[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota naar aanleiding van het verslag

Regels met betrekking tot het tegemoetkomen van burgers ten aanzien van wie door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ten onrechte geen medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling is gegeven (Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2025D15261, datum: 2025-04-09, bijgewerkt: 2025-04-11 10:30, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36675-7).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36675 -7 Regels met betrekking tot het tegemoetkomen van burgers ten aanzien van wie door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ten onrechte geen medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling is gegeven (Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling).

Onderdeel van zaak 2024Z22070:

Onderdeel van zaak 2025Z06639:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

36 675 Regels met betrekking tot het tegemoetkomen van burgers ten aanzien van wie door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ten onrechte geen medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling is gegeven (Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 april 2025

Inhoudsopgave

2. MSNP-verzoek onterecht afgewezen 6
2.1. Regulier MSNP-traject 6
2.2. Onterechte afwijzing door de Belastingdienst 7
2.3. Tegemoetkoming is wenselijk en gepast 8
2.4. Uitgangspunten van het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid 9
2.5. Wanneer géén tegemoetkoming 10
2.6. Herstel op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen 11
3. Het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid 12
3.1. Vormen van tegemoetkoming 16
3.2. Categorieën burgers bij het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid 22
3.3. Voorbeeld van tegemoetkoming in cauïstiek 23
3.4. Doorwerking voorgesteld tegemoetkomingsbeleid 24
4. Uitvoering en budgettaire gevolgen 25
5. Doenvermogen 28
6. Advies en consultatie 30

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van PVV, VVD, NSC, CDA, SGP en ChristenUnie. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende antwoorden tezamen zijn beantwoord.

De leden van de fractie van de PVV vragen waarom het zo lang heeft geduurd voordat het tegemoetkomingsbeleid tot stand is gekomen.

Kort na de constatering dat verzoeken om mee te werken aan een minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (MSNP) door de Belastingdienst mogelijk onterecht zijn afgewezen, zijn de eerste contouren van het tegemoetkomingsbeleid kenbaar gemaakt. Uw Kamer is vervolgens frequent geïnformeerd over het voorgenomen tegemoetkomingsbeleid en de resultaten van het onderzoek naar MSNP-verzoeken die mogelijk onterecht zijn afgewezen, bijvoorbeeld in februari 2024. Destijds is uw Kamer onder meer geïnformeerd over het aanbod van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet te starten met schuldhulpverlening.

Het onderzoek naar onterechte MSNP-afwijzingen is erg complex en arbeidsintensief en vergt daarom veel tijd. Het opgestelde tegemoetkomingsbeleid is opgetekend in het onderhavige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is in de zomer van 2024 – destijds als onderdeel van het Belastingplan 2025 − ter advisering voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling). In september 2024 is het advies ontvangen. De Afdeling heeft in haar advies aangegeven een aantal bezwaren bij het voorstel te hebben en adviseerde het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen, tenzij het is aangepast (dictum C). Het kabinet neemt deze beoordeling van een hoog College van Staat zeer serieus en heeft gezien het advies dan ook besloten om het wetsvoorstel uit het pakket Belastingplan 2025 te halen en voldoende tijd te nemen om het advies te verwerken en eventuele aanpassingen te bespreken met zowel interne als externe betrokken partijen. Hierdoor was inwerkingtreding per 1 januari 2025 niet langer mogelijk.

De leden van de fracties van de PVV en SGP vragen of een hardheidsclausule of een andere mogelijkheid soelaas biedt om burgers, die in de jaren 2012 en 2013 een onterechte afwijzing hebben ontvangen, mee te nemen in het tegemoetkomingsbeleid.

De Belastingdienst beschikt in principe niet meer over de volledige dossiers uit de jaren 2012 en 2013 vanwege het verstrijken van de wettelijke bewaartermijn en de (inmiddels digitale) inrichting van het systeem van het Landelijk Incasso Centrum. Hierdoor kan de Belastingdienst niet vaststellen of burgers in 2012 en 2013 een onterechte afwijzing hebben ontvangen en daardoor dus ook niet ambtshalve tegemoetkomen aan burgers die in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen. Door het ontbreken van deze (volledige) dossiers is het ook niet mogelijk om inzichtelijk te maken wat de tegemoetkomings- en uitvoeringskosten zijn van het tegemoetkomen van burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing hebben ontvangen. Een andere mogelijkheid die is genoemd is dat burgers zichzelf kunnen melden bij de Belastingdienst. Bij die mogelijkheid zal de bewijslast bij de burger worden gelegd. De kans wordt laag ingeschat dat de burger beschikt over de juiste documentatie, omdat de afwijzingsbrief naar de schuldhulpverlener is gestuurd. Hierdoor zal deze mogelijkheid niet alleen veel extra uitvoeringlasten voor de Belastingdienst met zich brengen, maar ook extra frustratie bij de burgers.

Een hardheidsclausule zal voor burgers die in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen geen soelaas bieden. Een hardheidsclausule biedt de mogelijkheid om op verzoek van een burger af te wijken van (dwingende) wetgeving als toepassing van die wetgeving tot een onvoorzien en onredelijk benadelend gevolg zou leiden voor deze burger. In dit geval gaat het niet om onvoorziene gevallen, maar om voorzienbare gevallen. Bij het onderhavige wetsvoorstel is er bewust voor gekozen om burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen geen onderdeel te laten uitmaken van het tegemoetkomingsbeleid, omdat dit onuitvoerbaar wordt geacht.1

In dit kader is relevant om op te merken dat onterechte afwijzingen van de Belastingdienst in 2012 en 2013 alleen plaats hebben kunnen vinden op basis van een registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), fraude-indicatie of een kwalificatie opzet of grove schuld (hierna: O/GS-kwalificatie). Afwijzingen vanwege een belastingschuld of toeslagschuld boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag vonden pas plaats vanaf 2015. Met de huidige inzichten van het nog niet afgeronde onderzoek naar burgers die onterecht zijn afgewezen in de periode 2015 tot april 2021, blijkt dat ongeveer 90% van de afwijzingen plaatsvond vanwege een belastingschuld of toeslagschuld boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag. Daarnaast hebben burgers die menen dat hun MSNP-verzoek onterecht door de Belastingdienst is afgewezen door een registratie in de FSV, reeds een mogelijkheid gehad om zichzelf te melden via het FSV-meldpunt. De groep burgers die mogelijk in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen en zich nog niet hebben gemeld, is hierdoor naar verwachting erg klein. Het zou enkel kunnen gaan om burgers die menen onterecht te zijn afgewezen op basis van een fraude-indicatie of O/GS-kwalificatie.

De leden van de fractie van de VVD vragen welke ruimte er nog is om aanpassingen of verbeteringen aan te brengen aan het onderhavige wetsvoorstel.

De Tweede Kamer heeft de mogelijkheid heeft om voorstellen tot aanpassing van het wetsvoorstel te doen. Na het advies van de Afdeling heeft het kabinet onderzocht of, en zo ja, op welke manier het tegemoetkomingsbeleid moet worden aangepast. Het kabinet heeft vervolgens de afweging gemaakt om bepaalde onderdelen van het tegemoetkomingsbeleid ongemoeid te laten onder meer vanwege het vertrouwen dat bij burgers kan zijn gewekt door de eerdere communicatie over het tegemoetkomingsbeleid. Met het wetsvoorstel wordt volgens het kabinet het gewenste doel bereikt: burgers tegemoetkomen voor de door de Belastingdienst gemaakte fout. Daarnaast kunnen door het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid burgers alsnog in de situatie worden gebracht waar zij zich in zouden hebben bevonden als de Belastingdienst het initiële MSNP-verzoek niet onterecht had afgewezen en zij hierdoor zouden zijn toegelaten tot een MSNP: het realiseren van een schuldenvrije start. De wens een schuldenvrije start te realiseren voor deze burgers wordt ook benadrukt door de burgers met wie is gesproken en betrokken partijen zoals de VNG.

Voorts vragen deze leden hoeveel procent van de burgers die onterecht is afgewezen vanwege een belasting- of toeslagenschuld boven een bepaald normbedrag ten tijde van deze afwijzing ondernemer was.

Het precieze aantal actieve ondernemers met een onterechte afwijzing is niet bekend, maar het zal naar schatting gaan over een zeer kleine groep. Tot en met 31 december 2020 was het beleid dat de Belastingdienst niet meewerkte aan een MSNP-verzoek dat werd gedaan namens ondernemers. Een afwijzing van de Belastingdienst was in dat geval conform (destijds) staand beleid. Aangezien het onderzoek betrekking heeft op afwijzingen in de periode 1 januari 2014 tot 1 april 2021, zal het grootste deel van de afwijzingen die hebben plaatsgevonden enkel op onterechte afwijsgronden geen betrekking hebben gehad op destijds actieve ondernemers. Alleen in de periode van 1 januari 2021 tot 1 april 2021 zouden actieve ondernemers een afwijzing op onjuiste gronden kunnen hebben ontvangen. Gegeven dat in deze maanden ongeveer 100 afwijzingen op onjuiste gronden hebben plaatsgevonden, zal de groep ondernemers beperkt zijn.

De leden van de fracties van NSC, de ChristenUnie en het CDA vragen of het in het wetsvoorstel opgenomen forfaitaire bedrag toereikend is gezien de gevolgen voor de burger van wie een MSNP-onterecht is afgewezen, zeker bij een burger in categorie I die lange tijd in onzekerheid heeft kunnen zitten en in de dwanginvordering terecht kan zijn gekomen en zelf al een oplossing voor de schuldenproblematiek heeft gevonden.

Burgers in categorie I hebben door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst niet gelijk een oplossing voor hun problematische schulden kunnen realiseren en langer in onzekerheid kunnen verkeren. Gemiddeld zijn zij negen maanden na de onterechte afwijzing alsnog toegelaten tot een MSNP of WSNP. In de periode tussen de onterechte afwijzing en toelating tot een MSNP of WSNP kunnen burgers ook geconfronteerd zijn met dwanginvordering. Deze burgers zijn later alsnog toegelaten tot een MSNP of WSNP en hebben zij daarmee een schuldenvrije start kunnen realiseren. Gezien het voorgaande ziet het kabinet geen aanleiding voor een aanvullende tegemoetkoming voor burgers in categorie I.

In navolging van het advies van de Afdeling is uiteindelijk gekozen voor een vast forfaitair bedrag voor iedere burger die een onterechte afwijzing van de Belastingdienst heeft ontvangen, omdat het gaat om de erkenning van het leed dat deze burger is aangedaan. Het is in die context niet consistent om te kiezen voor een tegemoetkoming die gekoppeld is aan een bepaalde periode en waarbij de hoogte van de tegemoetkoming nadrukkelijk kijkt naar de (financiële) gevolgen voor de burger. Temeer omdat in principe sprake is van een gelijke ervaring voor alle betrokkenen: een MSNP-verzoek is onterecht afgewezen en daarmee een MSNP-traject door de Belastingdienst onnodig gefrustreerd.

De vergoeding voor burgers van wie bijzondere of strafrechtelijke gegevens zijn geregistreerd in FSV is € 375. Voor de hoogte daarvan is aansluiting gezocht bij de bedragen voor vergoeding van immateriële schade in de jurisprudentie. De meest voorkomende bedragen in de jurisprudentie bevinden zich in de bandbreedte tussen € 250 en € 500. De situatie van een burger van wie een MSNP-verzoek onterecht is afgewezen, is niet zonder meer te vergelijken met de situatie van een burger die in aanmerking komt voor de tegemoetkoming van € 375. Gezien de gevolgen die een onterechte afwijzing heeft kunnen hebben, acht het kabinet daarom een forfaitaire tegemoetkoming van € 500 passend.

Met de forfaitaire tegemoetkoming worden burgers tegemoetgekomen voor het feit dat de Belastingdienst hun verzoek onterecht heeft afgewezen. Een deel van de burgers is na die afwijzing op een later moment niet toegelaten tot een MSNP of WSNP en heeft ook geen afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden op een MSNP-verzoek ontvangen. Het tegemoetkomingsbeleid bestaat daarom niet alleen uit een forfaitaire tegemoetkoming, maar ook uit een oplossing voor de schuldenproblematiek door te voorzien in een mogelijkheid om alsnog een schuldenvrije start te creëren. Voor burgers die na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst niet meer zijn toegelaten tot een MSNP of WSNP of ten tijde van het in werking treden van de tegemoetkomingsregeling zich in een lopend MSNP- of WSNP-traject bevinden, is aanvullend tegemoetkomingsbeleid opgesteld, zodat deze burgers in de positie kunnen komen waarin zij zouden zijn als de Belastingdienst het initiële MSNP-verzoek niet onterecht zou hebben afgewezen. Aangezien burgers in categorie I een schuldenvrije start hebben kunnen realiseren doordat zij na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst alsnog zijn toegelaten tot een MSNP of WSNP en burgers in categorie III na de onterechte afwijzing een afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden van de Belastingdienst hebben ontvangen, komen deze burgers niet in aanmerking voor de tegemoetkomingsonderdelen die zien op het alsnog creëren van een schuldenvrije start.

De leden van de fracties van de ChristenUnie, PVV en NSC vragen of bij de vormgeving van het tegemoetkomingsbeleid andere (niet-financiële) manieren van tegemoetkomen en van maatwerk zijn overwogen en waarom deze wel of niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen.

Door de onterechte afwijzing van MSNP-verzoeken heeft de Belastingdienst burgers onnodig en aanzienlijk beperkt in de mogelijkheid om een schuldenvrije start te realiseren, dan wel is die mogelijkheid hun in zijn geheel ontnomen. Ter erkenning hiervan is ook gekeken naar een niet-financiële tegemoetkoming in de vorm van het aanbieden van excuses. Omdat de afwijzing aanzienlijke grote gevolgen kan hebben voor de burgers, wordt het passend geacht om − naast excuses aan te bieden − de burgers ook een onverplichte tegemoetkoming uit te keren en om deze burgers zo in de positie te brengen waar zij zich in zouden hebben bevonden als zij wel waren toegelaten tot een MSNP: een schuldenvrije start.

Daarom ontvangt elke burger die onterecht door de Belastingdienst is afgewezen een forfaitaire tegemoetkoming ter erkenning van de fout die is gemaakt.

In een eerder stadium is voorgesteld om de hoogte van de tegemoetkoming te laten afhangen van de periode tussen de onterechte afwijzing en toelating tot MSNP of WSNP, te weten € 500 per zes maanden.2 De hoogte van deze tegemoetkoming was gebaseerd op de compensatie voor immateriële schade geleden, zoals opgenomen in de artikelen 2.1 en 2.3, vierde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Aanvullend werd destijds voorgesteld om burgers die uiteindelijk in een WSNP in plaats van een MSNP terecht zijn gekomen eenmalig € 500 extra uit te keren, omdat een WSNP in beginsel ingrijpender is dan een MSNP. Uiteindelijk is onder meer na het advies van de Afdeling besloten om te kiezen voor een forfaitaire tegemoetkoming voor elke onterechte afwijzing van de Belastingdienst, waarbij het bedrag voor elke getroffen burger gelijk is. Burgers die nog geen schuldenvrije start hebben kunnen realiseren, wordt daarnaast met dit wetsvoorstel alsnog een schuldenvrije start geboden door middel van de pseudo-MSNP, kwijtschelding van belasting- en toeslagenschulden en terugbetaling van deze betaalde en verrekende bedragen. Hiermee wordt aldus maatwerk geboden.

De leden van de fracties van de ChristenUnie, VVD en NSC vragen of het kabinet uitgebreider kan reflecteren op het verwijt van de Afdeling dat het tegemoetkomingsbeleid is opgesteld zonder dat vooraf en tijdens de uitwerking met betrokken burgers is gesproken en vragen met welke betrokkenen is gesproken en of het kabinet kan aangeven welke suggesties door betrokken burgers en belangenorganisaties zijn aangevoerd en, indien van toepassing, waarom deze suggesties niet of wel zijn overgenomen.

Voor de uitwerking van het tegemoetkomingsbeleid is gesproken met burgers die vanaf 2014 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen. Daarnaast is gesproken met betrokken partijen als de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), VNG, Stella-teams en het landelijke overlegorgaan van rechters-commissaris in procedures betreffende faillissementen, wettelijke schuldsaneringsregelingen en surseances van betaling (Recofa). Er is een representatieve doelgroep benaderd met de vraag wat deze burgers een toereikende tegemoetkoming zouden vinden. Daarnaast is met ongeveer 2,5% van de burgers in categorie II contact geweest over hun behoeftes en wensen. Statistisch gezien is dit geen grote steekproef, maar de conclusie was eenduidig: allen wensten bovenal alsnog schuldenvrij te raken. Daarbij werd het als oneerlijk beschouwd dat deze burgers hier nu nog voor moeten betalen, terwijl zij al jarenlang betalingen aan hun schuldeisers hebben gedaan en nog steeds niet schuldenvrij zijn.

Ten aanzien van burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen, beschikt de Belastingdienst in principe niet meer over alle gegevens die noodzakelijk zijn voor een onderzoek naar een afwijzing. Burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen zijn daarom niet meegenomen in het onderzoek en dus niet bij de Belastingdienst bekend. De Belastingdienst heeft die burgers dan ook niet in de uitwerking van het tegemoetkomingsbeleid kunnen betrekken en dus ook niet hun behoeften in kaart kunnen brengen.

Voorts is gekeken naar eerdere ervaringen bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). In alle gesprekken kwam naar voren dat de voornaamste wens van burgers was dat zij alsnog een schuldenvrije start zouden kunnen realiseren. Ook verschillende stakeholders zoals de VNG gaven aan dat onderscheid moet worden gemaakt tussen burgers die al wel een schuldenvrije start hebben gerealiseerd en burgers die dat nog niet hebben gedaan. De stakeholders hebben benadrukt dat het voor deze laatste groep van belang is dat aan hen alsnog een schuldenvrije start wordt geboden. Om deze reden is de pseudo-MSNP, ook na het advies van de Afdeling, onderdeel van het wetsvoorstel, omdat dit volgens het kabinet de enige manier is waarop voor burgers daadwerkelijk een schuldenvrije start gerealiseerd kan worden. Ook tijdens de internetconsultatie hebben burgers en belangenorganisaties de ruimte gehad om suggesties te doen. In het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht waarom suggesties die door middel van de internetconsultatie zijn ontvangen wél of niet zijn overgenomen.3 Gezien het voorgaande is het kabinet van oordeel dat alle betrokken partijen zijn geraadpleegd en dat het tegemoetkomingsbeleid voldoende zal aansluiten op de wensen van burgers.

2. MSNP-verzoek onterecht afgewezen

2.1 Regulier MSNP-traject

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de verhouding is van burgers die kiezen voor schuldbemiddeling en de mogelijkheid om te saneren door middel van een door een derde verstrekt saneringskrediet. Voorts vragen deze leden of dit in elke gemeente mogelijk is en welke van de twee eerdergenoemde mogelijkheden het meest efficiënt is.

Uit onderzoek van de NVVK blijkt dat schuldhulpverleners steeds vaker aansturen op schuldregelingen op basis van een saneringskrediet en dat het aandeel saneringskredieten inmiddels bijna 70% betreft. Het saneringskrediet wordt als het meest efficiënt gezien, omdat de burger nog maar aan één schuldeiser maandelijks een bedrag hoeft te betalen. Dit leidt tot minder zorgen bij de burger en zorgt voor een vermindering van de administratieve lasten voor schuldhulpverleners en schuldeisers. Niet alle gemeenten bieden op dit moment saneringskredieten aan, maar elke gemeente zal een pseudo-MSNP aanbieden voor de getroffen burgers en bij de uitvoering hiervan de richtlijnen van de VNG volgen.

2.2 Onterechte afwijzing door de Belastingdienst

De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeveel gevallen een inhoudelijke toetsing heeft plaatsgevonden door een 1x1 indicatie en vervolgens in hoeveel gevallen na een inhoudelijke toetsing het MSNP-verzoek is afgewezen en is toegewezen.

Er is niet specifiek vastgelegd hoe vaak een 1x1-indicatie heeft geleid tot uitval en dus een inhoudelijke toetsing. Een afwijzing van de Belastingdienst op basis van een 1x1-indicatie is vastgelegd als fraude-indicatie. Uit het onderzoek naar de onterechte afwijzingen blijkt dat ongeveer 2% van de burgers (ongeveer 100 burgers volgens de huidige inschattingen) een afwijzing op basis van een fraude-indicatie oftewel een 1x1-indicatie heeft ontvangen.

Voorts vragen deze leden of in kaart is gebracht hoe vaak de Belastingdienst de enige schuldeiser is geweest die niet heeft ingestemd met een MSNP-verzoek.

Deze informatie is niet beschikbaar, omdat de schuldhulpverlener in de regel niet aan de Belastingdienst mededeelt of andere en zo ja, welke schuldeisers (niet) akkoord gaan. Normaliter is de reactie van de Belastingdienst wel van groot belang voor het wel of niet tot stand komen van een MSNP, omdat de Belastingdienst een grote en preferente schuldeiser is. In de praktijk blijkt dat het standpunt van de Belastingdienst om die reden bepalend kan zijn voor de medewerking van andere schuldeisers.

De leden van de fracties van NSC en de VVD vragen of het mogelijk is om een onderverdeling te maken van de onterechte afwijzingen naar jaar en de reden voor de afwijzing.

Het onderzoek naar de onterechte afwijzingen van de Belastingdienst is nog niet afgerond, omdat het deel van burgers dat ook onderdeel is van de UHT-populatie nog wordt onderzocht. Omdat de UHT-populatie mogelijk afwijkt van de reeds onderzochte populatie, kan de definitieve onderverdeling nog (aanzienlijk) veranderen. Bij de huidige stand van zaken – te weten het onderzoek naar de populatie exclusief de UHT-populatie – kan de populatie als volgt worden onderverdeeld, waarbij de aantallen zijn afgerond op tientallen en de percentages op een geheel getal.

FSV-registratie 30 (1%)
Fraude-indicatie 100 (2%)
Grensbedrag2 4.300 (89%)
O/GS-kwalificatie 80 (2%)
Combinatie van de bovenstaande afwijsgronden 330 (7%)
Totaal 4.840

1 Het totaal bedraagt meer dan 100% vanwege afronding.

2 Onder grensbedrag wordt verstaan een afwijzing vanwege een belastingschuld of toeslagschuld boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag.

Categorie I 20 50 1.760 50 230 2.110
Categorie II 10 20 400 20 50 500
Categorie III 30 2.050 10 40 2.130
Categorie IV 30 30
Categorie I of IV1 60 10 70
Totaal 30 100 4.300 80 330 4.840
1 Categorie I of IV: gegeven dat het nog onduidelijk is wanneer het wetsvoorstel in werking zal treden, is het voor burgers die op dit moment in een lopend MSNP- of WSNP-traject zitten nog niet zeker of dit traject is afgerond bij inwerkingtreding van de wet.
Categorie I 40 440 490 320 320 290 180 30 2.110
Categorie II 20 90 130 80 70 60 40 10 500
Categorie III 10 250 590 430 350 240 220 40 2.130
Categorie IV 10 10 - 10 30
Categorie I of IV1 10 10 10 10 10 10 10 70
Totaal 70 780 1.220 840 760 610 460 100 4.840
1 Categorie I of IV: gegeven dat het nog onduidelijk is wanneer het wetsvoorstel in werking zal treden, is het voor burgers die op dit moment in een lopend MSNP- of WSNP-traject zitten nog niet zeker of dit traject is afgerond bij inwerkingtreding van de wet.
FSV-registratie 10 10 10 30
Fraude-indicatie 30 40 30 100
Grensbedrag 590 1.080 780 700 590 460 100 4.300
O/GS-kwalificatie 20 30 10 20 - 80
Combinatie 20 110 90 30 60 20 70
Totaal 70 780 1.220 840 760 610 460 100 4.840

2.3 Tegemoetkoming is wenselijk en gepast

De leden van de fractie van de VVD vragen of er situaties bekend dan wel denkbaar zijn waar een onterechte afwijzing heeft geleid tot een juridische verplichting tot het betalen van een schadevergoeding en of die eventuele schadevergoeding boven op de onverplichte tegemoetkoming komt.

Tot op heden is niet vastgesteld dat sprake is geweest van een onrechtmatige daad en daarmee de juridische verplichting bestaat tot het betalen van een schadevergoeding. Mocht een burger succesvol kunnen onderbouwen dat de Belastingdienst jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en vervolgens vast komen te staan dat er een juridische verplichting op de Belastingdienst rust om deze burger te compenseren voor de daardoor geleden vermogensschade, staat deze materiële schadevergoeding los van een eventuele tegemoetkoming die op grond van het onderhavige wetsvoorstel − die ter erkenning van leed is − aan de betreffende burger is of kan worden toegekend en niet ter compensatie van bepaalde vermogensschade wordt uitgekeerd.

Voorts vragen zij hoeveel schuldhulpverleners gebruik maken van de werkwijze die de VNG heeft opgesteld, hoe deze werkwijze wordt ervaren en in welke gemeenten het meest gebruik wordt gemaakt van de werkwijze.

Alle schuldhulpverleners maken gebruik van de door VNG opgestelde werkwijze wanneer een burger zich bij de gemeente meldt voor een pseudo-MSNP. Enkele tientallen burgers hebben zich reeds gemeld, maar het precieze aantal per gemeente is niet bekend. Tot nu toe heeft ongeveer 20% van de categorie II-burgers met wie telefonisch contact is geweest aangegeven voornemens te zijn om contact op te nemen met hun gemeente voor schuldhulpverlening. De gemeenten zijn tevreden over deze werkwijze en over het feit dat zij vooruitlopend op de wet hebben kunnen starten met het bieden van hulp aan burgers en het herstellen van vertrouwen in de overheid. De burgers geven aan dat ze blij zijn dat er nu eindelijk een oplossing is gekomen voor hun uitzichtloze schuldenproblematiek.

Burgers die in aanmerking komen voor een pseudo-MSNP zijn verdeeld over het hele land, maar de gemeente met het grootste aantal gedupeerde burgers is de gemeente Amsterdam.

2.4 Uitgangspunten van het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid

De leden van de fractie van de VVD vragen welke andere redenen mede ten grondslag hebben kunnen liggen aan het niet tot stand komen van een MSNP en of aan deze andere redenen geen gevolg wordt gegeven.

Bij alle burgers die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van het onderhavige wetsvoorstel heeft de Belastingdienst onterecht een MSNP-verzoek afgewezen. Naast die onterechte afwijzing zouden ook andere omstandigheden een rol kunnen hebben gespeeld bij het niet tot stand komen van een MSNP. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat een andere schuldeiser weigert in te stemmen met het saneringsvoorstel of dat de burger kiest voor een andere schuldhulpverlener, bijvoorbeeld in verband met een verhuizing, en daardoor het traject bij de huidige schuldhulpverlener wordt beëindigd. De Belastingdienst kan echter bij het onderzoek naar de onterechte afwijzingen niet met zekerheid vaststellen dat eventuele andere omstandigheden daadwerkelijk een rol hebben gespeeld bij het niet tot stand komen van een MSNP en dat een MSNP ook niet tot stand zou zijn gekomen als de Belastingdienst wel had ingestemd. Daar komt bij dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst laatstelijk in de Kamerbrief van 23 april 2024 al heeft aangegeven dat de focus ligt op de fout die de Belastingdienst heeft gemaakt, namelijk het onterecht afwijzen, en dat burgers voor die fout tegemoet dienen te worden gekomen. Voorts is het niet ondenkbaar dat de onterechte afwijzing van de Belastingdienst (direct) invloed heeft gehad op een andere omstandigheid die de totstandkoming van een MSNP zou kunnen hebben belemmerd. Het is niet ondenkbaar dat de burger kiest voor een andere schuldhulpverlener in de hoop op meer succes of dat andere schuldeisers ook weigeren in te stemmen als zij weten dat de Belastingdienst heeft geweigerd in te stemmen, aangezien de Belastingdienst vaak een hoge dan wel de hoogste vordering op de burger heeft. Ervan afgezien dat niet kan worden vastgesteld dat zonder een onterechte afwijzing van de Belastingdienst wél een MSNP tot stand zou zijn gekomen, acht het kabinet het ook gepast dat gevolg wordt gegeven aan een afwijzing die onterecht is geweest. De Belastingdienst had nimmer MSNP-verzoeken op de in het wetsvoorstel genoemde onterechte afwijsgronden mogen afwijzen, waarbij de afwijzing aanzienlijke gevolgen voor de burger heeft kunnen hebben. De omstandigheid dat het gaat om een fout die ingrijpende gevolgen heeft kunnen hebben voor (kwetsbare) burgers rechtvaardigt volgens het kabinet een tegemoetkoming, ook als sprake zou zijn geweest van een andere omstandigheid die zonder de onterechte afwijzing van de Belastingdienst de totstandkoming van een MSNP zou hebben belemmerd. Gelet daarop wordt geen rekening gehouden met een andere omstandigheid die de totstandkoming van een MSNP (mogelijk) heeft belemmerd.

Voorts vragen deze leden of nader kan worden toegelicht waar nodig wordt aangesloten bij het beleid van de UHT en hoe «waar nodig» moet worden geïnterpreteerd.

Bij het opstellen van het beleid rondom de pseudo-MSNP wordt zoveel mogelijk vastgehouden aan het reguliere MSNP-beleid. Daarnaast is voor aanvullende zaken die niet onderdeel zijn van reguliere MSNP-beleid − dus waar nodig − aansluiting gezocht bij het beleid van de UHT. Een voorbeeld hiervan is de nabestaandenregeling die regelt dat nabestaanden de forfaitaire tegemoetkoming ontvangen als de getroffen burger voor toekenning van de forfaitaire tegemoetkoming is overleden. Ook voor het inrichten van de uitvoering is nauw contact geweest met de UHT, bijvoorbeeld over de communicatiestrategie voor deze kwetsbare doelgroep.

De leden van de fractie van de VVD vragen ook of kan worden toegelicht waarom de uitvoering zal inzetten op korte aansturingslijnen, hoe dat er in de praktijk uitziet en wat het betekent voor de burger.

Er vindt regulier overleg plaats met de VNG zodat signalen van schuldhulpverleners snel kunnen worden doorgegeven en meegenomen in de communicatie. Daarnaast is er nauw contact tussen de verschillende teams bij de Belastingdienst. Een voorbeeld van de korte aansturingslijnen is dat er, indien er meerdere vergelijkbare vragen binnenkomen bij het contactcentrum, snel een aanpassing in de communicatie met de getroffen burgers zal worden gedaan zodat het duidelijker wordt voor deze burgers. Dit betekent dat de burger sneller en beter geholpen zal zijn omdat de Belastingdienst sneller de feedback verwerkt. Ook signalen die de VNG ontvangt van schuldhulpverleners worden snel omgezet in actie.

2.5 Wanneer géén tegemoetkoming

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de in het wetsvoorstel opgenomen lijst met terechte afwijsgronden zich verhoudt tot het recht op vergissen.

In het algemeen deel van de memorie van toelichting staan afwijsgronden vermeld die de Belastingdienst heeft gebruikt bij de beoordeling van MSNP-verzoeken en die worden beschouwd als terechte afwijsgronden.4 Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de afwijsgrond dat het voorstel een verkeerd percentage bevat of om de afwijsgrond dat de opgegeven schuld onjuist is. Als de Belastingdienst een MSNP-verzoek ontvangt waarin een verkeerd percentage of een verkeerde schuld staat, kan hij logischerwijs niet instemmen met het verzoek. De Belastingdienst zal de schuldhulpverlener die het verzoek namens de burger heeft ingediend attenderen op het verkeerde percentage of de verkeerde schuld en aangeven dat hij daarom niet kan meewerken aan een MSNP. Vervolgens heeft de schuldhulpverlener de mogelijkheid om een aangepast voorstel te sturen, waarin wel het juiste percentage of de juiste schuld staat. Op die manier kan alsnog instemming van de Belastingdienst worden verkregen. Een onjuistheid bij een MSNP-verzoek hoeft dus niet betekenen dat de betreffende burger na herstel van de onjuistheid niet meer in aanmerking komt voor een MSNP.

Voorts vragen zij wat precies wordt bedoeld dat met burgerperspectief naar de afwijzingsbrieven wordt gekeken.

Een burger komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming als er een gerechtvaardigde reden is geweest voor afwijzing van het MSNP-verzoek door de Belastingdienst. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het MSNP-verzoek is afgewezen vanwege een opgelegde vergrijpboete. Bij de beoordeling of sprake is geweest van een onterechte dan wel gerechtvaardigde afwijzing door de Belastingdienst, zal met burgerperspectief naar de afwijzingsbrieven worden gekeken. Dit betekent dat wordt gekeken of een burger uit de brief zou kunnen opmaken wat de reden voor afwijzing is geweest, en niet alleen of voor de Belastingdienst duidelijk is waarom het MSNP-verzoek is afgewezen. Per afwijzing zal worden bekeken of de reden voor afwijzing daadwerkelijk (duidelijk) vermeld stond. De burger kan bijvoorbeeld de reden voor afwijzing achterhalen als in de afwijzingsbrief van de Belastingdienst heeft gestaan dat het MSNP-verzoek is afgewezen vanwege een opgelegde vergrijpboete, bijvoorbeeld: «Ik wijs het verzoek af, omdat op … aan u een vergrijpboete is opgelegd die samenhangt met de aanslag … waarop uw verzoek ziet».

2.6 Herstel op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel burgers zijn geraakt door de toeslagenproblematiek en een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen.

Momenteel loopt het onderzoek naar burgers die zowel een compensatie op grond van de Wht ontvangen als mogelijk een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen, waardoor nog geen definitieve cijfers kunnen worden gecommuniceerd. Dit onderzoek wordt verricht door de Belastingdienst en betreft ongeveer 4.300 burgers in de UHT-populatie die een MSNP-verzoek hebben gedaan dat mogelijk ook onterecht is afgewezen door de Belastingdienst. Volgens de laatste informatie is de verwachting, zoals vermeld in de uitvoeringstoets, dat ongeveer 1.500 burgers zijn geraakt door de toeslagenproblematiek en een onterechte afwijzing hebben ontvangen.

De leden van de fracties van NSC en de VVD vragen of burgers die een compensatie op grond van de Wht ontvangen ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van het onderhavige wetsvoorstel. Als dit niet het geval is vragen zij waarom dan in 2025 medewerkers nodig zijn voor de beoordeling van dossiers van burgers die op grond van de Wht een compensatie (hebben) ontvangen.

Burgers die een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen en een compensatie op grond van de Wht hebben ontvangen of nog kunnen ontvangen, komen ook in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van het onderhavige tegemoetkomingsbeleid. Er is immers sprake van twee van elkaar losstaande gebeurtenissen. Dit betekent dat een burger die compensatie op grond van de Wht heeft ontvangen ook in aanmerking komt voor de forfaitaire tegemoetkoming – en de pseudo-MSNP en kwijtschelding van de openstaande belasting- en toeslagschulden als sprake is van een burger in categorie II − als deze burger een onterechte afwijzing heeft ontvangen. Alleen met betrekking tot het bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen die zien op belastingschulden of toeslagschulden, is de aanspraak ingeperkt. Als een burger op grond van de Wht al is gecompenseerd voor de bedragen die zijn betaald of verrekend en betrekking hebben gehad op een belasting- of toeslagschuld die onderdeel heeft uitgemaakt van het initiële MSNP-verzoek, wordt deze burger op grond van het onderhavige wetsvoorstel5 hiervoor niet nogmaals tegemoetgekomen. Hiermee wordt voorkomen dat de burger voor dezelfde betaling of verrekening tweemaal een bedrag ontvangt.

Aangezien het onderzoek naar burgers die op grond van de Wht zijn of worden gecompenseerd nog loopt, zijn in 2025 medewerkers nodig voor de beoordeling van de afwijzingen van de Belastingdienst die deze burgers hebben ontvangen.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat een burger die geen MSNP heeft aangevraagd en wordt gecompenseerd op grond van de Wht enkel is gecompenseerd voor de achterstanden bij private schulden, terwijl bij een burger die wel een MSNP-verzoek heeft gedaan dat vervolgens onterecht is afgewezen wel het totaal aan schulden wordt voldaan. Deze leden vragen of het kabinet dit een evenwichtige uitkomst vindt en of schuldenvrije start bij het onderhavige wetsvoorstel niet overeen zou moeten komen met een schone lei zoals dat geldt voor burgers die zijn geraakt door de toeslagenproblematiek.

De gedupeerden van de toeslagenaffaire vallen onder de reikwijdte van de Wht. Dat beleid staat los van het MSNP-tegemoetkomingsbeleid. Burgers in categorie II en IV komen in aanmerking voor de zogenaamde pseudo-MSNP. De pseudo-MSNP is een regulier MSNP-traject waarbij de Belastingdienst namens de burger het bedrag gelijk aan de afloscapaciteit voldoet. Dit betekent niet dat de Belastingdienst de (private) schulden van de burger overneemt of geheel voldoet. Het gaat om openstaande schulden die ook in een regulier traject zouden zijn meegenomen en waarbij hetgeen de Belastingdienst namens de burger voldoet gelijk is aan het bedrag dat deze burger gedurende het traject zou moeten afdragen. De pseudo-MSNP komt alleen tot stand als alle schuldeisers van de burger instemmen dan wel gedwongen worden tot instemming.

Gegeven het doel van onderliggend wetsvoorstel om burgers alsnog in de situatie te brengen waar zij zich in zouden hebben bevonden als de Belastingdienst de MSNP-aanvraag niet onterecht had afgewezen, wordt het realiseren van een schuldenvrije start passend geacht.

3. Het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid

De leden van de fractie van de PVV vragen naar een verduidelijking naar de wijze waarop de afloscapaciteit van de burger wordt vastgesteld.

De afloscapaciteit wordt op dezelfde manier vastgesteld als in een regulier MSNP-traject. Om te bepalen wat een burger gedurende een MSNP-traject dient te reserveren voor zijn schuldeisers, wordt door de schuldhulpverlener het zogenaamde vrij te laten bedrag (VTLB) berekend. Het VTLB is het deel van het inkomen van de burger dat per maand behouden mag worden om te kunnen voorzien in (noodzakelijke) levensbehoeften, bijvoorbeeld de woonlasten en boodschappen. Alle inkomsten boven het VTLB dient de burger af te dragen. Het bedrag dat de burger maandelijks boven zijn VTLB dient af te dragen wordt vermenigvuldigd met het aantal maanden dat het MSNP-traject behelst, in beginsel achttien maanden. Naast het bedrag dat de burger maandelijks moet afdragen bestaat de afloscapaciteit uit het aanwezige vermogen en de te verwachten baten.

Voorbeeld:

Burger A zit in categorie II en wil een beroep doen op de pseudo-MSNP. Burger A heeft een inkomen van € 2.000 per maand. Het VTLB bedraagt € 1.800. Dat betekent dat de burger A gedurende het MSNP-traject € 200 per maand dient af te dragen voor zijn schuldeisers. Het totale bedrag bedraagt € 200 x 18 = € 3.600. Burger A beschikt niet over vermogen. Wél ontvangt deze burger de forfaitaire tegemoetkoming ad € 500. Dit bedrag wordt opgeteld bij het bedrag dat burger A tijdens het MSNP-traject in totaal dient af te dragen door middel van de maandelijkse afdrachten. Hierdoor is totale afloscapaciteit € 3.600 + € 500 = € 4.100.

De leden van de fracties van de PVV en VVD vragen of er een begrenzing is in het aantal forfaitaire tegemoetkomingen per burger en hoe vaak het naar verwachting zal voorkomen dat een burger meerdere malen de forfaitaire tegemoetkoming ontvangt.

Uit het wetsvoorstel zoals dat bij uw Kamer op 18 december 2024 is ingediend volgt geen begrenzing. Het kabinet acht het echter niet wenselijk als een burger meermaals de forfaitaire tegemoetkoming ontvangt als hij tijdens hetzelfde MSNP-traject meerdere onterechte afwijzingen heeft ontvangen, bijvoorbeeld op dezelfde dag. Gelet daarop zal het kabinet in de wet verduidelijken in welke situatie een burger niet meerdere keren de forfaitaire tegemoetkoming ontvangt als er meerdere onterechte afwijzingen zijn verstuurd. Verzoeken die binnen de periode van 240 dagen na de eerste onterechte afwijzing door de Belastingdienst onterecht zijn afgewezen, worden beschouwd als één verzoek. Aan dat verzoek wordt vervolgens maar één keer tegemoetgekomen.

In de berekeningen van de tegemoetkomingskosten bij het wetsvoorstel zoals dat bij uw Kamer is ingediend, is eerder uitgegaan van 1,25 afwijzingen per persoon. Door de voorgestelde verduidelijking van het wetsvoorstel daalt de berekening naar circa 1,05 afwijzingen per persoon. De inschatting is dat hierdoor de tegemoetkomingskosten met circa € 0,7 miljoen zullen afnemen.

Voorbeeld:

Burger B ontvangt in 2014 een onterechte afwijzing naar aanleiding van een saneringsvoorstel. Vervolgens ontvangt deze burger in 2017 een onterechte afwijzing op een ander MSNP-verzoek, wederom naar aanleiding van een saneringsvoorstel. Burger B ontvangt tweemaal de forfaitaire tegemoetkoming, dus in totaal € 1.000.

Voorbeeld:

Burger C ontvangt in mei 2015 een onterechte afwijzing naar aanleiding van een stabilisatieverzoek dat als MSNP-verzoek is behandeld. Vervolgens ontvangt deze burger in juli 2015 in hetzelfde MSNP-traject een onterechte afwijzing naar aanleiding van een saneringsvoorstel. Burger C ontvangt in dat geval éénmaal de forfaitaire tegemoetkoming, omdat de tweede onterechte afwijzing binnen 240 dagen na de eerste onterechte afwijzing heeft plaatsgevonden waardoor beide verzoeken worden beschouwd als één verzoek.

De leden van de fracties van de PVV, VVD en het CDA vragen waarom niet in eerste instantie is gekozen voor een wettelijke uitzondering voor het buiten de boedel houden van de forfaitaire tegemoetkoming en of een definitieve keuze is gemaakt voor het buiten de boedel houden van de toe te kennen tegemoetkomingen.

In het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht dat een tegemoetkoming, zoals de forfaitaire tegemoetkoming, in beginsel in de boedel valt en dus zal worden ingezet voor de voldoening van schulden. Hetzelfde geldt voor vergoedingen van (im)materiële schade. Het uitgangspunt is dat de burger al zijn vermogen en te verwachten baten inzet voor de voldoening van zijn schulden. Het buiten de boedel houden van een aanspraak op een bedrag als de forfaitaire tegemoetkoming kan als hiervoor een wettelijke grondslag bestaat. Het kabinet heeft een wettelijke uitzondering voor het buiten de boedel houden van de toe te kennen tegemoetkomingen onderzocht. Uiteindelijk is besloten om niet te voorzien in een wettelijke grondslag daarvoor. Bij een wettelijke grondslag zou het uitgangspunt dat de burger al zijn vermogen en te verwachten baten inzet voor de voldoening van zijn schulden – in ieder geval bij deze tegemoetkomingsregeling – worden losgelaten en zou dus een ander beleid gaan gelden dan nu in beginsel heeft te gelden bij schadevergoedingen. Een wettelijke grondslag in dezen zou ook (aanzienlijke) gevolgen voor de schuldeisers hebben. Door het buiten de boedel houden van de aanspraken op een forfaitaire tegemoetkoming en op het bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen, wordt de afloscapaciteit minder en daarmee ook het aanbod dat aan schuldeisers kan worden gedaan. Daarnaast heeft een wettelijke uitzondering waarbij de aanspraak op de tegemoetkoming wordt uitgezonderd ook gevolgen voor de getroffen burgers en de uitvoerbaarheid van de tegemoetkomingsregeling. Om de getroffen burgers daadwerkelijk te laten profiteren van deze wettelijke uitzondering kan de Belastingdienst de tegemoetkoming bij een dergelijke wettelijke uitzondering pas uitkeren als een schuldregeling is afgerond of duidelijk is dat een schuldregeling niet tot stand zal komen. Dat betekent dat de Belastingdienst na inwerkingtreding van de wet niet op korte termijn de tegemoetkomingen kan uitkeren. Indien de burger wenst dat de Belastingdienst de tegemoetkoming (op korte termijn) uitkeert, omdat er bijvoorbeeld geen sprake is van een schuldregeling dan wel problematische schulden, dient hij zelf in actie te komen. Deze burger zal dan zelf bij de Belastingdienst het verzoek moeten doen tot uitkering van de tegemoetkoming. Het voorgaande vraagt doenvermogen en staat haaks op het uitgangspunt om de burger zo min mogelijk te belasten bij de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling.

Voorts wenst het kabinet bij de uitvoering van het tegemoetkomingsbeleid zo veel mogelijk aan te sluiten bij staand beleid en reguliere MSNP-trajecten. Gelet daarop is besloten om aan te sluiten bij de bestaande werkwijze ten aanzien van tegemoetkomingen in een schuldregeling. Dat betekent dat de schuldhulpverlener bij het berekenen van de afloscapaciteit rekening dient te houden met de tegemoetkoming die de burger op grond van het onderhavige voorgestelde tegemoetkomingsbeleid ontvangt of al heeft ontvangen. Aangezien de Belastingdienst een bedrag ter beschikking stelt dat gelijk is aan de gehele afloscapaciteit van de burger, zal de Belastingdienst ook de toe te kennen tegemoetkomingen meenemen in het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor de pseudo-MSNP. Hierdoor hoeft de burger de tegemoetkoming die hij zelf ontvangt niet zelf in te zetten voor de schuldeisers en wordt het aanbod voor de schuldeisers niet lager.

De leden van de fracties van de PVV en VVD vragen hoe meerdere kwijtscheldingen bij dezelfde burger precies zal gaan, of kwijtschelding is begrensd tot een bepaalde periode en hoe burgers hier het overzicht in houden.

Kwijtschelding wordt pas verleend als de schulden definitief vaststaan. Voorlopige aanslagen en voorlopige terugvorderingsbeschikkingen worden derhalve niet kwijtgescholden. De Belastingdienst zal periodiek monitoren of de schulden definitief zijn vastgesteld en vervolgens eventuele schulden ambtshalve kwijtschelden. De periode waarover deze monitoring zal moeten plaatsvinden is begrensd aan de maximale termijnen voor de vaststelling van de belasting- en toeslagschulden. Voor de uitvoering van dit proces wordt aangesloten bij de werkwijze door de UHT, waarbij een vergelijkbaar proces is dan wel wordt toegepast.

Burgers zullen één beschikking met de dan kwijtgescholden belastingschulden ontvangen en één beschikking met de dan kwijtgescholden toeslagschulden. Als op een later moment kwijtschelding plaatsvindt van later vastgestelde belasting- en toeslagschulden, wordt de burger hierover geïnformeerd door middel van een nieuwe beschikking waarop de additionele kwijtgescholden schulden vermeld staan. Het grootste deel van de kwijtgescholden schulden zal op de eerste beschikking staan, maar het is dus mogelijk dat hierna één of meerdere beschikkingen volgen. Naast de beschikkingen zal de burger door middel van een online overzicht kunnen zien welke schulden zijn kwijtgescholden.

Deze leden vragen ook of het kabinet nog eventuele problemen voorziet door het gedifferentieerde tegemoetkomingsbeleid en zo ja, hoe het kabinet hiermee om zal gaan.

Het doel van het wetsvoorstel is om burgers tegemoet te komen voor de onterechte afwijzing en om vervolgens deze burgers in de situatie te brengen waar zij zich in zouden hebben bevonden als de Belastingdienst deze fout niet had gemaakt: een schuldenvrije start. Een deel van de burgers is na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst gelukkig al toegelaten tot een MSNP of WSNP, en heeft daarmee al een mogelijkheid tot het creëren van een schuldenvrije start gehad. Om burgers die nog geen schuldenvrije start hebben gekregen, terwijl ze dit wel zouden hebben ontvangen wanneer zij niet onterecht waren afgewezen, een schuldenvrije start aan te bieden is gedifferentieerd tegemoetkomingsbeleid nodig. De laatstgenoemde groep burgers enkel tegemoetkomen door middel van een forfaitaire tegemoetkoming acht het kabinet onvoldoende. Er zou dan ten onrechte aan de niet opgeloste schuldenproblematiek van deze burgers voorbij worden gegaan.

Als gevolg van het gedifferentieerde tegemoetkomingsbeleid zijn de burgers onderverdeeld over vier categorieën. Door te werken met verschillende categorieën, waarbij wordt ingespeeld op de vraag of de burger wél of geen schuldenvrije start heeft kunnen creëren, wordt het risico dat op een later moment het tegemoetkomingsbeleid moet worden herzien, laag ingeschat.

Door het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid wordt gepoogd iedereen in de situatie te brengen dat door het initiële verzoek of kort daarna een schuldenvrije start zou kunnen worden gecreëerd.

De leden van de fracties van NSC en de VVD vragen hoe het kabinet het risico beoordeelt dat door de voorgestelde vormgeving, waarbij individueel onderscheid wordt gemaakt, de conclusie zal worden getrokken dat sprake is van een schadevergoeding of nadeelcompensatie en hoe het kabinet het risico inschat dat op een later moment het tegemoetkomingsbeleid dient te worden uitgebreid of herzien.

Het kabinet benadrukt nogmaals dat het wetsvoorstel betrekking heeft op een onverplichte tegemoetkoming. Er is niet vastgesteld dat door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst onrechtmatig is gehandeld jegens de burger en de Belastingdienst hierdoor verplicht is om een schadevergoeding uit te betalen. Het kabinet is zich ervan bewust dat door de vormgeving van het tegemoetkomingsbeleid door bijvoorbeeld het bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan en verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen, de suggestie kan worden gewekt dat het hierbij gaat om een schadevergoeding of nadeelcompensatie. Om deze suggestie te voorkomen – en naar aanleiding van het advies van de Afdeling – is in het wetsvoorstel geëxpliciteerd dat het gehele tegemoetkomingsbeleid bestaat uit onverplichte tegemoetkomingen en is in de memorie van toelichting uiteengezet waarom een tegemoetkoming passend wordt geacht zonder dat hiervoor de wettelijke verplichting bestaat.6 Voorts is in de memorie van toelichting meer aandacht besteed aan de vraag waarom het kabinet bij een onverplichte tegemoetkoming daarnaast heeft gekozen voor een individuele benadering, om te voorkomen dat de suggestie wordt gewekt dat een tegemoetkomingsonderdeel een schadevergoeding of nadeelcompensatie is.7 Door de voorgaande explicitering verwacht het kabinet dat het risico dat de conclusie zal worden getrokken dat sprake is van een schadevergoeding of nadeelcompensatie laag is.

Voor de vormgeving van het tegemoetkomingsbeleid is onder meer gesproken met getroffen burgers en andere betrokken partijen. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat burgers die na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst nimmer zijn toegelaten tot een MSNP of WSNP alsnog een schuldenvrije start willen creëren. Bij de vormgeving van het tegemoetkomingsbeleid is invulling gegeven aan deze wens van de burgers, onder meer door de pseudo-MSNP. De tegemoetkomingsonderdelen die zien op het alsnog creëren van een schuldenvrije start in combinatie met de forfaitaire tegemoetkoming resulteren volgens het kabinet in een ruimhartig tegemoetkomingsbeleid waarmee in voldoende mate rekening wordt gehouden met de gevolgen van de onterechte afwijzing van de Belastingdienst. Het kabinet schat het risico dat op een later moment het tegemoetkomingsbeleid moet worden herzien daarom dan ook laag in.

De leden van de fractie van NSC vragen ook of het kabinet voor burgers die mogelijk in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen kan erkennen dat ook in die jaren fouten zijn gemaakt en hiervoor in algemene zin een excuus wil aanbieden.

Het is niet uit te sluiten dat in de jaren 2012 en 2013 ook fouten zijn gemaakt bij het beoordelen van MSNP-aanvragen. De Belastingdienst is echter niet in staat om individueel vast te stellen of er wel of niet sprake was van een onterechte afwijzing van de Belastingdienst en daarom kiezen wij niet voor een excuus in algemene zin.

3.1 Vormen van tegemoetkoming

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet erop reflecteert dat door gewekt vertrouwen bij burgers instanties als de Tweede Kamer de ruimte wordt ontnomen om nog andere keuzes bij het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid te maken ondanks een kritisch advies van de Afdeling en hoe het kabinet dit had kunnen voorkomen. Deze leden vragen verder of het kabinet een andere invulling van het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid wenselijk zou vinden als gewekt vertrouwen bij de burgers geen rol zou hebben gespeeld.

Het kabinet betreurt het dat het idee is ontstaan dat door de gevolgde werkwijze nu onder meer uw Kamer de ruimte wordt ontnomen om andere keuzes te maken, zeker omdat het kabinet uw Kamer in een vroeg stadium actief heeft betrokken bij de uitwerking van het tegemoetkomingsbeleid. Vorig jaar februari heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst uw Kamer op de hoogte gesteld van het aanbod vanuit de VNG om burgers reguliere schuldhulpverlening te bieden op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Uw Kamer heeft toen kennisgenomen van dit aanbod en uw Kamer is de mogelijkheid geboden om met de Staatssecretaris in gesprek te gaan. Vervolgens is uw Kamer in april 2024 geïnformeerd over de omstandigheid dat het kabinet dit sympathieke aanbod vanuit de VNG heeft geaccepteerd.8 Dankzij dit hulpaanbod kunnen de burgers die zich in schrijnende situaties bevinden door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst, eerder worden geholpen en een schuldenvrije start realiseren. Zonder dit aanbod hadden deze burgers naar alle waarschijnlijkheid tot inwerkingtreding van de wet in een benarde schuldensituatie gezeten.

Tot nu toe heeft ongeveer 20% van de burgers aangegeven voornemens te zijn om contact op te nemen met hun gemeente voor schuldhulpverlening en zijn bij ongeveer 5% van deze burgers de voorbereidingen voor een schuldregeling in een ver stadium of is een schuldregeling al tot stand gekomen. Uit de door de VNG opgehaalde casuïstiek blijkt dat de burgers die zich tot nu toe hebben gemeld zich in langdurige schuldsituaties bevinden, waarbij in sommige gevallen sprake is geweest van ingrijpende gebeurtenissen als een huisuitzetting. De getroffen burgers hebben het vertrouwen in de overheid verloren door ingewikkelde communicatie en langdurige processen, maar waarderen de hulp die aan hen nu wordt geboden. De gemeenten zijn ook blij dat zij nu vooruitlopend op inwerkingtreding van een wettelijke grondslag getroffen burgers al hulp kunnen aanbieden en kunnen bijdragen aan herstel van het vertrouwen in de overheid. Het voorgaande laat zien hoe waardevol het aanbod van de VNG is geweest.

Door onder meer het aanbod van de VNG heeft het kabinet wel bij het verwerken van het advies van de Afdeling in ogenschouw moeten nemen dat burgers mogelijk vertrouwen op bepaalde vormen van tegemoetkomingen en er al MSNP-trajecten worden gestart waarbij de veronderstelling is dat uiteindelijk de Belastingdienst een bedrag gelijk aan de afloscapaciteit van de getroffen burger beschikbaar stelt, omdat dit met deze burgers is gecommuniceerd. Het kabinet wenste bij de verwerking van het advies van de Afdeling in het wetsvoorstel dat mogelijk gewekte vertrouwen bij de getroffen burgers niet te schaden. Los van eventueel gewekt vertrouwen bij de burgers, is het kabinet van mening dat het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid passend en wenselijk is.

De leden van de fractie van de VVD vragen of kwijtschelding betrekking heeft op alle belasting- en toeslagschulden die openstaan op het moment dat de wet in werking treedt en hoe met eventueel anticiperend gedrag wordt omgegaan.

Kwijtschelding ziet op alle belasting- en toeslagschulden die openstaan op het moment van inwerkingtreding van de wet. Daarnaast ziet kwijtschelding op de belasting- en toeslagschulden die na inwerkingtreding van de wet worden geformaliseerd, maar wel betrekking hebben op de periode vóór inwerkingtreding van de wet. Burgers worden vooruitlopend op inwerkingtreding van de wet niet actief ervan op de hoogte gesteld dat hun schulden mogelijk zullen worden kwijtgescholden. Daarnaast is thans onzeker per wanneer kwijtschelding zou kunnen plaatsvinden, aangezien de datum van inwerkingtreding van de wet niet vaststaat. Gelet daarop wordt het risico op anticiperend gedrag laag ingeschat.

De leden van de fracties van de VVD en SGP vragen of het kwijtschelden van alle belasting- en toeslagschulden die openstaan op het moment dat de wet in werking treedt geen rechtsongelijkheid creëert, aangezien dit niet gebeurt bij burgers die na de onterechte afwijzing al een MSNP- of WSNP-traject hebben doorlopen en of is overwogen om kwijtschelding te beperken tot de belasting- en toeslagschulden die deel hebben uitgemaakt van het initiële MSNP-verzoek dan wel een ander alternatief waardoor er meer rechtsgelijkheid zou zijn.

Door een onterechte afwijzing van het MSNP-verzoek door de Belastingdienst is de burger niet in staat gesteld om een schuldenvrije start te realiseren. Als de burger wel zou zijn toegelaten, zouden na afronding van het MSNP-traject alle dan nog openstaande belasting- en toeslagschulden zijn kwijtgescholden. Het is niet wenselijk om terug te gaan naar de situatie waarin de burger zich bevond op het moment van de onterechte afwijzing van de Belastingdienst en enkel de belasting- en toeslagschulden die onderdeel uit hebben gemaakt van het MSNP-verzoek kwijt te schelden, omdat een burger dan nog steeds niet schuldenvrij is. Gelet daarop is gekozen om alle thans openstaande belasting- en toeslagschulden kwijt te schelden. Alleen op deze manier kan een schuldenvrije start voor deze burgers worden gerealiseerd. Belangrijk hierbij te vermelden is dat ook wanneer de burger in een MSNP- of WSNP-traject zou komen, een aanzienlijk deel van deze schulden zou zijn kwijtgescholden na afronding van het traject. Bovendien is het aannemelijk dat een groot deel van de schulden al op oninbaar staat.

Burgers in categorie II kunnen een schuldenvrije start realiseren als de belasting- en toeslagschulden worden kwijtgescholden. Bij burgers in categorie IV zal kwijtschelding van de openstaande belasting- en toeslagschulden de realisatie van een schuldenvrije start kunnen versnellen. Burgers in categorie I hebben reeds een schuldenvrije start kunnen creëren. Informatie over de budgettaire consequenties van het niet kiezen voor het kwijtschelden van alleen schulden die betrekking hebben op de originele aanvraag is niet beschikbaar.

De leden van de fractie van de VVD vragen waarom is gekozen voor een aanmeldtermijn van twaalf maanden met betrekking tot de pseudo-MSNP en of er genoeg ruimte voor maatwerk is, als een burger bijvoorbeeld vanwege persoonlijke omstandigheden na inwerkingtreding van de wet niet direct toe is aan opstarten van een MSNP-traject.

Burgers worden al sinds april 2024 gewezen op de mogelijkheid zich te melden bij hun gemeente voor schuldhulpverlening vanwege het aanbod van de VNG. Bij ruim 400 burgers zijn al meerdere contactpogingen geweest door zowel de Belastingdienst als gemeenten. Effectief hebben deze burgers dus langer dan twaalf maanden om zich te melden voor een pseudo-MSNP. De termijn van twaalf maanden na inwerkingtreding van de wet is gebaseerd op eerdere ervaringen in de uitvoering. Deze periode geeft ook voldoende tijd om burgers te herinneren aan deze mogelijkheid en duidelijkheid voor de uitvoering. Daarnaast wordt het burgers zo makkelijk mogelijk gemaakt om zich te melden bij de gemeente voor de pseudo-MSNP. Vanaf het moment dat zij zich hebben gemeld, zal de schuldhulpverlener alle schulden in kaart brengen en een saneringsvoorstel versturen naar de schuldeisers. De Belastingdienst zal vervolgens het traject financieren. De burger hoeft dus niet zelf achttien maanden maandelijks een bedrag te gaan afdragen, maar zal meteen schuldenvrij worden gemaakt indien alle schuldeisers akkoord gaan. Zonder aanmeldtermijn zouden burgers vrij baan hebben om schulden te maken, omdat zij weten dat de Belastingdienst die schulden uiteindelijk via de pseudo-MSNP kan betalen als alle schuldeisers akkoord gaan met het saneringsvoorstel. Burgers die zich na twaalf maanden bij de Belastingdienst melden zullen op de reeds bestaande mogelijkheden voor een schuldenvrije start worden gewezen, zoals een regulier MSNP-traject om schuldenvrij te worden.

Verder vragen zij naar de voorwaarden die gelden voor publieke schuldeisers om wel of niet in te stemmen met een MSNP-verzoek.

Welke voorwaarden voor een bepaalde publieke schuldeiser gelden is afhankelijk van welke voorwaarden omtrent het wel of niet instemmen met een MSNP-verzoek is opgenomen in voor deze publieke schuldeiser relevante regelgeving en beleid. Gelet daarop is het niet mogelijk om in dit kader een uitputtende lijst met voorwaarden te delen. Met betrekking tot de Belastingdienst is bijvoorbeeld in de Leidraad Invordering 2008 (LI 2008) uitgewerkt hoe de Belastingdienst MSNP-verzoeken behandelt. In de LI 2008 staat bijvoorbeeld dat de Belastingdienst meewerkt aan een MSNP-traject als onder meer een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is gekomen die dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen.9

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen wat er met de schulden van de burger gebeurt als er geen (wettelijke) schuldregeling tot stand komt dan wel geen beroep kan worden gedaan op de mogelijkheid dat de Belastingdienst namens de burger de (resterende) afloscapaciteit financiert, in welke mate dit zal voorkomen en hoe dan wordt gerealiseerd dat deze burgers kunnen toewerken naar een schuldenvrije start.

Met de pseudo-MSNP wordt zo veel als mogelijk aangesloten bij het reguliere MSNP-traject. Het enige verschil is dat niet de schuldenaar zelf, maar de Belastingdienst namens de burger de afloscapaciteit voldoet. Of een MSNP tot stand komt, is afhankelijk van de medewerking van de schuldeisers. Op voorhand is geen schatting te maken van het aantal burgers bij wie geen pseudo-MSNP tot stand zal komen. De schuldhulpverleners zullen hun uiterste best doen om een pseudo-MSNP tot stand te brengen. Tot op heden zijn er bij de VNG in het kader van haar aanbod nog geen signalen binnengekomen dat schuldregelingen bij burgers in categorie II door weigering van schuldeisers (dreigen te) mislukken. Als bij een burger in categorie II geen pseudo-MSNP tot stand komt en deze burger ook niet wordt toegelaten tot een WSNP, blijft de schuldenlast – vergelijkbaar met een regulier MSNP-traject dat is mislukt waarbij de Belastingdienst geen onterechte afwijzing heeft verstuurd – staan en zal de burger op een andere wijze een schuldenvrije start moeten creëren. Dit kan bijvoorbeeld door het treffen van betalingsregelingen met de schuldeisers waardoor de schulden geheel zullen worden voldaan. Als er over het voldoen van de afloscapaciteit door de Belastingdienst geen overeenstemming wordt bereikt met de schuldeisers van een burger in categorie IV, die zich al in een lopend traject bevindt, zal dit betekenen dat deze burger gedurende het restant van het MSNP- of WSNP-traject zelf zijn afloscapaciteit moet blijven afdragen. In beide situaties is geen rol weggelegd voor de Belastingdienst.

In het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht waarom het overnemen van de schulden de effectiviteit van de voorgestelde pseudo-MSNP kan doen afnemen.10 Het eventueel niet tot stand komen van een pseudo-MSNP of WSNP laat onverlet dat de Belastingdienst ambtshalve de openstaande belasting- en toeslagschulden zal kwijtschelden. Dit betekent dat als sprake is van openstaande belasting- of toeslagschulden, de schuldenlast van burgers in categorie II en IV in ieder geval (aanzienlijk) wordt verlaagd.

In dit kader is belangrijk om op te merken dat schuldhulpverleners een (relatief gezien) goed aanbod kunnen doen aan de schuldeisers, aangezien de openstaande belasting- en toeslagschulden worden kwijtgescholden. Vaak zijn de openstaande schulden bij de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen goed voor de helft van de totale schuldenlast en blijft vanwege het dubbele percentage waar de Belastingdienst voor belastingschulden aanspraak op maakt weinig over voor de andere schuldeisers. Door de ambtshalve kwijtschelding van de openstaande belasting- en toeslagschulden kan hetgeen normaliter aan de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zou worden aangeboden worden verdeeld over de andere schuldeisers. Door het voorgaande in combinatie met de omstandigheid dat er bij de VNG (nog) geen signalen zijn binnengekomen over het mislukken van schuldregelingen, verwacht het kabinet dat de getroffen burgers succesvol een beroep kunnen doen op de pseudo-MSNP.

De leden van de fractie van de VVD vragen het bedrag gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen te verduidelijken door voorbeelden en cijfers.

Burgers in categorie II en IV komen in aanmerking voor de betaling van het bedrag gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen. Het gaat hierbij om betalingen en verrekeningen die hebben plaatsgevonden ná de onterechte afwijzing van de Belastingdienst en betrekking hebben op een schuld die ziet op de periode voor de onterechte afwijzing of het tijdvak dat liep ten tijde van de onterechte afwijzing. Gemiddeld hebben burgers in categorie II en categorie IV na de onterechte afwijzing € 8.600 betaald − al dan niet door verrekening − aan de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen.

Voorbeeld bij een burger in categorie II:

Burger D doet in juni 2014 een MSNP-verzoek. De totale schuldenlast bedraagt op dat moment € 50.000, waarvan de schuldenlast bij de Belastingdienst € 20.000 bedraagt, bij de Dienst Toeslagen €2.000 bedraagt en bij private schuldeisers € 28.000 bedraagt. In augustus 2014 wijst de Belastingdienst het MSNP-verzoek onterecht af. In november 2025 komt een pseudo-MSNP tot stand. In de periode tussen de onterechte afwijzing en de pseudo-MSNP heeft burger D € 7.600 afgelost op zijn belasting- en toeslagschulden die betrekking hebben op de jaren 2012 en 2013. Daarnaast heeft de Belastingdienst in 2019 een teruggave van € 1.000 verrekend met een openstaande belastingschuld die betrekking heeft op 2011. Burger D heeft een vergelijkbaar bedrag aan private schuldeisers betaald, te weten € 8.600. In totaal heeft burger D € 17.200 (€ 8.600 + € 8.600) aan al zijn schuldeisers betaald, zonder dat deze burger schuldenvrij is geworden. In dit geval is het bedrag gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen in totaal € 8.600 (€ 7.600 + € 1.000). Als het initiële MSNP-verzoek van burger D was toegewezen zou deze burger na 36 maanden betalen een schuldenvrije start hebben kunnen realiseren.

Voorbeeld bij een burger in categorie IV:

Burger E doet in maart 2017 een MSNP-verzoek. De totale schuldenlast bedraagt op dat moment € 15.000, waarvan de schuldenlast bij de Belastingdienst € 10.000 bedraagt. In juli 2017 wijst de Belastingdienst het MSNP-verzoek onterecht af. In december 2024 komt een MSNP tot stand. Dat MSNP-traject is nog niet afgerond op het moment dat de wet in werking is getreden. Deze burger valt daarmee in categorie IV en komt in aanmerking voor het bedrag gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen. In de periode tussen de onterechte afwijzing en het tot stand komen van de MSNP heeft burger E € 1.000 afgelost op zijn belastingschulden die betrekking hebben op de jaren 2012 tot en met 2015. Bij burger E hebben er geen verrekeningen plaatsgevonden met openstaande belastingschulden die zien op de jaren tot en met de onterechte afwijzing. In dit geval is het bedrag gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen € 1.000.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de groep mensen dat onterecht is afgewezen voor de MSNP, naast dat voor hen een schuldenvrije start wordt gecreëerd, ook een bedrag krijgt uitgekeerd gelijk aan de reeds eerder betaalde bedragen aan en verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen en zo ja hoe dit aansluit bij het uitgangspunt van een schuldenvrije start aangezien dit tegemoetkomingsonderdeel hier los van staat.

Het kabinet acht het passend deze betalingen en verrekeningen terug te betalen aan burgers in categorie II en IV, omdat de betalingen en verrekeningen niet hadden plaatsgevonden als (eerder) een MSNP tot stand was gekomen. Burgers in categorie II hebben bijvoorbeeld na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst gemiddeld genomen acht jaar lang op hun schulden afgelost, zonder schuldenvrij te raken. Gemiddeld hebben deze burgers € 8.600 betaald aan de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen en waarschijnlijk een vergelijkbaar bedrag aan andere schuldeisers.

Gegeven het doel van het wetsvoorstel om de burger in die positie te brengen waar deze zich in zou bevinden als de burger wel was toegelaten tot een MSNP en dus een schuldenvrije start zou kunnen creëren, wordt het passend geacht om deze betalingen en verrekeningen terug te betalen. Anders hadden deze getroffen burgers deze jarenlange betalingen niet hoeven te verrichten en waren zij wel al schuldenvrij geweest.

Zij vragen verder of het bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ook wordt toegekend aan burgers die jarenlang in de schulden hebben gezeten, maar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet al een schuldenvrije start hebben gecreëerd en, zo nee, wat een verschillende behandeling voor de getroffen burgers rechtvaardigt.

Terugbetaling van deze betalingen en verrekeningen vindt alleen toepassing bij burgers in categorie II en IV. Dit zijn de burgers die na de onterechte afwijzing van hun MSNP-verzoek door de Belastingdienst later niet alsnog zijn toegelaten tot een MSNP of WSNP en ook niet een afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden op een MSNP-verzoek hebben ontvangen (categorie II) en burgers die ten tijde van de inwerkingtreding van de wet in een lopend MSNP- of WSNP-traject zitten (categorie IV).

Burgers die een MSNP hebben doorlopen (categorie I), komen niet in aanmerking voor terugbetaling. Deze burgers hebben – vaak op korte termijn na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst – een schuldenvrije start kunnen realiseren. Na het MSNP- of WSNP-traject worden de eventuele resterende belasting- en toeslagschulden kwijtgescholden, dit in tegenstelling tot burgers in categorie II en IV. Burgers in die categorieën kunnen na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst jarenlang op hun belasting- en toeslagschulden hebben afbetaald, zonder schuldenvrij te raken. Hierdoor is geen sprake van een vergelijkbare situatie met burgers in categorie II of IV en acht het kabinet het gedifferentieerd tegemoetkomingsbeleid passend.

De leden van de fractie van de SGP vragen of het klopt dat ongeacht de datum van de onterechte afwijzing de forfaitaire tegemoetkoming voor elke burger gelijk is.

De tegemoetkoming ter erkenning van het leed dat is ervaren als gevolg van de onterechte afwijzing van de Belastingdienst is inderdaad gelijk voor elke burger die een dergelijke afwijzing heeft ontvangen. Daarmee wordt tegemoetgekomen voor de fout die door de Belastingdienst is gemaakt. De tegemoetkoming bestaat echter voor burgers in de categorieën II en IV additioneel uit de pseudo-MSNP, kwijtschelding en het bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan en verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen.

Voorts vragen zij of is overwogen om meer variatie in de forfaitaire tegemoetkoming aan te brengen en of met dezelfde forfaitaire tegemoetkoming voor elke burger recht wordt gedaan aan de periode tussen de onterechte afwijzing en het toekennen van een tegemoetkoming die per burger verschillend zal zijn.

Na het advies van de Afdeling is het tegemoetkomingsbeleid aangepast. In eerste instantie was voorgesteld om de hoogte van de tegemoetkoming te laten afhangen van de periode tussen de onterechte afwijzing van de Belastingdienst en de toelating tot MSNP of WSNP, te weten € 500 per zes maanden. Deze manier van tegemoetkomen sluit echter niet goed aan bij het onverplichte karakter van de tegemoetkomingsregeling en het doel van de tegemoetkoming: de erkenning van leed. Gelet daarop acht het kabinet een vaste forfaitaire tegemoetkoming per MSNP-verzoek dat is afgewezen passend. Voor de eventuele gevolgen van een onterechte afwijzing door de Belastingdienst, zoals het niet realiseren van een schuldenvrije start, terwijl jarenlang is afbetaald op schulden, zijn andere vormen van tegemoetkomingen uitgewerkt zoals de pseudo-MSNP en het kwijtschelden van de openstaande belasting- en toeslagschulden. De laatstgenoemde tegemoetkomingsonderdelen sluiten aan op het doel om getroffen burgers alsnog een oplossing voor hun schuldenproblematiek aan te bieden.

3.2 Categorieën burgers bij het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid

De leden van de fractie van NSC vragen of het kabinet nader kan ingaan op burgers in categorie I en in welke mate hun (financiële) omstandigheden vergelijkbaar zijn met burgers in categorie II en IV.

Beide categorieën hebben te maken gehad met een onterechte afwijzing van de Belastingdienst; de (financiële) gevolgen lopen echter uiteen. Burgers in categorie II en IV zullen gemiddeld genomen aanzienlijk langer in een benarde situatie hebben gezeten – en nu nog zitten in het geval van burgers in categorie II − in vergelijking met burgers in categorie I. Burgers in categorie II hebben gemiddeld acht jaar geleden een onterechte afwijzing ontvangen en wachten sindsdien nog steeds op een oplossing voor hun problematische schulden. Burgers in categorie I zijn daarentegen gemiddeld negen maanden na hun onterechte afwijzing alsnog toegelaten tot een MSNP of WSNP met als gevolg een schuldenvrije start.

3.3 Voorbeeld van tegemoetkoming in casuïstiek

De leden van de fractie van het CDA vragen of het mogelijk is dat een burger die een onterechte afwijzing heeft ontvangen en vervolgens een afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden op een MSNP-verzoek heeft ontvangen door omstandigheden die het gevolg zijn van de onterechte afwijzing, in categorie III valt en daarmee een schrijnende behandeling kan plaatsvinden.

Deze situatie zal zich niet voordoen. Als burgers in categorie III een afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden hebben ontvangen, waren deze redenen ook aanwezig bij de initiële aanvraag van gemiddeld vierenhalve maand eerder. Bij deze initiële aanvraag waren deze afwijsgronden echter niet de reden voor de afwijzing van de Belastingdienst, maar is op een onterechte afwijsgrond afgewezen – in 96% van de gevallen vanwege een belastingschuld of toeslagschuld boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag. Om deze reden komen burgers voor de onterechte afwijzing van de Belastingdienst van hun originele aanvraag in aanmerking voor de forfaitaire tegemoetkoming.

Het is mogelijk dat er bij de nieuwe aanvraag die op juiste gronden is afgewezen ook nieuwe juiste afwijsgronden zijn ontstaan, maar die afwijsgronden kunnen niet zijn ontstaan door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst. Als een burger na de onterechte afwijzingen bijvoorbeeld nieuwe schulden heeft gemaakt, is dat in beginsel geen terechte afwijsgrond om het nieuwe verzoek af te wijzen.

De leden van de fractie van de VVD vragen aan de hand van welke kenmerken een stabilisatieverzoek op dezelfde onterechte afwijsgronden is afgewezen en in hoeveel gevallen dit is gebeurd.

Tijdens het onderzoek is gebleken dat de Belastingdienst gedurende een bepaalde periode een aantal stabilisatieverzoeken vanuit pragmatische overwegingen heeft afgehandeld als een MSNP-verzoek, waardoor op dezelfde wijze geautomatiseerd een beoordeling heeft plaatsgevonden en mogelijk onterecht is afgewezen. Op basis van de resultaten van het huidige onderzoek is de inschatting dat 265 stabilisatieverzoeken als MSNP-verzoek zijn behandeld. Zij zijn op vergelijkbare wijze via dezelfde weg als een regulier MSNP-verzoek geautomatiseerd afgehandeld. Stabilisatieverzoeken die zijn behandeld als stabilisatieverzoek zijn dus niet meegenomen.

Voorts vragen zij op basis waarvan is gekozen voor een aanmeldperiode van twaalf maanden voor echtgenoten en geregistreerde partners en waarom deze aanmeldperiode voldoende is.

De aanmeldtermijn is gebaseerd op eerdere ervaringen in de uitvoering van soortgelijke regelingen. Daaruit is gebleken dat het zowel voor burgers als de uitvoering een redelijke termijn is. Een aanmeldperiode van twaalf maanden geeft burgers voldoende tijd om zich te melden. Daarnaast biedt het voor de uitvoering duidelijkheid. De echtgenoten en geregistreerde partners komen niet als zelfstandig persoon voor in het onderzoek naar de onterechte afwijzingen van de Belastingdienst. Echter, de Belastingdienst kan door het onderzoek naar de onterechte afwijzingen bij sommige getroffen burgers wel vaststellen dat er sprake is geweest van een partner ten tijde van het initiële MSNP-verzoek. Of sprake is geweest van een gemeenschap van goederen en een gezamenlijk verzoek is niet uit het onderzoek gebleken. Na inwerkingtreding van de wet zullen echtgenoten en geregistreerde partners die mogelijk in aanmerking komen voor het tegemoetkomingsbeleid per post en telefonisch worden benaderd. Indien deze echtgenoten en geregistreerde partners zich niet aanmelden, zullen zij gedurende de periode van twaalf maanden nogmaals per brief en telefonisch worden aangemoedigd om zich aan te melden voor de tegemoetkoming. Gegeven dat zij meermaals worden benaderd gedurende een periode van twaalf maanden, wordt een aanmeldperiode van twaalf maanden voldoende geacht.

Deze leden vragen verder om hoeveel nabestaanden het gaat bij de nabestaandenregeling en wat de uitvoeringskosten voor deze nabestaandenregeling zijn.

Uit de uitvoeringstoets volgt dat ongeveer 5% van de burgers die bij leven in aanmerking zouden komen voor een forfaitaire tegemoetkoming – in totaal volgens het huidige onderzoek dus ongeveer 240 burgers − inmiddels zijn overleden. Om hoeveel nabestaanden het gaat is thans niet vast te stellen, omdat per burger het aantal nabestaanden kan verschillen. Voorts is het niet mogelijk om te specificeren welk exact deel van de uitvoeringskosten voor de nabestaandenregeling zijn.

De leden van de fractie van de SGP vragen waarom bij de nabestaandenregeling is gekozen om ook aanverwante kinderen in aanmerking te laten komen voor de forfaitaire tegemoetkoming.

Het kabinet ziet geen aanleiding om aanverwante kinderen uit te sluiten. Bij de nabestaandenregeling wordt niet gekeken naar een verband tussen de onterechte afwijzing van de Belastingdienst en het nadeel dat een nabestaande hierdoor heeft ondervonden. Bij de nabestaandenregeling wordt derhalve ook niet bekeken of de betreffende nabestaande ten tijde van de onterechte afwijzing van de Belastingdienst deel uitmaakte van het gezin van de getroffen burger. Het doel van de onverplichte tegemoetkoming is het erkennen van de fout die gemaakt is door de Belastingdienst. De Belastingdienst is daarbij van mening dat ook wanneer een getroffen burger is overleden, deze tegemoetkoming nog steeds moet worden uitbetaald. Voor de vormgeving van de nabestaandenregeling is onder meer gekeken naar de kindregeling in de Wht. Het kabinet acht een vergelijkbare regeling in dezen passend.

3.4 Doorwerking voorgesteld tegemoetkomingsbeleid

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen om een nadere onderbouwing voor het niet uitzonderen van de tegemoetkoming bij het bepalen van het vermogen in het kader van de inkomstenbelasting en bij inkomensafhankelijke regelingen en om een reflectie op dat het vermogen van een burger door de tegemoetkoming de vermogensgrenzen bij de inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke regelingen te boven zal gaan.

De vermogensgrens voor het recht op een bijstandsuitkering ligt in 2024 aanzienlijk lager dan voor de toekenning van inkomensafhankelijke regelingen (zie tabel hieronder). Het heffingsvrije vermogen in 2025 bedraagt € 57.684. Het overgrote deel van de burgers ontvangt enkel de forfaitaire tegemoetkoming. Gegeven de hoogte van deze tegemoetkoming − te weten € 500 − is het niet waarschijnlijk dat (enkel) deze tegemoetkoming ertoe leidt dat de betreffende vermogensgrenzen worden overschreden. Mocht dat wel het gevolg zijn dan beschikt de betreffende burger al over (relatief veel) vermogen. Burgers in categorie II en IV ontvangen ook een bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen. Dit bedrag is gemiddeld € 8.600. Burgers die deze tegemoetkoming ontvangen, zijn burgers die nooit meer − of (veel) later in het geval van categorie IV − hulp hebben gekregen bij hun schulden en zich veelal (nog) in schrijnende situaties bevinden waardoor de kans klein is dat deze burgers al over (een aanzienlijk) vermogen beschikken om na ontvangst van de tegemoetkoming een vermogen te hebben dat de betreffende vermogensgrenzen te boven gaat. Desalniettemin zullen burgers actief worden gewezen op de mogelijke risico’s. Daarnaast is in dit kader van belang dat de tegemoetkoming naar verwachting – afhankelijk van de inwerkingtreding van de wet – in de zomer of begin najaar van 2025 zal worden uitbetaald en daarmee niet vlak voor de peildatum van 1 januari.

Zorgtoeslag € 140.213 € 177.301
Kindgebonden budget € 140.213 € 177.301
Huurtoeslag € 36.952 € 73.904
Kinderopvangtoeslag Geen grens Geen grens
Participatiewet € 7.575 € 15.150

4. Uitvoering en budgettaire gevolgen

De leden van de fractie van de PVV vragen om het verschil met eerder gecommuniceerde aantallen over de onderzoekspopulatie toe te lichten en of het denkbaar is dat later blijkt dat meer burgers moeten worden tegemoetgekomen dan in het wetsvoorstel gecommuniceerd met mogelijk budgettaire gevolgen.

In juni 2022 is gecommuniceerd dat ruim 400.000 brieven van in totaal 170.000 burgers waren gesignaleerd voor verder onderzoek in het kader van een mogelijke onterechte afwijzing van een MSNP-verzoek door de Belastingdienst. Verder onderzoek toonde vervolgens aan dat voor ruim 50.000 burgers mogelijk een MSNP-afwijzing was gevonden in de onderzoeksperiode. Voor deze burgers moest nader worden onderzocht of er inderdaad sprake was van een afwijzing van de Belastingdienst en of deze afwijzing onterecht was. In deze populatie zitten ook burgers die zowel in de MSNP- als de UHT-onderzoekspopulatie voorkomen.

Alle afwijzingen moesten handmatig worden beoordeeld voor de onderverdeling afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden of onterechte afwijzing. Het onderzoek naar de MSNP-populatie − exclusief UHT-populatie − is reeds afgerond en betreft ongeveer 4.840 burgers. Het onderzoek naar de UHT-populatie wordt nu verricht. Bij de huidige stand van zaken is de verwachting dat ongeveer 1.500 burgers van de UHT-populatie ook in aanmerking komen voor het MSNP-tegemoetkomingsbeleid, waardoor in totaal naar schatting 6.300 burgers een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen. Zodra het gehele onderzoek is afgerond zal de Kamer worden geïnformeerd over de uiteindelijke aantallen. De kans dat blijkt dat er substantieel meer burgers tegemoetgekomen moeten worden dan de burgers die nu in onderzoek zijn wordt relatief klein geacht. Mede gezien dat de oorspronkelijke onderzoeksgroep groter was en juist kleiner is geworden bij het vervolgonderzoek.

De leden van de fractie van de VVD vragen bij welke essentiële projecten de capaciteit is verminderd om de benodigde IV-aanpassingen te kunnen uitvoeren en wat de gevolgen hiervan zijn.

Het tegemoetkomingsbeleid MSNP is een essentieel project waarbij de IV-werkzaamheden van Betalingsregeling Ondernemer (BRO) en Betalingsregeling Burger (BRB) naar achteren zijn geschoven in het portfolio. Bij BRO wordt gepoogd bedrijven makkelijker en sneller uitstel van betaling te kunnen verlenen. Bij BRB kunnen burgers per post of telefonisch een regeling aanvragen. Door het tegemoetkomingsbeleid MSNP is het IV-werk voor deze trajecten lange tijd uitgesteld.

Voorts vragen deze leden wat de gevolgen voor de Belastingdienst zijn als de wet niet op 1 maart 2025 in werking treedt.

Latere inwerkingtreding van de wet betekent dat voor de burgers in categorie II en IV mogelijk meer schulden moeten worden kwijtgescholden en mogelijk meer betaalde en verrekende bedragen moeten worden terugbetaald. Daarnaast vinden er mogelijk verschuivingen plaats van categorie IV naar I door afronding van schuldregelingen. Voor zowel het bepalen van de mogelijke extra kwijtschelding en terugbetalingen als het onderzoeken van verschuivingen in de categorieën, is capaciteit van medewerkers nodig.

Na inwerkingtreding van de wet, kunnen burgers in categorie II zich nog één jaar lang melden voor pseudo-MSNP en daarnaast hebben (ex-)partners van burgers in alle categorieën die niet zelf een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen een jaar de tijd om zich te melden voor tegemoetkoming. Dit betekent dat voor deze periode voldoende capaciteit beschikbaar moet zijn. In de uitvoeringstoets en bij het bepalen van de benodigde capaciteit en budget is rekening gehouden met inwerkingtreding van de wet op 1 maart 2025. Het grootste gedeelte van het budget is daarom begroot voor 2025 en nog een deel voor 2026. Nu de wet niet per 1 maart 2025 in werking is getreden, zal dit verschuiven.

De leden van de fracties van de VVD, NSC en het CDA vragen om een toelichting ten aanzien van de totale tegemoetkomingskosten.

De totale tegemoetkomingskosten uit het wetsvoorstel zijn berekend op basis van het ten tijde van de uitvoeringstoets geschatte aantal gedupeerde burgers, te weten 6.300 burgers. De huidige inschatting van de totale tegemoetkomingskosten die gedekt worden vanuit de FSV/MSNP reservering binnen artikel 1 van de Financiënbegroting − exclusief de kosten voor kwijtschelding − is circa € 12 miljoen.

Deze inschatting is gebaseerd op de volgende inschattingen en aannames:

– De totale kosten voor de forfaitaire tegemoetkoming zijn circa € 4 miljoen. Hierbij wordt uitgegaan van 1,25 onterechte afwijzingen van de Belastingdienst per burger.

– De totale kosten van het bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan en verrekenende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zijn circa € 6 miljoen. Het gemiddelde bedrag is hierbij € 8.600, met de aanname dat bij de UHT-burgers ten aanzien van deze betalingen en verrekening al voor 40% zijn gecompenseerd vanuit de UHT.

– De totale kosten van de pseudo-MSNP zijn circa € 2 miljoen. Hierbij is uitgegaan van een gemiddelde afloscapaciteit € 3.600 per burger en van twee aannames: 1) 20% van de burgers in categorie II is reeds schuldenvrij en 2) 50% van de burgers in categorie IV heeft hun afloscapaciteit voldaan.

De huidige inschatting van de verwachte kwijtscheldingskosten is circa € 11 miljoen, gebaseerd op een gemiddelde kwijtschelding van € 18.800 per burger en de aanname dat bij UHT-burgers reeds 90% van de schuld vanuit de UHT is kwijtgescholden. Hierbij is het relevant om te vermelden dat het aannemelijk is dat een groot deel van deze schulden reeds oninbaar was en dat deze schulden ook grotendeels zouden zijn kwijtgescholden als de getroffen burgers wel in een MSNP-traject waren gekomen.

De leden van de fracties van de VVD, SGP, het CDA en NSC vragen naar een reflectie op het feit dat bijna veertig procent van de totale kosten van de tegemoetkomingsregeling voor de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling en dat het onderzoek grotendeels handmatig plaatsvindt, terwijl voor een aanzienlijke groep burgers al is bepaald in welke categorie zij vallen. Verder vragen deze leden hoe de uitvoeringskosten bij deze tegemoetkomingsregeling zich verhouden tot vergelijkbare regelingen.

De uitvoeringskosten zijn met bijna veertig procent hoog, maar dit is inclusief de hoge kosten voor het onderzoek naar onterechte MSNP-afwijzingen van de Belastingdienst, dat erg complex en arbeidsintensief is. Dit onderzoek is al deels afgerond, maar een significant deel van de UHT-overlapdossiers moet nog worden onderzocht. Daarnaast is voldoende capaciteit nodig voor het handmatig en geautomatiseerd onderzoeken van de betaalde en verrekende bedragen, wat ook een complex onderzoek is.

Voorts zijn de totale uitvoeringskosten te verklaren door de standaarden die eerder door de Belastingdienst zijn gehanteerd bij het bieden van herstel, zoals bij de compensatieregeling Selectie aan de Poort. Dit betekent bijvoorbeeld dat er een apart klantvolgsysteem en een apart registratiesysteem met database worden gebouwd. Daarnaast wordt voorzien in een eigen website waar burgers inzage kunnen krijgen in hun dossier inzake de onterechte afwijzing van hun MSNP-verzoek door de Belastingdienst. Aangezien de MSNP-populatie aanzienlijk kleiner is dan de populatie van de eerdergenoemde compensatieregeling Selectie aan de Poort terwijl dezelfde voorzieningen worden ingericht, zijn de relatieve uitvoeringskosten per burger voor het bouwen van een persoonlijke website hierdoor hoger bij MSNP dan bij Selectie aan de Poort.

Daarnaast speelt de omstandigheid dat wordt ingezet op zo veel mogelijk direct contact met de getroffen burgers een belangrijke rol bij de hoogte van de totale uitvoeringskosten. Het gaat hierbij onder meer om het proactief attenderen van burgers op hun recht op een tegemoetkoming en het bespreken van hun problemen dan wel bezwaren. Uit gesprekken met getroffen burgers en met de VNG blijkt dat bij veel burgers het vertrouwen in de overheid ernstig is geschaad. Direct contact met de getroffen burgers – via post, telefoon en fysiek − is daarom van groot belang, maar dit vraagt wel de nodige capaciteit. Deze aanpak – die in vergelijking met vergelijkbare regelingen nog persoonlijker is − gaat daarom gepaard met relatief hoge uitvoeringskosten.

De leden van de fractie van de VVD vragen waarom voor de uitvoering van het tegemoetkomingsbeleid niet is gekozen voor een (deels) centrale voorziening.

Dit zou het proces voor de burger moeilijker kunnen maken dan nodig is. Normaliter meldt de burger zich bij zijn woongemeente voor schuldhulpverlening. Bij het tegemoetkomingsbeleid is één van de uitgangspunten dat wordt aangesloten bij het reguliere MSNP-traject. Gelet daarop is niet voorzien in een centrale voorziening. Voorts sluit de keuze voor geen centrale voorziening aan op het aanbod van de VNG. Burgers in categorie II kunnen thans via hun woongemeente al schuldhulpverlening krijgen. Het zou niet wenselijk zijn als na inwerkingtreding van de wet de werkwijze moet worden gewijzigd.

De leden van de fractie van NSC vragen of het klopt dat de totale kosten van de tegemoetkomingsregeling € 38 miljoen bedragen.

Het klopt dat de totale kosten van de tegemoetkomingsregeling in de uitvoeringstoets zijn geraamd op € 38 miljoen. Het bedrag van € 38 miljoen is opgebouwd uit circa € 12 miljoen aan tegemoetkomingskosten, circa € 11 miljoen aan kwijtscheldingskosten en € 15 miljoen aan uitvoeringskosten. De kwijtscheldingskosten gaan niet ten koste van het begrotingsartikel FSV/MSNP.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het geraamde bedrag aan totale tegemoetkomings- en uitvoeringskosten zo afwijkt van het eerder geraamde bedrag van € 115 miljoen en of deze afwijking het effect is van dat is gekozen voor een vaste forfaitaire tegemoetkoming van € 500 per onterechte afwijzing.

De lagere tegemoetkomingskosten zijn te verklaren, doordat bij de eerdere schattingen werd uitgegaan van een veel grotere groep categorie II burgers (2.650 burgers) dan nu wordt ingeschat (huidige inschatting inclusief UHT-burgers is 650 burgers). Ten tijde van die raming was het onderzoek en de categorisering nog niet gestart, waardoor de verdeling grotendeels op een eerste inschatting was gebaseerd.

De wijziging van € 500 per zes maanden naar een forfaitair bedrag van € 500 per onterechte afwijzing van de Belastingdienst heeft weinig gevolgen voor de totale tegemoetkomingskosten voor de burgers in categorie I en categorie III aangezien hun wachttijd gemiddeld respectievelijk negen maanden en vierenhalve maand was. Voor burgers in categorie II levert deze aanpassing wel een vermindering in de totale tegemoetkomingskosten op, omdat zij gemiddeld al acht jaar wachten op hulp bij hun schulden.

5. Doenvermogen

De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier de Belastingdienst partners en kinderen zal benaderen en op welke manier deze groepen zal helpen.

De partners en kinderen die nabestaanden zijn van burgers in de populatie, zullen ambtshalve de tegemoetkoming ontvangen en hierover geïnformeerd worden door middel van een beschikking. Daarnaast zijn er de partners van burgers in de populatie die mogelijk ook zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, omdat zij ten tijde van de door de Belastingdienst onterecht afgewezen MSNP-aanvraag geregistreerd partner waren van of getrouwd waren met een burger die in de MSNP-populatie valt en niet zelf een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen. Het gaat hier dus niet om de nabestaandenregeling. Deze (ex-)partners die de Belastingdienst tijdens het onderzoek naar de onterechte afwijzingen heeft kunnen identificeren en die mogelijk in aanmerking zullen komen, zullen na inwerkingtreding van de wet per post en telefonisch worden benaderd. Indien zij zich niet aanmelden, zullen zij gedurende de periode van twaalf maanden nogmaals per brief en telefonisch worden aangemoedigd om zich aan te melden voor een tegemoetkoming.

Voorts vragen deze leden aan de hand van welke signalen het tegemoetkomingsbeleid eventueel wordt bijgesteld en waarom er geen vaste momenten zijn waar wordt gekeken of het beleid moet worden vastgesteld.

Gezien de termijn waarin de Belastingdienst verwacht uitvoering te kunnen geven aan de tegemoetkomingsregeling en dat het tegemoetkomingsbeleid betrekking heeft op een specifieke situatie, wordt niet voorzien in een evaluatiebepaling. Het voorgaande laat onverlet dat de Belastingdienst gedurende de uitvoering nauwlettend in de gaten zal houden of bijsturing gewenst is. Hierbij zal niet worden gewerkt met vaste momenten om te kijken of bijsturing gewenst is. Als zou worden gekozen voor vaste momenten, bijvoorbeeld elke vier maanden, bestaat het risico dat bijsturing te laat kan zijn aangezien de Belastingdienst na inwerkingtreding van de wet spoedig tegemoetkomingen ambtshalve wil gaan toekennen. In de communicatie met burgers wordt iteratief gewerkt, waardoor alle signalen die worden ontvangen meteen verwerkt worden. Mocht er een eenduidig signaal naar voren komen, dan zal de communicatie of het uitvoeringsbeleid hierop worden aangepast met als doel een hogere respons te halen.

Deze leden vragen daarnaast wat ermee wordt bedoeld dat de Belastingdienst naar verwachting het tegemoetkomingsbeleid binnen een redelijke termijn zal uitvoeren.

Het kabinet acht het wenselijk dat de getroffen burgers zo snel mogelijk tegemoet worden gekomen. Voor de uitvoering van het tegemoetkomingsbeleid op korte termijn zijn al voorbereidingen met relevante partijen getroffen, zoals de VNG. Het voornemen is om na inwerkingtreding van de wet binnen drie maanden de onverplichte tegemoetkomingen die ambtshalve worden uitgekeerd, aan de getroffen burger uit te keren. Als burgers in bezwaar gaan, zal drie maanden extra nodig zijn voor de toepassing van het tegemoetkomingsbeleid van deze burgers.

De leden van de fractie van de VVD en NSC vragen of het kabinet de effecten van de tegemoetkomingsregeling gaat monitoren en of, en zo ja, hoe de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten hiervan. Verder vragen deze leden of de Tweede Kamer kan sturen op een invoeringstoets.

Voor toekomstige tegemoetkomingsregelingen kunnen de ervaringen met de onderhavige tegemoetkomingsregeling waardevol zijn. Het kabinet onderschrijft dan ook het belang van het monitoren (van de uitvoering) van de tegemoetkomingsregeling. Gelet daarop zal de Belastingdienst dan ook (de uitvoering van) de tegemoetkomingsregeling nauwlettend monitoren. Er is via de VNG nauw contact met de gemeenten, zodat signalen van schuldhulpverleners snel verwerkt kunnen worden.

In dit kader zou een invoeringstoets behulpzaam kunnen zijn. Bij een invoeringstoets wordt gekeken naar hoe een maatregel uitpakt voor de doelgroep en voor de uitvoering. Elk jaar selecteert de Belastingdienst een aantal maatregelen die worden onderworpen aan een invoeringstoets, waarbij veel aandacht is voor compensatie- en tegemoetkomingsregelingen. De Belastingdienst onderstreept het belang van het tijdig bijsturen bij dergelijke regelingen. Uw Kamer zou het belang van het doen van een invoeringstoets in dezen kunnen onderstrepen door hier een motie over aan te nemen. Het kabinet zal uw Kamer, net als bij de compensatieregeling Selectie aan de Poort, informeren over de voortgang van de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden via de stand van zakenbrief Belastingdienst.

Tevens vragen deze leden om een inschatting wanneer de wet in werking zal treden.

Inwerkingtreding van de maatregelen is afhankelijk van de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer en vervolgens de behandeling in de Eerste Kamer. Vanuit de uitvoering staat alles gereed om op korte termijn, in ieder geval per 1 april 2025, het wetsvoorstel uit te voeren. Gelet op het tijdsverloop tot op heden, waarbij uw Kamer de behandeling van het wetsvoorstel voortvarend heeft opgepakt, lijkt het voor regelgeving vaste verandermoment 1 juli 2025 realistisch.

6. Advies en consultatie

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de internetconsultatie van twee weken zich verhoudt tot de veel langere tijd die nodig is geweest om het tegemoetkomingsbeleid en wetsvoorstel uit te werken.

Het wetsvoorstel maakte deel uit van het Belastingplan 2025, met een wetgevingsproces dat veel korte deadlines kent en dat normaal gesproken niet wordt geconsulteerd op internetconsultatie.nl. Omdat het kabinet het wel van belang achtte om de maatregelen in het wetsvoorstel te consulteren, is in het krappe tijdpad van het Belastingplan 2025 de termijn van twee weken gevonden voor consultatie. Het advies van de Afdeling heeft ertoe geleid dat het kabinet heeft besloten het wetsvoorstel uit het Belastingplan 2025 te halen en als zelfstandig wetsvoorstel − zonder dit aangepaste wetsvoorstel opnieuw te consulteren − bij uw Kamer in te dienen nadat dit was aangepast.

Daarnaast vragen deze leden hoe het kabinet het risico op niet-gebruik van de tegemoetkomingsonderdelen, met name de pseudo-MSNP, inschat nu niet wettelijk is voorzien in een grondslag voor gegevensdeling met gemeenten en of het kabinet het standpunt deelt dat gegevensdeling een oplossing kan zijn voor het voorkomen van niet-gebruik.

Het risico op niet-gebruik kan alleen betrekking hebben op het schuldenvrij maken bij overige schuldeisers − niet zijnde de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen − van burgers in categorie II en IV (ongeveer 12% van alle onterecht afgewezen burgers). De forfaitaire tegemoetkoming, terugbetaling van betaalde en verrekende schulden en de kwijtschelding van schulden bij de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zullen namelijk ambtshalve plaatsvinden. Alleen het ambtshalve toepassen van de pseudo-MSNP is niet mogelijk. Burgers in categorie IV die geen gebruik maken van deze mogelijkheid zullen dan zelf de resterende afloscapaciteit moeten voldoen om een schuldenvrije start te realiseren.

Het kabinet hoopt dat alle burgers in categorie II – voor zover sprake is van problematische schulden − en IV gebruik maken van de mogelijkheid dat de Belastingdienst namens de burger de (resterende) afloscapaciteit voldoet. Bij de uitwerking van het tegemoetkomingsbeleid is onderzocht of een wettelijke grondslag voor gegevensdeling in dezen passend en wenselijk is. In het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht waarom uiteindelijk niet is gekozen voor een wettelijke grondslag voor gegevensdeling.11 Een wettelijke grondslag zou mogelijk kunnen bijdragen aan het bereiken van de getroffen burgers en daarmee wellicht ook eventueel niet-gebruik kunnen voorkomen. Of het delen van gegevens met gemeenten na een wettelijke grondslag daadwerkelijk leidt tot minder of geen niet-gebruik is onzeker, zeker als hierbij in ogenschouw wordt genomen welke stappen de Belastingdienst zelf al zet om de getroffen burgers te bereiken en veel tegemoetkomingsonderdelen ambtshalve worden toegepast. De Belastingdienst gaat op meerdere manieren contact proberen te leggen met de getroffen burgers. Mocht een getroffen burger niet ingaan op de contactverzoeken en brieven van de Belastingdienst, dan is het de vraag of die burger vervolgens wel ingaat op een contactverzoek van een gemeente. De NVVK heeft bij de internetconsulatie zelf ook opgemerkt dat een getroffen burger om welke reden dan ook geen schuldhulpverlening via een bepaalde gemeente wil – bijvoorbeeld door eerdere ervaringen met schuldhulpverlening via die gemeente − en het dus twijfelachtig is of een burger wel ingaat op contactverzoeken vanuit een gemeente.12 De hiervoor genoemde onzekerheid afgezet tegen de (juridische) bezwaren voor een wettelijke grondslag, maakt dat volgens het kabinet een wettelijke grondslag in dezen niet wenselijk en passend is.

Voorts acht het kabinet een grondslag voor gegevensdeling niet noodzakelijk nu het risico op niet-gebruik niet hoog wordt ingeschat. Het risico op niet-gebruik wordt niet hoog ingeschat, omdat wordt ingezet op zo veel mogelijk direct contact met de getroffen burgers en de Belastingdienst de getroffen burgers zo veel mogelijk ambtshalve tegemoet gaat komen. Alleen bij de pseudo-MSNP is ambtshalve tegemoetkoming onmogelijk. Voor het starten van een pseudo-MSNP is wél een handelingsactie van de burger vereist. Mocht gedurende de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling blijken dat aanpassing van bijvoorbeeld de communicatiestrategie nodig is dan wordt hier zo snel mogelijk op ingespeeld door onder meer contact op te nemen met betrokken partijen als de VNG. Het risico op niet-gebruik wordt op deze wijze gemitigeerd.

De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen


  1. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 4, p. 9.↩︎

  2. Kamerstukken II 2023/24, 31 066 nr. 1376 en Kamerstukken II 2022/23, 31 066, nrs. 1131 en 1231.↩︎

  3. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 3, p. 39–44.↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 3, p. 12.↩︎

  5. Zie artikel 4, derde lid, van het wetsvoorstel Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling.↩︎

  6. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 3, p. 7–8.↩︎

  7. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 3, p. 9.↩︎

  8. Kamerstukken II 2023/24, 31 066 nr. 1376.↩︎

  9. Artikel 73.5.1. LI 2008.↩︎

  10. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 3, p. 20.↩︎

  11. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 3, p. 41.↩︎

  12. Kamerstukken II 2024/25, 36 675, nr. 3, p. 41.↩︎