Tweeminutendebat Mestbeleid (CD 12/3) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D13617, datum: 2025-03-27, bijgewerkt: 2025-03-28 10:32, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-03-27 10:16: Tweeminutendebat Mestbeleid (CD 12/3) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Aan de orde is het tweeminutendebat Mestbeleid (CD d.d. 12/03).
De voorzitter:
Nu zijn we toegekomen aan een tweeminutendebat over het mestbeleid. Ik
heet de minister van LVVN van harte welkom, net als de leden van de
commissie — die zijn heel vaak in de plenaire zaal om over dit onderwerp
te praten — de mensen op de publieke tribune en iedereen die dit debat
op afstand volgt. Dit is een tweeminutendebat. Er is één termijn van de
zijde van de Kamer. Ik zie dat negen leden zich hebben ingeschreven,
waarvan er acht ook willen spreken in de termijn die ze hebben
aangevraagd.
Ik geef de eerste spreker het woord. Dat is het lid Kostić van de Partij
voor de Dieren. Gaat uw gang.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank, voorzitter. Bij het debat werd opnieuw duidelijk dat deze minister
geen enkel idee heeft wat er moet gebeuren met het grote overschot aan
mest, dat natuurlijk veroorzaakt wordt door de enorme schaal waarop we
in dit land dieren houden, dat dit land op slot houdt. In plaats daarvan
tuigt de minister een heel leger aan voeradviseurs, mestverkenners en
communicatieadviseurs op, terwijl we weten dat dit de problemen niet
gaat oplossen. Dat is pure verspilling van belastinggeld. Nu lijkt zelfs
de belangrijkste maatregel van de minister, de uitkoopregeling, op losse
schroeven te staan. De Kamer wil dat al het mogelijke wordt gedaan om te
voorkomen dat boeren hun dieren straks vroegtijdig naar de slacht moeten
sturen. De minister moet daarom in actie komen.
Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de mestproductie niet genoeg gaat dalen, ook niet als
het verwachte effect van de uitkoopregelingen wordt behaald;
constaterende dat gemeenten vrezen dat veel veehouders zich zullen
terugtrekken uit de uitkoopregelingen, waardoor de kans groot is dat het
effect gaat tegenvallen;
overwegende dat het onvoldoende dalen van de mestproductie zal leiden
tot een groot drama voor boeren en dieren;
overwegende dat de Kamer wil dat "al het mogelijke" wordt gedaan om een
generieke korting te voorkomen (Kamerstuk 30252, nr. 142);
verzoekt de regering een plan voor te bereiden waarmee in korte tijd kan
worden gestuurd op het fors verminderen van de mestproductie, zodat er
kan worden ingegrepen als blijkt dat onvoldoende boeren meedoen aan
vrijwillige opkoopregelingen, en de Kamer hier zo snel mogelijk over te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kostić.
Zij krijgt nr. 587 (33037).
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw
Van der Plas. Zij voert het woord namens de fractie van de BBB. Gaat uw
gang.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb een motie en een vraag.
Ik begin met de motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er, mede door het einde van de derogatie, een
meststoffencrisis is en dat voedsel, mede daardoor, duurder zal
worden;
constaterende dat er mogelijk minder voedsel geproduceerd gaat worden in
Nederland, onder andere door het uit gebruik nemen van vruchtbare
landbouwgronden vanwege stoppende boeren en door het omzetten van
grasland in bouwland;
overwegende dat we ten opzichte van onze totale voedingsbehoefte nu al
te weinig nutriënten produceren voor de inwoners van Nederland en dat we
voor onze totale voedingsbehoefte voedsel moeten importeren;
overwegende dat in heel Europa de laatste tien jaar drie miljoen
boerderijen zijn verdwenen en er meer zullen volgen;
overwegende dat Europa niet verder afhankelijk moet worden van import
uit derde landen;
constaterende dat we niet alleen ReArm Europe, maar ook "ReFarm Europe"
nodig hebben;
verzoekt de regering de voedselproductie in Nederland te waarborgen en
beleid te voeren waarbij de impact op de voedselvoorzieningen als
zwaarwegende factor wordt gewogen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Flach.
Zij krijgt nr. 588 (33037).
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dan heb ik een …
De voorzitter:
Ogenblik, ogenblik. Er zijn wat interrupties naar aanleiding van de
motie.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Is dit een pleidooi voor het verbieden van de sierteelt? Want de gronden
die uit productie genomen zouden worden, worden omgezet van grasland in
akkerbouw, maar daarop kun je natuurlijk ook voedsel verbouwen.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nee, dit is geen pleidooi voor een verbod op de sierteelt.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Maar dan snap ik het niet, want welke landbouwgrond in Nederland wordt
er dan uit productie genomen? Als het over voedselproductie gaat, dan
hebben we het toch alleen over land dat geschikt is voor
voedselproductie dat verandert in land voor de sierteelt?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nee, er wordt bijvoorbeeld ook landbouwgrond uit productie genomen voor
— maar als ik die zou noemen, zou de motie te lang worden — woningbouw,
infrastructuur en distributiecentra. Dat had ik erbij kunnen noemen,
maar ook daarbij ga ik natuurlijk niet pleiten voor een verbod op
woningbouw. Dat zou een beetje onzin zijn.
De heer Flach (SGP):
Een mooi pleidooi. De SGP steunt ReFarm Europe van harte.
Voedselzekerheid en voedselstrategie zijn heel belangrijk. Maar ik heb
hier een hele praktische vraag over: hoort dit niet bij het volgende
debat? Want dat is het debat over landbouw en voedsel.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja, goede vraag. Wat mij betreft kan dit in beide debatten worden
genoemd. Ik moest het een beetje verdelen.
De voorzitter:
Uw vraag.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik had nog een vraag. De minister gaf aan dat zij de komende periode wil
verkennen of het mogelijk is om een protocol te ontwikkelen waarmee
melkveehouders in het kader van de vrije bewijsleer kunnen onderbouwen
dat het stikstofverlies op hun bedrijf groter is dan de forfaitaire
stikstofcorrectie waarmee wordt gerekend. Kan de minister misschien
aangeven op welke termijn dit protocol gereed zal zijn, gezien de impact
op melkveehouders en de mestmarkt? Is de minister bereid hier extra
vaart achter te zetten, zodat bedrijven sneller duidelijkheid krijgen
over hun mogelijkheden?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Bromet. Zij voert het
woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik kreeg gisteren een mail van mijn oude
aardrijkskundeleraar van de havo op het Sint Ignatiuscollege in
Purmerend. Ik wil die even voorlezen.
"Beste Laura,
Hier een bericht van je aardrijkskundeleraar. Vorige week waren mijn
vrouw en ik voor een korte vakantie naar Zutphen. Hier hebben we
gefietst. Dit landschap in de Achterhoek bestaat uit wat kleinere
bossen, en vooral weilanden. Ik ben geschokt door de ongelofelijke
saaiheid van dit landschap. Ik wist dat het erg was — dit vertelde ik 30
jaar geleden al in mijn lessen — maar het is alleen maar erger
geworden.
Het zijn nu hele grote percelen. Waar vroeger grote bosschages en
struiken stonden, zijn die nu verwijderd. Deze percelen bestaan
uitsluitend uit Engels raaigras. Er stond ook geen vee; al het vee stond
binnen in grote, lelijke schuren met zonnepanelen en een grote voorraad
kuilgras. Het was duidelijk dat het weiland alleen voor de productie van
kuilgras wordt gebruikt. Er wordt niet op gegraasd. Het vee staat 365
dagen op stal. In de weilanden zag je overal duidelijk de sleuven van de
geïnjecteerde drijfmest. Een zeer voedselrijke omgeving dus, met alleen
Engels raaigras. Tot mijn verbazing vertelden de boeren dat er ook nog
met kunstmestkorrels gestrooid wordt, een dubbele bemesting dus."
Daarom heb ik de volgende motie, voorzitter. Er stond nog bij: "Veel
succes met GroenLinks-PvdA."
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een overschot is aan dierlijke mest;
overwegende dat het gebruik van dierlijke mest in plaats van kunstmest
bevorderlijk is voor het organische stofgehalte in de bodem, en de
dierlijke mestmarkt kan verlichten;
overwegende dat de afbouw van kunstmest bijdraagt aan de transitie naar
een circulaire landbouw;
verzoekt de regering om een afbouwpad voor het gebruik van kunstmest uit
te werken en voor de zomer met de Kamer te delen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bromet.
Zij krijgt nr. 589 (33037).
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Nijhof-Leeuw. Zij voert het woord namens de fractie van de PVV. Gaat uw gang.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Dank u, voorzitter. Ik heb één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor het nemen van mogelijke aanvullende maatregelen
van belang is inzicht te hebben in wat de huidige genomen maatregelen
aan vermindering van stikstofemissie en -depositie opleveren;
verzoekt de regering een quickscan uit te voeren met betrekking tot wat
de Lbv en Lbv-plus mogelijk opleveren aan reductie van stikstof- en
broeikasgasemissies van de varkens-, pluimvee- en melkveesector, en per
stikstofgevoelig Natura 2000-gebied in beeld te brengen wat de mogelijke
reductie aan stikstofdepositie is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nijhof-Leeuw.
Zij krijgt nr. 590 (33037).
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Grinwis. Hij voert het woord namens de fractie van de ChristenUnie. Gaat uw gang.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb één motie meegebracht, en die luidt als
volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de partiële opkoopregeling c.q. extensivering van de
melkveehouderij een essentiële bijdrage kan leveren aan het verlichten
van de mestmarkt, broeikasgasreductie en op termijn
ammoniakemissiereductie wegens het doorhalen van fosfaatrechten;
overwegende dat uit cijfers van het CBS blijkt dat dit jaar en komend
jaar naar verwachting het fosfaatplafond ruimschoots wordt overschreden
en dat daarmee een generieke korting dreigt, terwijl kabinet en Kamer
een generieke korting juist willen vermijden;
overwegende dat bij een in te stellen extensiveringsregeling rekening
gehouden moet worden met een aantal Europese verplichtingen, zoals
graslandbehoud;
verzoekt de regering met spoed, en uiterlijk in het tweede kwartaal, de
partiële opkoopregeling c.q. extensiveringsregeling samen met de sector
uit te werken en zo snel mogelijk open te stellen binnen de daarvoor
geldende voorwaarden, en als dat onverhoopt niet lukt, komende zomer nog
met een aanvullend pakket maatregelen te komen teneinde een koude
sanering in de melkveehouderij te voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Van Campen, Holman,
Vedder en Bromet.
Zij krijgt nr. 591 (33037).
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb nog één vraag aan de minister. De minister heeft
voorafgaand aan het mestdebat, dat we een paar weken terug hadden, op de
donderdagavond voor de ministerraad het achtste actieprogramma
Nitraatrichtlijn van de ministerraadagenda laten halen. Er was gevraagd
om het achtste actieprogramma naar de Kamer te sturen om het te kunnen
bespreken en behandelen bij het commissiedebat. Ik had gehoopt dat het
er nu zou liggen, maar het ligt er nog niet. Ik verzoek de minister om
het uiterlijk aanstaande vrijdag alsnog naar de Kamer te sturen, zodat
we het er zo snel mogelijk over kunnen hebben en de sectoren in ons land
waarmee het is opgesteld, zoals de akkerbouw en de melkveehouderij,
duidelijkheid krijgen. Het gaat immers al in op 1 januari aanstaande.
Deze vraag stel ik dus met enige urgentie en klem.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Holman. Hij voert het
woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
Voorzitter. Voedselzekerheid als legitimatie voor mestproductie. Ik hoor
een politicus zeggen: wat we te veel hebben, kunnen we exporteren naar
Polen, waar het aangewend kan worden op schrale zandgronden en waar
graan geteeld kan worden; dit draagt bij aan de voedselzekerheid in
Europa. Oké.
Ik heb een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de mestmarkt aanzienlijk verandert door het wegvallen
van de derogatie;
overwegende dat het verminderen van kunstmestgebruik belangrijk is voor
de emissiereductie;
overwegende dat er naar verwachting dit jaar een besluit wordt genomen
over RENURE;
overwegende dat RENURE en andere kunstmestvervangers zowel een uitdaging
als een oplossing vormen voor het mest- en stikstofprobleem;
overwegende dat de Kamer in meerderheid heeft uitgesproken dat de
toekomst van de Nederlandse landbouw grondgebonden dient te zijn, in
lijn met de afspraken met Brussel;
van mening dat mestverwerking zich moet richten op het verwaarden van
mest tot RENURE en andere kunstmestvervangers;
overwegende dat export en verbranding van mest feitelijk een verspilling
van waardevolle mineralen betekenen en niet bijdragen aan een gesloten
kringloop;
overwegende dat er gezocht moet worden naar een structurele oplossing
voor niet-plaatsbare mest, waarbij het achtste actieprogramma
Nitraatrichtlijn mogelijk nieuwe en betere kansen biedt dan het opnieuw
inzetten op derogatie;
verzoekt de regering een grondgebonden landbouw, bodemgezondheid en een
gesloten kringloop in acht te nemen bij het stimuleren en ontwikkelen
van mestverwerking, waarbij in de toekomst Nederlandse mest of
mestvervangers zo veel mogelijk aangewend worden op Nederlandse bodem
ter vervanging van kunstmest, en het voorstel hiervoor aan de Kamer voor
te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Holman, Van Campen, Bromet,
Podt, Grinwis en Vedder.
Zij krijgt nr. 592 (33037).
Dank u wel. U heeft nog een interruptie van de heer Flach.
De heer Flach (SGP):
Ja, over de eerste zin van de heer Holman, namelijk: voedselzekerheid
als legitimatie voor mestproductie. Dat vond ik een wat rare
constatering. Ik hoorde dat niet zo. Je kunt ook zeggen:
voedselzekerheid als legitimatie voor minder kunstmest of voor meer
innovatie. Ik snap niet zo goed waar die zelfbedachte term en de
kwalificaties daaromheen vandaan komen.
De heer Holman (NSC):
In ons verkiezingsprogramma staat dat de hoeveelheid mest in evenwicht
moet zijn met de beschikbare ruimte in Nederland. Dat moet het
uitgangspunt zijn voor de vraag welke veehouderij, in welke vorm en van
welke omvang je wilt hebben in Nederland. Het mag niet zo zijn dat
voedselzekerheid het allesbepalende argument is om de voedselproductie
in Nederland te legitimeren of organiseren.
De heer Flach (SGP):
Afrondend, voorzitter. Voedselzekerheid lijkt me in deze tijd van
oplopende geopolitieke spanningen iets waar je wel degelijk serieus naar
moet kijken. Wat de SGP betreft is dat heel belangrijk. Ik vind het raar
om dat nu in te zetten als argument om het vooral niet te doen omdat je
daarmee meer mest gaat produceren. Er zijn voldoende andere
mogelijkheden om de voedselzekerheid te garanderen, zoals ik net genoemd
heb. Ik vind dit dus een wat rare opmerking.
De heer Holman (NSC):
Het staat meneer Flach vrij om dit een rare opmerking te vinden. Ik vind
het bijzonder als je met de redenering over voedselzekerheid het beeld
schetst dat we in Nederland straks geen voedsel meer hebben en dat de
schappen leeg zullen zijn. In Nederland ontstaat nooit een
voedseltekort, want dan kopen we gewoon in. Honger en voedseltekort
ontstaan in andere delen van de wereld. In de commissie hebben we daar
het debat over gevoerd. Ik heb aantallen genoemd en geduid hoe groot het
probleem wereldwijd is. Ik heb aangegeven dat voedsel belangrijk is,
maar dat dat voor ons geen argument kan zijn voor een vrijbrief om alles
op alles te zetten om voedsel te produceren ten koste van alle andere
argumenten die meespelen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Goed verhaal van de heer Holman. Ik ben het er ook helemaal mee eens,
maar ik zou graag één vraag willen stellen. Als hij collega's citeert
die het hebben over voedselzekerheid, gaat het dan eigenlijk niet vooral
over vleeszekerheid?
De heer Holman (NSC):
Dat heb ik niet uitgesplitst. Voedselzekerheid is voor mij
voedselzekerheid. Ik doe geen normatieve uitspraken over wat goed of
minder goed is om te consumeren. Het kan en-en zijn. Ik heb respect voor
de keuze die iemand maakt. Of je nu veganist bent, plantaardig of
biologisch eet en wel of geen vlees of zuivel eet: dat vind ik allemaal
prima. Daar kom ik niet aan, daar komen wij niet aan. Wij beschouwen het
geheel daarvan.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik bedoelde dat ook eigenlijk niet, want ik vind ook dat iedereen vrij
is om te eten wat hij wil. Maar als het over voedselzekerheid gaat, legt
juist de veehouderij een enorm beslag op de voedselzekerheid. Ziet de
heer Holman dat ook zo? Want het gaat in die debatten aldoor maar over
voedselzekerheid, terwijl het allemaal veel efficiënter kan als je
mensen voedt in plaats van dieren voert.
De heer Holman (NSC):
Zo ver wil ik niet gaan, maar ik heb in het verleden — dat zal iedereen
zich nog herinneren — wel een opmerking gemaakt over de omvang van de
kalverhouderij, en in welke mate we biggetjes produceren voor de export.
Dus daar hebben we best een genuanceerde discussie over gehad. Ja, ik
vind dat je dit soort argumenten mee moet wegen in de discussie over wat
je wilt hebben in Nederland, en in welke omvang.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik hoor de heer Holman zeggen: weet je, in Nederland hebben we geen
voedseltekorten; dat komt er ook niet, want dat kopen we gewoon in. Het
hele probleem in de wereld is nou juist dat je niet afhankelijk moet
zijn van andere landen. Dat is precies waar Europa nu mee bezig is, ook
op het gebied van defensie, op het gebied van energie. Je moet je
strategische voorraden op orde houden, zodat als er een oorlog komt of
je dat om wat voor reden dan ook nodig hebt, je het zelf hebt
geproduceerd. Dat is juist het hele punt. Dus er kunnen wel degelijk in
Europa, in Nederland, voedseltekorten komen, als wij ons te veel
afhankelijk maken van die andere landen. Ziet de heer Holman dit ook zo?
Of denkt hij werkelijk dat er in Nederland, of in Europa, geen enkel
gevaar is dat er voedseltekorten ontstaan, met zo veel stoppende boeren,
met zo veel maatregelen? Het is nog lang niet voorbij. Hoe ziet de heer
Holman dat?
De heer Holman (NSC):
Twee dingen. Ik wil niet meegaan in het creëren van de gedachte, de
angst, dat we in een geopolitiek onstabiele situatie leven, waarin een
voedseltekort dreigt. Zolang wij in een supermarkt 20.000 artikelen
hebben liggen, te kust en te keur, wat een zotheid in zichzelf is, hoeft
u bij mij niet aan te komen met dat er in Nederland niet genoeg voedsel
zal zijn. Wij exporteren zeer waardevolle zuivel — dat moet zo blijven —
maar daar zijn wij meer dan zelfvoorzienend in: 200%. Ik heb het vaak
genoemd, ook in het debat met u: met varkens zijn wij 300%
zelfvoorzienend in Nederland en 120% in Europa. What's the problem? Als
mevrouw Van der Plas hier een beetje de suggestie opwerpt "o jongens,
het is verschrikkelijk wat eraan zit te komen": in dat frame ga ik
totaal niet mee.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nou, ik zeg niet: o, er komt morgen een hongersnood. Maar het is niet
voor niks dat alle Europese leiders hiermee bezig zijn! Onze nieuwe
Landbouwcommissaris, de heer Hansen, geeft aan dat we in Europa wel
degelijk een probleem kunnen hebben. Omdat wij zelfvoorzienend zijn met
bijvoorbeeld varkensvlees, heb ik het in mijn motie ook over het
nutriëntentekort. In kilo's kunnen we Nederland wel voeden. Maar als we
alleen maar aardappels, groenten en wat vlees eten … We hebben ook
andere nutriënten nodig. We hebben andere voedingsbehoeften. Dat is de
reden waarom we heel veel importeren. Dan moet je er toch voor zorgen
dat je in Europa je eigen voedselproductie op orde hebt? Ik zeg niet:
omdat er morgen een hongersnood is. Nee, het is om ervoor te zorgen dat
je altijd een strategische voorraad hebt. Dan kan je door blijven
produceren als andere landen op een gegeven moment zeggen: sorry,
jongens …
De voorzitter:
Heeft u nog een vraag?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
… wij hebben nu even het voedsel nodig voor onze eigen mensen; u krijgt
niets van ons. Of: wij kunnen niet produceren, omdat hier instabiliteit
is. Dat is toch het punt? Ziet de heer Holman dat nou echt niet?
De heer Holman (NSC):
Nee, de heer Holman is een beetje blind. Hij ziet niet alles. Sorry, wat
moet je hiermee? Ik vind het heel positief dat Hansen en de EU aandacht
vragen voor de voedselproductie. Ik vind het heel terecht dat je zorgen
hebt over of er nog genoeg jonge boeren zijn die straks boer willen
worden. Het klimaat in de landbouw is dusdanig dat je daar wat over moet
nadenken. Maar de suggestie is dat wij als Nederland, in ons piepkleine
landje, de wereld of Europa moeten redden omdat er voedseltekort dreigt.
De zuivel is welgeteld 2% van de hele wereldproductie, terwijl de
fluctuatie veel meer is. Waar heb je het dan over? Als er 10% minder
koeien komen, heb je 0,2% minder melkproductie in de hele wereld. Waar
heb je het over? Ik ga er niet in mee — ik vind het eigenlijk
verwerpelijk — dat hier de suggestie wordt neergelegd dat als we dat
niet doen, we dan onze verantwoordelijkheid niet nemen wat betreft
voedselzekerheid.
De voorzitter:
Goed. Nu hebben we het lid Kostić. Ik wil er wel op wijzen dat dit een
tweeminutendebat Mestbeleid is. Nu gaat het vooral over
voedselzekerheid. Dat vind ik ook belangrijk, maar volgens mij was dat
niet het onderwerp van het commissiedebat.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik ga u helpen, voorzitter, want ik breng het hopelijk weer terug naar
het onderwerp. Het gaat me met name om de motie die NSC net indiende.
Over grondgebondenheid zijn we het volgens mij in grote lijnen eens. Wat
ik niet begrijp, is dat de hele motie uiteindelijk gaat over
mestverwerking. Hoe rijmt NSC mestverwerking met het idee van
grondgebondenheid? Want zoals ik grondgebondenheid zie, en zoals we het
volgens mij eerder hebben bedacht, is: je moet je mest gewoon op je land
of circulair in de omgeving kwijt kunnen. Als je meer produceert dan
waarmee dat kan, dan ben je niet grondgebonden. Hoe rijmt NSC dat met
elkaar?
De heer Holman (NSC):
Ik snap dat het lid Kostić deze redenering doet, want het was een lange
motie met veel overwegingen. Maar goed begrepen is de essentie van wat
we zeggen als volgt. Mestexport is nu even nodig om het probleem op te
lossen, omdat we een heel stuwmeer aan mest hebben. Dat kunnen we niet
kwijt. Maar in de toekomst, op termijn, moet je geen mestexport willen.
Om een gesloten kringloop te hebben, heb je het namelijk gewoon nodig om
dat in Nederland aan te wenden. Op termijn wil je dus af van mestexport.
Je wil er kunstmest van maken en het aanwenden in de Nederlandse
akkerbouw en veehouderij. Het liefst zou ik willen dat Nederland over
vijf jaar 50% minder kunstmest gebruikt. Dat is de manier om de emissie
te reduceren. Daarvoor heb je mest nodig, dus moet je die niet
exporteren. De mestverwerking moet vooral gericht zijn op het maken van
RENURE en kunstmestvervanger, niet op het exporteren.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Aanvullend. Bedoelt NSC dan dat RENURE en mest in de toekomst alleen
maar voor Nederland moeten worden gebruikt?
De heer Holman (NSC):
Het korte antwoord is in principe: ja. Misschien een klein stukje … Maar
we moeten niet meer mest produceren om dat vervolgens te exporteren.
Daarmee ga je de emissiereducties niet krijgen en kom je ook niet bij
een kringlooplandbouw uit.
De voorzitter:
Nee, dat was het, lid Kostić. We gaan het in tweeën doen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Heel kort. Het is echt fundamenteel voor de motie, dus ik moet het
vragen, anders … In de motie wordt er echt een pleidooi gehouden voor
RENURE. Maar als het goed is, weet NSC ook dat er grote onzekerheden
zijn rondom die techniek. Er is een grote kans op nog meer fraude. En we
hebben al zo veel fraude met mest. Dus waarom zet de NSC zo in op
RENURE, terwijl die onzekerheden er zijn? We weten dat we de boeren
straks misschien weer in onzekerheid gaan brengen.
De heer Holman (NSC):
Het ging niet over RENURE. Dat werd slechts pas in de overwegingen
genoemd. Wat RENURE betreft gaan wij ervan uit dat de minister regelt
dat het in Europa mag. RENURE kan eraan bijdragen om het
kunstmestgebruik in de landbouw en de veehouderij fors naar beneden te
halen. Dan heb je inderdaad een gesloten kringloop. We moeten het land
laten groeien van onze eigen mest en niet met kunstmest uit Rusland.
Daarover ben ik het bijvoorbeeld weer eens met mevrouw Van der Plas. Het
moet niet zo zijn dat we kunstmest uit Rusland moeten halen en dat we
daarvan afhankelijk zijn.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. We gaan luisteren naar de heer Flach. Hij voert
het woord namens de SGP-fractie.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Ik kijk terug op een stevig commissiedebat dat we hebben
gehad, maar er staat ook veel op het spel. Ik heb geen motie, maar wel
een aantal vragen die nog zijn overgebleven. De eerste vraag is: gaat de
minister ervoor zorgen dat melkveehouders al dit seizoen kunnen werken
met een protocol voor het verrekenen van het stikstofgehalte?
Voor het commissiedebat hadden we ook al een brief verwacht met de
hoofdlijnen van het volgende actieprogramma, maar die ligt er ook niet
voor dit debat. In aansluiting op de vraag van de heer Grinwis: wanneer
komt deze brief onze kant op?
Het Nitraatcomité heeft onlangs gesproken over RENURE. Ik heb begrepen
dat er nog weerstand is bij Duitsland en Frankrijk; dat zijn niet de
minste lidstaten. Hoe voorkomen we dat het een gebed zonder end wordt,
terwijl ondertussen Russische kunstmest wordt geïmporteerd?
Tot slot. We hebben een hartig woordje gewisseld over de regeling voor
tijdelijke extensivering voor melkveehouders. De SGP vindt dat de
overheid eerst naar zichzelf en naar banken moeten kijken en dan naar de
zuivelsector; lees: coöperaties van melkveehouders. Het is de overheid
die hier onnodig mestplaatsingsruimte heeft ingenomen en
productieplafonds heeft verlaagd. Ziet de minister de
verantwoordelijkheid die de overheid heeft?
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot in deze termijn van de Kamer is het woord aan
mevrouw Vedder, die het woord voert namens de fractie van het CDA.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank, voorzitter. Het CDA heeft haast met het openstellen van de
partiële opkoopregeling. Dat heeft de minister vast al gehoord in het
commissiedebat. Dat is ook de reden waarom we de motie van de
ChristenUnie mede hebben ingediend. Ik heb zelf nog een motie die ziet
op de plannen van BO Akkerbouw met doelsturing.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de akkerbouwsector met de Sectoraanpak Nitraat inzet
op doelsturing;
overwegende dat de sector in het najaar van 2025 een vliegende start wil
maken met doelsturing door zelf te zorgen voor bemonstering van 100.000
hectare grond;
overwegende dat voor de succesvolle uitrol van doelsturing ook
financieel commitment vanuit de overheid nodig is;
verzoekt de regering het spoor doelsturing op te nemen in het achtste
actieprogramma Nitraatrichtlijn en de middelen voor doelsturing in de
akkerbouw bij voorjaarsbesluitvorming te reserveren binnen het budget
voor doelsturing en innovatie, zodat de sector zo snel mogelijk aan de
slag kan met het uitrollen van doelsturing,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vedder, Grinwis en Flach.
Zij krijgt nr. 593 (33037).
Mevrouw Vedder (CDA):
Voorzitter. Het achtste actieprogramma Nitraatrichtlijn ligt er nog
niet. Dat is de reden waarom ik deze wens nu nog kenbaar maak. Als
Kamerlid zou je bijna hopen dat het nog heel lang duurt voordat die er
ligt, want dan kunnen we nog meer wensen indienen, maar ik hoop toch
stiekem dat dat actieprogramma snel onze kant op komt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Dan zijn we aan het einde gekomen van de termijn van de Kamer. We
gaan tien minuten schorsen. Dan krijgen we antwoorden van de minister,
maar ook een appreciatie van de zeven ingediende moties.
De vergadering wordt van 10.42 uur tot 10.54 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het
tweeminutendebat Mestbeleid. We zijn toe aan de termijn van de zijde van
de regering. Ik geef het woord aan de minister van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur. Gaat uw gang.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Ho, nu staat de katheder wel heel hoog. Hij wil niet
meewerken aan naar beneden gaan.
De voorzitter:
Zal ik het doen?
Minister Wiersma:
Ja, dit is mooi zo.
Dank. Ik begin met de moties en dan ga ik over naar de vragen. De eerste
motie, op stuk nr. 587, is van het lid Kostić. Die verzoekt een plan
voor te bereiden waarmee in korte tijd kan worden gestuurd op het fors
verminderen van de mestproductie, ook in het kader van de Lbv en de
Lbv-plus. Ik apprecieer deze motie als ontijdig. Op dit moment ben ik
natuurlijk aan het kijken naar een oplossing voor de Lbv- en
Lbv-plusdeelnemers. Dat werk ik samen met provincies uit. Dat ziet er
goed uit. Krimp in algemene zin is natuurlijk geen doel. Daarnaast
hebben we allerlei zaken lopen. Ik betrek dit ook bij de brief die
straks komt in het kader van het weegmoment om dat te ijken. Dus deze is
ontijdig.
De voorzitter:
Het is eigenlijk de bedoeling om bij het oordeel "ontijdig" het lid te
vragen om de motie aan te houden. Dat zeg ik er even bij.
Minister Wiersma:
O, bij dezen.
De voorzitter:
Dat maakt deel uit van het appreciatiekader. Het lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
De mestplafonds dreigen dit jaar al te worden overschreden. Volgens mij
is het juist heel belangrijk, ook voor zekerheid voor boeren, dat we op
tijd een plan B hebben. Dus nu "ontijdig" zeggen is echt niet binnen de
realiteit waar we nu mee te maken hebben. Ik zet de motie dus graag
door.
Minister Wiersma:
Dan ontraad ik de motie.
Het lid Van der Plas van de BBB had het in de motie op stuk nr. 588 over
voedsel. Die motie geef ik oordeel Kamer.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik heb daar een vraag over: vindt de minister dat de voedselvoorziening
in Nederland gevaar loopt?
Minister Wiersma:
In het regeerprogramma hebben we afgesproken dat er een afwegingskader
voor landbouwgrond komt, om ervoor te zorgen dat de voedselproductie in
Nederland gewaarborgd blijft. Het lid Van Campen had een opmerking over
het sentiment in de landbouw. Ik denk wel dat we er zeker naar moeten
kijken. In bepaalde sectoren is er een heel grote deelname aan de
uitkoopregelingen. Er zijn echt grote zorgen over welke effecten dat zal
hebben, ook in de ketens. We zien ook dat op dit moment al stappen
worden gezet om bepaalde productieketens naar het buitenland te
verplaatsen. In algemene zin denk ik dat het van belang is dat je in
Nederland voedsel blijft produceren, ook al exporteer je voedsel. Als
wij in Nederland alleen afhankelijk zijn van wat hier in Nederland
geproduceerd wordt, dan merk je dat je daar dus echt van afhankelijk
bent als bijvoorbeeld oogsten mislukken. Ik denk absoluut dat we op dit
moment in de basis een sterke voedselketen en voedselproductie in
Nederland hebben. Maar we moeten ook absoluut voorzichtig zijn, om die
in de toekomst te waarborgen.
De voorzitter:
Afrondend.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dan ga ik dezelfde vraag aan de minister stellen als ik net ook al aan
mevrouw Van der Plas stelde. Je ziet dat heel veel grond waar tot voor
kort voedsel geproduceerd werd, wordt omgezet naar gebruik voor de
sierteelt omdat dat gewoon heel veel geld oplevert, omdat boeren daar
heel rijk van kunnen worden. Bloemen kun je niet eten. Lelies kun je
niet eten. Er worden enorme hoeveelheden gif gebruikt voor het telen van
lelies. Kunnen we van de minister dan ook verwachten dat die lelieteelt
opgerold wordt als die voedselzekerheid in het geding is?
Minister Wiersma:
Ik ben niet tegen de lelieteelt. Ik zie dat ook in de lelieteelt grote
stappen worden gezet om gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Ze
hebben daar zelf ook een plan voor opgetuigd, waarin grote stappen gezet
worden. Op de voedselvisie en -strategie voor Nederland kom ik later dit
jaar bij jullie terug.
Mevrouw Bromet had ook een motie, op stuk nr. 589, om een afbouwpad voor
het gebruik van kunstmest uit te werken en dat voor de zomer met de
Kamer te delen. Ik wil deze motie ontraden, want ik zet in op én
derogatie én RENURE. Dat is wel iets waarmee we de afhankelijkheid van
kunstmest kunnen verminderen. Daar ben ik een groot voorstander van,
zeker waar het gaat om het optimaal gebruikmaken van de eigen
grondstoffen, maar uiteindelijk zal kunstmest altijd een rol blijven
spelen in de voedselproductie. Dus deze motie ontraad ik.
Mevrouw Nijhof had de motie op stuk nr. 590 over een quickscan ten
behoeve van de Lbv en de Lbv-plus en de opbrengsten daarvan. Deze geef
ik oordeel Kamer.
Ik heb een motie van de heer Grinwis van de ChristenUnie, op stuk nr.
591. Die gaat over de partiële extensiveringsregeling. Ik wil deze als
ontijdig appreciëren, want ik kom natuurlijk nog met de uitkomst van het
weegmoment, zoals ik zojuist ook zei. Ik kan daar op dit moment niet op
vooruitlopen. Dat neemt de inzet van de extensiveringsregeling niet weg,
want daar ben ik op dit moment mee aan de slag. Ik ben daarvoor ook
afhankelijk van de uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming. Ik kan
zeggen dat de teksten in een zeer vergevorderd stadium zijn, maar om die
in proces te brengen, ook richting notificatie, ben ik afhankelijk van
de afspraken over de vraag of we er dekking onder hebben. Daar werk ik
dus aan, maar het andere deel, om voor de zomer met een aanvullend
pakket aan maatregelen te komen, is ontijdig.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat staat er niet. Er staat: om in te zetten op die partiële
extensiveringsregeling samen met de sector, daar in het tweede kwartaal
uit te komen en als dat onverhoopt niet lukt in de zomer zelf met een
aanvullend pakket maatregelen te komen. Er zit dus een volgordelijkheid
in. Het is dus niet "voor de zomer", maar "in de zomer als het niet
lukt". Volgens mij is na de voorjaarsbesluitvorming en aan het eind van
het tweede kwartaal wel duidelijk of het wel of niet gelukt is met die
partiële extensiveringsregeling samen met de sector. Als dat onverhoopt
niet lukt, of vanwege het kabinet, of vanwege de sector, of weet ik wat,
is het echt nodig om zelf in actie te komen.
Minister Wiersma:
Ja, de actie zit 'm natuurlijk in RENURE en eigenlijk in de mestbrief
die we vorig jaar in september hebben gepubliceerd en met de Kamer
hebben gedeeld. Dat is het pakket aan maatregelen. Als er aanvullende
maatregelen mogelijk zijn, wil ik daarover nadenken, maar op dit moment
is dat de inzet. In eerdere mestdebatten hebben we ook uitvoerig
besproken dat we echt iedere optie om dit te mitigeren onderzocht
hebben. Ik zet in op al die opties.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij gaat het niet om wat er mogelijk is, maar om wat er nodig
is. Dat zou ik de minister willen meegeven. Ik heb één vraag aan de
minister. Er staat een meerderheid onder deze motie. Wat gaat zij doen
als de motie wordt aangenomen?
Minister Wiersma:
Dan kom ik natuurlijk terug op hoe we daarmee omgaan.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Wiersma:
Ik heb hier een motie over mestverwerking binnen grondgebonden landbouw.
Dat is de motie op stuk nr. 592. Ik zie dat er ook een aantal
coalitiepartijen onder deze motie staan, maar ik moet hier wel het
volgende over zeggen. Van de inbreng van de heer Holman bij het indienen
van de motie krijg ik een beetje de indruk dat de intentie van de motie
ingaat tegen het hoofdlijnenakkoord. Het lijkt erop dat de intentie van
deze motie is om ook krimp van de veestapel te bewerkstelligen. Ook ten
tijde van derogatie in Nederland was er export van mest, en dat zal ook
altijd zo blijven. Dat is ook de inzet van dit kabinet en dat staat ook
in de mestbrief. Er zit dus een beperking aan wat ik zojuist bij de
indiening van de motie hoorde, namelijk dat in alle sectoren de
nutriënten binnen Nederland zullen moeten worden afgezet, ook bij
RENURE. Dat zal er niet voor kunnen zorgen dat de volledige ruimte voor
kunstmestgebruik opgevuld wordt. Als ik de motie dus zo moet
interpreteren dat ik haar kan uitvoeren conform het hoofdlijnenakkoord
maar met de toelichting die zojuist gegeven werd door de heer Holman,
dan zie ik dat anders.
De voorzitter:
Heeft u al een oordeel?
Minister Wiersma:
Excuus?
De voorzitter:
U heeft nog geen oordeel uitgesproken.
Minister Wiersma:
Nou, dat hangt dus af van de interpretatie. Als ik de motie conform het
hoofdlijnenakkoord kan interpreteren, dus zonder te sturen op gedwongen
krimp, en dit dus binnen de lijnen van het hoofdlijnenakkoord uitgewerkt
kan worden en de export niet stopt of verminderd wordt, krijgt de motie
oordeel Kamer. Maar als dat wel de onderliggende intentie is, dan moet
ik de motie ontraden.
De heer Holman (NSC):
Ik wil mij niet laten aanmeten dat ik mij niet aan het
hoofdlijnenakkoord houd. Ik heb mij tot nu toe altijd aan het
hoofdlijnenakkoord gehouden behalve als het over de veeprikker en de
top-downinterpretatie gaat; dat zou kunnen. Voor de rest houden wij ons
daaraan. De essentie van de motie is dat RENURE en kunstmestvervangers
zo veel kunstmest kan vervangen. Ik heb gezegd dat het een mooie
doelstelling zou zijn als we in vijf jaar tijd 50% minder kunstmest gaan
gebruiken. Ik maak even de rekensom: als je niet meer exporteert en daar
kunstmestvervanger van maakt, dan kun je een heel deel van de kunstmest
vervangen, maar dan houd je evengoed kunstmest over in Nederland. De
uitleg die de minister geeft, klopt volgens mij niet als je de rekensom
maakt. Ik heb het helemaal niet gehad over het krimpen van de veestapel.
Ik heb het alleen gehad over hoe je de milieugebruiksruimte in Nederland
effectief kunt gebruiken en hoe je de hoeveelheid kunstmest kunt laten
dalen. Als je de rekensom maakt en je bent succesvol met RENURE — ik ga
ervan uit dat de minister succesvol is en het implementeren van RENURE
in Europa mogelijk maakt — dan heb je die mest gewoon nodig om kunstmest
te vervangen voor de gewassen. Zelfs verbranden is verspilling van
mineralen die je gewoon keihard nodig hebt om een gesloten kringloop in
Nederland te krijgen. Zo moet de minister deze motie duiden. Ik kan me
niet voorstellen dat je deze motie dan gaat ontraden met het
hoofdlijnenakkoord in de hand.
Minister Wiersma:
Met de lezing dat we de grondstoffen en de nutriënten in Nederland zo
optimaal mogelijk inzetten en dat we kijken waar we die maximaal kunnen
gebruiken als kunstmestvervanger — dat zal niet het hele verschil kunnen
maken — krijgt de motie op stuk nr. 592 oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 593, van mevrouw Vedder, gaat over de
waterkwaliteit en de doelsturing. Ik weet dat mevrouw Vedder heel
enthousiast is over het plan van de akkerbouwsector. Dat ben ik ook. Met
de volgende interpretatie wil ik de motie oordeel Kamer geven. Op dit
moment ben ik volop bezig met de voorbereidingen voor het achtste
actieprogramma. Daarin is opgenomen dat er stappen richting doelsturing
gezet worden. De komende periode benut ik om ook samen met deze sector
die doelsturingssystematiek in de benen te helpen. Ik ben heel erg blij
en optimistisch over de stappen die de sector daar zelf in maakt. Maar
de financiering en de dekking lopen mee met de voorjaarsbesluitvorming.
Dit specifieke onderdeel zit in het budget voor innovatie en
doelsturing. Als ik de motie mag interpreteren als een
inspanningsverplichting om hier middelen voor te reserveren bij de
voorjaarsbesluitvorming, dan kan ik 'm oordeel Kamer geven, want daar is
mijn inzet ook op gericht.
De voorzitter:
Ja, mevrouw Vedder knikt instemmend. Daarmee krijgt de motie op stuk nr.
593 oordeel Kamer.
Minister Wiersma:
Oké.
Voorzitter. Ik heb nog een aantal vragen. Ik begin met de vragen van de
BBB en de SGP over het protocol voor het stikstofgat. Zij vroegen of dat
zo snel mogelijk gereed kan worden gemaakt. Ik heb in het commissiedebat
natuurlijk aangegeven dat ik verwacht voor de zomer de verkenning op te
kunnen leveren die ik op dit moment met WUR aan het doen ben. Het is op
dit moment al mogelijk voor deze bedrijven om het stikstofgat toe te
passen in het kader van de vrije bewijsleer. Ik ben dat protocol aan het
ontwikkelen, maar dat is echt een hulpmiddel voor landbouwers die dat
kunnen gebruiken om hun vrije bewijsleer te onderbouwen. Het is geen
wetgeving of iets wat we implementeren in regelgeving. Het is een
hulpmiddel voor deze bedrijven. Daar ben ik dus mee bezig. Ik heb
toegezegd dat ik verwacht dat voor de zomer te kunnen delen met uw
Kamer.
De heer Grinwis en de SGP hadden ook een vraag over het achtste
actieprogramma. Er werd gevraagd of dat morgen naar de Kamer gestuurd
kan worden. Het antwoord op die vraag is dat dit een heel zorgvuldig
proces is waarin ik echt optrek met de sectoren die zojuist door de heer
Grinwis zijn aangehaald. Ik stuur deze brief zo snel mogelijk naar de
Kamer, maar uiterlijk morgen zal niet gaan. De brief staat namelijk nog
niet geagendeerd voor morgen, maar komt echt zo snel mogelijk, in de
komende twee weken, denk ik. Ik snap de haast. Uiteraard zit hier ook
van mijn kant hoge urgentie op.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Daar dank ik de minister voor. Binnen twee weken is akkoord. Ik ben nog
wel nieuwsgierig waarom de minister besloten heeft om dit actieprogramma
op het laatste moment toch niet ter besluitvorming in de ministerraad
voor te leggen.
Minister Wiersma:
Zoals gezegd, ben ik hier met vele partijen en stakeholders over in
gesprek. Ik heb ze meegenomen in dat proces. Soms kan blijken dat ergens
toch nog een extra accent op gelegd moet worden, onder andere
bijvoorbeeld op doelsturing. Dat heeft mij doen besluiten toch nog even
een paar zinnen te wijden aan een aantal signalen die ik ontvangen heb
vanuit de vele inbrengen en partijen. Die zijn cruciaal, ook voor
draagvlak onder de bedrijven die het straks moeten uitvoeren.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Wiersma:
Ook daar zitten uiteraard moeilijke keuzes in. Daar zullen we binnenkort
met elkaar over debatteren.
De heer Flach had nog een vraag over het voorbehoud van een aantal
lidstaten ten aanzien van RENURE. De heer Flach sprak expliciet over
weerstand. Ik zou zelf niet van weerstand willen spreken, maar van
vragen en op sommige punten misschien ook zorgen. Uiteraard ben ik
daarover in gesprek, ook met de lidstaten. Ik kan er natuurlijk niet
over uitweiden welke dat dan zijn, maar ik ben met die lidstaten in
gesprek. Ik heb hier de afgelopen week op de Landbouw- en Visserijraad
ook opnieuw gesprekken over gevoerd. De Commissie is er ook druk mee
bezig om alle vragen die nog leven, zo goed mogelijk te beantwoorden. We
schakelen op alle niveaus met deze lidstaten om die vragen weg te nemen.
Ook persoonlijk zet ik daar echt op in.
De heer Flach had nog een vraag over de tijdelijke
extensiveringsregeling. Ik weet dat de heer Flach daar kritisch op is,
met name op de gevraagde inzet vanuit de sector. Hij vroeg of ik mezelf
of de overheid als verantwoordelijke zie in het kader van de
vermindering van de plaatsingsruimte van mest, zonder dat de bedrijven
daar iets aan kunnen doen. Ik zie zeker die verantwoordelijkheid, maar
het is niet alleen aan de overheid. Er is eind vorig jaar een zeer breed
gedragen motie in deze Kamer aangenomen die me heeft opgeroepen om echt
snel werk te maken van de partiële beëindigingsregeling. Ik gaf zojuist
al aan dat die qua tekst eigenlijk zo'n beetje ready to go is. Ik ben
daarvoor alleen nog afhankelijk van dekking voordat ik 'm in notificatie
bij de Europese Commissie kan inbrengen. Maar in de motie wordt
expliciet ook een private bijdrage gevraagd. Dat is hier ook breed door
deze Kamer gedeeld. Ik geef er dus uitvoering aan. Ik krijg binnenkort
ook het voorstel van de sector. Ik weet dat de heer Flach in het
bijzonder de sigaren uit eigen doos onwenselijk vindt. Het maakt mij
niet uit welke partij een bijdrage levert. Maar door een bijdrage te
vragen, geef ik uitvoering aan de motie. Dat kan ook door de andere
organisaties. Daar hebben we in het commissiedebat ook over gesproken.
Ik begrijp dat ik binnenkort een voorstel krijg. Daarmee geef ik dus
uitvoering aan die motie.
Dit waren mijn antwoorden, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van dit
tweeminutendebat.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Het duurde wel 25 minuten langer dan gepland, dus ik hoop dat de
volgende iets korter kan.