[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op verzoek commissie over regionale eenheid en duidelijkheid over uitvoering van jeugdzorg in Flevoland

Jeugdzorg

Brief regering

Nummer: 2025D13735, datum: 2025-03-28, bijgewerkt: 2025-04-02 10:11, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31839-1076).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -1076 Jeugdzorg.

Onderdeel van zaak 2025Z05979:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

31 839 Jeugdzorg

Nr. 1076 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2025

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een afschrift ontvangen van een brief d.d. 24 januari jl. van aanbieders van specialistische jeugdhulp in Flevoland aan gemeente Lelystad en regio Sociaal Domein Flevoland en mij verzocht op deze brief te reageren. Hierbij ga ik mede namens de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming in op uw verzoek.

In de brief uitten de betrokken aanbieders hun zorgen over de weigering van gemeente Lelystad mee te werken aan een uniform regionaal handelingskader voor de gehele regio. Het betreft werkafspraken ter uitvoering van de eerder met de regio overeengekomen regionale contractering per 1 januari 2025 van specialistische jeugdzorg in Flevoland.

In haar rol van centrumgemeente, zoals beschreven in de Centrumregeling Sociaal Domein Flevoland, heeft Almere inmiddels het regionaal handelingskader alsnog vastgesteld. De overige gemeenten in de regio hebben Almere daarvoor het mandaat, de volmacht en de machtiging verleend. Een meerderheid van de betrokken zorgaanbieders heeft laten weten dat zij met de inhoud daarvan instemt.

Het niet ondertekenen van het regionale handelingskader van de gemeente Lelystad houdt verband met de keuzes die Lelystad lokaal heeft gemaakt rond de inrichting van de toegang en toeleiding naar specialistische jeugdhulp.

Vanuit de rol van stelselverantwoordelijke kunnen wij duidelijkheid geven over de te volgen wettelijke kaders.

Toegang

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van de lokale toegang tot jeugdhulp. Daarbij is het college gehouden aan de Jeugdwet. Op grond van de Jeugdwet kunnen verschillende partijen naar jeugdhulp verwijzen: de gemeentelijke toegang, medische verwijzers (huisartsen, jeugdartsen, medisch specialisten), rechters en andere juridische verwijzers (het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting en gecertificeerde instellingen). De gemeente zal een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts accepteren als toegang tot jeugdhulp. Het college is formeel degene die vervolgens besluit welke voorziening er wordt getroffen. Het is niet conform de bedoeling van de Jeugdwet dat gemeenten door middel van het al dan niet afgeven van beschikkingen na verwijzing op individueel niveau sturen. Wel kan het college op geaggregeerd niveau regie houden op de verwijzingen door middel van afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en zorgverzekeraars over de invulling van het verwijsrecht.1

Verwijzing door de Gecertificeerde instelling

Voor wat betreft verwijzing door een gecertificeerde instelling geldt dat «het college de jeugdhulp inzet die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.» Voordat de gecertificeerde instelling verwijst naar bepaalde jeugdhulp dient zij met het college te overleggen (artikel 3.5, eerste lid, Jeugdwet) om te weten welke jeugdhulp door de gemeente is gecontracteerd. Uit die jeugdhulp kan de gecertificeerde instelling een keuze maken. De gemeente is vervolgens verplicht de jeugdhulp aan te bieden. Met andere woorden: de inzet van gecontracteerde jeugdhulp kan niet afhankelijk worden gemaakt van een besluit van het college. In die gevallen dat de gecertificeerde instelling jeugdhulp noodzakelijk acht die niet is gecontracteerd, volgt overleg op individueel niveau.

Regionale samenwerking

Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten verplicht samen te werken indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Jeugdwet aangewezen is. Er zijn op dit moment geen verdere eisen gesteld aan de inhoud en de schaal van de samenwerking.

In het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en bijbehorend ontwerpbesluit krijgen colleges de verplichting met de colleges van de andere gemeenten in de regio een gemeenschappelijke regeling te treffen, waarin zij een Jeugdregio oprichten die de taak krijgt bij amvb aangewezen vormen van specialistische jeugdhulp in te kopen en gecertificeerde instellingen te subsidiëren voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Op basis van de toetsing van de huidige 42 jeugdregio’s zijn in het ontwerpbesluit Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder en Urk aangewezen als regio Flevoland. Dat betekent dat zij – na inwerkingtreding van het wetsvoorstel – met elkaar en in afstemming met de betrokken aanbieders en de gecertificeerde instellingen de samenwerking moeten vormgeven om een dekkend zorglandschap in de regio te bevorderen.

Het is aan de gemeenten de samenwerking met andere gemeenten en de toegang tot jeugdhulp in te richten conform de Jeugdwet en hierover af te stemmen met de betrokken aanbieders van jeugdhulp, de gecertificeerde instellingen en andere betrokken instanties. Wij verwachten dat alle gemeenten zich houden aan de Jeugdwet en blijven komende tijd vinger aan de pols houden bij de ontwikkelingen in Flevoland en Lelystad.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V.P.G. Karremans


  1. Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 148↩︎