[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Tweeminutendebat Mestbeleid (CD 12/3) (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2025D13617, datum: 2025-03-27, bijgewerkt: 2025-03-28 10:32, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Aan de orde is het tweeminutendebat Mestbeleid (CD d.d. 12/03).

De voorzitter:
Nu zijn we toegekomen aan een tweeminutendebat over het mestbeleid. Ik heet de minister van LVVN van harte welkom, net als de leden van de commissie — die zijn heel vaak in de plenaire zaal om over dit onderwerp te praten — de mensen op de publieke tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt. Dit is een tweeminutendebat. Er is één termijn van de zijde van de Kamer. Ik zie dat negen leden zich hebben ingeschreven, waarvan er acht ook willen spreken in de termijn die ze hebben aangevraagd.

Ik geef de eerste spreker het woord. Dat is het lid Kostić van de Partij voor de Dieren. Gaat uw gang.

Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank, voorzitter. Bij het debat werd opnieuw duidelijk dat deze minister geen enkel idee heeft wat er moet gebeuren met het grote overschot aan mest, dat natuurlijk veroorzaakt wordt door de enorme schaal waarop we in dit land dieren houden, dat dit land op slot houdt. In plaats daarvan tuigt de minister een heel leger aan voeradviseurs, mestverkenners en communicatieadviseurs op, terwijl we weten dat dit de problemen niet gaat oplossen. Dat is pure verspilling van belastinggeld. Nu lijkt zelfs de belangrijkste maatregel van de minister, de uitkoopregeling, op losse schroeven te staan. De Kamer wil dat al het mogelijke wordt gedaan om te voorkomen dat boeren hun dieren straks vroegtijdig naar de slacht moeten sturen. De minister moet daarom in actie komen.

Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de mestproductie niet genoeg gaat dalen, ook niet als het verwachte effect van de uitkoopregelingen wordt behaald;

constaterende dat gemeenten vrezen dat veel veehouders zich zullen terugtrekken uit de uitkoopregelingen, waardoor de kans groot is dat het effect gaat tegenvallen;

overwegende dat het onvoldoende dalen van de mestproductie zal leiden tot een groot drama voor boeren en dieren;

overwegende dat de Kamer wil dat "al het mogelijke" wordt gedaan om een generieke korting te voorkomen (Kamerstuk 30252, nr. 142);

verzoekt de regering een plan voor te bereiden waarmee in korte tijd kan worden gestuurd op het fors verminderen van de mestproductie, zodat er kan worden ingegrepen als blijkt dat onvoldoende boeren meedoen aan vrijwillige opkoopregelingen, en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kostić.

Zij krijgt nr. 587 (33037).

Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank u wel.

De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van der Plas. Zij voert het woord namens de fractie van de BBB. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb een motie en een vraag.

Ik begin met de motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er, mede door het einde van de derogatie, een meststoffencrisis is en dat voedsel, mede daardoor, duurder zal worden;

constaterende dat er mogelijk minder voedsel geproduceerd gaat worden in Nederland, onder andere door het uit gebruik nemen van vruchtbare landbouwgronden vanwege stoppende boeren en door het omzetten van grasland in bouwland;

overwegende dat we ten opzichte van onze totale voedingsbehoefte nu al te weinig nutriënten produceren voor de inwoners van Nederland en dat we voor onze totale voedingsbehoefte voedsel moeten importeren;

overwegende dat in heel Europa de laatste tien jaar drie miljoen boerderijen zijn verdwenen en er meer zullen volgen;

overwegende dat Europa niet verder afhankelijk moet worden van import uit derde landen;

constaterende dat we niet alleen ReArm Europe, maar ook "ReFarm Europe" nodig hebben;

verzoekt de regering de voedselproductie in Nederland te waarborgen en beleid te voeren waarbij de impact op de voedselvoorzieningen als zwaarwegende factor wordt gewogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Flach.

Zij krijgt nr. 588 (33037).

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dan heb ik een …

De voorzitter:
Ogenblik, ogenblik. Er zijn wat interrupties naar aanleiding van de motie.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Is dit een pleidooi voor het verbieden van de sierteelt? Want de gronden die uit productie genomen zouden worden, worden omgezet van grasland in akkerbouw, maar daarop kun je natuurlijk ook voedsel verbouwen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nee, dit is geen pleidooi voor een verbod op de sierteelt.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Maar dan snap ik het niet, want welke landbouwgrond in Nederland wordt er dan uit productie genomen? Als het over voedselproductie gaat, dan hebben we het toch alleen over land dat geschikt is voor voedselproductie dat verandert in land voor de sierteelt?

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nee, er wordt bijvoorbeeld ook landbouwgrond uit productie genomen voor — maar als ik die zou noemen, zou de motie te lang worden — woningbouw, infrastructuur en distributiecentra. Dat had ik erbij kunnen noemen, maar ook daarbij ga ik natuurlijk niet pleiten voor een verbod op woningbouw. Dat zou een beetje onzin zijn.

De heer Flach (SGP):
Een mooi pleidooi. De SGP steunt ReFarm Europe van harte. Voedselzekerheid en voedselstrategie zijn heel belangrijk. Maar ik heb hier een hele praktische vraag over: hoort dit niet bij het volgende debat? Want dat is het debat over landbouw en voedsel.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja, goede vraag. Wat mij betreft kan dit in beide debatten worden genoemd. Ik moest het een beetje verdelen.

De voorzitter:
Uw vraag.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik had nog een vraag. De minister gaf aan dat zij de komende periode wil verkennen of het mogelijk is om een protocol te ontwikkelen waarmee melkveehouders in het kader van de vrije bewijsleer kunnen onderbouwen dat het stikstofverlies op hun bedrijf groter is dan de forfaitaire stikstofcorrectie waarmee wordt gerekend. Kan de minister misschien aangeven op welke termijn dit protocol gereed zal zijn, gezien de impact op melkveehouders en de mestmarkt? Is de minister bereid hier extra vaart achter te zetten, zodat bedrijven sneller duidelijkheid krijgen over hun mogelijkheden?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Bromet. Zij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik kreeg gisteren een mail van mijn oude aardrijkskundeleraar van de havo op het Sint Ignatiuscollege in Purmerend. Ik wil die even voorlezen.

"Beste Laura,

Hier een bericht van je aardrijkskundeleraar. Vorige week waren mijn vrouw en ik voor een korte vakantie naar Zutphen. Hier hebben we gefietst. Dit landschap in de Achterhoek bestaat uit wat kleinere bossen, en vooral weilanden. Ik ben geschokt door de ongelofelijke saaiheid van dit landschap. Ik wist dat het erg was — dit vertelde ik 30 jaar geleden al in mijn lessen — maar het is alleen maar erger geworden.

Het zijn nu hele grote percelen. Waar vroeger grote bosschages en struiken stonden, zijn die nu verwijderd. Deze percelen bestaan uitsluitend uit Engels raaigras. Er stond ook geen vee; al het vee stond binnen in grote, lelijke schuren met zonnepanelen en een grote voorraad kuilgras. Het was duidelijk dat het weiland alleen voor de productie van kuilgras wordt gebruikt. Er wordt niet op gegraasd. Het vee staat 365 dagen op stal. In de weilanden zag je overal duidelijk de sleuven van de geïnjecteerde drijfmest. Een zeer voedselrijke omgeving dus, met alleen Engels raaigras. Tot mijn verbazing vertelden de boeren dat er ook nog met kunstmestkorrels gestrooid wordt, een dubbele bemesting dus."

Daarom heb ik de volgende motie, voorzitter. Er stond nog bij: "Veel succes met GroenLinks-PvdA."

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een overschot is aan dierlijke mest;

overwegende dat het gebruik van dierlijke mest in plaats van kunstmest bevorderlijk is voor het organische stofgehalte in de bodem, en de dierlijke mestmarkt kan verlichten;

overwegende dat de afbouw van kunstmest bijdraagt aan de transitie naar een circulaire landbouw;

verzoekt de regering om een afbouwpad voor het gebruik van kunstmest uit te werken en voor de zomer met de Kamer te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bromet.

Zij krijgt nr. 589 (33037).

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Nijhof-Leeuw. Zij voert het woord namens de fractie van de PVV. Gaat uw gang.

Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Dank u, voorzitter. Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor het nemen van mogelijke aanvullende maatregelen van belang is inzicht te hebben in wat de huidige genomen maatregelen aan vermindering van stikstofemissie en -depositie opleveren;

verzoekt de regering een quickscan uit te voeren met betrekking tot wat de Lbv en Lbv-plus mogelijk opleveren aan reductie van stikstof- en broeikasgasemissies van de varkens-, pluimvee- en melkveesector, en per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied in beeld te brengen wat de mogelijke reductie aan stikstofdepositie is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nijhof-Leeuw.

Zij krijgt nr. 590 (33037).

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Grinwis. Hij voert het woord namens de fractie van de ChristenUnie. Gaat uw gang.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb één motie meegebracht, en die luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de partiële opkoopregeling c.q. extensivering van de melkveehouderij een essentiële bijdrage kan leveren aan het verlichten van de mestmarkt, broeikasgasreductie en op termijn ammoniakemissiereductie wegens het doorhalen van fosfaatrechten;

overwegende dat uit cijfers van het CBS blijkt dat dit jaar en komend jaar naar verwachting het fosfaatplafond ruimschoots wordt overschreden en dat daarmee een generieke korting dreigt, terwijl kabinet en Kamer een generieke korting juist willen vermijden;

overwegende dat bij een in te stellen extensiveringsregeling rekening gehouden moet worden met een aantal Europese verplichtingen, zoals graslandbehoud;

verzoekt de regering met spoed, en uiterlijk in het tweede kwartaal, de partiële opkoopregeling c.q. extensiveringsregeling samen met de sector uit te werken en zo snel mogelijk open te stellen binnen de daarvoor geldende voorwaarden, en als dat onverhoopt niet lukt, komende zomer nog met een aanvullend pakket maatregelen te komen teneinde een koude sanering in de melkveehouderij te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Van Campen, Holman, Vedder en Bromet.

Zij krijgt nr. 591 (33037).

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb nog één vraag aan de minister. De minister heeft voorafgaand aan het mestdebat, dat we een paar weken terug hadden, op de donderdagavond voor de ministerraad het achtste actieprogramma Nitraatrichtlijn van de ministerraadagenda laten halen. Er was gevraagd om het achtste actieprogramma naar de Kamer te sturen om het te kunnen bespreken en behandelen bij het commissiedebat. Ik had gehoopt dat het er nu zou liggen, maar het ligt er nog niet. Ik verzoek de minister om het uiterlijk aanstaande vrijdag alsnog naar de Kamer te sturen, zodat we het er zo snel mogelijk over kunnen hebben en de sectoren in ons land waarmee het is opgesteld, zoals de akkerbouw en de melkveehouderij, duidelijkheid krijgen. Het gaat immers al in op 1 januari aanstaande. Deze vraag stel ik dus met enige urgentie en klem.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Holman. Hij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract.

De heer Holman (NSC):
Voorzitter. Voedselzekerheid als legitimatie voor mestproductie. Ik hoor een politicus zeggen: wat we te veel hebben, kunnen we exporteren naar Polen, waar het aangewend kan worden op schrale zandgronden en waar graan geteeld kan worden; dit draagt bij aan de voedselzekerheid in Europa. Oké.

Ik heb een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de mestmarkt aanzienlijk verandert door het wegvallen van de derogatie;

overwegende dat het verminderen van kunstmestgebruik belangrijk is voor de emissiereductie;

overwegende dat er naar verwachting dit jaar een besluit wordt genomen over RENURE;

overwegende dat RENURE en andere kunstmestvervangers zowel een uitdaging als een oplossing vormen voor het mest- en stikstofprobleem;

overwegende dat de Kamer in meerderheid heeft uitgesproken dat de toekomst van de Nederlandse landbouw grondgebonden dient te zijn, in lijn met de afspraken met Brussel;

van mening dat mestverwerking zich moet richten op het verwaarden van mest tot RENURE en andere kunstmestvervangers;

overwegende dat export en verbranding van mest feitelijk een verspilling van waardevolle mineralen betekenen en niet bijdragen aan een gesloten kringloop;

overwegende dat er gezocht moet worden naar een structurele oplossing voor niet-plaatsbare mest, waarbij het achtste actieprogramma Nitraatrichtlijn mogelijk nieuwe en betere kansen biedt dan het opnieuw inzetten op derogatie;

verzoekt de regering een grondgebonden landbouw, bodemgezondheid en een gesloten kringloop in acht te nemen bij het stimuleren en ontwikkelen van mestverwerking, waarbij in de toekomst Nederlandse mest of mestvervangers zo veel mogelijk aangewend worden op Nederlandse bodem ter vervanging van kunstmest, en het voorstel hiervoor aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Holman, Van Campen, Bromet, Podt, Grinwis en Vedder.

Zij krijgt nr. 592 (33037).

Dank u wel. U heeft nog een interruptie van de heer Flach.

De heer Flach (SGP):
Ja, over de eerste zin van de heer Holman, namelijk: voedselzekerheid als legitimatie voor mestproductie. Dat vond ik een wat rare constatering. Ik hoorde dat niet zo. Je kunt ook zeggen: voedselzekerheid als legitimatie voor minder kunstmest of voor meer innovatie. Ik snap niet zo goed waar die zelfbedachte term en de kwalificaties daaromheen vandaan komen.

De heer Holman (NSC):
In ons verkiezingsprogramma staat dat de hoeveelheid mest in evenwicht moet zijn met de beschikbare ruimte in Nederland. Dat moet het uitgangspunt zijn voor de vraag welke veehouderij, in welke vorm en van welke omvang je wilt hebben in Nederland. Het mag niet zo zijn dat voedselzekerheid het allesbepalende argument is om de voedselproductie in Nederland te legitimeren of organiseren.

De heer Flach (SGP):
Afrondend, voorzitter. Voedselzekerheid lijkt me in deze tijd van oplopende geopolitieke spanningen iets waar je wel degelijk serieus naar moet kijken. Wat de SGP betreft is dat heel belangrijk. Ik vind het raar om dat nu in te zetten als argument om het vooral niet te doen omdat je daarmee meer mest gaat produceren. Er zijn voldoende andere mogelijkheden om de voedselzekerheid te garanderen, zoals ik net genoemd heb. Ik vind dit dus een wat rare opmerking.

De heer Holman (NSC):
Het staat meneer Flach vrij om dit een rare opmerking te vinden. Ik vind het bijzonder als je met de redenering over voedselzekerheid het beeld schetst dat we in Nederland straks geen voedsel meer hebben en dat de schappen leeg zullen zijn. In Nederland ontstaat nooit een voedseltekort, want dan kopen we gewoon in. Honger en voedseltekort ontstaan in andere delen van de wereld. In de commissie hebben we daar het debat over gevoerd. Ik heb aantallen genoemd en geduid hoe groot het probleem wereldwijd is. Ik heb aangegeven dat voedsel belangrijk is, maar dat dat voor ons geen argument kan zijn voor een vrijbrief om alles op alles te zetten om voedsel te produceren ten koste van alle andere argumenten die meespelen.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Goed verhaal van de heer Holman. Ik ben het er ook helemaal mee eens, maar ik zou graag één vraag willen stellen. Als hij collega's citeert die het hebben over voedselzekerheid, gaat het dan eigenlijk niet vooral over vleeszekerheid?

De heer Holman (NSC):
Dat heb ik niet uitgesplitst. Voedselzekerheid is voor mij voedselzekerheid. Ik doe geen normatieve uitspraken over wat goed of minder goed is om te consumeren. Het kan en-en zijn. Ik heb respect voor de keuze die iemand maakt. Of je nu veganist bent, plantaardig of biologisch eet en wel of geen vlees of zuivel eet: dat vind ik allemaal prima. Daar kom ik niet aan, daar komen wij niet aan. Wij beschouwen het geheel daarvan.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik bedoelde dat ook eigenlijk niet, want ik vind ook dat iedereen vrij is om te eten wat hij wil. Maar als het over voedselzekerheid gaat, legt juist de veehouderij een enorm beslag op de voedselzekerheid. Ziet de heer Holman dat ook zo? Want het gaat in die debatten aldoor maar over voedselzekerheid, terwijl het allemaal veel efficiënter kan als je mensen voedt in plaats van dieren voert.

De heer Holman (NSC):
Zo ver wil ik niet gaan, maar ik heb in het verleden — dat zal iedereen zich nog herinneren — wel een opmerking gemaakt over de omvang van de kalverhouderij, en in welke mate we biggetjes produceren voor de export. Dus daar hebben we best een genuanceerde discussie over gehad. Ja, ik vind dat je dit soort argumenten mee moet wegen in de discussie over wat je wilt hebben in Nederland, en in welke omvang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik hoor de heer Holman zeggen: weet je, in Nederland hebben we geen voedseltekorten; dat komt er ook niet, want dat kopen we gewoon in. Het hele probleem in de wereld is nou juist dat je niet afhankelijk moet zijn van andere landen. Dat is precies waar Europa nu mee bezig is, ook op het gebied van defensie, op het gebied van energie. Je moet je strategische voorraden op orde houden, zodat als er een oorlog komt of je dat om wat voor reden dan ook nodig hebt, je het zelf hebt geproduceerd. Dat is juist het hele punt. Dus er kunnen wel degelijk in Europa, in Nederland, voedseltekorten komen, als wij ons te veel afhankelijk maken van die andere landen. Ziet de heer Holman dit ook zo? Of denkt hij werkelijk dat er in Nederland, of in Europa, geen enkel gevaar is dat er voedseltekorten ontstaan, met zo veel stoppende boeren, met zo veel maatregelen? Het is nog lang niet voorbij. Hoe ziet de heer Holman dat?

De heer Holman (NSC):
Twee dingen. Ik wil niet meegaan in het creëren van de gedachte, de angst, dat we in een geopolitiek onstabiele situatie leven, waarin een voedseltekort dreigt. Zolang wij in een supermarkt 20.000 artikelen hebben liggen, te kust en te keur, wat een zotheid in zichzelf is, hoeft u bij mij niet aan te komen met dat er in Nederland niet genoeg voedsel zal zijn. Wij exporteren zeer waardevolle zuivel — dat moet zo blijven — maar daar zijn wij meer dan zelfvoorzienend in: 200%. Ik heb het vaak genoemd, ook in het debat met u: met varkens zijn wij 300% zelfvoorzienend in Nederland en 120% in Europa. What's the problem? Als mevrouw Van der Plas hier een beetje de suggestie opwerpt "o jongens, het is verschrikkelijk wat eraan zit te komen": in dat frame ga ik totaal niet mee.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nou, ik zeg niet: o, er komt morgen een hongersnood. Maar het is niet voor niks dat alle Europese leiders hiermee bezig zijn! Onze nieuwe Landbouwcommissaris, de heer Hansen, geeft aan dat we in Europa wel degelijk een probleem kunnen hebben. Omdat wij zelfvoorzienend zijn met bijvoorbeeld varkensvlees, heb ik het in mijn motie ook over het nutriëntentekort. In kilo's kunnen we Nederland wel voeden. Maar als we alleen maar aardappels, groenten en wat vlees eten … We hebben ook andere nutriënten nodig. We hebben andere voedingsbehoeften. Dat is de reden waarom we heel veel importeren. Dan moet je er toch voor zorgen dat je in Europa je eigen voedselproductie op orde hebt? Ik zeg niet: omdat er morgen een hongersnood is. Nee, het is om ervoor te zorgen dat je altijd een strategische voorraad hebt. Dan kan je door blijven produceren als andere landen op een gegeven moment zeggen: sorry, jongens …

De voorzitter:
Heeft u nog een vraag?

Mevrouw Van der Plas (BBB):
… wij hebben nu even het voedsel nodig voor onze eigen mensen; u krijgt niets van ons. Of: wij kunnen niet produceren, omdat hier instabiliteit is. Dat is toch het punt? Ziet de heer Holman dat nou echt niet?

De heer Holman (NSC):
Nee, de heer Holman is een beetje blind. Hij ziet niet alles. Sorry, wat moet je hiermee? Ik vind het heel positief dat Hansen en de EU aandacht vragen voor de voedselproductie. Ik vind het heel terecht dat je zorgen hebt over of er nog genoeg jonge boeren zijn die straks boer willen worden. Het klimaat in de landbouw is dusdanig dat je daar wat over moet nadenken. Maar de suggestie is dat wij als Nederland, in ons piepkleine landje, de wereld of Europa moeten redden omdat er voedseltekort dreigt. De zuivel is welgeteld 2% van de hele wereldproductie, terwijl de fluctuatie veel meer is. Waar heb je het dan over? Als er 10% minder koeien komen, heb je 0,2% minder melkproductie in de hele wereld. Waar heb je het over? Ik ga er niet in mee — ik vind het eigenlijk verwerpelijk — dat hier de suggestie wordt neergelegd dat als we dat niet doen, we dan onze verantwoordelijkheid niet nemen wat betreft voedselzekerheid.

De voorzitter:
Goed. Nu hebben we het lid Kostić. Ik wil er wel op wijzen dat dit een tweeminutendebat Mestbeleid is. Nu gaat het vooral over voedselzekerheid. Dat vind ik ook belangrijk, maar volgens mij was dat niet het onderwerp van het commissiedebat.

Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik ga u helpen, voorzitter, want ik breng het hopelijk weer terug naar het onderwerp. Het gaat me met name om de motie die NSC net indiende. Over grondgebondenheid zijn we het volgens mij in grote lijnen eens. Wat ik niet begrijp, is dat de hele motie uiteindelijk gaat over mestverwerking. Hoe rijmt NSC mestverwerking met het idee van grondgebondenheid? Want zoals ik grondgebondenheid zie, en zoals we het volgens mij eerder hebben bedacht, is: je moet je mest gewoon op je land of circulair in de omgeving kwijt kunnen. Als je meer produceert dan waarmee dat kan, dan ben je niet grondgebonden. Hoe rijmt NSC dat met elkaar?

De heer Holman (NSC):
Ik snap dat het lid Kostić deze redenering doet, want het was een lange motie met veel overwegingen. Maar goed begrepen is de essentie van wat we zeggen als volgt. Mestexport is nu even nodig om het probleem op te lossen, omdat we een heel stuwmeer aan mest hebben. Dat kunnen we niet kwijt. Maar in de toekomst, op termijn, moet je geen mestexport willen. Om een gesloten kringloop te hebben, heb je het namelijk gewoon nodig om dat in Nederland aan te wenden. Op termijn wil je dus af van mestexport. Je wil er kunstmest van maken en het aanwenden in de Nederlandse akkerbouw en veehouderij. Het liefst zou ik willen dat Nederland over vijf jaar 50% minder kunstmest gebruikt. Dat is de manier om de emissie te reduceren. Daarvoor heb je mest nodig, dus moet je die niet exporteren. De mestverwerking moet vooral gericht zijn op het maken van RENURE en kunstmestvervanger, niet op het exporteren.

Kamerlid Kostić (PvdD):
Aanvullend. Bedoelt NSC dan dat RENURE en mest in de toekomst alleen maar voor Nederland moeten worden gebruikt?

De heer Holman (NSC):
Het korte antwoord is in principe: ja. Misschien een klein stukje … Maar we moeten niet meer mest produceren om dat vervolgens te exporteren. Daarmee ga je de emissiereducties niet krijgen en kom je ook niet bij een kringlooplandbouw uit.

De voorzitter:
Nee, dat was het, lid Kostić. We gaan het in tweeën doen.

Kamerlid Kostić (PvdD):
Heel kort. Het is echt fundamenteel voor de motie, dus ik moet het vragen, anders … In de motie wordt er echt een pleidooi gehouden voor RENURE. Maar als het goed is, weet NSC ook dat er grote onzekerheden zijn rondom die techniek. Er is een grote kans op nog meer fraude. En we hebben al zo veel fraude met mest. Dus waarom zet de NSC zo in op RENURE, terwijl die onzekerheden er zijn? We weten dat we de boeren straks misschien weer in onzekerheid gaan brengen.

De heer Holman (NSC):
Het ging niet over RENURE. Dat werd slechts pas in de overwegingen genoemd. Wat RENURE betreft gaan wij ervan uit dat de minister regelt dat het in Europa mag. RENURE kan eraan bijdragen om het kunstmestgebruik in de landbouw en de veehouderij fors naar beneden te halen. Dan heb je inderdaad een gesloten kringloop. We moeten het land laten groeien van onze eigen mest en niet met kunstmest uit Rusland. Daarover ben ik het bijvoorbeeld weer eens met mevrouw Van der Plas. Het moet niet zo zijn dat we kunstmest uit Rusland moeten halen en dat we daarvan afhankelijk zijn.

De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. We gaan luisteren naar de heer Flach. Hij voert het woord namens de SGP-fractie.

De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Ik kijk terug op een stevig commissiedebat dat we hebben gehad, maar er staat ook veel op het spel. Ik heb geen motie, maar wel een aantal vragen die nog zijn overgebleven. De eerste vraag is: gaat de minister ervoor zorgen dat melkveehouders al dit seizoen kunnen werken met een protocol voor het verrekenen van het stikstofgehalte?

Voor het commissiedebat hadden we ook al een brief verwacht met de hoofdlijnen van het volgende actieprogramma, maar die ligt er ook niet voor dit debat. In aansluiting op de vraag van de heer Grinwis: wanneer komt deze brief onze kant op?

Het Nitraatcomité heeft onlangs gesproken over RENURE. Ik heb begrepen dat er nog weerstand is bij Duitsland en Frankrijk; dat zijn niet de minste lidstaten. Hoe voorkomen we dat het een gebed zonder end wordt, terwijl ondertussen Russische kunstmest wordt geïmporteerd?

Tot slot. We hebben een hartig woordje gewisseld over de regeling voor tijdelijke extensivering voor melkveehouders. De SGP vindt dat de overheid eerst naar zichzelf en naar banken moeten kijken en dan naar de zuivelsector; lees: coöperaties van melkveehouders. Het is de overheid die hier onnodig mestplaatsingsruimte heeft ingenomen en productieplafonds heeft verlaagd. Ziet de minister de verantwoordelijkheid die de overheid heeft?

De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot in deze termijn van de Kamer is het woord aan mevrouw Vedder, die het woord voert namens de fractie van het CDA.

Mevrouw Vedder (CDA):
Dank, voorzitter. Het CDA heeft haast met het openstellen van de partiële opkoopregeling. Dat heeft de minister vast al gehoord in het commissiedebat. Dat is ook de reden waarom we de motie van de ChristenUnie mede hebben ingediend. Ik heb zelf nog een motie die ziet op de plannen van BO Akkerbouw met doelsturing.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de akkerbouwsector met de Sectoraanpak Nitraat inzet op doelsturing;

overwegende dat de sector in het najaar van 2025 een vliegende start wil maken met doelsturing door zelf te zorgen voor bemonstering van 100.000 hectare grond;

overwegende dat voor de succesvolle uitrol van doelsturing ook financieel commitment vanuit de overheid nodig is;

verzoekt de regering het spoor doelsturing op te nemen in het achtste actieprogramma Nitraatrichtlijn en de middelen voor doelsturing in de akkerbouw bij voorjaarsbesluitvorming te reserveren binnen het budget voor doelsturing en innovatie, zodat de sector zo snel mogelijk aan de slag kan met het uitrollen van doelsturing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vedder, Grinwis en Flach.

Zij krijgt nr. 593 (33037).

Mevrouw Vedder (CDA):
Voorzitter. Het achtste actieprogramma Nitraatrichtlijn ligt er nog niet. Dat is de reden waarom ik deze wens nu nog kenbaar maak. Als Kamerlid zou je bijna hopen dat het nog heel lang duurt voordat die er ligt, want dan kunnen we nog meer wensen indienen, maar ik hoop toch stiekem dat dat actieprogramma snel onze kant op komt.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank. Dan zijn we aan het einde gekomen van de termijn van de Kamer. We gaan tien minuten schorsen. Dan krijgen we antwoorden van de minister, maar ook een appreciatie van de zeven ingediende moties.

De vergadering wordt van 10.42 uur tot 10.54 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het tweeminutendebat Mestbeleid. We zijn toe aan de termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Gaat uw gang.

Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Ho, nu staat de katheder wel heel hoog. Hij wil niet meewerken aan naar beneden gaan.

De voorzitter:
Zal ik het doen?

Minister Wiersma:
Ja, dit is mooi zo.

Dank. Ik begin met de moties en dan ga ik over naar de vragen. De eerste motie, op stuk nr. 587, is van het lid Kostić. Die verzoekt een plan voor te bereiden waarmee in korte tijd kan worden gestuurd op het fors verminderen van de mestproductie, ook in het kader van de Lbv en de Lbv-plus. Ik apprecieer deze motie als ontijdig. Op dit moment ben ik natuurlijk aan het kijken naar een oplossing voor de Lbv- en Lbv-plusdeelnemers. Dat werk ik samen met provincies uit. Dat ziet er goed uit. Krimp in algemene zin is natuurlijk geen doel. Daarnaast hebben we allerlei zaken lopen. Ik betrek dit ook bij de brief die straks komt in het kader van het weegmoment om dat te ijken. Dus deze is ontijdig.

De voorzitter:
Het is eigenlijk de bedoeling om bij het oordeel "ontijdig" het lid te vragen om de motie aan te houden. Dat zeg ik er even bij.

Minister Wiersma:
O, bij dezen.

De voorzitter:
Dat maakt deel uit van het appreciatiekader. Het lid Kostić.

Kamerlid Kostić (PvdD):
De mestplafonds dreigen dit jaar al te worden overschreden. Volgens mij is het juist heel belangrijk, ook voor zekerheid voor boeren, dat we op tijd een plan B hebben. Dus nu "ontijdig" zeggen is echt niet binnen de realiteit waar we nu mee te maken hebben. Ik zet de motie dus graag door.

Minister Wiersma:
Dan ontraad ik de motie.

Het lid Van der Plas van de BBB had het in de motie op stuk nr. 588 over voedsel. Die motie geef ik oordeel Kamer.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik heb daar een vraag over: vindt de minister dat de voedselvoorziening in Nederland gevaar loopt?

Minister Wiersma:
In het regeerprogramma hebben we afgesproken dat er een afwegingskader voor landbouwgrond komt, om ervoor te zorgen dat de voedselproductie in Nederland gewaarborgd blijft. Het lid Van Campen had een opmerking over het sentiment in de landbouw. Ik denk wel dat we er zeker naar moeten kijken. In bepaalde sectoren is er een heel grote deelname aan de uitkoopregelingen. Er zijn echt grote zorgen over welke effecten dat zal hebben, ook in de ketens. We zien ook dat op dit moment al stappen worden gezet om bepaalde productieketens naar het buitenland te verplaatsen. In algemene zin denk ik dat het van belang is dat je in Nederland voedsel blijft produceren, ook al exporteer je voedsel. Als wij in Nederland alleen afhankelijk zijn van wat hier in Nederland geproduceerd wordt, dan merk je dat je daar dus echt van afhankelijk bent als bijvoorbeeld oogsten mislukken. Ik denk absoluut dat we op dit moment in de basis een sterke voedselketen en voedselproductie in Nederland hebben. Maar we moeten ook absoluut voorzichtig zijn, om die in de toekomst te waarborgen.

De voorzitter:
Afrondend.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dan ga ik dezelfde vraag aan de minister stellen als ik net ook al aan mevrouw Van der Plas stelde. Je ziet dat heel veel grond waar tot voor kort voedsel geproduceerd werd, wordt omgezet naar gebruik voor de sierteelt omdat dat gewoon heel veel geld oplevert, omdat boeren daar heel rijk van kunnen worden. Bloemen kun je niet eten. Lelies kun je niet eten. Er worden enorme hoeveelheden gif gebruikt voor het telen van lelies. Kunnen we van de minister dan ook verwachten dat die lelieteelt opgerold wordt als die voedselzekerheid in het geding is?

Minister Wiersma:
Ik ben niet tegen de lelieteelt. Ik zie dat ook in de lelieteelt grote stappen worden gezet om gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Ze hebben daar zelf ook een plan voor opgetuigd, waarin grote stappen gezet worden. Op de voedselvisie en -strategie voor Nederland kom ik later dit jaar bij jullie terug.

Mevrouw Bromet had ook een motie, op stuk nr. 589, om een afbouwpad voor het gebruik van kunstmest uit te werken en dat voor de zomer met de Kamer te delen. Ik wil deze motie ontraden, want ik zet in op én derogatie én RENURE. Dat is wel iets waarmee we de afhankelijkheid van kunstmest kunnen verminderen. Daar ben ik een groot voorstander van, zeker waar het gaat om het optimaal gebruikmaken van de eigen grondstoffen, maar uiteindelijk zal kunstmest altijd een rol blijven spelen in de voedselproductie. Dus deze motie ontraad ik.

Mevrouw Nijhof had de motie op stuk nr. 590 over een quickscan ten behoeve van de Lbv en de Lbv-plus en de opbrengsten daarvan. Deze geef ik oordeel Kamer.

Ik heb een motie van de heer Grinwis van de ChristenUnie, op stuk nr. 591. Die gaat over de partiële extensiveringsregeling. Ik wil deze als ontijdig appreciëren, want ik kom natuurlijk nog met de uitkomst van het weegmoment, zoals ik zojuist ook zei. Ik kan daar op dit moment niet op vooruitlopen. Dat neemt de inzet van de extensiveringsregeling niet weg, want daar ben ik op dit moment mee aan de slag. Ik ben daarvoor ook afhankelijk van de uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming. Ik kan zeggen dat de teksten in een zeer vergevorderd stadium zijn, maar om die in proces te brengen, ook richting notificatie, ben ik afhankelijk van de afspraken over de vraag of we er dekking onder hebben. Daar werk ik dus aan, maar het andere deel, om voor de zomer met een aanvullend pakket aan maatregelen te komen, is ontijdig.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat staat er niet. Er staat: om in te zetten op die partiële extensiveringsregeling samen met de sector, daar in het tweede kwartaal uit te komen en als dat onverhoopt niet lukt in de zomer zelf met een aanvullend pakket maatregelen te komen. Er zit dus een volgordelijkheid in. Het is dus niet "voor de zomer", maar "in de zomer als het niet lukt". Volgens mij is na de voorjaarsbesluitvorming en aan het eind van het tweede kwartaal wel duidelijk of het wel of niet gelukt is met die partiële extensiveringsregeling samen met de sector. Als dat onverhoopt niet lukt, of vanwege het kabinet, of vanwege de sector, of weet ik wat, is het echt nodig om zelf in actie te komen.

Minister Wiersma:
Ja, de actie zit 'm natuurlijk in RENURE en eigenlijk in de mestbrief die we vorig jaar in september hebben gepubliceerd en met de Kamer hebben gedeeld. Dat is het pakket aan maatregelen. Als er aanvullende maatregelen mogelijk zijn, wil ik daarover nadenken, maar op dit moment is dat de inzet. In eerdere mestdebatten hebben we ook uitvoerig besproken dat we echt iedere optie om dit te mitigeren onderzocht hebben. Ik zet in op al die opties.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij gaat het niet om wat er mogelijk is, maar om wat er nodig is. Dat zou ik de minister willen meegeven. Ik heb één vraag aan de minister. Er staat een meerderheid onder deze motie. Wat gaat zij doen als de motie wordt aangenomen?

Minister Wiersma:
Dan kom ik natuurlijk terug op hoe we daarmee omgaan.

De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.

Minister Wiersma:
Ik heb hier een motie over mestverwerking binnen grondgebonden landbouw. Dat is de motie op stuk nr. 592. Ik zie dat er ook een aantal coalitiepartijen onder deze motie staan, maar ik moet hier wel het volgende over zeggen. Van de inbreng van de heer Holman bij het indienen van de motie krijg ik een beetje de indruk dat de intentie van de motie ingaat tegen het hoofdlijnenakkoord. Het lijkt erop dat de intentie van deze motie is om ook krimp van de veestapel te bewerkstelligen. Ook ten tijde van derogatie in Nederland was er export van mest, en dat zal ook altijd zo blijven. Dat is ook de inzet van dit kabinet en dat staat ook in de mestbrief. Er zit dus een beperking aan wat ik zojuist bij de indiening van de motie hoorde, namelijk dat in alle sectoren de nutriënten binnen Nederland zullen moeten worden afgezet, ook bij RENURE. Dat zal er niet voor kunnen zorgen dat de volledige ruimte voor kunstmestgebruik opgevuld wordt. Als ik de motie dus zo moet interpreteren dat ik haar kan uitvoeren conform het hoofdlijnenakkoord maar met de toelichting die zojuist gegeven werd door de heer Holman, dan zie ik dat anders.

De voorzitter:
Heeft u al een oordeel?

Minister Wiersma:
Excuus?

De voorzitter:
U heeft nog geen oordeel uitgesproken.

Minister Wiersma:
Nou, dat hangt dus af van de interpretatie. Als ik de motie conform het hoofdlijnenakkoord kan interpreteren, dus zonder te sturen op gedwongen krimp, en dit dus binnen de lijnen van het hoofdlijnenakkoord uitgewerkt kan worden en de export niet stopt of verminderd wordt, krijgt de motie oordeel Kamer. Maar als dat wel de onderliggende intentie is, dan moet ik de motie ontraden.

De heer Holman (NSC):
Ik wil mij niet laten aanmeten dat ik mij niet aan het hoofdlijnenakkoord houd. Ik heb mij tot nu toe altijd aan het hoofdlijnenakkoord gehouden behalve als het over de veeprikker en de top-downinterpretatie gaat; dat zou kunnen. Voor de rest houden wij ons daaraan. De essentie van de motie is dat RENURE en kunstmestvervangers zo veel kunstmest kan vervangen. Ik heb gezegd dat het een mooie doelstelling zou zijn als we in vijf jaar tijd 50% minder kunstmest gaan gebruiken. Ik maak even de rekensom: als je niet meer exporteert en daar kunstmestvervanger van maakt, dan kun je een heel deel van de kunstmest vervangen, maar dan houd je evengoed kunstmest over in Nederland. De uitleg die de minister geeft, klopt volgens mij niet als je de rekensom maakt. Ik heb het helemaal niet gehad over het krimpen van de veestapel. Ik heb het alleen gehad over hoe je de milieugebruiksruimte in Nederland effectief kunt gebruiken en hoe je de hoeveelheid kunstmest kunt laten dalen. Als je de rekensom maakt en je bent succesvol met RENURE — ik ga ervan uit dat de minister succesvol is en het implementeren van RENURE in Europa mogelijk maakt — dan heb je die mest gewoon nodig om kunstmest te vervangen voor de gewassen. Zelfs verbranden is verspilling van mineralen die je gewoon keihard nodig hebt om een gesloten kringloop in Nederland te krijgen. Zo moet de minister deze motie duiden. Ik kan me niet voorstellen dat je deze motie dan gaat ontraden met het hoofdlijnenakkoord in de hand.

Minister Wiersma:
Met de lezing dat we de grondstoffen en de nutriënten in Nederland zo optimaal mogelijk inzetten en dat we kijken waar we die maximaal kunnen gebruiken als kunstmestvervanger — dat zal niet het hele verschil kunnen maken — krijgt de motie op stuk nr. 592 oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 593, van mevrouw Vedder, gaat over de waterkwaliteit en de doelsturing. Ik weet dat mevrouw Vedder heel enthousiast is over het plan van de akkerbouwsector. Dat ben ik ook. Met de volgende interpretatie wil ik de motie oordeel Kamer geven. Op dit moment ben ik volop bezig met de voorbereidingen voor het achtste actieprogramma. Daarin is opgenomen dat er stappen richting doelsturing gezet worden. De komende periode benut ik om ook samen met deze sector die doelsturingssystematiek in de benen te helpen. Ik ben heel erg blij en optimistisch over de stappen die de sector daar zelf in maakt. Maar de financiering en de dekking lopen mee met de voorjaarsbesluitvorming. Dit specifieke onderdeel zit in het budget voor innovatie en doelsturing. Als ik de motie mag interpreteren als een inspanningsverplichting om hier middelen voor te reserveren bij de voorjaarsbesluitvorming, dan kan ik 'm oordeel Kamer geven, want daar is mijn inzet ook op gericht.

De voorzitter:
Ja, mevrouw Vedder knikt instemmend. Daarmee krijgt de motie op stuk nr. 593 oordeel Kamer.

Minister Wiersma:
Oké.

Voorzitter. Ik heb nog een aantal vragen. Ik begin met de vragen van de BBB en de SGP over het protocol voor het stikstofgat. Zij vroegen of dat zo snel mogelijk gereed kan worden gemaakt. Ik heb in het commissiedebat natuurlijk aangegeven dat ik verwacht voor de zomer de verkenning op te kunnen leveren die ik op dit moment met WUR aan het doen ben. Het is op dit moment al mogelijk voor deze bedrijven om het stikstofgat toe te passen in het kader van de vrije bewijsleer. Ik ben dat protocol aan het ontwikkelen, maar dat is echt een hulpmiddel voor landbouwers die dat kunnen gebruiken om hun vrije bewijsleer te onderbouwen. Het is geen wetgeving of iets wat we implementeren in regelgeving. Het is een hulpmiddel voor deze bedrijven. Daar ben ik dus mee bezig. Ik heb toegezegd dat ik verwacht dat voor de zomer te kunnen delen met uw Kamer.

De heer Grinwis en de SGP hadden ook een vraag over het achtste actieprogramma. Er werd gevraagd of dat morgen naar de Kamer gestuurd kan worden. Het antwoord op die vraag is dat dit een heel zorgvuldig proces is waarin ik echt optrek met de sectoren die zojuist door de heer Grinwis zijn aangehaald. Ik stuur deze brief zo snel mogelijk naar de Kamer, maar uiterlijk morgen zal niet gaan. De brief staat namelijk nog niet geagendeerd voor morgen, maar komt echt zo snel mogelijk, in de komende twee weken, denk ik. Ik snap de haast. Uiteraard zit hier ook van mijn kant hoge urgentie op.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Daar dank ik de minister voor. Binnen twee weken is akkoord. Ik ben nog wel nieuwsgierig waarom de minister besloten heeft om dit actieprogramma op het laatste moment toch niet ter besluitvorming in de ministerraad voor te leggen.

Minister Wiersma:
Zoals gezegd, ben ik hier met vele partijen en stakeholders over in gesprek. Ik heb ze meegenomen in dat proces. Soms kan blijken dat ergens toch nog een extra accent op gelegd moet worden, onder andere bijvoorbeeld op doelsturing. Dat heeft mij doen besluiten toch nog even een paar zinnen te wijden aan een aantal signalen die ik ontvangen heb vanuit de vele inbrengen en partijen. Die zijn cruciaal, ook voor draagvlak onder de bedrijven die het straks moeten uitvoeren.

De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.

Minister Wiersma:
Ook daar zitten uiteraard moeilijke keuzes in. Daar zullen we binnenkort met elkaar over debatteren.

De heer Flach had nog een vraag over het voorbehoud van een aantal lidstaten ten aanzien van RENURE. De heer Flach sprak expliciet over weerstand. Ik zou zelf niet van weerstand willen spreken, maar van vragen en op sommige punten misschien ook zorgen. Uiteraard ben ik daarover in gesprek, ook met de lidstaten. Ik kan er natuurlijk niet over uitweiden welke dat dan zijn, maar ik ben met die lidstaten in gesprek. Ik heb hier de afgelopen week op de Landbouw- en Visserijraad ook opnieuw gesprekken over gevoerd. De Commissie is er ook druk mee bezig om alle vragen die nog leven, zo goed mogelijk te beantwoorden. We schakelen op alle niveaus met deze lidstaten om die vragen weg te nemen. Ook persoonlijk zet ik daar echt op in.

De heer Flach had nog een vraag over de tijdelijke extensiveringsregeling. Ik weet dat de heer Flach daar kritisch op is, met name op de gevraagde inzet vanuit de sector. Hij vroeg of ik mezelf of de overheid als verantwoordelijke zie in het kader van de vermindering van de plaatsingsruimte van mest, zonder dat de bedrijven daar iets aan kunnen doen. Ik zie zeker die verantwoordelijkheid, maar het is niet alleen aan de overheid. Er is eind vorig jaar een zeer breed gedragen motie in deze Kamer aangenomen die me heeft opgeroepen om echt snel werk te maken van de partiële beëindigingsregeling. Ik gaf zojuist al aan dat die qua tekst eigenlijk zo'n beetje ready to go is. Ik ben daarvoor alleen nog afhankelijk van dekking voordat ik 'm in notificatie bij de Europese Commissie kan inbrengen. Maar in de motie wordt expliciet ook een private bijdrage gevraagd. Dat is hier ook breed door deze Kamer gedeeld. Ik geef er dus uitvoering aan. Ik krijg binnenkort ook het voorstel van de sector. Ik weet dat de heer Flach in het bijzonder de sigaren uit eigen doos onwenselijk vindt. Het maakt mij niet uit welke partij een bijdrage levert. Maar door een bijdrage te vragen, geef ik uitvoering aan de motie. Dat kan ook door de andere organisaties. Daar hebben we in het commissiedebat ook over gesproken. Ik begrijp dat ik binnenkort een voorstel krijg. Daarmee geef ik dus uitvoering aan die motie.

Dit waren mijn antwoorden, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van dit tweeminutendebat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Het duurde wel 25 minuten langer dan gepland, dus ik hoop dat de volgende iets korter kan.