Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446) voortzetting antwoord 1e termijn + rest (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D14354, datum: 2025-04-01, bijgewerkt: 2025-04-02 09:14, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-04-01 17:40: Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446) voortzetting antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446).
(Zie vergadering van 12 maart 2025.)
De voorzitter:
Dan gaan we in één vloeiende beweging door met het debat over de
wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten et cetera (36446), de Wet
toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten. We waren al
redelijk gevorderd in de eerste termijn van het kabinet. De minister had
al twee grote blokken behandeld, zo kunnen we ons herinneren. Ik stel
voor dat we nu doorgaan met de rest van de eerste termijn van het
kabinet, aldus uitgesproken door de minister. Het lijkt me logisch dat
we daarna even gaan schorsen voor het diner.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de minister.
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Het was even spannend of we hier vandaag dit
debat zouden kunnen voortzetten. Laat ik beginnen met de opmerking dat
ik ontzettend blij ben dat we het hier vandaag over een belangrijke wet
kunnen hebben, die een einde moet maken aan grote misstanden bij
uitzendbureaus. Denk aan de uitbuiting van arbeidsmigranten. De wet moet
leiden tot een meer fatsoenlijke omgang met arbeidsmigranten en ook tot
het vergroten van onze grip op arbeidsmigratie. Ik denk dat de Kamer
lang heeft uitgezien naar deze wetgeving. Het is goed dat we die hier
vandaag met elkaar bespreken. Hopelijk kunnen we tot een afronding
komen.
Ik moet zeggen dat ik regelmatig met voldoening terugkijk op het debat
dat we tot nu toe hebben gehad. Om het debat vandaag gericht te kunnen
vervolgen heb ik u een brief gestuurd met daarin, in een aantal blokken,
antwoorden op een hele hoop gestelde vragen. Het ging in het bijzonder
om een aantal informatieverzoeken, zoals van de heer Aartsen over
rechtsbescherming. Mevrouw Patijn heeft mij allerlei vragen gesteld over
het overgangsrecht. Mevrouw Van Dijk vroeg naar leges. De heer Omtzigt,
die ik nu even niet zie, vroeg naar de g-rekening. Die antwoorden wil ik
eigenlijk niet herhalen, want die staan in de schriftelijke
beantwoording. Als u die ontoereikend vindt, dan neem ik aan dat er
alsnog aanvullende vragen over komen. Uiteraard zal ik daar dan graag
antwoord op geven.
Ik zou u willen voorstellen om in ieder geval nog even kort stil te
staan bij twee onderwerpen waar de Kamer nog veel vragen over heeft
gesteld en die we nog niet besproken hebben. Het eerste onderwerp is de
reikwijdte van het stelsel en de mogelijkheid tot uitzonderingen. Het
tweede gaat over de registratie van arbeidsmigranten.
Voorzitter. Ik begin bij het eerste punt: de reikwijdte. Daar zijn veel
vragen over gesteld. Waarom geldt de wet voor alle bedrijven die
arbeidskrachten ter beschikking stellen? Kunnen we bepaalde sectoren
niet uitzonderen daarvan? Bij het maken van het wetsvoorstel is er lang
gestudeerd op de vraag wat een goede reikwijdte zou zijn. Onze conclusie
was dat deze reikwijdte noodzakelijk is voor de effectiviteit en de
handhaafbaarheid van het stelsel. Mijn voorganger heeft onderzocht of je
de reikwijdte kunt beperken tot alleen uitzendbureaus. Een aantal van u
heeft daarnaar gevraagd. Het wordt naar ons oordeel dan te gemakkelijk
om het stelsel te ontduiken, bijvoorbeeld door een uitzendbureau te
combineren met een ander bedrijf, waardoor de discussie ontstaat of je
nog wel een uitzendbureau bent. Ik zou u willen aanraden om de
creativiteit van uitzendbureaus op dat punt niet te onderschatten.
Juridisch kun je heel veel constructies nog wel dichtregelen, maar de
handhaving wordt dan in de praktijk gewoon heel erg lastig.
De Arbeidsinspectie moet niet alleen individuele overtredingen van de
wet onderzoeken, maar ook meteen het hele bedrijf. Want alleen dan en op
die manier kun je vaststellen of uitzenden wel of niet de hoofdzaak van
het bedrijf is. Dat kost veel inspectiecapaciteit. Daarom is het gewoon
heel arbeidsintensief.
We hebben wel een aantal uitzonderingen op die reikwijdte opgenomen,
bijvoorbeeld voor collegiale uitleen. Er zit ook nu al een uitzondering
in de WAADI voor bedrijven die incidenteel iemand detacheren zonder dat
ze daar winst op maken. Ontheffing is geregeld voor bedrijven die in
geringe mate aan terbeschikkingstelling doen. Die regelingen zijn zo
vormgegeven dat ze wel uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
De voorzitter:
Ik sta vier interrupties toe in het restant van de eerste termijn.
De heer Boon (PVV):
Zou die collegiale uitleen een oplossing kunnen zijn voor bijvoorbeeld
het probleem bij het verhuren van spelers tussen clubs, waar de KNVB ons
over geschreven heeft?
Minister Van Hijum:
Ik denk het niet, omdat daar toch vaak een zakelijke transactie aan ten
grondslag ligt. Collegiale uitleen gaat echt over iemand incidenteel
detacheren zonder dat je er winst op maakt. Dat is hier vaak niet aan de
orde, denk ik. Hier is toch vaak sprake van een transactie en een
zakelijk belang.
De heer Boon (PVV):
Ik heb het niet over een transfer. Ik heb het over het uitlenen van
spelers, zoals in de winterstop gebeurt als de ene club een speler
uitleent aan een andere club. Stel dat alles hetzelfde blijft, dus ook
de lonen, kan dit dan worden gezien als collegiale uitleen en kan de
KNVB daar dan gebruik van maken?
Minister Van Hijum:
Laat ik toezeggen dat ik hier op terugkom, want het gaat hier om
juridische precisie. Ik wil hier exact het goede antwoord op geven. Mij
lijkt dat eerlijk gezegd sterk. Er zal toch een zakelijk belang achter
zitten, een transactioneel belang. Bij collegiale uitleen gaat het toch
echt om een uitleen zonder winstoogmerk. Laten we daar even heel precies
naar kijken, want ik denk dat het voor de wetsgeschiedenis wel
belangrijk is dat hier een precies antwoord op komt.
De heer Flach (SGP):
Ik wil best geloven dat de creativiteit van kwaadwillenden groot is,
maar tegelijkertijd maken we nu de reikwijdte van de wet wel heel erg
groot. Bij de nog niet bestaande wet over het rechtsvermoeden rond
zzp'ers kiezen we ook een uurtarief om een bepaalde groep af te bakenen.
We weten ook dat hier de problematiek vooral zit bij arbeidsmigranten en
niet zozeer bij de ingeleende of gedetacheerde IT-consultant. Waarom kan
het daar wel en hier niet? We zadelen namelijk een heel aantal bedrijven
onnodig op met deze nieuwe regeldruk.
Minister Van Hijum:
Het is een afweging. We hebben bij de voorbereiding gewoon gezien … Hier
is het uitgebreid over gegaan, ook met werkgevers en
werkgeversorganisaties. Die waren er natuurlijk ook beducht voor dat de
uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het wetsvoorstel er op een
gegeven moment echt onder zouden gaan lijden. Als je daar te veel
uitzonderingen op maakt, dan krijg je ook steeds meer risico's op
waterbedeffecten. Je moet dan ook de afweging maken of het functioneren
van die bedrijven in die sectoren daadwerkelijk zodanig geschaad wordt
door dit verbod dat dit opweegt tegen elkaar. Ons oordeel is dat dat
uiteindelijk niet het geval is. We denken dat de verplichtingen die
hiermee samenhangen, uiteindelijk te dragen zijn en ook in het belang
zijn van de ordening van de markt. Daarom kiezen we dus ook niet voor
uitzonderingen, in ieder geval op wettelijke grond. En daarom heeft u
ook een behoorlijk lege AMvB aangetroffen.
De heer Aartsen (VVD):
Voorzitter, ik hoop dat we iets meer interrupties zouden mogen hebben.
Anders moet ik in mijn tweede termijn allerlei vragen stellen, want er
zijn een paar dingen die we nog moeten uitdiepen met elkaar.
Dat gezegd hebbende begin ik met de uitzonderingsgrond. De minister en
ik zoeken hoe we het op dat punt goed kunnen doen. De minister heeft in
de wet de mogelijkheid opgenomen om sectoraal uitzonderingen te maken.
De Kamer heeft daarnaar gevraagd. Er zijn een aantal sectoren genoemd:
de beveiliging, sociale werkbedrijven, de leer-werkbedrijven, de
topsport. De minister ontraadt dit in zijn brief: hij is terughoudend
met uitzonderingen en er moeten bijzondere en onderscheidende
omstandigheden zijn.
Op zich snap ik dat. Ik heb ook gevraagd wat dat afwegingskader is. Dat
wil ik nog wel graag van de minister horen, want hij zegt niet dat hij
helemaal geen uitzonderingen wil. In de wet staat immers de mogelijkheid
van sectorale uitzonderingen. Maar die bijzondere en onderscheidende
omstandigheden kunnen ook niet neerkomen op 75 zetels plus 1 zetel. Het
zou gek zijn als wij hier per amendement gaan bepalen welke sector wel
in aanmerking komt voor een uitzondering en welke sector niet. Het lijkt
mij dat daar een soort rationale van de minister achter moet zitten.
Daar ben ik nog heel nieuwsgierig naar, om te voorkomen dat we hier
willekeur krijgen in die zin dat de Kamer zegt: doe die maar wel en doe
die maar niet.
Minister Van Hijum:
Dat laatste kan de wetgever natuurlijk altijd doen. Dat is voor mij op
een gegeven moment ook een gegeven. Maar beleidsmatig zien ik en mijn
organisatie vooralsnog geen reden om uitzonderingen te maken. U heeft
immers gelijk: in de wet staat dat het redelijkerwijs niet mogelijk moet
zijn om uit te lenen onder het toelatingsstelsel. Er zit dus een soort
redelijkheidstoets onder. We weten dat we de sectoren hiermee belasten.
Aan de andere kant hebben we het belang van uniformiteit,
handhaafbaarheid en uitlegbaarheid. In die afweging zie ik vooralsnog
geen sectoren of hele duidelijke voorbeelden van sectoren waarin de last
zo onevenredig is dat ik een uitzondering gerechtvaardigd vind. Anders
hadden we die nu natuurlijk ook al kunnen aanreiken in de concept-AMvB.
Wij zullen daar heel selectief mee omgaan, ook naar de toekomst
toe.
Ik zou u ook willen aanraden om mij die ruimte te laten houden en mij
ook te blijven aansporen om daar heel terughoudend mee om te gaan. Zo
zit ik daarin. Als de Kamer er echt in persisteert dat deze sectoren
voor een uitzondering in aanmerking moeten komen, blijf ik herhalen dat
ik dat beleidsmatig niet wenselijk vind vanwege die weging die ik heb
gemaakt. Maar ik zou de Kamer kunnen aangeven of het überhaupt
handhaafbaar is en wat de gevolgen zijn voor de uitvoering. Zover zou ik
daarin kunnen en willen gaan. Maar ik zou het u blijven ontraden, omdat
ik voor die uitzonderingen vooralsnog geen gronden zie.
De heer Aartsen (VVD):
Dank voor dit antwoord. Ik blijf wel de inhoudelijke argumentatie
missen. Nogmaals, de minister heeft terecht in zijn wet gezet dat er
ruimte voor uitzonderingen bestaat. Als er helemaal geen ruimte voor
uitzonderingen zou zijn, zou dat niet in de wet staan. Dan zou de wet
gewoon zeggen: geen uitzonderingen. Die zijn er wel. Vervolgens zijn er
allerlei amendementen ingediend. Ik heb zelf bewust geen amendementen
ingediend op een aantal uitzonderingen.
Ik zal twee inhoudelijke voorbeelden geven. Het eerste gaat over de bbl.
Als het resultaat van deze wet gaat zijn dat bbl-trajecten niet meer
worden aangeboden, vind ik dat best een omstandigheid waardoor je
uitzonderingen mogelijk kan maken. Het andere voorbeeld is de
beveiligingsbranche. Die wordt ook vanuit het ministerie van Justitie en
Veiligheid volledig gereguleerd. Dan heb je dadelijk twee ministeries
die dat gaan doen, en dat is een beetje bijzonder.
Dat vind ik inhoudelijke argumenten. Ik zoek alleen naar hoe de minister
daarnaar kijkt. Anders dient de Kamer straks allemaal amendementen in en
is 75 plus 1 gewoon het argument. Maar dan krijgen we zo meteen ook de
landbouw. Ik kan me voorstellen dat de minister het met het oog op het
doel van deze wet toch zeer onwenselijk zou vinden als we die zouden
gaan uitzonderen. Daar ben ik dus naar op zoek. Hoe kunnen we nou
voorkomen dat het willekeur wordt en kunnen we wel een inhoudelijke
argumentatie vinden met elkaar?
Minister Van Hijum:
Kijk, de insteek van het wetsvoorstel is dat er in beginsel geen
uitzonderingen zijn. Dat licht ik hier opnieuw toe. Dat kan alleen in
buitengewoon scherp te bepalen gevallen, waarin we echt denken: we zijn
hier onredelijk bezig; het is redelijkerwijs niet mogelijk om uit te
lenen onder het toelatingsstelsel. Daar gaan wij zeer selectief en
terughoudend mee om. Dat is ook voortdurend onze insteek geweest in de
richting van sectoren, ook tijdens het ontwerp van dit
wetsvoorstel.
Er is natuurlijk best druk op ons geweest: kun je nou niet hier en daar
een uitzondering maken? Daarop hebben wij gezegd: nee, dat doen we niet.
Er is uiteindelijk voor gekozen om die escape, dat ventiel, wel in de
wet te zetten, maar u heeft mij duidelijk gehoord. Wij hebben niet op
voorhand een voornemen om hier een uitzondering te gaan maken. Er is
altijd ruimte in het wetgevingsproces; dat is het enige wat ik aangeef.
De Kamer kan altijd zeggen dat zij iets toch bij wet wil regelen. Dan
zal ik dat beleidsmatig ontraden maar kan ik wel aangeven of het
bijvoorbeeld uitvoerbaar en handhaafbaar is. Maar die lijn blijft wat
dat betreft vrij strikt en terughoudend.
De heer Aartsen (VVD):
Dan begrijpen we elkaar, denk ik. De minister zegt: dit is in beginsel
mijn lijn en daarom ontraad ik een aantal amendementen. Maar dan zou ik
de minister ook willen vragen of hij nog wel met een inhoudelijke bril
wil kijken naar de amendementen die ik nog ga indienen, voor de dingen
die ik belangrijk vind, ervan uitgaande dat die amendementen nog steeds
ontraden worden. Dat kan op een later moment schriftelijk, wat mij
betreft. Dan kan ik zien of er wel enige vorm van logica zit in de
inhoudelijke argumentatie om bepaalde sectoren uit te zonderen. Anders
is de enige logica erachter namelijk 75 plus 1 en, nogmaals, dan gaan we
zo dadelijk voorstellen om de landbouw en zo er ook onder te laten
vallen. Ik kan me voorstellen dat de minister dat soort uitzonderingen
minder wenselijk vindt dan de uitzondering van de bbl-trajecten, die ik
zonet noemde. Zou de minister ook bereid zijn om de appreciatie met die
bril nog eens te bekijken? Dan gaan wij nog even kijken naar een aantal
amendementen voor de sectoren die we genoemd hebben. Dan is het aan de
Kamer, maar wel met een iets meer inhoudelijke redenering van het
kabinet.
Minister Van Hijum:
Dat maakt het nou juist ingewikkeld. Ik zou de argumentatie juist heel
zuiver willen houden. Daarom is het ook geregeld bij AMvB. Op het moment
dat ik er alsnog voor zou kiezen om wat te doen, moet ik het in een AMvB
aan u voorleggen en moet ik heel duidelijk en scherp inhoudelijk
onderbouwen waarom ik die uitzondering gerechtvaardigd vind. Dan mag u
er ook op rekenen dat dit een consistente redenering is. Als ik die
weging op voorhand zou hebben gemaakt, zou ik u hier wel hebben
voorgesteld om een aantal sectoren uit te zonderen. Dat heb ik niet
gedaan, want ik zie die redenen vooralsnog niet. U mag erop rekenen dat
wij in het geval van een sector die met een enorm problematisch verhaal
komt, echt kritisch beoordelen of we dat in dat geval gerechtvaardigd
vinden, aan de hand van de toets die we daarop moeten loslaten.
Ik zou u willen vragen om dat bij mij te laten. Nogmaals, de
amendementen ontraad ik beleidsmatig. Als u persisteert en deze
amendementen toch wilt indienen, kan ik nu alleen aangeven hoe ik ze
technisch beoordeel, namelijk of ze uitvoerbaar zijn of niet. Maar
beleidsmatig blijf ik bij ontraden.
De voorzitter:
Dan vergroot ik het aantal interrupties in deze termijn tot zes.
Mevrouw Saris (NSC):
De minister gaf in de brief die vorige week naar ons is gestuurd, aan
dat hij bij uitzendbureaus die bbl-trajecten aanbieden, geen reden ziet
om aan te nemen dat zij redelijkerwijs niet aan de voorwaarden voor een
toelating kunnen voldoen. Begrijpt mijn fractie het nu goed dat deze
bedrijven onder de werkingssfeer vallen of worden zij nog steeds
verplicht om zich te laten toetsen? Dat is de eerste vraag die ik aan de
minister stel.
Minister Van Hijum:
Kunt u de zin nog even herhalen?
Mevrouw Saris (NSC):
Zijn deze bbl-bedrijven verplicht om zich te laten toetsen aan de
werkingssfeer van deze wet?
Minister Van Hijum:
Ja, de bbl-bedrijven vallen onder de wet. Dat klopt.
Mevrouw Saris (NSC):
Deelt de minister ons standpunt dat bbl-bedrijven vallen onder de Wet
educatie en beroepsonderwijs, veelal stichtingen zijn en daarmee ook een
publieke taak uitoefenen? Zou de minister op grond daarvan niet een
uitzondering willen maken?
Minister Van Hijum:
Nee, ook dat is expliciet gewogen. Er zijn er namelijk meer. Dat geldt
bijvoorbeeld ook voor sw-bedrijven. Ik zie de heer Ceder staan en ik
denk zomaar dat hij daarover een vraag zal stellen. Die hebben ook een
publieke achtergrond. Het gaat echt om de vraag of je bedrijfsmatig
arbeid ter beschikking stelt of niet. Ook dit hebben we afgewogen. Als
je deze organisaties uitzondert, krijg je dan op een gegeven moment niet
een waterbedeffect in die richting? Krijg je mogelijk misbruik van die
constructies? Dat komt de handhaafbaarheid en de uitlegbaarheid van het
stelsel als geheel weer niet ten goede. We denken verder ook niet dat
uitzonderen noodzakelijk is voor die bedrijven of dat het een
onredelijke belasting is voor die bedrijven om hun functioneren voort te
zetten.
Mevrouw Saris (NSC):
Ik heb de minister gehoord. Ik heb ook gehoord dat er ruimte is voor de
Kamer om met amendementen te komen, zoals te doen gebruikelijk. Ik weet
voor nu even voldoende.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Een logisch betoog van de minister, maar ik denk dat hij door de bomen
het bos niet meer ziet. De geest van de wet is het voorkomen van
arbeidsmigratie, tenminste van arbeiders die uitgebuit worden. Dat is
eigenlijk het kader. Als we erop inzoomen dat alle sectoren waar
arbeidskrachten ter beschikking worden gesteld, er in principe onder
vallen, is het ook goed om met die bril te kijken naar sectoren waar
daar vanuit de geest van de wet eigenlijk geen sprake van is of waar er
al voldoende controle is die dat kan uitsluiten, zodat er geen
waterbedeffect ontstaat. Dat is bij uitstek zo bij de sw-bedrijven.
Gemeentes zijn daar al aan zet. Dat weten we. Voor zover ik weet, zijn
er geen misstanden bekend. Voor zover ik weet, zijn er nu geen
uitbuitingsverhalen over arbeidsmigratie die via sw-bedrijven alsnog op
oneigenlijke wijze ingezet wordt.
Ik krijg vanuit de sector echter wel het geluid te horen dat dit
wetsvoorstel wel degelijk impact heeft en eigenlijk niet alleen de
publieke taak, maar ook het algemeen belang onder druk zet. Mijn vraag
is of de minister erkent dat die twee elementen er zijn: de geest van de
wet en de handhaafbaarheid en dat die, als we puur kijken naar de
sw-bedrijven en niet naar andere sectoren, niet van toepassing zijn op
de sw-bedrijven. Dit staat nog even los van de oordelen van de minister.
Klopt het dat die twee hele belangrijke elementen juist niet opgaan voor
deze specifieke sector?
Minister Van Hijum:
Ook hier is dat uiteindelijk weer de vraag. Het regime van de Wtta wordt
inderdaad van toepassing op sociale ontwikkelbedrijven, de sw-bedrijven.
Het zijn vaak wel organisaties die allang functioneren en al heel lang
hun bestaansrecht hebben bewezen, dus ze hoeven eigenlijk niet te
voldoen aan de hele problematiek van de extra storting. Het is de vraag
of alle andere eisen en verplichtingen nou echt onevenredig zijn aan het
belang van een eenduidig kader voor het uitlenen van mensen. Dat doen
ontwikkelbedrijven vaak, maar ook niet altijd, want soms zijn mensen
rechtstreeks in dienst of vervullen ze een andere rol. Maar als het gaat
om uitleen, een substantieel aantal mensen en een substantieel aandeel
in de omzet, dan vallen die bedrijven gewoon onder deze wet. Ik moet
eerlijk zeggen dat ik niet het gevoel heb dat dat in dit geval een
onevenredige belasting oplevert. Daar is natuurlijk wel degelijk ook
naar gekeken. Ook hiervoor geldt: als je toch weer een uitzondering
maakt, zul je die redenering misschien ook voor andere organisaties
moeten maken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik snap het perspectief van de minister. De minister constateert dat er
geen misstanden bekend zijn. Het zijn inderdaad bedrijven die al heel
lang keurig bezig zijn. Het perspectief is ook dat de gemeente al een
heel belangrijke rol heeft. Dus niet alleen SZW of de inspectie, maar
ook de gemeente is verantwoordelijk. Dat geldt niet voor andere
sectoren. Het is echt een unieke situatie, waarbij je ook de gemeente
mag aanspreken op haar rol en wettelijke taak. Het waterbedeffect lijkt
zeer onwaarschijnlijk, juist vanwege de aard van de sw-bedrijven. De
minister zegt: we laten het los op alle bedrijven en we vragen ons af of
het onredelijk zwaar is. Maar de sector zegt: we horen geen argument
waarom het überhaupt op ons van toepassing zou zijn. Mijn vraag is of de
minister signalen heeft ontvangen dat geen uitzonderingen creëren, of
dat nu in de wet gebeurt of met een AMvB, wel degelijk gevolgen heeft
voor de sw-sector en dat ze zich daar zorgen over maken.
Minister Van Hijum:
Nou, niet direct. Er zijn gesprekken geweest en er zijn ongetwijfeld ook
zorgen geuit daarover. Maar ik wil toch wel een algemeen punt maken.
Kijk, het gaat hier over normen voor uitzendbedrijven, uitleners, over
hoe je met je personeel omgaat. Dat zijn vrij specifieke normen. Maar
als je je als uitlener fatsoenlijk gedraagt richting je personeel,
worden er nou ook weer niet onevenredige eisen gesteld. De meeste
sw-bedrijven voldoen door de manier waarop ze omgaan met hun mensen,
eigenlijk al aan de norm. Ik verwacht eerlijk gezegd niet dat zij door
deze wet enorm in de problemen zullen komen en met onevenredige lasten
worden opgezadeld, ten opzichte van hoe ze nu al met hun werknemers
omgaan. Dat gaat natuurlijk wel gebeuren voor al die uitleners die zich
van schimmige constructies bedienen, die aan uitbuiting doen of
daartegenaan zitten. Die zullen het moeilijk krijgen, en dat is precies
wat we willen. Maar als je je als bedrijf gewoon aan de wettelijke
regels houdt, denk ik dat je al een heel end komt in deze richting.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Tot slot. Wij zien het anders. Maar ik hoor de minister ook zeggen dat
de Kamer ruimte maakt voor wat zij belangrijk vindt, dus als zij
uitzonderingen wil maken, is het aan de minister om aan te geven in
hoeverre die uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Ik constateer dat de
minister en ik beiden stellen dat er geen misstanden in deze specifieke
sector zijn, voor zover bekend. De problematiek van arbeidsmigranten die
uitgebuit worden, speelt ook niet in deze sector. De gemeenten hebben
een wettelijke taak, wat bij andere sectoren niet altijd vanzelfsprekend
is. Daarom pleit ik ervoor om deze uitzonderingen wel op te nemen, omdat
je daarmee ruimte maakt voor wat je belangrijk vindt. Mijn laatste vraag
daarover is: stel je voor dat de Kamer dit ook belangrijk vindt en dit
aanneemt, kan de minister dan schetsen welke gevolgen dit voor de
uitvoering zou hebben? Is het technisch onmogelijk of onredelijk zwaar,
ook gelet op de wettelijke taak van gemeenten om ervoor te zorgen dat de
boel op orde is?
Minister Van Hijum:
Ik herhaal: ik denk dat het goed is dat alle uitleners zich aan het
normenkader gaan houden. Dat is een waarborg voor goed en fatsoenlijk
omgaan met je personeel. Dat gaat inderdaad vooral betekenis hebben voor
al die bedrijven die het nu niet zo nauw nemen met de regels. Voor
andere zal het betrekkelijk eenvoudig te halen zijn. Om die reden zou ik
u afraden om allerlei uitzonderingen op te nemen. Als u toch voornemens
bent om een amendement in te dienen, ben ik wel bereid om iets te zeggen
over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorstellen die u
desondanks handhaaft, bijvoorbeeld in een brief voorafgaand aan de
stemmingen. Dat kunt u uiteindelijk meewegen in of u het wel of niet
aanvaardbaar vindt.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor — daar maak ik me wel zorgen over — uit deze Kamer heel veel
verschillende soorten uitzonderingen, bijvoorbeeld voor bbl en
beveiliging. En we hebben de hele KNVB. Ik denk dat het ontzettend
belangrijk is om ons te realiseren — dat zou ik ook graag van de
minister willen weten — dat er in die uitzonderingen altijd een
constructie te verzinnen is waarmee je kunt ontwijken.
Twee dingen daarover. We hebben het hier over arbeidsmigratie, maar dit
gaat volgens mij over alle uitzendkrachten, dus ook over bbl'ers die
hier gewoon geboren zijn en die hier niet als arbeidsmigrant gekomen
zijn. Ik zie u knikken, dus dat klopt. Ik zou de minister juist willen
oproepen om te bewaken dat er geen extra uitzonderingen komen.
Minister Van Hijum:
Dat is volgens mij in lijn met wat ik hier heb aangegeven.
De heer Flach (SGP):
Ik zit daar toch echt anders in. Ik zit de discussie een poosje aan te
horen en ik vind het eigenlijk best problematisch. De Kamer heeft best
wel moeite met die reikwijdte. We zijn ooit dat wetstraject ingegaan
omdat er misstanden zijn. Ik denk dat dit goed is. Daarbij hadden we
allemaal de commerciële bedrijven in gedachten die misbruik maken van
mensen en die hen in nare omstandigheden laten werken of wonen. Ik denk
dat dit de bedoeling van de wet is geweest. Als je dan vervolgens een
wet maakt, komen er een aantal juristen die zeggen: besef wel dat dit
betekent dat het ook voor sw-bedrijven, bbl-trajecten enzovoorts geldt.
Dan wordt er vervolgens een keuze gemaakt om dat toch maar te doen,
omdat het anders in de handhaving zo lastig is.
Er is geen enkel risico dat het een waterbedeffect heeft bij dit soort
zaken. De minister zegt: het is ook niet zo heel moeilijk om hieraan te
voldoen. Maar we vergeten daarbij toch wel dat het om 143 miljoen euro
regeldrukkosten gaat, dus je zadelt wel degelijk ook sw-bedrijven, die
echt vaak moeite hebben om het hoofd boven water te houden, op met extra
kosten. Ik ken de minister ook wel als iemand die niet met zijn vingers
in zijn oren naar de Kamer luistert.
Is het, dit alles overziend, niet toch verstandig om te zeggen: vanuit
handhavingsperspectief ware het handig geweest als we geen
uitzonderingen hadden, maar het is ook evident dat bepaalde
uitzonderingen echt geen afbreuk doen aan de bedoeling van de wet? Is de
minister daar gevoelig voor?
Minister Van Hijum:
Nou, tot op zekere hoogte. Ik heb u niet voor niks ook geschetst hoe de
aanloop naar dit wetsvoorstel is gegaan. We zijn nadrukkelijk begonnen
bij de eenvoudige vraag of we het niet tot uitzendbedrijven kunnen
beperken. Toen is men al heel snel, juist in overleg met werkgevers en
handhavers, tot de conclusie gekomen dat dit in de praktijk heel lastig
is en wel degelijk tot allerlei keuzes voor vormen en waterbedeffecten
zou kunnen leiden.
Het heeft inderdaad geleid tot een veel bredere reikwijdte. Dat heeft
voor- en nadelen. Het voordeel is dat het voor de uitvoering een stuk
eenvoudiger en beter handhaafbaar is. Ik vind dat wel een zwaarwegend
belang, want we hebben hier vaker discussies met elkaar over de staat en
de stand van de uitvoering en hoe je ervoor zorgt dat regelgeving
uitvoerbaar en handhaafbaar is. Dat is ook in het belang van de mensen
voor wie we het doen, want je wilt voorkomen dat er een vlucht naar
andere vormen plaatsvindt.
Dat is de lastige afweging waar je vervolgens in terechtkomt: dat je
daar heel moeilijk op voorhand een lijntje kunt trekken. De ene
constructie is het net wel en de andere net niet. We hebben dus gezegd:
laten we nou geen afbreuk doen aan het totale stelsel. We accepteren met
elkaar dat er een aantal individuele uitzonderingen te maken zijn. Er is
een uitzonderingsbevoegdheid, maar we houden wel vast aan dat brede
kader en het ventiel dat daarin zit. Dat heb ik u toegelicht. Het moet
dan wel echt gaan om zwaarwegende belangen en uitzonderlijke situaties,
waarin een minister toch kan beslissen: de druk wordt hier zo hoog, hier
gaan we op goede gronden een uitzondering toestaan.
Nogmaals, om te voorkomen dat we daar te makkelijk afwegingen maken,
ontraad ik alle amendementen die toch zien op een uitzondering. Maar
goed, u kunt dat uiteindelijk politiek anders wegen. Dat hoor ik de heer
Flach zeggen. Ik zou hem desondanks toch steeds willen vragen om
alstublieft te letten op de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Ik
ga nog uitgebreid beargumenteren waarom het wel of niet uitvoerbaar en
handhaafbaar zou zijn. Dan kunt u daar een oordeel over vellen.
De heer Flach (SGP):
Afrondend, voorzitter. Ik luister ook niet met mijn vingers in de oren
naar de minister. Ik snap goed dat uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
belangrijke argumenten zijn. Tegelijkertijd zijn de twee categorieën die
net werden genoemd, de bbl-trajecten en de sw-bedrijven, ook wel
kwetsbare groepen waarbij evident geen sprake is van dit probleem.
Wellicht zou dat ook een zwaarwegend belang kunnen zijn. Het heeft
namelijk ook een uitstralingseffect. Als je die uitzondering krijgt,
zegt dat ook iets over een sw-bedrijf. Daar werken eigenlijk zonder
uitzondering kwetsbare mensen. Het zou toch wel echt een statement zijn
om ze uit te zonderen. Vanuit die gedachte geef ik dat nog maar een keer
als reactie.
Minister Van Hijum:
Ik snap dit argument echt wel. Tegelijkertijd zeg ik tegen de heer
Flach: wat is er mis mee als je straks een certificaat hebt dat zegt dat
je een gecertificeerde uitlener bent en fatsoenlijk met je mensen
omgaat? De lasten die daarmee gepaard gaan, zijn te overzien. Daar
moeten we met elkaar natuurlijk ook op blijven toezien.
De heer Ergin (DENK):
Het volgende begrijp ik niet aan deze wet. Ik heb net de discussie
gevolgd. Over alle uitzonderingen zegt de minister: laten we dat niet
doen. Toch staat er een uitzonderingsbepaling in de wet. De vraag aan de
minister is dan waarom er überhaupt een uitzonderingsbepaling in de wet
staat, als de minister alle redelijke voorstellen om bepaalde sectoren
uit te sluiten van de wet eigenlijk direct van zich af duwt. Waarom?
Minister Van Hijum:
Ik heb toegelicht hoe dat in de wetsgeschiedenis is gegaan, in het
schrijven van de wet en het vinden van draagvlak. Ik ben niet voor
uitzonderingen, maar er is voor gekozen om daar een ventiel voor in te
bouwen waarvan in heel specifieke, uitzonderlijke gevallen
gebruikgemaakt kan worden. Ik zie ze nog niet, maar het kan.
De heer Ergin (DENK):
Als we die logica doortrekken, zegt de minister eigenlijk: "Weet je wat?
Laten we de bbl-trajecten nog steeds binnen de reikwijdte van de wet
laten vallen. We zien het wel als het misloopt. We zien het wel als er
studieplekken verloren gaan. Dan is er een veiligheidsventiel en kunnen
we ingrijpen." Maar dan zijn we al die studieplekken al kwijt. Dan
hebben de leerlingen die daar baat bij hebben, de schade al opgelopen,
om het zo even te noemen. Ik hoop dat de minister ook daar een beweging
in maakt, want ik zie de minister op dit moment geen beweging maken. Ik
wil dat hij een beweging richting de Kamer maakt om bepaalde sectoren
gewoon uit te sluiten, zodat de wet juist heel duidelijk wordt in plaats
van dat we later een veiligheidsventiel hebben maar de schade al is
geleden, in dit geval door de bbl-leerlingen.
Minister Van Hijum:
Ik vind het buitengewoon belangrijk dat bbl-stichtingen kunnen
functioneren. Nogmaals, ik heb niet de indicatie dat zij hierdoor echt
in hun functioneren worden geschaad of dat er allerlei problemen gaan
ontstaan. Nogmaals, een certificaat dat zegt dat je goed omgaat met de
leerlingen die je detacheert of uitleent, ook bbl-leerlingen, is op
zichzelf heel erg de moeite waard.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ook BBB ziet het belang van niet te veel uitzonderen. Maar ik zie ook
wel het belang van de sociaal werkbedrijven, de bbl-leerbedrijven en de
stichtingen. Die hebben vaak geen winstoogmerk. Zijn die dan ook die
hoge waarborgsommen verschuldigd?
Minister Van Hijum:
Die waarborgsommen gelden met name om de vluchtigheid van nieuwe
bedrijfjes die heel snel opkomen en dan misbruik maken van de positie,
tegen te gaan. Stichtingen en organisaties die al heel lang en gewoon op
een ordentelijke manier hun werk doen zonder dat ze door de
Arbeidsinspectie of op andere manieren verdacht zijn, kunnen gewoon
worden toegelaten tot het stelsel en hoeven die waarborgsom niet af te
dragen.
De heer Van Kent (SP):
Ik hoor hier een aantal lobbysignalen terug, onder andere uit de
beveiligingsbranche. Ik vraag me toch echt af wat nou precies het
probleem is. Waarom zou de beveiligingsbranche niet aan het
toelatingsstelsel kunnen voldoen? Waarom zou die niet zo'n certificaat
kunnen krijgen? Misschien kan de minister daarop reageren.
Minister Van Hijum:
Ik weet het niet. Ik denk dat die dat kan, net als andere sectoren.
Nogmaals, ik denk dat het certificeringsstelsel en de normensystematiek
geen onredelijke of onhaalbare eisen bevatten.
De heer Van Kent (SP):
Dat is een helder antwoord. Dan zou eventueel een kleine last qua
administratie of dat soort zaken dus eigenlijk de enige reden zijn, en
is er geen fundamenteel gevaar voor de voortgang van dit soort
bedrijven.
Minister Van Hijum:
Volgens mij heb ik daar een antwoord op gegeven. Ik hecht zeer aan de
eenduidigheid, handhaafbaarheid en uniformiteit van dit stelsel. Het
klopt dat er een ventiel in zit. Ik snap ook dat daar vragen over zijn.
Het legt ook de bewijslast echt bij mij als minister op het moment dat
ik daar gebruik van zou willen maken. De lat ligt hoog.
Mevrouw Podt (D66):
Ik ben heel even benieuwd. Ik snap namelijk op zich de vragen van de
collega's wel, die vroegen waarom het een wel kan en het ander niet.
Volgens mij is er zeker voor zo'n sociaal ontwikkelbedrijf brede steun
en sympathie in de Kamer.
Maar ik zat zelf nog een beetje na te denken. Ik heb ook in de lokale
politiek gezeten en ik ken alle discussies rond de sociaal
ontwikkelbedrijven nog wel. Ik vroeg me af of een van de bezwaren ook
niet is dat de grens tussen het een en het ander soms vrij moeilijk te
trekken is op het moment dat je dit gaat doen. Een sociaal
ontwikkelbedrijf is weliswaar gewoon een entiteit binnen een gemeente,
maar er is daarnaast een heel scala aan allerlei organisaties en
bedrijfjes die iets soortgelijks doen wat even sympathiek en even
waardevol is. Zou je die dan ook moeten uitzonderen? Ik kan me dus
voorstellen dat het soms ingewikkeld wordt om grenzen te trekken op het
moment dat je dit gaat oprekken. Eerlijk gezegd ben ik daar zelf een
beetje bang voor.
Minister Van Hijum:
Die zorg deel ik. Het gaat bij ontwikkelbedrijven vaak, maar overigens
niet altijd, om publieke organisaties. Je hebt ook private voorbeelden,
maar er zijn inderdaad heel veel stichtingen of organisaties die zich
met re-integratie, bemiddeling en noem maar op bezighouden, soms ook
zonder winstoogmerk, maar die uiteindelijk wel gewoon aan uitlenen doen.
Ik denk dat het verstandig is om die uitzondering niet te maken, om te
voorkomen dat je — ik noem het toch maar weer — een waterbedeffect
krijgt naar allerlei constructies die je dan weer net niet in het vizier
hebt.
Maar nogmaals, natuurlijk moeten we blijven kijken naar wat we
organisaties aandoen, wat het normenkader concreet betekent en wat voor
administratieve lasten het met zich meebrengt; dat geldt ook voor het
stelsel als geheel. Daarom zou ik u aanraden om uit te kijken met het
nog verder oprekken van dat normenkader. Daar komen we zo nog wel even
over te spreken, denk ik. Het heeft namelijk wel degelijk impact. Ik ga
het niet bagatelliseren en zeggen dat het geen impact heeft, maar we
denken wel dat wat we nu van de organisaties vragen, redelijk is in
verhouding tot het doel dat we ermee denken te bereiken, namelijk een
ordentelijke manier van omgaan met uitgeleende krachten.
De voorzitter:
Kan de minister al afronden?
Minister Van Hijum:
Op dit punt wat mij betreft wel, voorzitter.
Maar ik heb nog een tweede punt staan waarop ik zou ingaan. Dat betreft
de registratie, als u mij toestaat daar nog op in te gaan. Daar zijn
namelijk ook veel vragen over gesteld en amendementen over ingediend.
Daarbij heb ik ook al aangegeven dat de administratie al sinds het
rapport van de heer Roemer, of eigenlijk zelfs al eerder, sinds het
advies van de heer Koopmans, van groot belang wordt gevonden, om zicht
te hebben op wie er in Nederland wonen en grip te krijgen op hun
woonsituatie en leefomstandigheden. Gemeenten hebben die informatie hard
nodig om de misstanden aan te kunnen pakken.
Ik heb ook het advies van de commissie-Roemer overgenomen om uitleners
medeverantwoordelijk te maken voor goede registratie. Daar hebben we
eerder uitgebreide discussies over gevoerd. Dat is de bevorderings-,
meld- en vergewisplicht. Ik heb u daarvoor een nota van wijziging
gestuurd. Daarmee heb ik het wetsvoorstel aangevuld, zodat uitleners de
juiste inschrijving moeten bevorderen en moeten controleren of
arbeidsmigranten dat zelf goed gedaan hebben. Ik bekijk daarbij nog of
we daaraan bij AMvB een meldplicht voor de uitlener moeten toevoegen
voor de gevallen waarin de inschrijving niet goed is. Het voordeel is
dat we deze verplichtingen met dit wetsvoorstel regelen, waardoor ze ook
buiten het toelatingsstelsel als zodanig vallen. Daardoor kunnen deze
bepalingen ook relatief snel in werking treden.
Een aantal van u heeft nog gevraagd of we BRP-registratie ook moeten
toevoegen aan het toelatingsstelsel, via dat normenkader. Die suggestie
begrijp ik op zichzelf goed, maar we hebben het er ook al over gehad —
daar wees ik net ook al even op — dat de Wtta al een enorme
uitvoeringsopgave kent. Wij zetten nu een heel nieuw stelsel op, en het
liefst ook zo snel mogelijk. We zijn bang dat als we nu ook nog de
BRP-registratie toevoegen aan de verplichtingen voor uitzenders, er ook
weer allerlei risico's en allerlei uitvoeringsproblemen kunnen ontstaan.
Het lijkt mij niet verstandig om die risico's nu toe te voegen. Ik heb
ook om die reden dat voorstel ontraden. Dat betekent niet dat we niets
doen met die verplichting. Ook gemeenten hebben ons nadrukkelijk
gevraagd: zet dat nou alsjeblieft in de wet. Aan het normerende karakter
daarvan hechten wij zeer. We zullen ook met die normen aan de slag gaan.
We gaan met uitleners en met sectoren aan de slag om hier werk van te
maken. Maar het activeren van het normenkader achten wij op dit moment
een stap te ver.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik begrijp dat het hoofdargument is: we zijn al laat en als we dit
moeten doen, loopt het meer vertraging op. Maar als u het punt
intrinsiek wel begrijpt en zelfs onderschrijft en logisch vindt, is mijn
vraag of het niet een idee is om te borgen dat het normenkader en de
uitwerking daarvan op een later moment in kan gaan, terwijl de wet nu
wel aangenomen wordt, waardoor je wel de zekerheid hebt dat het
uitgewerkt wordt. Want ik vind dit voor ons als parlement een vrij
onwenselijk antwoord om in mee te gaan: we vinden dit eigenlijk
belangrijk, maar we zijn al laat, dus laat het er maar buiten. Ik vind
dat een ingewikkeld argument om het er dan maar helemaal buiten te
laten. Dus ik zoek ook even naar de ruimte om het te borgen, zonder dat
de hele wet vast komt te zitten. Volgens mij zijn daar wel technische
mogelijkheden voor. Ik vroeg me af of de minister daarvoor
openstaat.
Minister Van Hijum:
Die borging kan natuurlijk alsnog op een later moment plaatsvinden, dus
op het moment dat wij zien dat er onvoldoende opvolging aan wordt
gegeven. Want we verwachten wel degelijk dat de normerende werking van
deze bepaling effect zal sorteren. We zullen ook werkgevers hierop gaan
aanspreken. We gaan aan de slag met convenanten voor goed
werkgeverschap, waarin staat hoe je ervoor zorgt dat je ook je
arbeidskrachten op een goede manier registreert. We gaan ook met
gemeenten aan de slag om dat te faciliteren. Je kunt als uitzender heel
goed zorgen dat je dat goed op orde hebt op het moment dat je een grote
groep mensen hiernaartoe haalt, op het bedrijf zelf, of met je
arbeidskrachten in de richting van een gemeente. Dat soort goede
voorbeelden willen we ook actief gaan verspreiden, dus daar kunnen we
heel actief werk van maken. Maar als je het nu aan het normenkader
toevoegt, voeg je ook weer een handhavingslast en een controlelast toe.
Dat zie ik op dit moment als problematisch. Ik denk bovendien dat de
normerende werking van dit nieuwe stelsel zo stevig gaat zijn dat
malafide uitzenders die zich hier over het algemeen niet aan houden,
sowieso buiten de boot gaan vallen. De selectieve werking van het
stelsel is er hoe dan ook, of je deze norm nu wel of niet
toevoegt.
Daar komt nog één ding bij, dat ik toch nog graag zou willen toevoegen.
Hoe belangrijk het ook is dat werkgevers en uitzendbedrijven hier ook
hun verantwoordelijkheid in pakken, er zijn ook nog aanvullende
maatregelen denkbaar om ervoor te zorgen dat inleners of de
uitzendkrachten zelf zich gaan registreren.
We willen nadrukkelijk bezien of je de aanwezigheidsmelding kunt
verplichten. Uw Kamer heeft daar ook toe opgeroepen. Volgens mij was er
een motie van D66, onder andere, om te kijken naar het Belgische
systeem. Nu heb je pas na drie maanden de verplichting om je te
registreren, maar je zou dat naar voren kunnen halen met een
aanwezigheidsmelding. Dat is weliswaar een lichtere registratieplicht,
maar een aantal andere landen hebben die. Je kunt het misschien
uitbreiden met elementen van het Belgische systeem, waarbij je ook
controleert of mensen zich daadwerkelijk inschrijven. Maar de vraag is
of je dat allemaal bij de uitzender moet neerleggen.
Dat totale bouwwerk moet er uiteindelijk toe gaan leiden dat we via een
betere registratie veel meer zicht krijgen op vragen als: wie is er
eigenlijk en met welke gronden is er sprake van verblijf? Ook kun je
makkelijker controleren wat de leef- en woonomstandigheden zijn.
De heer Ceder (ChristenUnie):
De minister is iets optimistischer dan ik ben als het gaat om het buiten
de wet om regelen en om de afschrikwekkende werking die de wet an sich
al heeft. Ik denk dat dit klopt, maar ik denk dat je dit ook nodig zal
hebben. Ik hoor de minister vooral heel veel suggesties noemen die
buiten het stelsel vallen, waarbij je goed moet samenwerken en er een
rol is voor de gemeenten en voor andere partijen, waar ik het mee eens
ben. Maar ik kijk er anders naar. Dat is ook de reden waarom we het
amendement hebben ingediend.
Mijn vraag is: wat zouden de gevolgen zijn als de Kamer in meerderheid
toch besluit dat dit een heel verstandig punt is, juist ook gezien de
misstanden die we de afgelopen jaren gezien hebben? Wat zou het gevolg
daarvan zijn, met name ook voor de uitvoerbaarheid? Dat is denk ik het
hoofdargument dat de minister aangeeft. Kunt u schetsen wat dat zou
kunnen betekenen?
Ik stel nogmaals de volgende vraag, want die heeft u niet beantwoord. Is
het mogelijk om in de wet een termijn op te nemen? Ik zal het niet een
termijn noemen waarop je het gedoogt, waarbij ingrijpen eigenlijk pas na
een x-aantal maanden daadwerkelijk gaat gebeuren, als de uitvoering
zover is, maar wel een termijn waarbij je zegt: dit staat in de wet; dit
gaan we doen. Volgens mij doen we dat bij meer wetgevingstrajecten.
Minister Van Hijum:
De norm wordt in de wet verankerd. Nogmaals, borging in het
toelatingsstelsel kan altijd via de AMvB toegevoegd worden. Die
mogelijkheid zit gewoon in de wet, daar hoef je in principe de wet niet
voor te wijzigen. We kiezen er alleen voor om nu niet het normenkader
met dat element uit te breiden en daar dus ook actief op te gaan toezien
bij uitzendbureaus. Dat is voor de Arbeidsinspectie en voor gemeenten
een lastig te controleren bepaling. Daarmee zou ook de administratieve
last rond de naleving van dat normenkader uitgebreid worden. Nogmaals,
door de normerende werking van dat artikel centraal te stellen en
werkgevers en uitzenders daar ook actief op aan te spreken, en door met
convenanten en met goeie voorbeelden te werken, zoals ik net heb
toegelicht, bewerkstelligen we dat effect.
Mocht dat nou na verloop van tijd niet het geval blijken te zijn,
mochten uitzendbedrijven op grote schaal toch niet meewerken aan
registratie en grote aantallen alsnog niet geregistreerd zijn, dan zou
je kunnen overwegen om het alsnog te doen. Dat hebben we u voorgesteld:
om daar volgordelijk naar te kijken.
Ik wil toch even dat tweede punt herhalen. De heer Ceder zegt dat je het
wel kunt verbreden, maar dat het vooral om uitzendkrachten gaat. Dat
klopt. Het gaat veel over uitzendkrachten, maar zeker niet uitsluitend.
Het gaat ook over zelfstandigen, over mensen die hier als zelfstandige
naartoe komen. Het gaat ook om mensen die hier rechtstreeks in dienst
van bedrijven komen. Het gaat niet alleen over uitzendkrachten, dus het
registratieprobleem is wel een stukje breder dan dat. Om een goeie
sluitende registratie te krijgen, kun je ook niet alleen maar leunen op
de verantwoordelijkheid van de uitzendbedrijven. Je zult dan ook de
arbeidsmigrant zelf moeten aanspreken en je zult een systeem moeten
hebben dat aan de ene kant verplichtend genoeg en aan de andere kant
misschien ook verleidelijk genoeg is om die registratie te laten
plaatsvinden.
Mevrouw Podt (D66):
Ik aarzel hier eerlijk gezegd wel een beetje over. Mijn collega
Vijlbrief heeft de eerste termijn gedaan. Toen heeft hij volgens mij met
deze Kamer ook gesproken over een kerstboom. Wij zijn er heel
voorzichtig mee om deze toch wel vrij uitgebreide wet met allerlei
dingen uit te breiden, zoals de reikwijdte, waar we het net over hadden,
of om op andere vlakken extra punten toe te voegen. Het risico dat die
kerstboom straks gewoon omdondert, is gewoon levensgroot aanwezig. Dat
willen we volgens mij allemaal niet.
Maar dit is nou net het enige punt waar ik echt ontzettend over twijfel.
Dat komt ook omdat hier door gemeenten al zo lang naar gevraagd wordt en
er al zo lang onderzoek gedaan is door deze minister en al zijn
voorgangers in de afgelopen tijd, met de vraag hoe we dit nou op kunnen
lossen. Eerlijk gezegd ben ik een beetje het vertrouwen verloren dat we
dit kunnen oplossen met iets buiten de wet en met het tonen van goeie
voorbeelden.
Ik vraag toch aan de minister of hij nog iets kan zeggen waarvan hij
denkt dat het mevrouw Podt echt gaat overtuigen. Ik wil namelijk heel
graag dat we die wet in ieder geval zo goed mogelijk in shape houden,
want hij is al niet lean. Ik heb er echt geen vertrouwen in dat we dit
nog op een andere goeie manier kunnen regelen. Ik denk dat dit echt wel
een van de dingen is die we nu moeten gaan regelen.
Minister Van Hijum:
Ik heb die gesprekken natuurlijk ook met gemeenten gehad en ik heb ook
hun zorg nadrukkelijk gehoord. Daarom zijn we ook met de nota van
wijziging gekomen. Dit om daar toch even mee te beginnen. De norm zit zo
dadelijk dus in de wet, buiten het normenstelsel om, en die gaat ook
direct in. Daar kunnen we partijen op aanspreken. Ik heb er, nogmaals,
wel vertrouwen in dat we in combinatie met de werking van de wet als
zodanig … Dat geldt zeker voor de goeie bedrijven, de bedrijven die
straks als het goed is alleen nog maar overblijven — dat zijn de
bedrijven die een certificaat krijgen — en zich aan die norm zullen gaan
houden. Mocht dat niet zo zijn, dan hebben we echt een grond om dat
normenkader uit te breiden, daar strakker op te gaan controleren en te
zeggen "u moet zich daaraan houden".
Ik wijs er nogmaals op dat het niet alleen een kwestie is van het
neerleggen van de verplichting bij de uitzenders. Dat is ook niet wat
mevrouw Podt bepleit. Maar het begint wel bij de arbeidsmigrant. Het is
een wettelijke plicht van de arbeidsmigrant zelf om zich te registreren,
net als geldt voor iedere andere inwoner van dit land. Als je ergens
komt en je gaat ergens werken, is het, zeker als je langer dan drie
maanden wilt blijven, je plicht om je netjes te melden bij de gemeente,
ook om je verhuisgedrag inzichtelijk te maken. Ik vind het heel goed dat
we daar de werkgevers en de uitleners op aanspreken, maar het is ook een
verantwoordelijkheid van de uitzendkracht en van de arbeidsmigrant zelf.
Ook langs die weg denk ik dat het goed is dat we een aantal aanvullende
maatregelen voorstellen om het doel dat wij hebben, te bereiken. Dat
doel is een volledigere registratie, die ons zicht geeft op wie we hier
hebben en hoe we de problemen aanpakken.
Mevrouw Podt (D66):
Ik vind de bal bij de arbeidsmigrant leggen een beetje ingewikkeld
zolang we als Nederland nog steeds niet echt investeren in taalonderwijs
voor arbeidsmigranten. Volgens mij is dat de volgordelijkheid. Ik vind
het heel moeilijk om dit soort dingen van mensen te verwachten die hier
wijdogig binnenkomen, maar prima. Ik moet heel eerlijk zeggen: de
minister heeft natuurlijk gelijk als hij zegt "dit is een bredere
verantwoordelijkheid en gaat niet alleen over uitzenders". Maar mijn
gevoel is toch: misschien moeten we dan hier maar beginnen, want ik denk
echt dat dit een van de majeure thema's is die we de komende tijd op te
lossen hebben, ook om gewoon aan mensen te laten zien wat het effect van
deze wet kan zijn. Ik vraag me echt af of we dat gaan bereiken als het
buiten de wet blijft.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ik zat nog even na te denken over de sociaal ontwikkelbedrijven. De
gemeenten voeren de Participatiewet uit. Er zijn ook heel veel gemeenten
die in plaats van een sociaal ontwikkelbedrijf te hebben, het zelf doen.
Betekent dat dat die gemeenten straks ook aan de Wtta moeten
voldoen?
Minister Van Hijum:
Als zij mensen uitlenen wel. Maar dat hangt ervan af. Dan zou je
misschien ook naar de omzetcriteria moeten kijken. Zodra je je
kwalificeert als uitlener, moet je aan deze wet voldoen.
Voorzitter. Dat waren de antwoorden op de twee specifieke punten. Ik
kijk even of er nog vragen zijn of andere zaken.
De voorzitter:
Het blokje varia. U bent het blokje varia, meneer Aartsen!
De heer Aartsen (VVD):
Dat moet ik op mijn cv zetten. Ik had nog een vraag over mijn eigen
amendement op stuk nr. 53 over de termijnen voor herstel, hoor en
wederhoor en zienswijze. Dank aan de minister voor de beantwoording. Het
was heel verhelderend hoe dat uiteen is gezet. Ik ben bijna op het punt
om mijn amendement in te trekken. Ik vraag de minister dus om mij nog
het laatste zetje te geven.
Het gaat om het volgende. De minister schrijft: vanaf het moment dat de
inspecteur langskomt, gaan de 75 werkdagen tellen voor wanneer een
rapport moet worden ingeleverd bij de toelatende instantie. In die 75
werkdagen zitten 30 werkdagen hersteltermijn. Dat betekent dat er nog 45
werkdagen over zijn, negen weken. Waar ik een beetje mee worstel, is hoe
je voorkomt dat het bij die inspectie-instelling, die het natuurlijk
hartstikke druk heeft, die een aantal zaken te doen heeft — we zeiden
net al dat er een hoop ondercapaciteit is — dik de overgebleven 45
werkdagen duurt voordat iemand, een bonafide onderneming, dat
inspectierapport op z'n mat heeft. Dan moet die onderneming het dus in
30 werkdagen doen, wat de hersteltermijn is, zonder dat er nog enige
ruimte is voor de overige herstelperiode en de periode van hoor en
wederhoor na de herstelperiode van 30 dagen. Met andere woorden, moet je
daartussenin niet ook nog een x-aantal dagen inbouwen, waarvan je zegt:
binnen zoveel dagen moet de inspectie-instelling op z'n minst het
inspectierapport bij de ondernemer hebben afgeleverd, omdat die anders
in de knel komt met de herstelperiode en de periode van hoor en
wederhoor?
Minister Van Hijum:
Ik weet niet of ik de redenering helemaal kan volgen. Kijk, nadat de
inspectie heeft plaatsgevonden en het conceptrapport is ontvangen, heb
je als inlener 30 werkdagen, zes weken, om je eventueel geconstateerde
fout te herstellen. Daarna krijg je de herstelinspectie en wordt er
gekeken naar de oorzaak, de omvang van de overtreding, de oplossing en
de operationalisatie. De waarborg die er is, is dat het rapport ten
minste binnen 75 werkdagen naar de toelatende instelling gaat, ook om te
voorkomen dat dat eindeloos wordt opgerekt, en uiteindelijk ook ter
bescherming van de inlener zelf. Ik snap dus niet waar de specifieke
zorg van de heer Aartsen nog zit.
De heer Aartsen (VVD):
Mijn zorg zit 'm in die 30 werkdagen, de herstelperiode. Daarna is er
ook nog een inspectie met hoor en wederhoor. Om gebruik te kunnen maken
van die 30 werkdagen in combinatie met hoor en wederhoor, moet de
periode van 30 werkdagen minstens een werkdag, het liefst natuurlijk
meer, voor de einddatum van die 75 werkdagen zitten. Op het moment dat
de inspectie plaatsvindt en een ondernemer pas 45 werkdagen na de eerste
inspectie het rapport krijgt, komt hij in de knel met de
hoor-en-wederhoorfase en het herstelrapport na die 30 werkdagen. Daar
zit een differentiatie in.
Mijn vraag aan de minister is dus de volgende. Die kan misschien in de
tweede termijn of schriftelijk worden beantwoord. Moeten we niet regelen
dat een inspectie-instelling minstens na 30 werkdagen dat rapport heeft
opgeleverd aan de ondernemer — ik noem maar even iets; ik ben
voorzichtig met het noemen van dagen — omdat je anders in de knel komt
met je herstelperiode?
Minister Van Hijum:
Ik begrijp het punt van de heer Aartsen. Ik denk dat het op zichzelf een
valide punt is. We hebben natuurlijk geprobeerd hier met maximale
termijnen te werken om het een beetje flexibel te houden. Ik zou me
kunnen voorstellen dat we dit punt nog even met de
inspectie-instellingen opnemen om te kijken of we die waarborg kunnen
toevoegen. Als daar geen uitvoeringsproblemen zijn, zouden we dat aan
lagere regelgeving kunnen toevoegen. Ik ben bereid om dat punt nog
specifiek op te pakken.
De voorzitter:
Prima. Tot zover de termijn van de regering. Een vraag nog van mevrouw
Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik geloof dat de voorzitter heel veel honger heeft, dus excuus. De
minister heeft bij de appreciatie van de amendementen aangegeven dat hij
het amendement ontraadt dat wij hebben ingediend om de bevoegdheid van
de Arbeidsinspectie uit te breiden. Wij hebben inmiddels een aangepaste
versie gestuurd. Ik zou het fijn vinden om van de minister te horen hoe
hij daar nu tegenaan kijkt. Dat eerst even.
Minister Van Hijum:
Dat gaat over het individuele inleenverbod?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ja, over een individueel inleenverbod dat de Arbeidsinspectie zou moeten
kunnen opleggen.
Minister Van Hijum:
Voor de duidelijkheid: het gaat over twee amendementen die voorliggen,
over een individueel inleenverbod en over een sectoraal inleenverbod. We
hebben daar goed naar gekeken en het zijn twee totaal verschillende
instrumenten. Een sectoraal verbod is eigenlijk een soort
last-resortoptie. Op het moment dat niets heeft gewerkt, wil je een
optie achter de hand hebben om een aantal wijdverbreide misstanden in de
sector te kunnen aanpakken. Dat individuele verbod zien wij niet als een
vervanging van zo'n sectoraal verbod. We zien dat individuele verbod
veel meer als een instrument dat in de escalatieladder, in de
instrumentenkoffer van de Nederlandse Arbeidsinspectie een rol zou
moeten krijgen. Dat begint bij boetes en kan bij stillegging eindigen,
en uiteindelijk kom je misschien bij een inleenverbod. Zo'n individueel
verbod heeft maar een beperkt effect op sectoraal niveau. Het gaat
natuurlijk alleen over het bedrijf zelf. Als je het op grote schaal
toepast, zou dat pas na enige jaren ook op sectoraal niveau effect
kunnen hebben.
Wij denken bovendien dat het nu niet helder geformuleerd is in de
context van de escalatieladder. Daarom maken we ons zorgen over de
proportionaliteit binnen het systeem, als er in de toekomst sprake kan
zijn van een systeem van toelatingen, bestuursrechtelijke stillegging,
de mogelijkheid van een sectoraal inleenverbod en ook nog eens een
individueel inleenverbod. In de totaliteit van maatregelen moet het
natuurlijk wel een proportionele ingreep zijn.
Ik vind het dus risicovol, omdat het de proportionaliteit van andere
instrumenten kan beïnvloeden en het instrument direct gebruikt moet
kunnen worden. Daar moet ik echt zorgvuldiger naar kijken, maar ik vind
dat het op dit moment niet in de systematiek van deze wet past.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Oké. Ik lees ook dat de Arbeidsinspectie het wellicht een nuttig
instrument vindt, maar nog niet helemaal het overzicht heeft. Ik heb er
wel behoefte aan om het nog wat verder te kunnen uitwerken. U bent bezig
met een verkenning van het uitzendverbod in algemene zin. Bent u bereid
om dit mee te nemen in die verkenning?
Minister Van Hijum:
Ik kan dat meenemen in die verkenning. Maar nogmaals: in deze
wetssystematiek vind ik het op dit moment geen logisch instrument, omdat
dit echt gaat om hoe we de uitzendsector in brede zin, of de inleners,
reguleren. Voor zo'n sectoraal inleenverbod kun je redeneren dat dat als
sluitstuk in zo'n aanpak zou kunnen functioneren. Individueel heb je het
veel meer over de instrumentenkoffer van de Arbeidsinspectie, die al
heel veel instrumenten heeft. Dan is toch een beetje de vraag: waar zit
dit in het totale palet aan mogelijkheden? Vervult het daarin
daadwerkelijk een toegevoegde waarde? U heeft ook gezien dat de
Arbeidsinspectie daar nog niet helemaal uit is, want wat is dan het
moment waarop je dit instrument inzet ten opzichte van andere? Als je
echt snel effect wil bereiken, kan je beter het bedrijf stilleggen, zeg
ik maar even, dan dat je het hele proces door moet om een inleenverbod
op te leggen. Want dat duurt best een lange tijd. Het is een beetje de
vraag of er geen betere manieren zijn om hard op te treden tegen acute
misstanden die je constateert.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet of ik helemaal meega in uw laatste redenering. Ik heb in
ieder geval wel behoefte aan wat meer juridische duiding. Het zou dus
heel fijn zijn als u ...
De voorzitter:
Als de minister ...
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Sorry, als de minister. Ik vergeet helemaal naar u te kijken. U had zo'n
honger, dus ik ben bang.
De voorzitter:
Nee, ik doe niks.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Het zou fijn zijn als de minister toezegt om het mee te nemen in die
verkenning.
Minister Van Hijum:
Die toezegging kan ik doen. Die kan ik in dat onderzoek meenemen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Als ik nog een laatste vraag mag stellen ... Volgens mij mag dat. Die
gaat over iets heel anders, namelijk over de buitenlandse uitleners. In
de beantwoording van de minister staat dat dat een probleem kan zijn op
sommige momenten en dat dat ingewikkeld is. Kan dat op de een of andere
manier op korte termijn, binnen afzienbare termijn na de ingangsdatum,
geëvalueerd worden, specifiek met betrekking tot de zorgen die er zijn
over buitenlandse uitleners?
Minister Van Hijum:
We hebben sowieso een aantal amendementen liggen over de evaluatie van
de wet. De wet wordt hoe dan ook geëvalueerd. Het lijkt mij dus geen
enkel probleem om daar ook het element van de buitenlandse uitleners in
mee te nemen. Als u dat binnen de afgesproken evaluatiesystematiek een
plek zou willen geven, is dat wat mij betreft prima.
De heer Ergin (DENK):
Mijn vraag gaat over amendement 56. Het gaat om de intrekkings-,
schorsings- en weigeringsgronden voor het toelatingsstelsel. Ik heb daar
een amendement over ingediend, om discriminatie toe te voegen als
weigerings-, schorsings- of intrekkingsgrond. De minister geeft in zijn
brief aan dat hij dat amendement ontraadt, omdat hij meer wil investeren
in bewustwording. Maar ik zou toch aan de minister willen vragen of we
met dit amendement en deze wet niet juist een uitstekende gelegenheid
creëren om uitzendbureaus aan te pakken die selecteren op basis van ras,
etniciteit of migratieachtergrond?
Minister Van Hijum:
Ik denk dat wij het er zeer over eens zijn dat arbeidsmarktdiscriminatie
verwerpelijk is en bestreden moet worden. Ik had er overigens naar
uitgezien om daar deze week een debat over te voeren met de heer Ergin
en andere Kamerleden, maar dat debat is even uitgesteld, heb ik
begrepen. Daar wil ik ook stevig op inzetten, maar dat debat gaan we nog
met elkaar voeren. Het is wel een beetje de vraag of je deze wet en deze
gelegenheid moet aangrijpen om wat voor deze specifieke branche te
regelen. Of zeg je: waarom zouden we daar niet een meer generale aanpak
voor kiezen, die eigenlijk voor alle bedrijven en organisaties geldt, in
plaats van specifiek voor deze sector dit instrumentarium te hanteren?
Het is een beetje buiten de reikwijdte van en de aanleiding voor de
wet.
Op zichzelf vind ik het dus niet een onsympathieke gedachte, maar het
gaat mij te ver om die te omarmen. Nogmaals, de wet zelf heeft een ander
oogmerk, namelijk om uitbuiting en misstanden die we op grote schaal
zien bij arbeidsmigranten, aan te pakken en de sector te reguleren. Ik
denk dat de wet daarvoor volstaat.
De heer Ergin (DENK):
Ten aanzien van die brede aanpak van discriminatie is mijn fractie bezig
met het voorbereiden van een wetsvoorstel om de Wet toezicht gelijke
kansen bij werving en selectie nieuw leven in te blazen. Maar volgens
mij moeten we ook sectoraal en specifiek kijken naar bepaalde sectoren
waar het plaatsvindt. Ik hoorde de minister net bij de reikwijdte van de
wet vertellen over een veiligheidsventiel. Ik zou toch aan de minister
willen vragen om dit te zien als een veiligheidsventiel. Dit is niet de
hoofdmoot om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken, maar dit is een
sectorgericht veiligheidsventiel om problemen bij deze sector direct met
deze wet aan te pakken als die zich blijven voordoen. Volgens mij moeten
we het er namelijk over eens zijn dat discriminatie ook een misstand is.
Deze wet gaat over het aanpakken van misstanden.
Minister Van Hijum:
Over dat laatste verschillen we niet van mening. Ik vind inderdaad dat
het een misstand is. Maar dan zou je certificaten of de toelating tot de
markt van een uitzendbedrijf of een uitlener intrekken. De vraag is bij
wie deze discriminatie zich nou eigenlijk voordoet. Dat kan inderdaad
het uitzendbedrijf zijn, maar het kan ook net zo goed het inlenende
bedrijf zijn waar een buitenlandse arbeidsmigrant tewerk wordt gesteld.
Dan mis je bijvoorbeeld weer net de instrumenten om de inlener op zijn
verantwoordelijkheid aan te spreken. Dus er komt ook heel veel achter
weg. Ik denk dat dit gewoon niet de plek en de manier is om dit op
zichzelf belangrijke vraagstuk — dat zeg ik opnieuw — te regelen.
De voorzitter:
Tot zover. Ik schors tot 19.40 uur voor het diner. Dan gaan we beginnen
aan de tweede termijn.
De vergadering wordt van 18.40 uur tot uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen. We gaan beginnen met de tweede termijn. Ik geef graag het
woord aan de heer Aartsen van de fractie van de VVD. Het woord is aan
hem.
De heer Aartsen (VVD):
Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor zijn beantwoording, zowel
mondeling als schriftelijk. Volgens mij hebben we een goed debat over
deze wet, om die ook op een zorgvuldige wijze te behandelen. Ik wil
graag een paar punten aflopen.
Allereerst zal ik mijn amendement op stuk nr. 53, dat gaat over de
opschortende werking rond de rechtsbescherming, na dit debat intrekken.
We stemmen pas volgende week over de amendementen. Dank aan de minister
voor de uitgebreide uiteenzetting, maar ook voor de laatste toezegging
om te kijken of hij ervoor kan zorgen dat je niet na 45 dagen pas het
inspectierapport ontvangt als bonafide ondernemer. Ik denk dat het
verstandig is om daar een termijn te stellen — dat benadruk ik nog maar
eens even — omdat je anders in de knel gaat komen, vrees ik.
Voorzitter. Over een ander punt heb ik nog een drietal extra
amendementen ingediend. Dat punt gaat over de kosten. Mijn fractie heeft
al vaker aangegeven: wij maken ons zorgen dat de wet zelfrijzend bakmeel
is. Die zorg is niet ongegrond. Waar we begonnen met een door de
minister geschat bedrag van €500, is het inmiddels tot het vijfvoudige
opgelopen. Daarmee betalen mensen die nu het SNA-certificaat hebben
bijna een factor tien meer dan wat op dit moment wordt geschat. Het is
pas anderhalf jaar na het indienen van deze wet. Wij maken ons zorgen
dat er uiteindelijk nergens een grens is aan de kosten die de
organisatie, de toelatende instantie neer kan leggen bij ondernemers.
Daarom hebben wij het amendement op stuk nr. 45 aangepast, na een
inflatiecorrectie. Dat was een van de argumenten van de minister.
De minister gaf ook aan: met het bedrag waar u nu op inzet in het
laagste scenario, zet u de organisatie klem. Daarom heb ik een drietal
amendementen. Ik ben benieuwd welke de minister het meest ziet zitten.
Het eerste gaat over het gemiddelde van het op dit moment geschatte
bedrag. Dat is het tweede scenario. Dat lijkt mij meer dan logisch. Dan
ben ik nog een beetje coulant, want ik zeg: stel dat je daar met 50%
overheen gaat, dus dat je er voor de helft naast zit. Daar heb ik ook
een amendement over. Ik ben zelfs nog bereid om het amendement af te
kappen op het slechtste scenario voor wat de minister op dit moment
denkt dat het gaat kosten. Daar ga ik dan ook nog eens met 50%
overheen.
Ik zal het even in normalemensentaal zeggen. U begint met een verbouwing
voor €1.000; zoveel kost het volgens de aannemer. Vervolgens, anderhalf
jaar later, komt er een schatting dat het toch ergens tussen de €5.000
en €10.000 is. Ik heb een drietal amendementen. Eentje zegt: ga in het
midden zitten, kom van die €1.000 af en ga op €7.500 zitten als maximum.
Het tweede amendement zegt: neem het een beetje ruim en ga op €11.250
zitten. Het laatste amendement gaat een factor drie over het scenario
heen. Dat lijkt mij toch niet meer dan correct. Graag een reactie van de
minister.
Voorzitter. Ik heb nog een vraag over de verplichte g-rekening. De
minister heeft geantwoord dat hij gaat kijken of dit een oplossing zou
kunnen zijn. Ik denk dat dat verstandig is. Het kabinet blijft ook aan
die wens vasthouden. Mijn vraag zou wél zijn: is de waarborgsom dan nog
nodig? Als je zo meteen in dit stelsel gaat werken met een verplichte
g-rekening, moet je dat dan niet in plaats van de waarborgsom doen? Ik
wil daar graag een toezegging over van de minister, om te voorkomen dat
we niet regels op regels, beleid op beleid gaan stapelen.
Voorzitter. Dan het punt van de uitzonderingen. Ik zeg het maar gewoon:
ik vind het jammer dat we nu in een situatie zitten waarin we
amendementen bij de wet moeten indienen om te komen tot uitzonderingen.
De minister heeft heel bewust een wet neergelegd waarin de mogelijkheid
tot uitzondering zit. Als hij had gevonden dat je geen uitzonderingen
moet maken, zoals net het standpunt was in het debat en in de brief, dan
had die uitzondering er nooit in gezeten, in ieder geval niet op
collectief, sectoraal niveau. We constateren dat die in de wet zit. Ik
denk dat het verstandig is om vervolgens een inhoudelijk afwegingskader
te hebben voor wanneer je onder die uitzondering valt. De minister zegt
nu: dien maar amendementen in. Dat zullen wij doen, in aansluiting op
een aantal collega's. Maar ik vind dat eigenlijk onwenselijk, want
daarmee ontbreekt een inhoudelijk afwegingskader. Daardoor krijg je
willekeur, want uiteindelijk is het enige argument: 75 plus 1. Ik vind
dat ook niet terecht tegenover de geluiden uit de samenleving die dit
parlement misschien wat minder makkelijk weten te vinden. Het tast in
mijn ogen ook het gelijkheidsbeginsel aan.
Ik zou hier nogmaals willen vragen: minister, bent u bereid om zelf met
een afwegingskader te komen? Misschien kan hij de voorbeelden die in de
amendementen zijn genoemd, langs dat afwegingskader leggen. Nogmaals,
dat mag ook schriftelijk. Dat hoeft niet nu gelijk. Hij kan daar ruimer
de tijd voor nemen en zeggen: dit zouden redenen zijn om het wel te doen
en dit zouden redenen zijn om het niet te doen. Ik zou het echt heel
lelijk vinden als we via een amendement in de wet moeten regelen wat de
uitzonderingen zijn. Volgens mij moet je dat nooit in een wet willen
regelen. Dit is bij uitstek iets wat je in een AMvB regelt. Dat is
volgens mij ook de reden waarom de minister zegt: laten we
uitzonderingen in een AMvB regelen.
Ik denk dat de wens van de Kamer terecht is om een afwegingskader te
bouwen voor wanneer je het wel en niet doet. Ik doe hier nogmaals de
oproep om dat echt te doen. Er zullen soms goede redenen zijn om
bepaalde sectoren uit te zonderen. We vragen namelijk nogal wat van
mensen: 100 regels, €100.000 betalen, twee keer per jaar een
inspectierapport et cetera et cetera. We hebben het ook al gehad over de
bijbehorende kosten. Ik zou het echt goed vinden als we dit niet in een
amendement hoeven te doen, maar als we dat afwegingskader via een AMvB
aan de minister kunnen laten.
Voorzitter. Tot slot heb ik nog een vraag over het amendement op stuk
nr. 55 van de collega's Patijn en Omtzigt, over de gelijke
inlenersbeloning. We hadden daar al wat vraagtekens bij. De minister
geeft nu duidelijk aan: als dit amendement wordt aangenomen, dan
betekent dat iets voor de inspectiecapaciteit ten aanzien van
arbeidsmigranten. Ik zou sowieso de oproep willen doen aan mijn
collega's om het amendement met dat argument te herzien. Het zou heel
zonde zijn als wij hier een amendement aannemen waarvan de conclusie is:
minder inspecties op arbeidsmigratie. Dat kan volgens mij niet de
uitkomst zijn van dit debat. Die oproep doe ik aan mijn collega's, maar
ik ben ook heel benieuwd hoe de minister hiernaar kijkt en of hij mijn
oproep deelt. Nogmaals, ik zou het heel vervelend vinden als we naar
buiten lopen met een wet die ervoor zorgt dat er minder in plaats van
meer capaciteit beschikbaar is bij de Arbeidsinspectie voor het
aanpakken van misstanden bij arbeidsmigranten.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een vraag van mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Ik snap heel goed wat meneer Aartsen zegt. Hij zegt: laten we ervoor
zorgen dat de uitkomst van dit debat niet is dat het moeilijker wordt
voor de Arbeidsinspectie, omdat we het ingewikkelder maken om te
handhaven. Tegelijkertijd zie ik hem een hele berg — ik wilde een lelijk
woord zeggen — aan amendementen indienen waar je het een en ander op
kunt afdingen. Dat debatje had ik net ook met de minister. Maken we niet
een soort glijdende schaal, in de zin van "we gaan hier en daar een
bedrijf uitzonderen en dan kan er misschien weer een ander bedrijf
toetreden"?
Aan de andere kant gaan we allerlei maatregelen opleggen die de sommen
voor uitzendbureaus makkelijker maken. Sorry, dit is een lange dag. Wat
ik bedoel te zeggen, is het volgende. De heer Aartsen heeft net
amendementen ingediend om het bedrag te verminderen dat uitzendbureaus
uiteindelijk moeten betalen. Ik denk dat de heer Aartsen ook moet
toegeven dat deze minister redenen heeft om heel voorzichtig te zijn met
de wet zoals die nu is. Dit is een hele, hele lange bevalling geweest,
waar we allemaal getuige van hebben kunnen zijn. Ik ben er persoonlijk
heel erg bang voor dat als we de kerstboom te veel optuigen, die
uiteindelijk omvalt. Als de heer Aartsen aan de ene kant zo voorzichtig
wil zijn met de inspecties van de Arbeidsinspectie, is het dan niet zo
dat we diezelfde prudentie eigenlijk ook moeten hanteren als het gaat om
deze wet?
De heer Aartsen (VVD):
Dat doe ik volgens mij ook, omdat ik juist tegen de minister zeg: ik zou
het liefst niet willen dat wij bij amendement in de wet uitzonderingen
regelen. Deze wet regelt dat dit bij AMvB kan. Ik vind dat primair een
taak van de minister. Het is geen wetgevende taak, maar een taak van het
kabinet om dat in een AMvB te regelen. Dan kun je dat namelijk ook snel
aanpassen op het moment dat het uit de hand loopt of er één of twee bij
moeten. Mijn oproep aan de minister is nou juist: zorg er nou voor dat
wij geen amendementen moeten indienen, door zelf met een afwegingskader
te komen van de mogelijkheid die je zelf in de wet hebt gezet. Dat is
mijn oproep voor wat dat onderdeel betreft.
Het andere onderdeel gaat over de kostenexplosie die je wil tegengaan.
Als we bij een fatsoenlijke doorwrochte wetsbehandeling om een schatting
van de kosten vragen en die vervolgens krijgen, maar blijkt dat die
schatting een factor vijf, zes, zeven keer wordt overschreden, dan vind
ik het best logisch dat we dat een beetje met elkaar afbakenen, zodat
dat niet het geval kan zijn.
Mevrouw Podt (D66):
Volgens mij heeft de minister daar ook over gezegd: dan kan het niet
uit. Dan wordt het natuurlijk ingewikkeld.
De heer Aartsen (VVD):
Ja, maar dat is aangepast.
Mevrouw Podt (D66):
Nou, goed. Dat gaan we zo horen dan. Laten we eventjes teruggaan naar
die uitzonderingen. Die liggen mij eigenlijk het meest zwaar op de maag.
Ik neem even het voorbeeld van daarnet. Dat is misschien wel het meest
sympathieke voorbeeld dat ertussen zit: de sociaal werkbedrijven. Die
kennen de heer Aartsen en ik allebei van hartstikke dichtbij. Volgens
mij denkt iedereen die hier in de Kamer zit: jee, sociaal werkbedrijven!
Laten we het ze dus vooral zo makkelijk mogelijk maken. Maar het
probleem is natuurlijk wel: waar trek je dan die grens? Zijn er dan op
een gegeven moment niet allerlei soorten uitleners, waarvan wij over een
aantal jaren zeggen als we hierop terugkijken: hadden we dat nou maar
niet gedaan? Kan je dan niet beter op dit moment, in de situatie waar we
nu in zitten, eventjes richting het voorzichtige gaan?
De heer Aartsen (VVD):
Daarom zeg ik tegen de minister: kom nou zelf met een afwegingskader.
Volgens mij zijn er gerede argumenten waarom je bepaalde bedrijven en
bepaalde sectoren niet onder de werking van de wet wil laten vallen. Ja,
het normenkader is er, maar het normenkader is het probleem natuurlijk
niet. Het probleem is dat mensen €100.000 moeten betalen en dat een
inspectie twee keer per jaar op de stoep staat. Daar moet ook voor
worden betaald. Mijn reactie op uw eerste punt is dat ik mijn amendement
juist heb aangepast, zodat het wel uit kan. Dat wil je juist. Je wil
voorkomen dat bijvoorbeeld sociaal werkbedrijven zeggen: de lasten
worden nu zo hoog dat we er maar volledig mee stoppen. Een zorg die ik
over de bbl heb, is dat het niet meer opweegt tegen de voordelen omdat
we die lasten neerleggen, terwijl dat soort bedrijven zich
waarschijnlijk wel netjes aan dat normenkader houden. Dat is dus een
zorg. Mijn oproep is en blijft: laten we dat alsjeblieft niet bij
amendement in de wet regelen, want dan heb je namelijk nul
flexibiliteit. Alleen, dan moet deze minister wel bewegen ten aanzien
van zijn afwegingskader.
De voorzitter:
Ik denk dat het punt wel een beetje gemaakt is.
De heer Aartsen (VVD):
Ja, hè?
De voorzitter:
U mag het graag nog een keer vertellen.
De heer Aartsen (VVD):
De kracht van de herhaling is dat.
De voorzitter:
Ja, kracht van de herhaling! Nou, vraag het nog één keer.
Mevrouw Podt (D66):
Misschien even tot besluit dan, voorzitter. Ik moet dan toch zeggen dat
ik inderdaad wat meer neig naar de kant van de minister. Ik vraag me
over die sociaal werkbedrijven af wat er nu dan zo verschrikkelijk in de
weg zit. Die sociaal werkbedrijven bestaan namelijk al; die hoeven geen
€100.000 in te leggen.
De heer Aartsen (VVD):
Jawel.
Mevrouw Podt (D66):
Nou, goed. Dat wil ik dan zo nog wel even van de minister horen. Dit is
namelijk verrassend. Maar laten we die vraag dan bij de minister
neerleggen.
De voorzitter:
Heel goed.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor u zeggen … Sorry.
De voorzitter:
Ik hoor de heer Aartsen zeggen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ja, ik verbeter mezelf, voorzitter; u bent nog veel alerter. Ik hoor de
heer Aartsen zeggen dat die uitzonderingen niet moeten, maar dat hij die
wel wil. Dat vind ik best een bijzondere redenering. Ik ga daar straks
ook nog op in. Dat doe ik ook nog eens heel lelijk: na het debat ga ik
nog een amendement indienen over een uitzondering en dan ook nog
specifiek voor een sector waarvan we weten — althans, dat is mij in
ieder geval bekend — dat het daar lang niet altijd netjes gaat. Er zijn
heel veel uitzendbureaus die gespecialiseerd zijn in beveiliging en die
zich dan misschien in die uitzondering kunnen voegen. Die sector valt
immers wel onder de werkingssfeer van die cao. Ik weet niet wat voor een
gedrocht u gaat creëren, maar ik zie in ieder geval het muizenrad
ontstaan waarin binnen de kortste keren allerlei
uitzonderingsmogelijkheden gecreëerd zijn om de wet te kunnen ontduiken
die we vandaag aan het behandelen zijn. Het is van belang om te zorgen
dat we die wet zo dicht mogelijk houden en dat die goed handhaafbaar
blijft. Juist die beveiligingssector zie ik in dit verband niet.
De heer Aartsen (VVD):
Juist hierom pleit ik ervoor dat de minister zelf met een afwegingskader
komt. Mevrouw Patijn zegt: op basis van mijn onderbuik zeg ik dat het
niet goed zit. Ja, dat is wat ik u hoor zeggen: op basis van mijn
onderbuik is het niet pluis. Ik zou dat juist op basis van objectieve
criteria willen vaststellen. Mijn bezwaar bij dit specifieke onderdeel —
dat geldt voor alle aangedragen uitzonderingen — is dat het gaat om een
sector waarop een specifieke wet betrekking heeft van een ander
departement, het ministerie van Justitie en Veiligheid, die zegt: we
hebben hetzelfde doel als deze wet. U mag de VVD verwijten dat wij
proberen te voorkomen dat ondernemers te maken krijgen met beleid op
beleid, waarbij het ene departement zegt "hier heeft u hetzelfde type
regel als van het andere departement", maar dat vinden wij als VVD vaak
een compliment.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dan zegt u: Justitie heeft hele goede wetgeving gemaakt ter bescherming
van de werknemers. Ik geloof niet dat dat erin zit en dat is nou juist
wél de bedoeling van deze wet. Die beschermt de werknemers; dat is het
uitgangspunt van deze wet. Ik ben het op dat punt dus niet met u eens.
Het gaat erom dat we moeten zorgen dat we een wet creëren die
handhaafbaar is. We moeten op basis van de lobbybrieven die we hebben
gekregen, niet zelf denken: wij weten wel wat een goede uitzondering is,
minister; alstublieft. Ik heb er vandaag volgens mij wel vier of vijf
langs horen komen. Ik hoor u zeggen "doe dat niet, maar ík ga het toch
doen". Ik begrijp dat niet. "Doe het niet", zegt u eigenlijk min of meer
tegen de Kamer, een beetje ministerieel, "maar ík doe het wel, want ik
kan dat wél overzien."
De heer Aartsen (VVD):
De minister zorgt ervoor dat wij niet anders kunnen. Dat is natuurlijk
het hele punt. Ik zou het fijner hebben gevonden als de minister zelf in
zijn eigen afwegingskader invulling had gegeven aan zijn eigen AMvB. Zo
dient het hier volgens mij te werken en daar spreek ik het kabinet op
aan. Ik ben daar kritisch op, ja.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Hoor ik u dan zeggen dat u dat amendement niet gaat indienen als de
minister duiding geeft aan hoe hij die AMvB gaat invullen?
De heer Aartsen (VVD):
Het is wat mij betreft samen uit, samen thuis. Dus óf de minister
creëert zelf een inhoudelijk afwegingskader, met daarin de voorbeelden
die zijn genoemd … Er is een reden waarom ik dit debat ben gestart
zonder amendementen, in tegenstelling tot collega's hier. Ik hoopte dat
de minister zou zeggen: ik heb een AMvB om uitzonderingen te regelen; er
is dus een reden voor uitzonderingen; dit is mijn afwegingskader en dit
voorbeeld past daar wel in en dit voorbeeld niet. Maar het antwoord van
daarnet was: dan moet u het bij AMvB regelen, en het enige argument dat
telt is 75 plus 1. Ik herhaal dus mijn oproep dat we dat idealiter niet
zouden moeten doen, ook omdat het in de wet terechtkomt, wat suboptimaal
zou zijn.
De heer Van Kent (SP):
Hier gaat echt iets fout. Dat de wet mogelijkheden geeft om
uitzonderingen te maken, betekent niet dat er uitzonderingen gemaakt
moeten worden. De VVD probeert hier met een hele slechte wetswijziging
de minister te chanteren om door het hoepeltje van de VVD te springen,
die hier eigenlijk de lobby van de beveiligingsbranche de Kamer in
slingert. Ik vraag het u nu op de man af. Als de minister weigert om te
doen wat u wil, laat u dan een amendement in stemming brengen waarvan u
weet dat het een slecht voorstel is en dat het ervoor gaat zorgen dat er
problemen ontstaan?
De heer Aartsen (VVD):
Ik ben er niet van overtuigd dat er problemen zullen ontstaan, vanwege
precies het argument van mevrouw Patijn. Het is niet zo dat je maar kan
doen en laten wat je wil op het moment dat je niet onder deze wet valt.
Deze wet heeft tot doel om malafide en vluchtig ondernemerschap tegen te
gaan. Dat zijn de doelen van de wet. Het fatsoenlijk behandelen van
werknemers conform wetgeving ís al wetgeving. Het is een add-on in deze
wet: malafiditeit en vluchtig ondernemerschap tegengaan. Dat klopt. En
als dat via een ander departement ook al van sectoren wordt geëist of
als het, bijvoorbeeld bij bbl, zorgt dat bedrijven uiteindelijk helemaal
geen leerwerktrajecten meer gaan doen voor mensen die graag met hun
handen willen werken, dan kies ik voor het minst suboptimale als de
minister niet beweegt op de amendementen die de uitzonderingen regelen.
Dan kies ik voor het steunen van alle amendementen die voorzien in een
uitzondering. Dat klopt.
De heer Van Kent (SP):
Nou, de SP gaat tegen al die amendementen stemmen.
De heer Aartsen (VVD):
Dat mag.
De heer Van Kent (SP):
En laten we er niet omheen draaien. U zegt hier zelf: het is slecht als
de meerderheid plus één hier bepaalt dat de beveiligingsbranche een
uitzondering krijgt.
De heer Aartsen (VVD):
Of andere sectoren.
De heer Van Kent (SP):
Dat zegt u zelf.
De voorzitter:
Dat zegt de heer Aartsen zelf.
De heer Aartsen (VVD):
Of andere sectoren.
De heer Van Kent (SP):
Ik stel mijn vraag nogmaals. De heer Aartsen weet dat wat hij voorstelt
een slecht idee is, aangezien deze wet er niet voor niks is en deze wet
veel meer doet, ook voor de beveiligingsbranche, dan er nu al geldt aan
regels. Dat moet u ook erkennen, want anders had u die uitzonderingen en
bijvoorbeeld die waarborgsom hier niet bepleit. Deze wet biedt dus meer
zekerheid voor de mensen die daarin werken en is een oplossing voor het
probleem met malafide uitzenders in de beveiligingssector. Gaat de heer
Aartsen hier dan een voorstel indienen dat dit eronderuit trekt, in een
poging om de minister te chanteren? Of trekt de heer Aartsen zijn
voorstel in als de minister voet bij stuk houdt?
De heer Aartsen (VVD):
Dit is toch geen chanteren van de minister? De minister maakt een wet.
De minister zegt vervolgens: wij vinden dat er uitzonderingen mogelijk
moeten zijn op sectoraal niveau. Dat hebben wij niet bedacht, dat heeft
de minister bedacht. Het staat in de wet. Dat wil hij graag invullen bij
AMvB. Vervolgens vraag ik op basis waarvan hij die AMvB gaat invullen,
en zegt de minister: dat ga ik niet bepalen, dat is aan uw Kamer. Dan is
inderdaad het enige argument 75 plus 1. Elke fractie bepaalt dat dan
voor zichzelf. Ik vind dat een slechte argumentatie, vandaar dat ik al
vanaf het begin van dit debat zeg: minister, kom nou zelf met een
inhoudelijke invulling van die AMvB, dus met een inhoudelijk
afwegingskader. De minister weigert in mijn ogen zijn eigen taak uit te
voeren, namelijk het vormgeven van die AMvB. Vervolgens komt de hele
Kamer met uitzonderingen, van de topsport tot de sociaalwerkbedrijven en
de bbl en noem het maar op. Ik zou het verstandig vinden als de minister
zelf een afwegingskader bouwt. Als dat niet het geval is, dan kies ik
voor het minst suboptimale. Dat kunt u mij toch niet verwijten?
De voorzitter:
Helder, helder.
De heer Van Kent (SP):
De VVD heeft er blijkbaar zo veel vertrouwen in dat het in de
beveiligingsbranche goed gaat, dat ze denkt hier het voorstel te moeten
doen om die branche uit te zonderen van deze wet. Ik wil de heer Aartsen
nogmaals oproepen om het amendement in te trekken. Hij zegt hier zelf
dat het een slecht voorstel is. Hij zegt zelf dat de Kamer dat niet met
de helft plus één moet bepalen. Trek het voorstel in en heb vertrouwen
in de minister in die zin dat er, als er straks zaken misgaan, gebruik
wordt gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt. Want, nogmaals, de
mogelijkheid in de wet is niet per definitie een reden om allerlei
sectoren te gaan uitzonderen, zoals de heer Aartsen ook zegt, maar die
mogelijkheid wordt wel geboden voor het geval dat later nodig mocht
zijn.
De heer Aartsen (VVD):
Dit kan wel de geschiedenisboeken in. De Socialistische Partij zegt:
vertrouw de minister blind op zijn blauwe ogen en dan komt alles goed in
de wereld.
De heer Van Kent (SP):
Nou ja ...
De voorzitter:
Nee, nee, de heer Aartsen.
De heer Aartsen (VVD):
Deze gaan we volgens mij onthouden voor de volgende debatten.
De heer Van Kent (SP):
Een persoonlijk feit, voorzitter. Ik heb niks gezegd over blauwe ogen.
Ik heb ook niks ...
De heer Aartsen (VVD):
Ik weet niet of hij blauwe ogen heeft.
De voorzitter:
Heeft de minister blauwe ogen?
De heer Van Kent (SP):
Ik heb ook niks gezegd over blind vertrouwen. Ik heb gezegd dat je die
sectoren moet wantrouwen, want daar zitten werkgevers die misbruik maken
van werknemers en daarom is deze wet belangrijk. Daarom biedt deze wet
mensen bescherming, maar de VVD wil die afpakken.
De voorzitter:
Kort. Een korte reactie.
De heer Aartsen (VVD):
Dat is precies het verschil in wereldbeeld tussen een socialistische
partij die wantrouwen en spoken ziet, en een liberale partij van
optimisme ...
De voorzitter:
Ja, oké ...
De heer Aartsen (VVD):
... en vertrouwen in de samenleving.
De voorzitter:
Oké, oké, oké, oké, oké. Als ik hier geen einde aan maak, staan we hier
vannacht om 01.00 uur nog. Best interessant, hoor! Best leuk, maar
misschien zijn er ook andere dingen.
De volgende spreker is de heer Van Kent van de Socialistische
Partij.
De heer Van Kent (SP):
Voorzitter. Het vertrouwen van de VVD in al die werkgevers vertaalt zich
in krankzinnige uitbuitingssituaties in duizenden malafide
uitzendbedrijven. De gevolgen van het loslaten van de handhaving en de
regulering van deze sectoren ondervinden we dagelijks. En niet wijzelf,
maar al de mensen die worden uitgebuit door de malafide werkgevers die
de VVD de hand boven het hoofd houdt.
Dit wetsvoorstel is er immers niet zomaar gekomen. Hier is een hele
geschiedenis aan voorafgegaan. Ik heb daar in het begin van het debat
ook al uitgebreid bij stilgestaan. Er is geprobeerd om een oplossing te
vinden voor een probleem, namelijk het probleem dat er duizenden
malafide uitzendbureaus zijn waar geen grip op is.
Wij hadden veel meer gewild. In de eerste termijn hebben we aangegeven
dat er wat ons betreft een veel strikter vergunningsstelsel moet komen,
met een verplichte storting op een geblokkeerde rekening, waarbij die
plicht niet vervalt en het bedrag ook geïndexeerd is. We hebben daar
amendementen voor ingediend en we hopen dat die op steun kunnen rekenen.
Ook het verplicht inschrijven bij de gemeente moet een taak zijn van
werkgevers, maar dat missen wij in dit voorstel, of in ieder geval de
handhaving die daarop zou moeten volgen.
De heer Flach (SGP):
Ik ben nog even aan het bijkomen van de mooie discussie over de botsende
wereldbeelden van de Socialistische Partij en de VVD.
De voorzitter:
Daar gaat u nog iets aan toevoegen, begrijp ik.
De heer Flach (SGP):
Nou, ik schrok toch wel van de letterlijke tekst van de heer Van Kent.
Hij zei: die sectoren moet je wantrouwen. Dat vind ik een heel cynische
kijk op sectoren. Die is ook echt beschadigend. Maar we trekken ook
weleens samen op.
De heer Van Kent (SP):
Zeker.
De heer Flach (SGP):
Als we naar de sw-bedrijven kijken, dan kun je toch moeilijk zeggen dat
je die op één lijn kunt zetten met malafide uitzendbureaus. Je kunt dan
toch ook niet zeggen dat het een sector is die je móet wantrouwen?
Sterker nog, die moet je koesteren. Zou het ook niet van goed bestuur
getuigen — ik denk dat we daar wel een gezamenlijk wereldbeeld onder
kunnen krijgen — als je zegt: die sector is dermate goed publiek
gecontroleerd door gemeenten en dergelijke, dat we daar met een goed
gevoel een uitzondering voor kunnen opnemen in de wet?
De heer Van Kent (SP):
Ik heb het voorstel van, ik geloof, de heer Ceder met interesse bekeken.
Ik weet niet of u ook medeindiener bent. Ik kan me dat zo voorstellen.
Wij dragen beiden de werkontwikkelbedrijven een zeer warm hart toe. Ik
heb er ook veel vertrouwen in dat daar op een goede manier gewerkt
wordt. Recent heb ik er een aantal bezocht, dus ik denk dat dat
inderdaad een van die uitzonderingen zou kunnen zijn die door de
minister gemaakt kan worden op basis van dat wetsartikel; zeker. Maar
als je kijkt naar de land- en tuinbouw, de distributiecentra, de
slachthuizen, de beveiliging, de transportsector, dan zie je dat in die
sectoren door uitzendbureaus bewezen misbruik is gemaakt van mensen, en
niet op kleine schaal. Ik vind het stuitend dat de VVD het daarvoor
opneemt en uitzonderingen bepleit, waardoor werknemers straks alsnog
uitgebuit en de dupe kunnen worden, zonder dat er bijvoorbeeld een
waarborgsom is.
De heer Flach (SGP):
We hebben net het interruptiedebat gehoord tussen de heer Ceder en de
minister. Het lijkt erop dat dat amendement echt ingediend moet worden
om die uitzondering voor de sw-bedrijven ook verankerd te krijgen. Dus
ik mag er dan ook op rekenen dat de heer Van Kent dit namens zijn partij
zal steunen?
De heer Van Kent (SP):
Dat denk ik wel, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik ook wel even goed
wil kijken naar wat daar precies de gevolgen van zijn. Als we een
uitzondering maken voor die werkontwikkelbedrijven in Nederland, moet
het niet zo zijn dat de VVD vervolgens de kans schoon ziet om er nog een
paar sectoren bij te sprokkelen. Dat is wel wat er gebeurd is. Eerst lag
er een voorstel voor de sw. Vervolgens zijn er een aantal lobbybrieven
verstuurd en daaruit is misschien niet letterlijk geciteerd, maar in
ieder geval is de inbreng van verschillende partijen daar wel op
geïnspireerd. Dat vind ik onverantwoord, zeker als het om branches gaat
waar veel misgaat. Ik vind het ook niet passen bij een partij als de
VVD, die ook medeverantwoordelijk is voor dit kabinet.
Voorzitter. Ik gaf net aan dat deze wet wat ons betreft nog veel
strikter en strenger had moeten zijn, maar dat de SP toch enthousiast is
over deze stap in de goede richting. Wat ons betreft had die al tien
jaar geleden gezet moeten worden. Het is ook teleurstellend dat de
ingangstermijn van deze wet nog zo lang op zich laat wachten. Maar wij
zullen toch zeker voor deze wet stemmen, omdat hij echt een aantal
problemen oplost.
Nog een tweetal vragen. De eerste gaat over de vlucht over de grens. De
minister heeft in de schriftelijke beantwoording aangegeven dat dit een
probleem kan zijn, maar dat wel aan een aantal zaken moet worden
voldaan. Maar hoe zit het dan precies met de waarborgsom? Kijk, de vog
is duidelijk. Het is ook echt een probleem dat dat niet kan. Maar in
hoeverre is het wel mogelijk met de waarborgsom en in hoeverre is daar
zicht op? Als die vlucht over de grens plaatsvindt, wil de minister dan
ook kijken of er ingegrepen kan worden? Het zou natuurlijk krankzinnig
zijn als zich straks net over de grens in België en Duitsland allerlei
uitzendbureaus vestigen om van daaruit het werk te doen in plaats van
vanuit Nederland, om zo delen van deze wet te omzeilen.
Dan nog een vraag over de SNA-gecertificeerde uitzendbureaus. Daar
hebben we ook een schriftelijk antwoord op gekregen. Dat zijn
uitzendbureaus die nu een certificaat hebben en die in het nieuwe
stelsel soms de eerste jaren niet gecontroleerd hoeven te worden om te
kijken of ze voldoen aan het normenkader. De minister zegt dat ze, als
er een vermoeden is dat het normenkader niet wordt nagekomen, wel gaan
controleren. Dat kan ook een reden zijn om die toelating niet meer te
geven, ook al hebben ze een SNA-certificaat.
Nou heb ik een heel concrete vraag. Als een uitzendbureau op grote
schaal gebruikmaakt van ontslag op staande voet — bijvoorbeeld 40% van
de ontslagen is op staande voet — is dat dan in de ogen van de minister
een duidelijk signaal dat het normenkader niet wordt nagekomen? Wordt
zo'n bedrijf, ook al hebben ze dat certificaat, wel uit het systeem
geknikkerd, omdat zij misbruik maken van werknemers?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan mevrouw Rikkers-Oosterkamp van de fractie van BBB.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel. Er staat drie minuten. Moet ik me daar ook aan houden?
De voorzitter:
Nee.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dan kan ik rustig lezen, dank u wel.
De voorzitter:
Ja.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Voorzitter. In de eerste termijn heeft BBB zorgen geuit over de kosten
van de TI, de toelatende instantie. De minister heeft hierop geantwoord
dat de oplossing ligt in de transparantie over de opbouw van de kosten,
en of die redelijk of niet redelijk zijn. BBB vindt deze transparantie
erg noodzakelijk. Alleen op deze wijze werken we toe naar een situatie
waarin wij ook aan kostenbeheersing kunnen doen. We moeten kritisch
kijken naar wat er wordt gevraagd. Zijn deze middelen daarvoor nodig? Is
het doelmatig opgezet? Het is goed om te zien dat de minister hierover
transparantie heeft toegezegd. Dat geldt ook voor de leges. De minister
heeft gezegd dat er zal worden gezocht naar vormen van benchmarking om
de kosten te kunnen vergelijken.
Daarnaast ben ik in de eerste termijn erop ingegaan dat het besluit van
de TI blijft staan tijdens de procedure waarin de uitlener bezwaar of
beroep aantekent. De minister heeft in zijn eerste termijn aangegeven
het met BBB eens te zijn dat ondernemers ook fouten mogen maken. Er is
wat BBB betreft dan ook voldoende onderbouwd dat er genoeg tijd is voor
ondernemingen om fouten te herstellen, namelijk ongeveer vijf maanden.
Een schorsende werking zou die periode kunnen verdubbelen, waarmee
kwaadwillende ondernemingen via bezwaar en beroep langer en onnodig op
hun plek in de markt kunnen staan, tot wel een jaar. Dat is wat BBB
betreft onwenselijk, dus wij zijn heel blij met deze
beantwoording.
Daarnaast heb ik de minister gevraagd hoe we ervoor gaan zorgen dat het
proces een geoliede machine wordt. Uit de beantwoording van de minister
heb ik begrepen dat dit vraagt om zo veel mogelijk capaciteit.
Belangrijk hierbij is een goeie harmonie tussen de toelatende instantie
en de inspectie-instellingen. Dit moet interpretatieverschillen uit de
weg gaan. Inspectie-instellingen moeten op deze manier hetzelfde beeld
krijgen van de omvang en de vraagstukken die raken aan het normenkader
of aan het inspectieschema.
We hebben gezien dat de minister amendementen ontraadt die
uitzonderingen bevatten op de reikwijdte van de wet. Wij willen heel
graag wel een uitzondering voor de bbl-trajecten. Hierbij is sprake van
leerlingen die vallen onder de Wet educatie en beroepsonderwijs en die
tot 21 jaar nog kwalificatieplichtig zijn. Deze leerlingen zijn hard
nodig voor onder andere de technieksector. We zullen hiervoor straks een
motie indienen. We overwegen nog een amendement mede in te dienen.
De voorzitter:
Een vraag van mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik probeer even de uitzondering voor de bbl goed te begrijpen. Gaat dit
nu om een uitzendbedrijf dat bbl'ers in dienst heeft en die ter
beschikking stelt aan een inlener?
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Het gaat bijvoorbeeld over … In de techniek en in de bouw zijn er
jongens en meiden die een dag in de week naar school gaan en die via een
uitzendbureau of stichting voor bbl-leerlingen aan het werk gaan bij
bouwbedrijven, timmerbedrijven en dat soort dingen. Zo kunnen ze ook bij
kleinere bouwbedrijven aan de gang die geen werknemers hebben en dus die
hele rompslomp niet hoeven te hebben. Eigenlijk zorgt een uitzendbureau
er dan voor dat die jongens en meiden wel gewoon hun stage kunnen
volbrengen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dat is werkend leren: vier dagen werken, één dag school. Dat is een
bekend construct. In principe gebeurde dat altijd in rechtstreeks
dienstverband.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ja, maar …
De voorzitter:
Mevrouw Patijn is aan het woord.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Nu is ervoor gekozen om dat op sommige plekken in flexconstructies te
doen. Sorry dat ik af en toe mijn ervaring bij de vakbond erin gooi.
Daar word je achterdochtig van. Dat krijg ik vast nog wel een keer te
horen. Een andere keer, hoor ik van de heer Aartsen, niet vandaag. In de
kern heb ik daar juist gezien dat in crisistijd de bbl-leerlingen in die
uitzendconstructies zo de straat op gegooid worden door de
uitzendbureaus die niet deugen. Daar is het toch precies voor bedoeld
dat die mensen juist die toets van de Wtta moeten doen? Dan mogen ze
bbl-leerlingen uitzenden, maar wel gewoon goed getoetst, volgens de
regels. Het kwetsbare van deze groep mensen is dat ze weinig betaald
krijgen. Vaak krijgen ze een vergoeding van €600, €700. Er wordt
verdiend aan het feit dat zij ter beschikking gesteld worden. Dat is het
verdienmodel waarop we handhaven met deze wet, maar vervolgens zeggen
we: die groep hoeft er niet onder te vallen. Ik begrijp daar helemaal
niets van!
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dat snap ik. U heeft, denk ik, een ander beeld dan wij. Wij zien juist
heel veel goeie bedrijven die dit doen. Ze zetten zoiets echt op vanuit
scholen en brancheorganisaties. Die willen wij ook graag beschermen.
Daar is geen sprake van een winstoogmerk. Het heeft puur het oogmerk van
het opleiden van jongeren.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Oké. Maar als er geen winstoogmerk is en het uitlenen in een sector is,
dan is er geen enkel probleem. Dat kan al; die mogelijkheid staat al in
de wet. Ik begrijp niet waar die uitzondering dan voor moet zijn.
Althans, ik heb de brief ook gelezen. Ik begrijp het wel, want het is
ook voor de bedrijven die winst willen maken. Ik heb er bezwaar tegen,
vind het moeilijk en hoop dat u er nog eens goed naar wil kijken dat er
gezegd wordt: we krijgen een brief en we gaan de bbl'ers uitzonderen. Ik
begrijp helemaal niet waarom er bij deze leerlingen, die toch vaak in
een kwetsbare positie zitten, niet kritisch bekeken moet worden of men
zich netjes aan de regels houdt. Er zijn ook legio uitzendbureaus die
zich keurig aan de regels houden, maar die moeten ook allemaal effe door
die scan heen. Als ze erdoorheen zijn, kunnen ze daarna prima doorgaan
met hun werkzaamheden.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ik wil wel even zeggen: dit komt niet omdat wij een brief hebben
gekregen. Dit komt omdat wij ook heel veel bedrijven kennen die het wel
goed doen. Maar goed, wij dienen hierover dus een motie in.
BBB is voorstander van het periodiek evalueren van de wet. We staan ook
positief tegenover het amendement van het lid Flach dat een tussentijdse
evaluatie na drie jaar regelt, en vervolgens iedere vijf jaar.
Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 40 van het lid Ergin,
waarin staat dat de parlementaire controle op de uitzonderingsbepalingen
wordt versterkt. BBB ziet dat dit kan bijdragen aan een evenwichtige en
doordachte uitvoering van deze wet.
Tijdens de eerste termijn heb ik mijn zorg al uitgesproken over de
verplichting voor de uitleners met betrekking tot de registratie van
arbeidskrachten in de BRP. Wij staan dan ook positief tegenover het
amendement op stuk nr. 42, waarmee de Kamer de mogelijkheid krijgt om
zich uit te spreken over het invoeren van algemene maatregelen van
bestuur en een meldplicht voor uitleners. Gezien de impact van de
maatregel moet de Kamer hierover goede afwegingen kunnen maken. Dat
geldt ook voor het amendement op stuk nr. 46.
Voorzitter. Dan heb ik nog één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat sectoren die bbl-trajecten aanbieden onder de
reikwijdte van de Wet toelating terbeschikkingstelling van
arbeidskrachten vallen;
overwegende dat hierbij sprake is van leerlingen die vallen onder de Wet
educatie en beroepsonderwijs, en die tot 21 jaar kwalificatieplichtig
zijn;
van mening dat deze leerlingen hard nodig zijn voor onder andere de
technieksector;
verzoekt de regering om bbl-trajecten uit te zonderen van de reikwijdte
van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rikkers-Oosterkamp.
Zij krijgt nr. 66 (36446).
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Ceder van de fractie van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. We hebben een goed debat gehad over de Wtta, het
langverwachte wetsvoorstel dat volgens mij in beginsel is geboren omdat
we misstanden constateerden in sectoren waarin arbeidskrachten worden
uitgeleend. Dat maakte dat de Kamer, maar ook het kabinet heeft gezegd
dat deze misstanden moeten worden aangepakt. Daarom is er ook een
stelsel opgetuigd met dat als doel. Ik vind het ook belangrijk om dat
doel voor ogen te houden als we bespreken wat de uitgangspunten zijn, de
wetsvoorstellen en de amendementen. De overheid heeft namelijk vaak de
neiging om een te grote broek aan te trekken en om het doel uit het oog
te verliezen in het proces van het optuigen van iets. Dat is ook de
reden dat we de discussie hebben gehad over wat nodig is om ervoor te
zorgen dat mensen niet meer worden uitgebuit.
Een van de punten die wij hebben benoemd is dat het belangrijk is om de
registratie op orde te hebben. Ik heb net een interruptiedebat gehad met
de minister. Wij vinden het ingewikkeld dat er een amendement ligt om
dat te regelen en dat de minister eigenlijk, redenerend vanuit de geest
van de wet, nog niet hard kan toezeggen dat dit op termijn ook
daadwerkelijk zal worden geregeld. Zijn argument is dat het met de wet
al zo lang heeft geduurd.
Wij handhaven daarom het amendement, maar vragen de minister nog wel het
volgende. Ik heb begrip voor het argument dat we niet willen dat deze
wet vertraging oploopt of stukloopt op de uitvoering. Ik vraag hem om
aan te geven welke ruimte hij ziet. Dat doen we vaker; volgens mij
hebben we dat ook rond de Wet DBA gedaan. Men weet dat dit gedaan moet
worden maar men weet tegelijkertijd dat we met schaarste kampen en
daardoor ook keuzes moeten maken: kiezen in schaarste.
Ik vraag de minister of we toch een manier kunnen vinden om dit alvast
op te nemen in wetgeving en om misschien ook wel te kijken of het later
in werking kan treden. Of nee, ik bedoel niet "later in werking kan
treden", maar "later gehandhaafd kan worden". Volgens mij is dat niet
uniek. Ik zou graag met de minister willen stoeien om te kijken hoe we
dat kunnen doen, want ik vind het te kwetsbaar om dit punt niet in de
wet te regelen, ook bezien vanuit de geest van de wet.
Voorzitter. Vanuit hier hebben wij ook nagedacht over het uitzonderen.
Ja, we vinden dat deze sectoren zo snel mogelijk onder de Wtta moeten
vallen, maar over sectoren waarin nooit misstanden hebben
plaatsgevonden, zoals sw-bedrijven, zeggen wij het volgende. Voor zover
ik weet zijn daar nog nooit misstanden aangetroffen. We weten ook dat de
gemeente de wettelijke plicht heeft om ervoor te zorgen dat de boel op
orde is. Waarom tuigen we dan ook voor deze sectoren regelingen op
waarvan wij weten dat ze alleen maar voor extra werk zorgen voor
gebieden en sectoren, terwijl daar eigenlijk geen aanleiding toe is? Ook
het argument dat er een waterbedeffect zou zijn zie ik niet en herken ik
niet. Daarom handhaaf ik ook het amendement. Ik hoop op steun van de
Kamer.
Voorzitter. Tot slot nog een paar moties, allereerst over handhaving
gericht op sectoren met misstanden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de aanleiding van de Wtta de omvang en aard van
misstanden met arbeidsmigranten betreft;
constaterende dat voor een effectief werkend stelsel de gehele
uitzendsector onder de werkingssfeer van het toelatingsstelsel komt te
vallen;
verzoekt de regering om in gesprek met de handhavende instanties,
waaronder de Arbeidsinspectie, nadrukkelijk aandacht te vragen voor
prioritaire handhaving in sectoren waar misstanden met arbeidsmigranten
aantoonbaar bekend zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 68 (36446).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Dan een motie over het handhavingskader.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in het wetsvoorstel een uitzonderingsmogelijkheid
is opgenomen om sectoren te kunnen uitzonderen van het
toelatingsstelsel;
constaterende dat nu onduidelijk is langs welke lat sectoren gelegd
worden om in aanmerking te kunnen komen voor de uitzondering;
verzoekt de regering een helder en kenbaar kader op te stellen op grond
waarvan sectoren getoetst worden om uitgezonderd te kunnen worden van
het toelatingsstelsel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Aartsen.
Zij krijgt nr. 69 (36446).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb de naam van de heer Aartsen er nog niet onder kunnen zetten.
Misschien kan de griffier mij helpen.
Tot slot, voorzitter. Er is wat discussie geweest over de leges. Ik dien
deze motie toch in. Ik hoop eigenlijk dat de minister die gaat
overnemen, omdat er ook wel zorgen zijn over de exploderende kosten. De
heer Aartsen noemde dat al en ik voel wel met hem mee. Daarom heb ik de
volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er zorgen zijn over potentieel sterk toenemende leges
voor toelating tot het stelsel;
verzoekt de regering om de leges voor het toelatingsstelsel
kostendekkend te houden en actief te sturen op het binnen de perken
houden van deze leges,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 70 (36446).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Tot slot wil ik de minister bedanken. We hebben een
uitvoerige behandeling gehad. Wij kunnen de Wtta steunen. We hopen
natuurlijk wel op steun van de Kamer voor de amendementen die wij hebben
ingediend om de wet naar onze mening beter te maken, vooral in de geest
van de wet, waardoor het niet te breed is maar ook niet te smal. En ik
hoop dat de minister daarmee uit de voeten kan. Ik wens hem en zijn team
daar veel succes bij.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Podt, D66.
Mevrouw Podt (D66):
Dank, voorzitter. Nou, dat was een mooi, inhoudelijk debat, dacht ik zo.
Ik kan erbij zeggen dat ik ook weleens andere debatten heb in deze zaal.
Het ging ook nog eens over een wet die eigenlijk iedereen wil. Dat is
ook niet zo gebruikelijk.
Voor ons als D66 geldt dat veel van wat er de komende tijd aankomt
hartstikke spannend wordt, of het nou gaat over de invoering, de
uitvoering of de handhaving. We hebben hier lang aan gewerkt en we
kijken er allemaal vol verwachting naar uit. Ik snap veel van de vragen
onder de amendementen die de afgelopen weken zijn ingediend, eigenlijk
ook heel goed. Maar ik zei al dat wij heel voorzichtig zijn met
uitzonderingen, extra eisen en extra taken. Ik zei het net al: geen
kerstboom, maar nu echt snel aan de slag.
Ik heb net even gekeken en wij zullen wel het amendement van DENK over
discriminatie bij uitzendbureaus steunen. De beunhazen die zich zo
opstellen, horen wat mij betreft echt niet thuis op deze markt. Ik heb
ook in mijn vorige rol in de lokale politiek iets te vaak gezien welke
gevolgen dat heeft.
We gaan deze week eventjes kauwen op de zorgplichtamendementen. Voor nu
heb ik hierover één motie. Die luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goede en snelle registratie van arbeidsmigranten in de
BRP cruciaal is voor goed zicht op hoeveel arbeidsmigranten er in
Nederland zijn en waar ze zijn, maar dat dit nu vaak niet gebeurt;
overwegende dat de zorgplicht voor registratie in de BRP nu niet wordt
opgenomen in het normenkader, terwijl dit vermoedelijk wel een positieve
bijdrage zou leveren aan goede registratie;
constaterende dat het onduidelijk is of het opnemen van de zorgplicht in
de BRP tot vertraging van invoering van de wet zou leiden of niet, maar
dat vertraging van de wet hoe dan ook onwenselijk is;
verzoekt de regering om zo snel mogelijk te onderzoeken op welke termijn
de zorgplicht in het normenkader opgenomen kan worden, en dit tijdig
genoeg te doen zodat het opnemen van de zorgplicht eventueel nog
gelijktijdig met inwerkingtreding van de wet kan;
verzoekt de regering om de zorgplicht op te nemen in het normenkader,
desnoods na inwerkingtreding van de wet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Podt.
Zij krijgt nr. 71 (36446).
Mevrouw Podt (D66):
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Patijn, GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Mooi dat deze wet er is. Volgens mij zijn we daar in
ieder geval allemaal tevreden over. De wet beschermt de uitzendkracht en
creëert een gelijk speelveld voor uitzendbureaus en andere uitleners. Ik
denk dat het niet onbelangrijk is om ons dat goed te realiseren.
Om te beginnen dienden we een amendement in om de Arbeidsinspectie de
bevoegdheid te geven om een verbod op inlenen op te kunnen leggen. De
minister heeft aangegeven dat het technisch in ieder geval nog wat
scherper zou kunnen. Hij heeft ons toegezegd dat hij dit mee zal nemen
in de verkenning. Gezien die toezegging trekken we het amendement op
stuk nr. 51 in, maar we komen er later zeker nog een keer op terug.
De voorzitter:
Het amendement-Patijn (stuk nr. 51) is ingetrokken.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
We hebben nog een ander amendement ingediend. Dat is het amendement om
te handhaven op artikel 8 en artikel 8a van de WAADI, over de
arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten. Dat laten we wel staan, ook al
is dat ontraden, want het is een manier waarop juist dat gelijke
speelveld gecreëerd kan worden. Daardoor kan er door de Arbeidsinspectie
vooral ook meer gedaan worden dan alleen maar een rapport opstellen. Dan
hebben ze het hele onderzoek al gedaan, maar ze kunnen vervolgens niet
optreden. Voor ons is dat dus echt een hele belangrijke.
Dan hebben we de AMvB's die zouden kunnen verschijnen als er een
uitzondering zou komen. Dat zijn AMvB's die de minister dan in principe
zelf zou moeten opstellen. Daar hebben we het nu heel veel over gehad.
Ik zou in ieder geval willen vragen dat als de minister die
uitzonderingen zou gaan creëren, we daar voorhang van kunnen krijgen.
Nou ben ik altijd heel slecht in de formulering, maar ik hoop dat ik het
goed zeg. Ik denk dat ik daarbij de minister zou willen verzoeken om het
uitgangspunt te hanteren dat de sector zelf moet aantonen waarom deze
een uitzondering moet hebben. Wij moeten niet zelf hier in deze Kamer de
uitzondering bedenken, want dat vind ik wel een hele bijzondere.
De heer Aartsen (VVD):
Wij kunnen elkaar vinden in dat laatste, dat scheelt. Mijn vraag gaat
nog even over het amendement waar u het net over had. Was dat het
amendement op stuk nr. 55? Klopt dat?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Op stuk nr. 51.
De voorzitter:
Op stuk nr. 51.
De heer Aartsen (VVD):
Over de gelijke beloning? Het amendement op stuk nr. 55 van Patijn en
Omtzigt?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ja, dat denk ik wel. Ik weet het niet helemaal.
De heer Aartsen (VVD):
Dat gaat over gelijke beloning handhaven door de Arbeidsinspectie. Daar
had ik nog wel een vraag over. Je kunt daarover inhoudelijk van mening
verschillen. Ik denk dat wij dat soms ook doen. Maar de minister geeft
heel duidelijk aan in zijn brief: als dit amendement wordt aangenomen,
betekent dat dat er capaciteit van de inspectie weg wordt gehaald bij
het handhaven op de uitzendsector en op arbeidsmigranten. Is mevrouw
Patijn bereid om die consequentie van dit amendement dan ook te
dragen?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dit raakt precies de arbeidsmigranten, want de grootste groep die niet
gelijk beloond wordt conform artikel 8 en 8a, is juist die van de
arbeidsmigranten. Op het moment dat ze het minimumloon nog net wel
betaald krijgen — dat wordt nog redelijk vaak geconstateerd — krijgen ze
die aanvullende arbeidsvoorwaarden waar ze ook recht op hebben, juist
niet. Het zijn ook nog eens de mensen die niet naar de rechter gaan en
die de weg niet weten in Nederland om te claimen waar ze recht op
hebben. Die krijgen dus die aanvullende rechten, die gelijke beloning
waar zij al recht op hebben op basis van artikel 8 en 8a, niet. Wat dat
betreft is het een heel belangrijk artikel om te zorgen dat die mensen
die wel krijgen en dat het gelijke speelveld gecreëerd wordt.
De heer Aartsen (VVD):
Mevrouw Patijn weet ook dat het tevens heel ingewikkeld is om dat
artikel goed te interpreteren door alle cao-kwesties. Het is dus
ingewikkeld om dat puur publiekrechtelijk te handhaven, middels de
Arbeidsinspectie, in plaats van civielrechtelijk. Ik citeer slechts de
brief van de minister. U kunt, nogmaals, inhoudelijk op dit punt van
mening verschillen, maar de minister geeft heel duidelijk aan: als dit
amendement het haalt, en er komt geen extra geld bij voor de inspectie —
we kunnen nog een spelletje doen of dat wel of niet gebeurt, maar laten
we er even van uitgaan dat dat niet gebeurt — betekent dat dat er minder
wordt gehandhaafd op de uitzendsector. Ik vraag dan nogmaals: is mevrouw
Patijn het dat waard?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Het zou het me dat niet waard zijn als het klopte wat u zegt. Maar deze
bepalingen, artikel 8 en 8a van de WAADI, gaan juist over
uitzendkrachten en gaan juist specifiek over arbeidsmigranten. Dus het
controleren van die wetsartikelen zorgt juist voor het handhaven op en
het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten. Wat er staat, is:
handhaaf nu niet alleen op het minimumloon, maar handhaaf op het
feitelijke loon dat mensen hadden moeten krijgen als ze gelijk beloond
waren volgens de wet.
De voorzitter:
Prima. U continueert.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dat is de kern. Voor ons is het dus van groot belang dat er goed
gehandhaafd wordt.
Afgelopen week kregen we de antwoorden inzake de mogelijkheid om de 45
fte de komende tijd ook in te zetten op lokaal niveau, om ervoor te
zorgen dat de gemeentes geholpen worden met de handhaving. Fijn dat dit
mogelijk blijkt te zijn. We zijn heel blij dat dit de komende tijd
gerealiseerd kan gaan worden.
Ik wil nog een keer het volgende benadrukken tegenover eenieder die
uitzonderingen maakt. Ook als wij denken dat alles goed gaat, ook als
het vanuit het de gemeentes gebeurt en ook als het door sw-bedrijven
gebeurt, hoe vervelend ook, er worden fouten gemaakt door die bedrijven,
bewust of onbewust. Er worden manieren bedacht om wetten te ontlopen via
constructies. Ik zou zeggen: wees voorzichtig met allerlei amendementen.
Maar ik ben niet de minister, dus dat laat ik verder aan de minister. Ik
roep de minister in ieder geval op om daar niet aan mee te werken.
Ik wil u ook bedanken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Inge van Dijk van het CDA.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Ook vanuit ons steun voor het wetsvoorstel. We
hebben in de eerste termijn uitgebreid gesproken over onze zorgen over
de uitvoering. We hebben de toezegging van de minister om regelmatig
over de voortgang van de invoering en over de opzet van de organisatie
te rapporteren aan de Kamer. Fijn dat we het op die manier kunnen
volgen. De minister geeft aan de Kamer in april te informeren over het
tijdpad van inwerkingtreding en de timing van de verschillende
onderdelen van het overgangsrecht.
We hebben ook uitgebreid gesproken over de problematiek van de
huisvesting. Wij snappen heel goed dat dit oplossingen vraagt buiten de
Wtta, maar het is wel een van de grootste zorgen. Vandaar dat wij het
nogmaals goed wilden benadrukken.
We hebben het gehad over de oplopende kosten. Dit punt is nog steeds wat
onhelder. Het gaat onder meer om de kosten van leges, de doorberekening
van de kosten van de op te zetten toelatende instellingen en het oplopen
daarvan. De heer Aartsen heeft diverse amendementen ingediend met
betrekking tot de leges. We hebben hier sympathie voor vanwege de zorgen
over de initiële kosten en over het oplopen ervan. Wij zouden wel iets
van een rem willen. Daar zullen we zo meteen een motie over indienen. We
snappen namelijk aan de andere kant ook het argument van SZW, maar enkel
transparantie lijkt ons in deze fase onvoldoende.
Dan hebben we discussies gehad over de uitzondering op de brede
reikwijdte. De minister ontraadt amendementen voor de uitzondering van
sociaal werkbedrijven. Er is net nog een amendement binnengekomen over
de bbl'ers. Die hebben wij ook benoemd. We hebben er ook over nagedacht
en wat ons betreft hoeft het niet zozeer in amendementen gezocht te
worden, maar we moeten wel het gevoel hebben dat de minister hier
welwillend naar wil kijken. De woorden — ik heb ze opgeschreven — waren
vooral "terughoudend" en "kritisch". Ik snap het, maar aan de andere
kant, als we zeggen "laten we er niet te veel toeters en bellen aan
toevoegen", dan vraagt dat ook iets van de manier van kijken op het
moment dat er wel zo'n verzoek gaat komen.
Onze intentie is: nu geen extra toeters en bellen in de wet opnemen.
Amendementen tot uitbreiding zullen wij waarschijnlijk minimaal steunen.
We moeten eerst maar eens zien of het goed gaat, of we dit goed van de
kant geduwd krijgen. We moeten regelmatig evalueren en met een open
houding durven bij te sturen als de praktijk erom vraagt.
Ik heb natuurlijk wel twee moties die daar belangrijk voor zijn.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat deze wet om malafiditeit in de uitzendsector met
betrekking tot arbeidsmigranten te bestrijden een veel bredere
reikwijdte kent;
overwegende dat de minister de mogelijkheid heeft om een of meer
sectoren van het bedrijfsleven of segmenten van de arbeidsmarkt uit te
zonderen van de verplichtingen van deze wet;
overwegende dat verschillende sectoren al stevige regulering kennen of
toezicht kennen;
verzoekt de regering welwillend om te gaan met verzoeken tot
uitzonderingen, zeker daar waar de sector reeds op andere wijze
gereguleerd is en er weinig tot geen arbeidsmigranten werkzaam
zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Inge van Dijk en Aartsen.
Zij krijgt nr. 72 (36446).
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dan de tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister nu geen bedrag kan noemen voor de leges
die een uitlener moet betalen voor de toelatingsprocedure;
overwegende dat het automatisch kunnen doorberekenen van kosten door een
overheidsorganisatie geen prikkel in zich heeft om efficiënt te
opereren;
overwegende dat transparantie over de kosten een eerste stap is maar
onvoldoende tegenwicht biedt;
verzoekt de regering om apart te rapporteren over de opbouw van de
kosten van de toelatings-, ontheffings- en aanwijzingsprocedures die
doorberekend worden aan uitleners en inspectie-instellingen, en dezẹ
kosten enkel automatisch aan te passen vanwege loon- en
prijsbijstelling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Inge van Dijk en Aartsen.
Zij krijgt nr. 73 (36446).
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank voor het debat. Dank voor de antwoorden. Wordt vast en zeker
vervolgd.
De voorzitter:
De heer Boon, PVV.
De heer Boon (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb de vorige keer verteld over de overlast
die de Nederlanders ervaren door arbeidsmigratie. Ik heb ook verteld
over mijn eigen overlast die ik ervaren heb. Ik ben toevallig gisteren
teruggegaan in die wijk. Het is eigenlijk alleen maar erger geworden. We
hebben het hier in deze Kamer vaak over futiliteiten, maar dit is echt
een belangrijk onderwerp. Ik ben blij dat ik eigenlijk van links tot
rechts de urgentie hoor om dit probleem op te pakken. Dat mag dus ook
een keer gezegd worden.
We hebben eerder aangegeven dat de uitzendsector beter gereguleerd moet
worden, zodat malafide uitzendbureaus effectief van de markt worden
geweerd. De tijd van wegkijken bij misstanden is namelijk dankzij dit
kabinet echt voorbij.
De PVV heeft nog wel een paar zorgen, een paar puntjes die we de
minister gaan meegeven. We hebben ook de zorg over de vergoeding voor
toelating. We zijn benieuwd hoe de minister de amendementen van de VVD
gaat appreciëren. Ik hoorde al dat er ook moties over zijn. We kijken er
met spanning naar uit.
Verder wil de PVV nogmaals aan de minister vragen of er een mogelijkheid
of een geitenpaadje is om de sociale werkontwikkelingsbedrijven toch uit
te zonderen. Ik hoor het punt van vele partijen hier. Ik denk dat het
een terechte vraag is. Ik wil dus vragen of de minister daar toch nog
een keer met een positieve blik naar wil kijken.
Voorzitter, afsluitend. Dit wetsvoorstel is een belangrijke stap, maar
de echte uitdaging ligt in de uitvoering. Dat is een zware taak die op
de schouders van deze minister komt. De PVV zal hem de volgende tijd
positief-kritisch volgen.
Tot zover.
De voorzitter:
De heer Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank u wel. We hebben het er twee dagen over gehad, want het
is belangrijk dat wij misstanden in Nederland aanpakken en dat we de
bedrijven aanpakken die misbruik maken van mensen en hun positie, die ze
uitknijpen en die het leven moeilijker voor ze maken. Volgens mij staan
wij daar allemaal achter. DENK staat daar in ieder geval zeker
achter.
Voorzitter. Even op de inhoud, de punten over de uitzonderingen. Ook
DENK heeft een amendement ingediend, gericht op de topsport. Wij steunen
ook het amendement over de sociaal werkbedrijven. Want we willen een
stevige wet, we willen een wet die mensen helpt, maar tegelijkertijd
moet je als medewetgever — en dat is toch onze rol hier — ook nadenken
over hoe we invulling geven aan waar deze wet allemaal toe moet leiden.
Topsport valt daar wat ons betreft niet onder. Ook de discussie over de
bbl-trajecten valt wat ons betreft niet onder de reikwijdte van deze
wet.
Voorzitter. Tegelijkertijd gaat deze wet over meer dan alleen mensen die
als arbeidsmigrant in Nederland werken. We hebben het heel vaak, en ook
terecht heel vaak, over arbeidsmigratie gehad en over de positie van
arbeidsmigranten. Maar volgens mij zijn Nederlanders die in Nederland
geboren en getogen zijn, de grootste groep mensen die onder deze wet
vallen, of in ieder geval mensen die al langer onderdeel uitmaken van
onze samenleving. Het zou heel raar zijn als wij, terwijl we een wet
hebben die ook over die brede groep gaat, niet ook zouden kijken naar de
misstanden die die groep betreffen.
Dat is het punt over discriminatie en daar heb ik een amendement over
ingediend. Ik heb tussen de eerste en de tweede termijn goed geluisterd
naar de collega's. Daar kwamen twee bezwaarpunten naar voren. Het eerste
bezwaarpunt was: geef je met dat amendement niet een te grote positie
aan het College voor de Rechten van de Mens? Daarom heb ik dat onderdeel
uit het amendement gehaald. Het tweede punt was of je omwille van de
zuiverheid niet moet wachten totdat een besluit, een uitspraak van de
rechter onherroepelijk is. Ook dat punt heb ik inmiddels uit het
amendement gehaald. Nog in de vorige periode hadden we als voorloper op
dat amendement een motie ingediend. Ik hoop dat dit amendement na deze
wijzigingen er wel in komt.
Tegelijkertijd vind ik het idee om het College voor de Rechten van de
Mens meer body, een betere positie te geven wel belangrijk, omdat we
weten dat het in de praktijk heel moeilijk is om onherroepelijk een
bedrijf te bestraffen voor discriminatie, ondanks de voorbeelden. Ik zou
zeggen: doe een mysteryguestonderzoek. Volgens mij heeft het ministerie
daar ook een aantal van gedaan. We zagen ook een aantal maatschappelijke
organisaties die dat hebben gedaan. Dan zie je dat bedrijven aan
discriminatie doen.
Om het tegengaan van discriminatie beter te borgen in de wet heb ik twee
moties, die ik nu graag zou willen indienen.
Mijn eerste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het College voor de Rechten van de Mens oordelen
uitspreekt over discriminatie, waaronder arbeidsmarktdiscriminatie, maar
dat deze oordelen momenteel niet juridisch bindend zijn;
overwegende dat de huidige niet-bindende status de naleving van
discriminatieverboden ondermijnt en slachtoffers zelden daadwerkelijk
rechtsherstel zien;
verzoekt de regering om te onderzoeken op welke wijze en onder welke
voorwaarden oordelen van het College voor de Rechten van de Mens
juridisch bindend gemaakt kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 74 (36446).
De heer Ergin (DENK):
Mijn tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het rapport Onderzoek toezicht en handhaving
arbeidsmarktdiscriminatie aantoont dat mysterycalls effectief zijn om de
bereidheid van uitzendbureaus tot medewerking aan discriminerende
verzoeken in kaart te brengen;
constaterende dat uitzendbrancheorganisaties ABU en NBBU deze methode al
inzetten als vorm van zelfregulering, maar dat veel uitzendbureaus
buiten dit toezicht vallen;
verzoekt de regering om, parallel aan de invoering van de Wet toelating
terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, een structureel programma op
te zetten voor het uitvoeren van mysterycalls bij uitzendbureaus, met
name bij niet-aangesloten bureaus;
verzoekt de regering tevens om te verkennen of resultaten van
mysterycalls kunnen worden meegenomen in het toezichtkader van de
toelating dan wel gebruikt kunnen worden als instrument om de naleving
van antidiscriminatienormen door uitzendbureaus te monitoren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 75 (36446).
De heer Ergin (DENK):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Saris, Nieuw Sociaal Contract.
Mevrouw Saris (NSC):
Voorzitter. Wij danken de minister voor dit goede en inhoudelijke debat.
We zijn blij met het feit dat dit de eerste wet is die de migratie echt
beperkt en reguleert en dat die door de Kamer komt. Dit is een
verdienste van deze hardwerkende minister, en ik vind dat deze minister
een lintje verdient.
Bijna vijftien jaar na het rapport van de commissie-Koopmans, bijna vijf
jaar na de commissie-Roemer maken we een belangrijke stap om de grote
misstanden bij uitzendbureaus met arbeidsmigranten aan te pakken. Dat is
keihard nodig. We wensen de minister veel succes om de wet te
implementeren met de nieuwe uitvoeringsorganisatie.
Naar aanleiding van de derde nota van wijziging en de antwoorden van de
minister zijn de amendementen op stuk nr. 16 en 28 overbodig geworden.
Bij dezen zou ik deze amendementen graag willen intrekken.
Wel hebben wij nog twee amendementen. Eentje heb ik samen met de heer
Flach en mevrouw Rikkers ingediend. Het betreft de uitzondering van de
bbl op de toelatingsplicht. Ik heb dit amendement pas net ingediend. Ik
vraag de minister graag om een schriftelijke appreciatie te geven over
de effecten en de uitvoerbaarheid van dit amendement. We handhaven het
amendement van Postma over de zorgplicht voor alle werkgevers voor de
zorgverzekering.
Verder hebben wij op basis van het debat nog drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat spreiding van rijksdiensten bijdraagt aan regionale
economische ontwikkeling en beter evenwicht tussen de Randstad en de
regio;
verzoekt de regering om bij de inrichting van de toezichthoudende
instelling voor het toelatingsstelsel nadrukkelijk te kiezen voor
vestiging buiten de Randstad,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Saris, Flach en
Rikkers-Oosterkamp.
Zij krijgt nr. 76 (36446).
Mevrouw Saris (NSC):
De Achterhoek heeft best nog wel een mooie plek, maar dat heb ik de heer
Flach en mevrouw Rikkers-Oosterkamp niet verteld.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het wenselijk is dat een g-rekening ingevoerd wordt in
het normenkader;
constaterende dat er nog problemen zijn vanwege het verwachte aantal
benodigde g-rekeningen en de huidige onmogelijkheid voor buitenlandse
uitzendbureaus een g-rekening aan te houden;
verzoekt de regering om binnen negen maanden te rapporteren of en op
welke wijze de g-rekening (zo veel mogelijk) verplicht gesteld kan
worden in het normenkader,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Saris, Patijn, Ceder, Inge van
Dijk, Aartsen, Van Kent en Ergin.
Zij krijgt nr. 77 (36446).
Mevrouw Saris (NSC):
De laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat grote problemen ontstaan doordat gemeentes niet weten
waar mensen wonen, met alle sociale problemen als gevolg;
constaterende dat de Wtta wel een aantal stappen bevat om de correcte
registratie van arbeidsmigranten te bevorderen, onder andere in de derde
nota van wijziging;
verzoekt de regering na inwerkingtreding van de Wtta elk jaar te
rapporteren over in welk mate arbeidsmigranten correct in de BRP vermeld
staan, en binnen een jaar na inwerkingtreding van de Wtta een nader plan
met de VNG, de uitzendsector en de inleners te ontwikkelen voor een
sluitende registratie om die klaar te hebben als de registratie in de
BRP onvoldoende op orde is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Saris, Inge van Dijk en Van
Kent.
Zij krijgt nr. 78 (36446).
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Even los van het lintje voor de minister zou ik eerder zeggen "het
lintje voor de ambtenaren", zeker na alle amendementen van vandaag.
Mevrouw Saris (NSC):
Dat ben ik helemaal met u eens, mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Overigens is het prima als de minister ook een lintje krijgt. Als u dat
graag wil, dan moet u dat maar aanvragen. Ik zou het willen hebben over
het amendement. Mevrouw Saris diende een amendement in over bbl; daar
hebben we het net ook even over gehad. Ik lees in het amendement dat het
zo belangrijk is dat er erkende leerbedrijven zijn. Die leerbedrijven
zijn natuurlijk vooral de bedrijven waar mensen uiteindelijk werken, dus
de materiële werkgever van de leerlingen. Kunt u uitleggen wat nou het
verschil is tussen een uitzendkracht die ergens als inpakker op een
inpaklijn gaat werken en een bbl'er die door een uitzendbureau
uitgeleend wordt aan het bedrijf dat hem gaat opleiden?
Mevrouw Saris (NSC):
Ik zie dit echt als een sector die verantwoordelijkheid neemt om
voldoende mensen in bijvoorbeeld de techniek op te leiden. Zij zijn in
dienst bij een organisatie en kunnen van daaruit bij diverse werkgevers
werkervaring opdoen en daarnaast ook een fatsoenlijk salaris verdienen.
Zo zie ik dat dus. Ik heb het zo proberen vorm te geven dat het ook echt
voldoet aan de publieke taak en dat het echt gelieerd is aan de Wet
educatie en beroepsonderwijs.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dat is allemaal mooi. Ik ben blij dat mevrouw Saris zegt: ik vind het
belangrijk dat dat juridisch goed omschreven is. Maar wat is nou het
verschil tussen het uitbesteden van het juridisch werkgeverschap van een
gewone werknemer ten opzichte van het uitbesteden van het juridisch
werkgeverschap van een bbl'er? Want dat is wat hier gebeurt.
Mevrouw Saris (NSC):
Het lijkt mij gewoon heel goed dat deze specifieke groep, de
bbl-leerlingen, vanuit een arbeidscontract de mogelijkheid krijgen om
bij verschillende bedrijven werkervaring op te doen. Want ze willen
breed werkervaring opdoen. Zo kunnen we ze echt motiveren om
bijvoorbeeld in de technieksector te blijven.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dan vraag ik het nogmaals. Laat ik het anders zeggen. Wat is nou het
verschil tussen een werknemer die ervaring gaat opdoen in het leven en
via een uitzendbureau op verschillende plekken ervaring opdoet en via
dat uitzendbureau, dat gecertificeerd en toegelaten moeten zijn, het
minimumloon ervoor betaald krijgt, en het bbl-uitzendbureau, dat precies
hetzelfde doet?
Mevrouw Saris (NSC):
Deze bbl-organisaties hebben al jaren hun diensten bewezen — dat is mijn
visie — om studenten en scholieren die scholingsplichtig zijn, die een
kwalificatie moeten hebben, via deze constructie op een goede manier tot
de arbeidsmarkt te laten toetreden. Dit is ook specifiek voor studenten
tot 21 jaar.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor geen enkel verschil. Ik begrijp absoluut niet waarom het
toelatingsstelsel niet ook gewoon voor deze bedrijven moet gelden.
De heer Van Kent (SP):
Ik heb ook een mbo-opleiding gedaan. Daar wordt hard gewerkt. Zeker als
je bijvoorbeeld een horeca-opleiding doet, kan het zijn dat je vier
dagen in de week aan het werk bent, dat je via een bbl-constructie wordt
uitgezonden naar een horecabedrijf en dat je daar naast iemand werkt van
dezelfde leeftijd die daar via een uitzendbureau werkt. Wat is het
verschil daartussen?
Mevrouw Saris (NSC):
Ik heb beoogd om deze groep ... Daarom heb ik de minister ook gevraagd:
ga dit op een goede manier appreciëren. Want u hoort in mijn bijdrage
dat ik ook echt behoefte heb aan een goede analyse van effecten en
uitvoerbaarheid. Ik wil jongeren een kans geven. Ik wil de sector
daarmee ondersteunen. Ik wil die studenten en scholieren via dit
amendement op een goede manier een weg geven naar de arbeidsmarkt.
De heer Van Kent (SP):
Ik heb uw intenties niet in twijfel getrokken, maar ik heb u een vraag
gesteld. Die vraag heb ik gesteld met een reden, namelijk dat het best
zo zou kunnen zijn dat er bedrijven zijn die hier geld aan verdienen,
die leerlingen begeleiden die bbl-opleidingen volgen, en die de
Kamerleden hebben benaderd met de vraag: "Goh, dit gaat ons straks geld
of tijd kosten. Dat vinden we lastig. Kunnen wij geen uitzondering
krijgen?" Misschien dacht mevrouw Saris: aan dat verzoek moet ik
tegemoet komen. Maar begrijpt mevrouw Saris goed genoeg dat het beide
gaat om het ter beschikking stellen van arbeidskrachten en dat het
verschil tussen iemand die via een horecaopleiding in de horeca werkt en
iemand die daar via een uitzendbureau werkt, nul is? Ze verrichten
namelijk allebei betaalde arbeid op die plek. Is het dan niet heel gek
om hier een uitzondering te bepleiten voor de constructie waarbij
leerlingen via een bbl, een beroepsbegeleidende leerweg, worden
uitgeleend aan of uitgezonden naar een horecaonderneming?
Mevrouw Saris (NSC):
Ik zie het echt anders dan de heer Van Kent, denk ik. U spitst het toe
op de horeca. Ik zie het juist ook in de techniekbranche. Volgens mij
vinden wij hier in de Kamer dat allemaal een cruciale sector. Hoe gaan
we de jongeren tot 21 jaar op een goede manier begeleiden naar de
arbeidsmarkt? In mijn visie zijn de bbl-constructies daar een goede weg
voor. Ik denk dat het gewoon heel goed is dat we daar via dit amendement
ruimte aan bieden.
De voorzitter:
Helder. Afrondend en kort, meneer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Ja, afrondend. Ik vind het wel heel gek. Neem dan de techniek als
voorbeeld. Stel dat daar twee jongeren aan het werk zijn, de een via een
uitzendbureau, de ander ook via een uitzendbureau, maar die volgt dan
een bbl-opleiding. Wat Nieuw Sociaal Contract betreft krijgt de een
straks wel de bescherming van deze wet, en de ander niet. Ik vind het
niet uit te leggen.
Mevrouw Saris (NSC):
Volgens mij is dat een statement van de heer Van Kent.
De voorzitter:
De volgende spreker is de heer Flach van de Staatkundig Gereformeerde
Partij. Hij is de laatste spreker van de zijde van de Kamer.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. We ronden een debat af waarbij het echt gaat om parlementair
handwerk. Het gaat namelijk om een wet die we proberen met elkaar zo
goed mogelijk te maken. Complimenten aan de minister voor de gedegen
wijze waarop hij de vragen van de Kamer beantwoord heeft. Hij geeft er
blijk van er duidelijk een eigen visie op te hebben en er ook bewust
keuzes in te hebben gemaakt. Dus complimenten daarvoor. Het is een grote
wet, met een doel dat de SGP heel belangrijk vindt, namelijk uitbuiting
en misstanden tegengaan. Dat is iets wat breed gedeeld wordt in de
Kamer.
Toch gaan wij erop kauwen of de wet uiteindelijk in deze vorm ook op
onze goedkeuring kan rekenen. Ik denk dat het al wel duidelijk is
geworden dat wij op twee punten echt nog wel zorgen hebben.
Het eerste punt is de reikwijdte. Ik snap echt wel de logica van de
minister. Ik snap ook dat hij die keuze heeft gemaakt, namelijk "door
geen uitzonderingen te maken, zorg ik dat het probleem zich niet
verplaatst en dat de wet ook in de uitvoering en handhaving behapbaar
blijft". Maar er zit toch wel een samenlevingsvisie onder, die ik
wellicht best wel deel met de minister, maar die bij mij tot een andere
uitkomst leidt. Je zou eigenlijk naar de samenleving moeten kijken
vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen. Anders wordt het leven wel
heel zwaar. Eigenlijk zeg je nu door deze wet dat je pas deugt als je
een certificaat hebt, terwijl je het eigenlijk zou moeten omdraaien: we
gaan ervan uit dat u het goed voor elkaar heeft en we pakken de
misstanden aan. Door geen enkele uitzondering te maken, zeg je eigenlijk
dat alleen de bedrijven die gecertificeerd zijn, deugen.
Dan kom ik bij het tweede punt. Dan lopen we dus ook tegen de kosten aan
die daarmee samenhangen. De waarborgsom en allerlei andere kosten die
gemaakt moeten worden, tellen bij elkaar op tot 143 miljoen euro. Dat is
voor de SGP ook een zeer serieus punt. Wij vinden dat de regeldruk
teruggedrongen moet worden. We tuigen hier opnieuw iets op. Daarom is
onze benadering ook dat de wet eigenlijk zou moeten uitgaan van
vertrouwen en het aanpakken van misstanden, in plaats van andersom. Dat
leidt namelijk tot heel veel bureaucratie en heel veel kosten. Dat
vinden wij zwaarwegende punten, die wij uiteindelijk zullen meewegen in
de beoordeling richting de stemmingen.
Eén motie, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het ATR herhaaldelijk heeft gewaarschuwd dat invoering
van een verplicht toelatingsstelsel gepaard gaat met enorme
regeldrukkosten voor bedrijven;
overwegende dat het kabinet als doelstelling heeft dat regeldruk voor
ondernemers merkbaar daalt;
verzoekt de regering bij de nadere uitwerking in lagere regelgeving nu
en bij eventuele toekomstige wijzigingen als uitgangspunt te hanteren
dat de administratieve lasten en regeldruk zo veel mogelijk worden
beperkt, en voortdurend te bezien hoe de regeldrukkosten voor de
betrokken bedrijven kunnen worden verlaagd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Flach.
Zij krijgt nr. 79 (36446).
Ik schors tot 21.15 uur. Dan gaan we luisteren naar de minister.
De vergadering wordt van 20.57 uur tot 21.14 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister. Ik hoop dat we er kort en puntig doorheen
kunnen gaan. Het woord is aan hem.
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de leden van uw Kamer voor de inbreng
in de tweede termijn. Ik denk dat we terug kunnen kijken op een goed
debat. Er ligt een wetsvoorstel. Ik heb geprobeerd om u op een aantal
punten te overtuigen. Ik heb hier en daar toezeggingen gedaan en we zijn
op een aantal punten nader tot elkaar gekomen. U heeft amendementen
ingediend, aangepast, ingetrokken, omgezet of gehandhaafd. Op deze
manier hoop ik dat we in een constructief debat uiteindelijk tot een wet
komen die wat mij betreft zo breed mogelijke steun in deze Kamer
verdient. Daar ga ik me ook in deze tweede termijn voor inzetten. Laten
we de lintjes reserveren voor de inwoners die zich verdienstelijk maken
voor de samenleving, maar ik noteer wel de dank en de waardering
richting de mensen van de ambtelijke organisatie die inderdaad al jaren
aan dit wetsvoorstel werken.
Zij realiseren zich dat als deze wet de Kamers eenmaal heeft gepasseerd,
het eigenlijke werk niet is afgerond maar nog moet beginnen. We zijn
immers nog bezig met de opbouw van de toelatende instelling. We zullen
de inspectiecapaciteit moeten opbouwen en uitbreiden. De
Arbeidsinspectie zal toezicht moeten houden op de naleving van
verschillende onderdelen. En wat ook belangrijk is: verschillende
bedrijven en sectoren zullen zich uiteindelijk ook zelf conform dit
kader moeten gaan gedragen. Ze moeten fatsoenlijk omgaan met hun
personeel. In de richting van de heer Flach zeg ik dat ik erop reken dat
dat ook vanuit een intrinsieke motivatie gebeurt. We mogen een zeker
vertrouwen in de sectoren stellen. Tegelijkertijd moeten we ook eerlijk
zijn: de werkelijkheid gaf voldoende aanleiding om de marktordening op
dit terrein weer ter hand te nemen. Op een te grote schaal hebben te
veel bedrijven de hand gelicht met tal van voorwaarden. Een fatsoenlijke
behandeling was niet overal gegarandeerd. Dat brengt helaas bureaucratie
en kosten met zich mee, maar dat wegen we hier natuurlijk wel
voortdurend met elkaar af.
Ik begin met een aantal hele specifieke vragen die nog zijn gesteld.
Daarna kom ik op de waardering van de amendementen en de moties. Om te
beginnen hebben de heer Aartsen en mevrouw Van Dijk mij nog een vraag
gesteld over het afwegingskader voor de uitzonderingen. Ik begrijp die
vragen heel goed. Het gaat hier om de wet en de reikwijdte. Hoe bepaal
je wat daarbinnen mogelijk is aan uitzonderingen? Ik zeg nogmaals dat er
op dit moment al een afwegingskader is. Ik verwijs expliciet naar
paragraaf 3.4.1 van de algemene toelichting op het wetsvoorstel. Dat
afwegingskader is er en komt op het volgende neer: men kan gebruikmaken
van de uitzonderingsmogelijkheid als de belangen van de sector door de
toelatingsplicht onevenredig worden geschaad in verhouding tot de
doelen. Bij die belangenafweging worden alle relevante feiten en
omstandigheden in aanmerking genomen.
Er is gevraagd naar voorbeelden. Een grond kan zijn dat de sector reeds
passende waarborgen kent voor de arbeidsvoorwaarden of de rechtspositie
van de ter beschikking gestelde arbeidskrachten. Dat geldt ook voor het
aandeel van arbeidsmigranten dat in een sector werkzaam is en het
aandeel van arbeidskrachten met een loon op of net boven het
minimumloon. Tegelijkertijd is het echter niet mogelijk om op voorhand
te weten wat al die relevante feiten en omstandigheden nu precies zijn.
Daarom is dat kader ook opgenomen in de toelichting op de wet. Het gaat
immers om omstandigheden die we nu nog niet goed kunnen voorzien. Om die
reden hebben we het niet helemaal dichtgetimmerd.
Er zijn soms argumenten te bedenken waarom bepaalde sectoren
uitgezonderd zouden kunnen worden, ook als ze niet aan het
afwegingskader voldoen. Die afweging is dan aan de Kamer zelf. Ik heb al
aangegeven dat ik bereid ben om voor de stemmingen een brief te sturen
over de sectoren die hier genoemd zijn, waarin ik zal beoordelen of die
uitzonderingen uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Ik zeg ook nog in de
richting van de heer Aartsen dat het niet zo is dat ik u heb uitgenodigd
om met deze amendementen te komen. Nogmaals, ik zal ze dus ontraden.
Maar ik zal u de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van deze
amendementen aangeven.
De heer Boon vroeg mij nog specifiek of betaaldvoetbalorganisaties
gebruik kunnen maken van de regels voor collegiale uitleen. Daar ben ik
gelukkig op een goede manier op ingegaan. Collegiale uitleen is
inderdaad geen sluitende oplossing voor het probleem van de spelershuur
bij voetbalclubs. De Wtta definieert collegiale uitleen als "ter
vergoeding van ten hoogste de loonkosten ter beschikking stellen van de
arbeidskrachten", dus "ten hoogste de loonkosten." Dat zal misschien
gelden voor sommige vormen van verhuur, maar in de meeste gevallen niet.
Clubs kunnen ook een aanvullende som vragen bij spelersverhuur. Dan is
de vergoeding hoger dan die loonkosten. Er is dan ook geen sprake van
collegiale uitleen. Niettemin zijn hier bij betaaldvoetbalclubs zorgen
over. Die hebben zich ook gemeld bij ons. Wij gaan dat gesprek met ze
aan. Ik zou wel echt dat gesprek willen afwachten voordat ik verder
oordeel over de wenselijkheid van een uitzondering. Daar vind ik het
echt te vroeg voor.
Dan vraagt mevrouw Podt nog wat er in de wet zit om sw-bedrijven uit te
zonderen van de toelatingsplicht. Een aantal andere fracties vroegen dit
overigens ook. Ik heb al aangegeven waarom ik daar in algemene zin
terughoudend mee wil zijn. Voor eigenlijk alle voorbeelden die genoemd
worden, geldt dat uitzonderingen ontwijkingsroutes creëren voor malafide
ondernemers. Die kunnen ten koste gaan van de uitvoerbaarheid en
handhaafbaarheid van het stelsel. Nogmaals, ook om die reden zie ik geen
argument om af te wijken van dit standpunt voor sw-bedrijven. Ook daar
is het immers noodzakelijk om werknemers waar mogelijk te beschermen
tegen uitbuiting door malafide partijen. Dat is niet per se overbodig;
ook bij sw-bedrijven komt onderbetaling voor. Ik heb ook al eerder
aangegeven: als sw-bedrijven netjes de wet naleven, zijn er ook maar
zeer beperkte lasten voor die bedrijven. Ik herhaal ook dat het niet zo
is dat gevestigde bonafide sw-bedrijven een waarborgsom hoeven te
betalen. Dat is dus niet aan de orde.
De heer Aartsen vroeg: is de waarborgsom nodig als er met een verplichte
g-rekening wordt gewerkt? De g-rekening dient een ander doel dan
financiële zekerheidsstelling. Die is niet geschikt als instrument voor
financiële zekerheid. Met een g-rekening kan een inlener zijn
aansprakelijkheid voor de loonheffingen en de omzetbelasting die de
uitlener verschuldigd is voorkomen. De financiële zekerheidsstelling
waarborgt primair dat de uitlener zelf zijn verplichtingen nakomt, in de
eerste plaats jegens de arbeidskrachten. Het geld op de g-rekening is
niet volledig geblokkeerd. De rekeninghouder — dat is de uitlener in dit
geval — kan het geld onder voorwaarden doorstorten naar een andere
g-rekening. Die kan gedeblokkeerd worden als aan de fiscale
verplichtingen is voldaan. In dat geval is er dus geen zekerheid dat de
arbeidskrachten hun vorderingen betaald krijgen. Dan is het dus ook niet
zo dat deze daarmee een waarborgsom overbodig maakt.
De heer Van Kent vroeg mij hoe ik ga ingrijpen als door uitzendbureaus
een vlucht naar het buitenland plaatsvindt, om vanaf die plek
uitzendkrachten in Nederland te gaan uitlenen. Hij vroeg welke rol de
waarborgsom daarbij speelt. Uitzendbureaus die uitwijken naar het
buitenland moeten alsnog aan dezelfde eisen voldoen als Nederlandse
uitzendbureaus, tenminste als zij uitzendkrachten uitlenen aan
Nederlandse inleners. Dat geldt ook voor de waarborgsom. Die is gewoon
verplicht voor buitenlandse uitzendbureaus. Er zijn natuurlijk wel
risico's, met name bij buitenlandse bureaus, omdat de Arbeidsinspectie
minder zicht heeft op de praktijk aldaar. Ik zeg u toe dat ik daar bij
de monitoring en evaluatie van de wet expliciet aandacht aan zal
besteden.
Tot slot, wat de vragen betreft, vroeg de heer Van Kent mij nog of een
hoog percentage ontslag op staande voet een indicatie kan zijn dat het
normenkader niet wordt nagekomen. Dat is inderdaad zo. Dat kan, maar dan
wel met een omweg, althans als het gaat om hoe je ze dan uit het systeem
kunt halen. De Arbeidsinspectie, de Belastingdienst en het UWV hebben
geen handhavingsbevoegdheid op onterecht ontslag. De juiste toepassing
van ontslag op staande voet is ook geen onderdeel van het normenkader in
de Wtta, maar we zien dit wel als een indicatie van mogelijk bredere
malafiditeit bij een onderneming; die discussie hebben we eerder met
elkaar gevoerd. Het UWV heeft daarom de vijftien bedrijfsnamen met de
hoogste percentages ontslag op staande voet gedeeld met de
Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. Die kunnen dat meenemen als
indicator in een risicogericht toezicht op de naleving van de wetgeving.
Op basis van de gegevensuitwisseling die de Wtta mogelijk maakt, kunnen
de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst vermoedens van malafiditeit
delen met de toelatende instantie. Zij zullen dat in voorkomende
gevallen ook doen. Dat kan er dan weer toe leiden dat een toelating
wordt geweigerd, geschorst of ingetrokken. Op die manier kan het dus wel
degelijk een rol spelen.
De laatste vraag, en daarna kom ik echt bij de appreciatie, voorzitter.
De heer Ceder vroeg mij nog welke ruimte ik zie om de BRP-registratie nu
wel in het normenkader op te nemen maar pas later in werking te laten
treden. Ik heb aangegeven dat we vanwege de beheersbaarheid van het
toelatingsstelsel de zorgplicht geen onderdeel laten uitmaken van de
Wtta. Op dit moment zie ik helaas geen mogelijkheid om dit onderdeel te
laten uitmaken van de Wtta; dat is ook onderzocht. Ik maak met de sector
afspraken over verbetering. Mocht dit niet tot significante verbetering
leiden, dan kijk ik alsnog naar toezicht en handhaving. Dat kan per
AMvB. Daar is dus geen wetswijziging voor nodig; dat kan gewoon in de
AMvB geregeld worden. Het lijkt me goed om dat in de goede volgorde te
doen en niet vooruit te lopen op de werking van die normerende
zorgplicht. Bovendien werk ik samen met BZK, mede naar aanleiding van uw
signalen en de signalen van gemeenten, aan een breder pakket met andere
maatregelen, zoals een aanwezigheidsmelding voor arbeidsmigranten. Ik
hoop echt u daarvan te hebben overtuigd.
Voorzitter. Dat zijn de vragen die zijn gesteld. Dan kom ik bij de
appreciatie van de amendementen. In algemene zin heb ik de appreciatie
van de amendementen vorige week schriftelijk gedeeld met uw Kamer, maar
er zijn deze week nog een aantal amendementen ingediend. Daarvan kan ik
de appreciatie nog even mondeling meegeven.
Ik begin met het nader gewijzigde amendement op stuk nr. 60 van de leden
Ceder en Flach, over het uitzonderen van sociaal werkbedrijven.
De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 60.
Minister Van Hijum:
Dat amendement ontraad ik. Ik denk dat ik daarop zojuist voldoende ben
ingegaan.
Het amendement op stuk nr. 67, van de leden Saris, Flach en
Rikkers-Oosterkamp, over bbl, ontraad ik om dezelfde redenen. Dat
amendement gaat ook over een uitzondering, in dit geval voor
bbl-bedrijven. Dat ontraad ik dus ook.
Dan de gewijzigde amendementen van het lid Aartsen over het maximeren
van de kosten voor uitleners tot drie verschillende bedragen, op de
stukken nrs. 62, 63 en 64. De bedragen in de amendementen zijn gebaseerd
op de bijlagen in mijn brief van afgelopen januari, waarin scenario's
zijn opgenomen. Die scenario's zijn echter op dit moment nog onzeker.
Dat heb ik ook toegelicht. Ik vind het ook niet zorgvuldig om op basis
van die inschattingen op dit moment harde maximumbedragen in de wet op
te nemen. Ik heb ook geschetst welke problemen zich kunnen voordoen in
de uitvoering als die kosten nu al gemaximeerd worden. Ik ontraad deze
amendementen, maar ik herhaal ook hier de toezegging dat de
transparantie in de opbouw van de kosten elk jaar gegeven gaat worden.
Ik wijs er ook op dat het de Kamer natuurlijk altijd vrijstaat om,
vanuit haar budgetrecht, door te vragen op die kosten en een plafond aan
te brengen op het moment dat daar aanleiding voor wordt gezien.
De heer Aartsen (VVD):
Ik ga het toch nog één keer proberen. We begonnen dit wetsvoorstel met
een schatting van de kosten, die letterlijk in de memorie van
toelichting staat, van €450. Dat was anderhalf jaar geleden. Het meest
vergaande van mijn amendementen pakt het zwaarste scenario in de
scenarioschets en zet daar een factor 1,5 bovenop. Dan kom je op een
vertienvoudiging van het bedrag dat we anderhalf jaar geleden hadden.
Een vertienvoudiging. Dat is inclusief de inflatiecorrectie, die daar
netjes bovenop komt. Zegt de minister daar dan van: ja, sorry, deze
vertienvoudiging van het oorspronkelijke bedrag van anderhalf jaar
geleden is dusdanig onzeker dat het hele wetsvoorstel daarmee in de prak
komt? Dat kunnen we toch niet menen met elkaar? We kunnen toch niet
menen dat een vertienvoudiging van het bedrag een probleem is? Er moet
toch ergens een keer een cap komen om die kosten een béétje beheersbaar
te maken? En dan is een factor 10 toch niet heel gek?
Minister Van Hijum:
Mijn zorg zit erin dat we in de wet het bedrag verankeren en daarmee aan
het plafond een soort richtinggevende of zelfs gelegitimeerde betekenis
geven. Ik ben er zeer voor om, met de heer Aartsen en de hele Kamer,
kritisch te kijken naar wat de opbouw van de kosten gaat worden. Dat is
op dit moment met onzekerheden omgeven. Er is op dit moment een
kwartiermakersorganisatie bezig om de organisatie in de steigers te
zetten en de kosten verder te onderbouwen, en op dat moment ook een
gedegener inschatting te geven van wat het daadwerkelijk met zich
meebrengt. Daar kunt u van alles van vinden op het moment dat dat
voorligt.
Ik zeg u opnieuw toe dat we daar volstrekt transparant over gaan zijn. U
kunt daar vragen over stellen en u kunt zeggen "dit vind ik niet nodig",
"dit vind ik overbodig" of "dit riekt naar gouden randjes", maar er moet
een basis liggen. En vanaf dat moment is er elk jaar opnieuw een
voorstel dat wordt voorgelegd aan de Kamer, aan de hand waarvan de Kamer
weer kan beoordelen of het wel of niet terecht is dat de kosten
omhooggaan. De Kamer kan dan ook zeggen: waarom is dat nu in vredesnaam
hoger dan de inflatie; dat accepteren wij niet. Die rol heeft u als
Kamer; dat kan. Ik denk dat u met die transparantie uiteindelijk ook het
beste geholpen bent. Ik zal om die reden overigens ook een motie die
verderop nog aan de orde komt, wel nadrukkelijk aan het oordeel van de
Kamer laten.
De heer Aartsen (VVD):
Je moet toch proberen om dat zelfrijzend bakmeel in te perken? Als we
een overheidsorganisatie op afstand van het parlement neerzetten en als
die organisatie de factuur mag sturen naar ondernemers, terwijl die
ondernemers daar helemaal afhankelijk van zijn — ze kunnen niet anders
dan die factuur betalen — dan krijgen we toch een monstermoloch waar we
bang voor moeten zijn? Dan is het toch niet gek dat je dat maximeert tot
een factor tien van de oorspronkelijke inschatting? De scenario's zijn
gemaakt door de kwartiermaker van de minister. Dit is een verdubbeling
van dat bedrag. Diezelfde kwartiermaker zei drie weken tegen de minister
dat dit het meest realistische scenario was op dat moment. Ik zeg: laten
we nou een maximum zetten op de verdubbeling van dat bedrag. Dat moeten
we toch met elkaar aandurven? Als de nood echt aan de man is, kan de
minister altijd nog terug naar de Kamer om dat overboord te gooien en op
een andere manier te regelen. Dat geld kan ook ergens anders vandaan
komen als het een groot probleem is. We moeten de ondernemers beschermen
tegen een vertienvoudiging van het bedrag, een verdubbeling van de meest
realistische schatting.
Minister Van Hijum:
Waar je ondernemers volgens mij het beste mee beschermt, is uiteindelijk
een effectieve organisatie die haar werk goed kan doen. We moeten
inderdaad scherp blijven op de vraag hoe de kosten zijn opgebouwd en hoe
ze zich vanaf dat moment ontwikkelen. Ik daag u en onszelf overigens ook
uit om daar vanaf het begin scherp op te blijven. Dat kan het beste aan
de hand van het concrete inzicht en dat hebben we pas op het moment dat
we de organisatie verder hebben opgebouwd. Dan kunnen we de Kamer ook
informeren over waar dat bedrag vandaan komt.
Ik ben helemaal niet uit op een verdubbeling of zo. Hoe scherper we het
met elkaar kunnen vaststellen, hoe beter het is. Het gaat echt om het
middel, namelijk het op dit moment verankeren van het bedrag in de wet.
Daar doen we niet verstandig aan, denk ik. Laten we elkaar echt proberen
te vinden in het proces, waarbij we in beeld brengen wat de kosten zijn
en hoe we die kunnen beperken. Die rol hebben we ook. In die zin is het
niet anders dan bij andere overheidsuitgaven. Het is hetzelfde als bij
onze algemene begroting. Uiteindelijk mogen burgers altijd verwachten
dat we dingen zo efficiënt mogelijk doen. Daar zitten we hier met elkaar
voor.
De voorzitter:
Ik denk dat we naar de moties kunnen.
Minister Van Hijum:
Bijna, want de heer Ergin heeft ook nog een amendement nader gewijzigd.
Dat is het amendement over het weigeren, schorsen of intrekken wegens
veroordeling voor arbeidsmarktdiscriminatie of verboden onderscheid. Dat
is het amendement op stuk nr. 65. Dit amendement is gewijzigd, maar dat
verandert niets aan de redenen waarom ik het heb ontraden in mijn eerste
termijn. Ik herhaal hier dat we dat probleem moeten aanpakken. Dat debat
gaan we met elkaar voeren, maar niet langs deze weg.
Dan, voorzitter, kom ik inderdaad bij de moties.
De voorzitter:
De heer Flach nog.
De heer Flach (SGP):
Vanuit mijn achtergrond weet ik dat de mens van nature geneigd is tot
alle kwaad en dat we dus wetgeving nodig hebben om dat te beperken.
Tegelijkertijd is het wel goed om in wetgeving uit te gaan van het goede
en de misstanden te bestrijden.
Ik sloeg een beetje aan op de opmerking van de minister in de eerste
termijn. Hij zei: hoe mooi is het om een certificaat aan de muur te
hebben hangen, waarop staat dat je het goed geregeld hebt! Het punt is
alleen dat het geen nice to have is. Op het moment dat het gaat gelden,
is het een must-have, want anders deug je niet. Dat was de achtergrond
van mijn opmerking. Je moet het wel hebben, want anders val je onder de
malafide bedrijven. Daar zit een beetje mijn aarzeling bij de
reikwijdte. Dat is daarmee rechtgezet, denk ik.
Ik heb een vraag over de schriftelijke appreciatie van het amendement op
stuk nr. 37. De minister geeft dat deels oordeel Kamer. Ik ben even op
zoek hoe we het amendement zouden kunnen aanpassen. Het gaat over de
evaluatie na drie jaar en daarna een periodieke evaluatie om de vijf
jaar. De minister zegt: die periodieke evaluatie is prima, maar ik vrees
een beetje dat een evaluatie na drie jaar te snel is. De Kamer krijgt
dan dus uiteindelijk pas na acht jaar een keer een volledige evaluatie.
Daar zit een zekere aarzeling. De minister laat het over aan de Kamer,
maar ik zoek even hoe we dat amendement in de ogen van de minister nog
iets beter kunnen maken, zodat ook die zorg is weggenomen.
Minister Van Hijum:
Ik kan mij inderdaad herinneren dat we die kanttekening hebben
geplaatst, maar ik laat dit amendement echt aan het oordeel van de
Kamer. Ik heb daar geen verdere bedenkingen bij. Als de Kamer het
wenselijk vindt om na drie jaar een evaluatie te doen, dan is dat wat
mij betreft prima.
Ik was wel geïntrigeerd door wat de heer Flach zei. Hij begon ermee dat
we sectoren moeten vertrouwen, maar vervolgens zei hij weer dat de mens
geneigd is tot alle kwaad en dat we dat dus toch weer met wetgeving
moeten beteugelen. Het blijft dus ook een spanningsveld. Dat certificaat
is inderdaad het bewijs dat je te vertrouwen bent. Laten we het daar
maar even op houden.
De moties. De motie op stuk nr. 66 van mevrouw Rikkers-Oosterkamp, over
de uitzondering voor bbl-trajecten, ontraad ik. Ik ga er even van uit
dat dit inmiddels voldoende gewisseld is.
De motie op stuk nr. 68 van de heer Ceder geef ik oordeel Kamer. Die
gaat over de prioritaire handhaving in sectoren waar misstanden met
arbeidsmigranten bekend zijn.
De motie op stuk nr. 69 van de heer Ceder acht ik overbodig. Die vraagt
eigenlijk om een brief waarin ik inga op de uitvoerbaarheid van de
uitzondering. Maar ik hoop dat ik net heb toegelicht dat ik vind dat het
afwegingskader voldoende in de wet staat aangegeven. Op die manier
hebben we dat kader ook helder kenbaar gemaakt.
De motie op stuk nr. 70 van de heer Ceder, over het sturen op de leges,
geef ik oordeel Kamer. Even, ook in reactie op de discussie die ik net
met de heer Aartsen voerde: het moet kostendekkend zijn en blijven. Daar
moeten we elkaar scherp op houden. Zo lees ik deze motie, dus die krijgt
wat mij betreft oordeel Kamer.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Ceder. Kort.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank voor de appreciatie van de moties op stukken nrs. 68 en 70. Over de
motie op stuk nr. 69 zegt de minister dat dit voldoende in de wet is
aangegeven. Daar ben ik het dus niet mee eens, en de heer Aartsen
overigens ook niet. Stel dat deze motie toch wordt aangenomen, is het
dan onmogelijk of onwenselijk dat de minister vervolgens nog
gedetailleerder dan in de wet staat duidelijk maakt op grond waarvan
uitzonderingen gemaakt worden? Volgens mij kan dat makkelijk, want er
zijn nog onbeantwoorde vragen. Het ging vanavond in dit debat juist heel
vaak over de vraag wanneer je wel een uitzondering maakt en wanneer
niet. Ik constateer dat er nog heel veel vragen zijn waarbij de minister
ons kan helpen om een en ander op te helderen. Dit geldt overigens ook
voor de vele sectoren waar de vraag leeft of zij hieronder kunnen
vallen. Stel dat deze motie aangenomen wordt, ondanks deze appreciatie,
wat zou er dan gebeuren? Wat zou er dan misgaan, volgens u?
Minister Van Hijum:
Wat er misgaat? Kijk, om te beginnen voer ik aangenomen moties uit. Ik
heb u sowieso toegezegd dat ik nog met een brief kom waarin ik inga op
de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van de voorgestelde amendementen
met uitzonderingen. Dan zal ik daarin het afwegingskader dat we hebben,
nog iets toelichten. Maar nogmaals, ik vind het lastig om op voorhand
sectoren aan te wijzen waarvoor die criteria gelden.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat snap ik, maar de vraag is niet om nu sectoren aan te wijzen. We
hebben amendementen, maar daar gaat de Kamer over. Het gaat er hier om
dat het voor sectoren die niet in de wet opgenomen worden, wel fijn zou
zijn als kenbaar wordt gemaakt welke criteria u hanteert. U zegt dat de
mogelijkheid in de wet staat, maar het is niet zo gedetailleerd dat wij
als Kamer een beeld hebben van wie er wel of niet onder valt. Ik neem
aan dat het voor de sectoren zelf ook belangrijk of handig is om te
weten of zij eronder vallen. Maar dat geldt ook voor de Kamer. U heeft
gemerkt dat de helft van dit debat juist ging over de vraag wanneer je
wel of niet een uitzondering toepast. Ik proef dat de minister zegt dat
er al voldoende over opgenomen is, terwijl de aard van het debat van de
afgelopen uren juist aantoont dat er nog veel meer over te zeggen valt.
Daar roept deze motie ook toe op.
Minister Van Hijum:
Ik heb nogmaals toegelicht welk afwegingskader er is en ook toegelicht
op basis van welke criteria er tot een weging gekomen wordt. Daar willen
we zeer selectief en terughoudend mee omgaan. Die weging zullen we
altijd in individuele gevallen moeten maken. Daardoor vind ik het dus
lastig om nog specifieker dan wat ik al heb aangegeven, plus datgene wat
in de wettekst staat, aan te geven hoe die weging in individuele
gevallen gaat uitvallen.
En wat het toevoegen van nadere criteria betreft: volgens mij heb ik de
criteria die er zijn, opgesomd. Ik kan nog een keer mijn tekst …
De voorzitter:
We gaan te veel herhalen. De volgende motie.
Minister Van Hijum:
Nogmaals, ik ga in op de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de
amendementen die zijn ingediend. Ik hoop dat dat u in staat stelt om
hier een afweging in te maken.
De motie op stuk nr. 71, van mevrouw Podt, moet ik ontraden. Die gaat
over het opnemen van de zorgplicht in het normenkader. Ik wijs er
nogmaals op dat dat per AMvB al kan. Dat houden we met elkaar in de
gaten. Daarvoor is geen wetswijziging nodig. Het lijkt me goed om dat in
de juiste volgorde te doen.
De voorzitter:
Dat was de motie op stuk nr. 71. Nu de motie op stuk nr. 72.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 72 geef ik oordeel Kamer. We hebben een
afwegingskader. Dat is strikt, selectief en beperkend, met een aantal
criteria. Op het moment dat er een sector bij ons komt en zegt dat ze
daar graag gebruik van wil maken, kijken we daar natuurlijk welwillend
naar. Maar dat betekent niet dat de poorten om daar gebruik van te maken
wijdopen staan, zeg ik maar even. Als bijvoorbeeld de sportsector naar
ons komt en zegt dat ze voelt dat ze een bepaalde ruimte zou kunnen
claimen, dan gaan we dat gesprek uiteraard aan. Dus oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 73 moet ik ontraden. Die gaat over apart
rapporteren over de opbouw van kosten van de toelatings-, ontheffings-
en aanwijzingsprocedures. Dat deel kan ik op zichzelf nog wel billijken,
maar met name om die kosten enkel automatisch aan te passen vanwege
loon- en prijsbijstelling acht ik op dit moment te voorbarig. Dat is wel
wat we in dat debat met elkaar zouden moeten wisselen. Dus deze motie
moet ik ontraden.
De motie op stuk nr. 74 gaat over hoe we de oordelen van het College
voor de Rechten van de Mens juridisch bindend kunnen maken. Daarvoor
geldt dat mensen als het over discriminatie gaat nu ook al naar een
civiele rechter kunnen stappen. De civiele rechter kan meteen een
oordeel vellen ten aanzien van discriminatie. Dat oordeel van de rechter
is bindend. Daar is geen nieuwe wetgeving voor nodig, maar voor het
juridisch bindend maken van een oordeel van het College voor de Rechten
van de Mens wel. Het lijkt mij onwenselijk als er op twee manieren een
juridisch oordeel geveld wordt over een incident dat discriminatie
behelst. Om deze reden moet ik 'm ontraden.
Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 75, met name omdat de heer Ergin
daarin voorstelt om de mysterycalls ook in het toetsingskader, het
normenkader, mee te nemen. Dat vind ik geen goed idee. Wat wel kan, is
dat de uitzendbureaus worden meegenomen in een onderzoek naar de
mysterycalls, wat ik al van plan ben om te gaan doen. Dat onderzoek
start op korte termijn en kan ook helpen om meer inzicht te geven in de
praktijksituatie. Om die reden moet ik 'm ontraden.
De motie op stuk nr. 76 gaat over de keuze voor vestiging buiten de
Randstad. Ik geef deze motie oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 77 verzoekt om binnen negen maanden te rapporteren
of en op welke wijze de g-rekening verplicht kan worden gesteld in het
normenkader. Deze motie krijgt ook oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 78 gaat over de rapportage over in welke mate
arbeidsmigranten correct in de BRP staan vermeld. Deze motie kan ik ook
oordeel Kamer geven.
Voorzitter. Dat geldt, tot slot, ook voor de motie op stuk nr. 79. Deze
motie spreekt eigenlijk opnieuw zorgen uit over administratieve lasten
en regeldruk. De motie vraagt om voortdurend te bezien hoe we die voor
de bedrijven kunnen verlagen. Ook over die motie laat ik het oordeel aan
de Kamer.
De voorzitter:
Prima. Tot zover dit debat. Heeft de minister nog behoefte aan een
afsluitend woord? Ik geloof dat de wet teruggaat tot 2007, of zo.
Minister Van Hijum:
Nee, voorzitter. Laat ik herhalen waarmee ik ben begonnen. Ik dank u
voor het geduld bij dit debat, maar met name ook de leden voor het
goede, inhoudelijke, constructieve debat. Ik hoop oprecht op brede
steun. Ik dank ook nogmaals de mensen van de ambtelijke organisatie die
eraan hebben meegewerkt. Ik zie uit naar de stemmingen.
De voorzitter:
Heel goed. Dank aan de minister voor zijn aanwezigheid op deze dag, maar
ook op de eerste dag dat we erover mochten spreken.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dinsdag stemmen wij over de wet, de amendementen en de moties. Ik sluit
de vergadering van 1 april.
Sluiting
Sluiting 21.44 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|