kwam dat het juist erg onwenselijk is om dat te laten doen. Die motie ga
ik dus ontraden. Dat wil niet zeggen dat gemeenten het nog steeds zelf
kunnen organiseren en zelf verantwoordelijk kunnen zijn voor de
toeleiding en de organisatie. Dat verandert daar niets in, om dat
misverstand uit de weg te helpen.
Tot slot de motie op stuk nr. 71 van de heer El Abassi. Ook die motie ga
ik ontraden. De IGJ ziet toe op kwaliteit en veiligheid. De keuze voor
de NZa is zorgvuldig afgewogen, vanwege expertise en
bedrijfsvoering.
Dat zijn de moties die zijn ingediend. Dan ga ik even kijken of ik
enthousiast ben over de motie op stuk nr. 53. Daar ben ik ook zelf wel
heel benieuwd naar. Even zien … Nee, ik ben daar niet enthousiast
over.
De voorzitter:
Dan blijft de motie ontraden.
Ik had nog een vraag gesteld over een amendement; het amendement op stuk
nr. 47.
Staatssecretaris Karremans:
Ja. Het amendement op stuk nr. 47 blijft ook ontraden; ernstig ontraden
zelfs.
De voorzitter:
Dan zijn we daarmee aan het einde gekomen van de behandeling.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We gaan op 1 april stemmen over de amendementen en de moties. Op 8 april
gaan we stemmen over het wetsvoorstel. Veel dank aan de bewindslieden en
hun ondersteuning, de leden en hun ondersteuning, de bodes en de
Griffie. Ook veel dank aan het publiek. Ik sluit de vergadering en wens
u een goede nachtrust toe.
Sluiting
Sluiting 22.51 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|