Lijst van vragen en antwoorden inzake Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving (Kamerstuk 32824-448)
Integratiebeleid
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D15477, datum: 2025-04-08, bijgewerkt: 2025-04-10 15:45, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32824-451).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (VVD)
- Mede ondertekenaar: T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 32824 -451 Integratiebeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z06720:
- Indiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-04-09 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-22 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
32 824 Integratiebeleid
Nr. 451 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 april 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 7 februari 2025 inzake Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving (Kamerstuk 32 824, nr. 448).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 april 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De griffier van de commissie,
Meester-Schaap
Vraag 1
Kunt u zo precies mogelijk aangeven welke positieve ontwikkelingen er allemaal te zien zijn, het liefst cijfermatig onderbouwd, bijvoorbeeld op gebied van onderwijs, arbeidsparticipatie etc.?
Antwoord
In de beantwoording van deze vraag baseer ik mij op gegevens van het CBS die onderzoek doet naar sociaaleconomische posities van mensen met verschillende migratieachtergronden.
In het onderwijs is er sprake van een inhaalslag en daarbij stijgt bijvoorbeeld het aandeel leerlingen met een buiten-Europese migratieachtergrond dat in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs het havo of vwo volgt relatief hard: de achterstand in 2011/2012 is in 12 jaar gehalveerd (van 12%-punt in 2011/2012 tot 6%-punt in 2023/2024).1
Binnen het MBO is er bij in Nederland geboren studenten sprake van een verschuiving naar het hoogste niveau – mbo-4 – duidelijk zichtbaar in alle herkomstgroepen. Vooral onder studenten van de Turkse of Marokkaanse tweede generatie nam het aandeel studenten op mbo-4-niveau toe, van respectievelijk 42% en 42% in 2013/2014 naar 60% en 65% in 2023/2024. Hiermee komt het aandeel mbo-4-studenten in deze groepen hoger uit dan in de totale populatie mbo-studenten.2
Ook met betrekking tot de arbeidsparticipatie tekent zich bij de groep met buiten-Europese achtergrond een positieve ontwikkeling af over de laatste 20 jaar: de participatiegraad is tussen 2003 en 2023 gestegen van 57,1% tot 68,3% en de achterstand ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde is in die periode afgenomen van – 7,1%-punt tot – 4,8%-punt.3
Zowel in het onderwijs als op de arbeidsmarkt komt de verbetering vooral voor rekening van de 2e generatie. Zo is de netto-participatiegraad bij de 2e generatie met buiten-Europese achtergrond hoger dan het Nederlandse gemiddelde.
Verder is bijvoorbeeld het aandeel van de bevolking dat wordt verdacht van het plegen van een misdrijf sinds 2005 sterk afgenomen. Bij groepen met een migratieachtergrond lag dit aandeel in 2005 aanzienlijk hoger dan gemiddeld, maar sinds die tijd is daling bij deze groepen substantieel groter geweest dan gemiddeld. Daarmee is de oververtegenwoordiging in de verdachtencijfers voor de groep met buiten-Europese achtergrond geslonken van 2,4%-punt in 2005 tot 0,8%-punt in 2023.4
Vraag 2
Kunt u zo precies mogelijk aangeven op welke punten de integratie niet goed verloopt, het liefst cijfermatig onderbouwd?
Antwoord
Het kabinet maakt zich zorgen om ontwikkelingen die de open en vrije samenleving onder druk kunnen zetten. Zo zien we problemen op het gebied van meedoen in de samenleving en het met elkaar samenleven in verscheidenheid. Niet iedereen voelt zich vrij om zichzelf te kunnen zijn en/of eigen keuzes te maken over de inrichting van hun leven. Voelen mensen zich niet meer thuis of veilig in bepaalde buurten. Staan er mensen aan de zijlijn omdat zij vanwege herkomst of migratie belemmerd worden in het vinden van werk. Dat kan zijn doordat zij bijvoorbeeld de taal niet machtig zijn of discriminatie ervaren.
Er is op de meeste terreinen voor de meeste groepen nog steeds sprake van een ongunstiger positie: ondanks de gestegen onderwijsniveaus is er nog steeds sprake van een ondervertegenwoordiging van leerlingen met een buiten-Europese achtergrond in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs en ligt het aandeel onder deze groepen dat havo of vwo volgt nog steeds lager dan gemiddeld.
Specifiek op het terrein van onderwijs is het verontrustend dat het voortijdig schoolverlaten recentelijk weer stijgt. En verder is de bijstandsafhankelijkheid van groepen met een buiten-Europese achtergrond nog steeds hoger dan gemiddeld (en hardnekkig: de oververtegenwoordiging die in 2015 7,7%-punt bedroeg is in 2023 slechts met 1,6%-punt gedaald tot 6,1%-punt).
Taal en werk spelen dan ook een belangrijke rol. Het kabinet heeft besloten de taaleis in de huidige vorm te behouden in de participatiewet. Ook wil ik een zo breed mogelijke inzet van zogenoemde startbanen onderzoeken voor statushouders. Hierbij krijgen statushouders na vestiging in de gemeente direct bij aanvraag van de bijstand een baan aangeboden in combinatie met inburgering.
Tot slot geldt dat strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking, zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale verminking, vooral voorkomen onder gesloten gemeenschappen binnen sommige groepen migranten. De inzet op het versterken van het recht op zelfbeschikking is daarom een onderdeel van de Actieagenda.
Met de Actieagenda richt ik mij ook op het deel van de mensen die achterblijven op het gebied van taal en werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving. Daarbij wil ik met de Actieagenda ook werk maken van de oververtegenwoordiging in de bijstand en criminaliteitscijfers van specifieke groepen.
Vraag 3
Kunt u aangeven welke maatregelen/investeringen het best zouden kunnen helpen op de punten waarop de integratie nu nog niet goed verloopt?
Antwoord
Door in te zetten op het versterken van de normen en waarden van de open en vrije samenleving en daarmee heldere kaders te stellen voor integratie en het samenleven in al onze diversiteit. Daarnaast zou bij de integratie van nieuwkomers het hebben van werk en taalbeheersing centraal moeten staan, opdat zij zo snel mogelijk kunnen meedoen in de samenleving.
Vraag 4
Gaat het om strafbare feiten wanneer wordt gesproken over intolerante en onverdraagzame gedragingen?
Antwoord
Bepaalde intolerante en onverdraagzame gedragingen zijn inderdaad als strafbaar aan te merken. Er zijn echter ook intolerante en onverdraagzame gedragingen die niet onwettelijk of strafbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld groepen mensen die zich volledig afsluiten van de rest van de samenleving, of actief ideeën uitdragen die intolerant zijn jegens andere groepen in de samenleving. Dit zijn gedragingen die niet op of over de grens liggen, maar (net) ervoor. Strafrecht is hier vaak niet toepasbaar. Maar er kan sprake zijn van onwenselijkheid, als dergelijke gedragingen de open en vrije samenleving aantasten.
Vraag 5
Om welke concrete gedragingen gaat het wanneer wordt gesproken over intolerante en onverdraagzame gedragingen?
Antwoord
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor intolerant of onverdraagzaam gedrag. Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden. Hierbij kan worden gedacht aan (gezaghebbende) personen binnen een groep die leden van de eigen groep «bestraffen» (door bijvoorbeeld bedreiging) voor gedrag en uitingen die niet volledig overeenkomen met de geldende norm of mensen ertoe aanzetten om niet de Nederlandse taal te leren.
Ik heb aangekondigd voor de zomer een juridische verkenning te starten naar de mogelijkheden om te komen tot normering van specifieke gedragingen. Gezien de complexiteit van de verkenning – het gaat om mogelijkheden tot het normeren van gedragingen die raken aan diverse wetsdomeinen – verwacht ik uw Kamer dit najaar te kunnen informeren over de voortgang.
Vraag 6
Welke definitie van buitenlandse inmenging hanteert u in uw onderzoek?
Antwoord
Het kabinet volgt de definitie van statelijke inmenging zoals beschreven in de fenomeenanalyse van de AIVD en NCTV.5 Ongewenste buitenlandse inmenging (of: statelijke inmenging) is een verzamelnaam voor allerlei manieren waarop buitenlandse overheden zich proberen te bemoeien met of te mengen in de gang van zaken in Nederland. Onder statelijke inmenging valt elke activiteit die de democratische rechtsorde ondermijnt en die wordt ondernomen door een buitenlandse overheid of proxy namens een buitenlandse overheid.
Het gaat om een breed palet aan activiteiten van andere landen, gericht tegen verschillende soorten doelwitten, zoals overheidsinstanties, media en wetenschappelijke instituties, maar ook individuen, zoals politici, bestuurders journalisten en andere burgers.
Vraag 7
Gaat het bij buitenlandse inmenging om financiering of is de term breder van toepassing?
Antwoord
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is statelijke inmenging een verzamelnaam voor verschillende activiteiten van buitenlandse overheden. Verschillende verschijningsvormen daarvan in Nederland, zoals ondermijnende beïnvloeding, worden door de AIVD en NCTV in deze publicatie beschreven. Financiering kan daar een middel toe zijn. Bijvoorbeeld wanneer buitenlandse overheden via financiering bijdragen aan de verspreiding van ondermijnend gedachtegoed of propaganda.
Aanvullend zet het kabinet zich in om risico’s op onwenselijke beïnvloeding via geldstromen tegen te gaan. Het wetsvoorstel Transparantie Maatschappelijke Organisaties dat nu in de Kamer ter besluitvorming ligt vormt hierin een eerste stap.
Vraag 8
Op welke manier krijgt de verbondenheid tussen migratie en integratie precies vorm in het nieuwe integratiebeleid?
Antwoord
Migratie en integratie zijn verbonden opgaven en hebben effect op de sociale samenhang in de samenleving. De omvang van de integratieopgave hangt mede af van het aantal nieuwkomers, hun opleidingsniveau en culturele achtergrond en de mate waarin we in Nederland in staat zijn om met elkaar samen te leven. Integratie blijft een individuele opgave waarbij de overheid de randvoorwaarden kan scheppen.
De Actieagenda richt zich op de integratie van nieuwkomers via werk en taal, alsook de meer structurele effecten van migratie op de samenleving door het in goede banen leiden van de manier waarop mensen met verschillende achtergronden, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur en opleiding, samenleven en het versterken van de open en vrije samenleving.
Vraag 9
Met wie heeft u samengewerkt om deze Actieagenda op te stellen?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten, de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
De afgelopen periode heb ik al gesprekken gevoerd met CMO, Femmes for Freedom, sleutelpersonen op het gebied van zelfbeschikking en met Nederlanders met verschillende herkomst die buitenlandse inmenging hebben ervaren. Daarnaast heb ik diverse werkbezoeken afgelegd in het kader van deze Actieagenda, waaronder het spreekuur voor vrouwelijke genitale verminking in het Hagaziekenhuis.
Vraag 10
Kunt u specificeren welke groepen worden benoemd als doelgroep van deze Actieagenda?
Antwoord
Met de Actieagenda richt ik me op nieuwkomers en de gehele Nederlandse samenleving, waaronder ook Nederlanders met een migratieachtergrond. Ik beoog werk te maken van een samenleving waarin iedereen de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat onderschrijft, en waar taal en werk voorwaarden zijn voor een succesvolle integratie. Meer specifiek richt ik mij met de Actieagenda op mensen die achterblijven op het gebied van taal en werk, het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving en het tegengaan van oververtegenwoordiging in criminaliteitscijfers van specifieke groepen.
Vraag 11
Wat is de noodzaak van deze Actieagenda? Kunt u specifieke wetenschappelijke bronnen benoemen die dit onderbouwen?
Antwoord
Het kabinet maakt zich zorgen om ontwikkelingen die onze open en vrije samenleving onder druk kunnen zetten. Niet iedereen voelt zich vrij om zichzelf te kunnen zijn, voelt zich veilig of onderdeel van de samenleving. Daarbij dreigt toenemende segregatie met mogelijk ook toenemende spanningen, polarisatie en discriminatie. Dit vraagt om heldere kaders op het gebied van integratie en samenleven die ik met deze Actieagenda wil stellen. Zie ook de antwoorden onder vraag 1, 2 en 3.
Vraag 12
Hoe waarborgt het kabinet dat integratiebeleid niet uitsluitend nieuwkomers betreft, maar ook sociale cohesie tussen alle Nederlanders bevordert?
Antwoord
De Actieagenda richt zich naast nieuwkomers, ook op hoe alle Nederlanders – met al onze verschillende achtergronden – met elkaar samenleven. Pijler 1 richt zich daarom onder andere op het bevorderen van de maatschappelijke samenhang en versterken van sociale cohesie.
Vraag 13
Op welke manier zorgt het kabinet ervoor dat het beeld van Nederlanders met een migratieachtergrond niet wordt gereduceerd tot een «integratieprobleem»?
Antwoord 13
Door de te benadrukken dat er ook veel goed gaat, zoals ook gedaan in de onderhavige Kamerbrieven te benoemen waar ik specifieke problemen zie die ik ga aanpakken.
Vraag 14
Wat is de definitie van een nieuwkomer?
Antwoord
Er is geen wettelijke definitie van «nieuwkomer» in de Wet inburgering en de Vreemdelingenwet. Nieuwkomers zijn immigranten die naar Nederland komen voor werk of hun partner. Of het zijn vluchtelingen.6 In het kader van de Actieagenda hebben we het over mensen die recent naar Nederland zijn gekomen.7
Vraag 15
Hoelang beschouwt u iemand als nieuwkomer?
Antwoord 15
Daar is geen vaste tijdslimiet voor. Ik vind het van belang dat nieuwkomers integreren, via het hebben van werk en het leren van de taal. Dit vormt de basis van meedoen en onderdeel zijn van onze samenleving.
Vraag 16
Op welke manier zijn maatschappelijke organisaties betrokken bij het opstellen van deze Actieagenda? Kunt u specifiek toelichten op wat voor manier er is samengewerkt?
Antwoord 16
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten, de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen. Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
De afgelopen periode heb ik al gesprekken gevoerd met CMO, Femmes for Freedom, sleutelpersonen op het gebied van zelfbeschikking en met Nederlanders met verschillende herkomst die buitenlandse inmenging hebben ervaren. Daarnaast heb ik diverse werkbezoeken afgelegd in het kader van deze Actieagenda, waaronder het spreekuur voor vrouwelijke genitale verminking in het Hagaziekenhuis.
Vraag 17
Op welke manier worden Nederlanders met een migratieachtergrond actief betrokken bij de totstandkoming van het integratiebeleid?
Antwoord
Ik ben in gesprek met verscheidene gemeenschappen, waaronder met jongeren, waarin aandacht is voor spanningen en zorgen in de samenleving, alsook ervaren discriminatie en uitsluiting. Dit wordt meegenomen in de verdere beleidsontwikkeling van het integratie- en samenlevenbeleid.
Vraag 18
Hoe verhoudt de Actieagenda zich tot eerdere integratiebeleidsplannen?
Antwoord
De WRR heeft in haar rapport «Samenleven in Verscheidenheid» uit 2020 een overzicht opgesteld van verschillende beleidsmodellen op het gebied van integratie van 1960 tot nu.8 Uit de analyse van de WRR blijkt dat er sinds 2020 beleid wordt gevoerd wat ziet op sociaal-culturele inburgering en sociaaleconomische participatie van migranten. De Actieagenda is scherper en minder vrijblijvend dan eerdere plannen door heldere kaders te stellen voor integratie en samenleven. Dit gebeurt door het stelliger onderschrijven van de waarden en normen van de open en vrije samenleving, de taaleis in de Participatiewet en startbanen voor statushouders.
Vraag 19
Hoe wordt bepaald welke groepen als «integratie-uitdaging» worden bestempeld en op basis van welke objectieve criteria gebeurt dit? Kunt u dit beantwoorden met wetenschappelijke onderbouwing?
Antwoord
Periodiek toegepast wetenschappelijk beleidsonderzoek van bijvoorbeeld het CBS en SCP zoals onder meer de Surveys Integratie Migranten en de rapportages Integratie en Samenleven, alsook onderzoeksanalyses en beleidsaanbevelingen van de WRR en KIS liggen ten grondslag aan het integratie- en samenlevenbeleid van het kabinet en daarmee ook de Actieagenda. Zie ook de antwoorden onder vraag 1, 2 en 3. De omvang van de integratieopgave hangt mede af van het aantal nieuwkomers, hun opleidingsniveau en culturele achtergrond en de mate waarin we in Nederland in staat zijn om met elkaar samen te leven. Integratie blijft een individuele opgave waarbij de overheid de randvoorwaarden kan scheppen.
Vraag 20
Kunt u aangeven welke specifieke uitdagingen/spanningen u bedoelt?
Antwoord
Het WRR concludeerde eerder dat een samenleving die veel diversiteit naar herkomst kent, het samenleven ingewikkeld kan maken. Men kan zich minder thuis en onveiliger voelen, met het risico op terugtrekken in de eigen privésfeer.9 Dit is nadelig voor de maatschappelijke samenhang en kan eventueel leiden tot ongewenste polarisatie en maatschappelijk spanningen in de samenleving.
Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 wijst op een verscherping van verschillende maatschappelijke scheidslijnen (opleidingsniveau, herkomst, leeftijd, regio) als gevolg van demografische ontwikkelingen zoals toenemende bevolkingsgroei, diversiteit en vergrijzing. Dit kan de maatschappelijke ongelijkheid doen vergroten en de samenhang, leefbaarheid, veiligheid en welvarendheid van onze samenleving verminderen. Ook kan het leiden tot polarisatie, extremisme en radicalisering, wat de algehele rechtsstaat kan ondermijnen.10
Het kabinet maakt zich zorgen om ontwikkelingen die de open en vrije samenleving onder druk kunnen zetten. Zo zien we problemen op het gebied van meedoen in de samenleving en het met elkaar samenleven in verscheidenheid. Niet iedereen voelt zich vrij om zichzelf te kunnen zijn en/of eigen keuzes te maken over de inrichting van hun leven. Voelen mensen zich niet meer thuis of veilig in bepaalde buurten. Staan er mensen aan de zijlijn omdat zij vanwege herkomst of migratie belemmerd worden in het vinden van werk. Dat kan zijn doordat zij bijvoorbeeld de taal niet machtig zijn of discriminatie ervaren.
Er is op de meeste terreinen voor de meeste groepen nog steeds sprake van een ongunstiger positie: ondanks de gestegen onderwijsniveaus is er nog steeds sprake van een ondervertegenwoordiging van leerlingen met een buiten-Europese achtergrond in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs en ligt het aandeel onder deze groepen dat havo of vwo volgt nog steeds lager dan gemiddeld.
Specifiek op het terrein van onderwijs is het verontrustend dat het voortijdig schoolverlaten recentelijk weer stijgt. En verder is de bijstandsafhankelijkheid van groepen met een buiten-Europese achtergrond nog steeds hoger dan gemiddeld (en hardnekkig: de oververtegenwoordiging die in 2015 7,7%-punt bedroeg is in 2023 slechts met 1,6%-punt gedaald tot 6,1%-punt).
Taal en werk spelen dan ook een belangrijke rol. Het kabinet heeft besloten de taaleis in de huidige vorm te behouden in de participatiewet. Ook wil ik een zo breed mogelijke inzet van zogenoemde startbanen onderzoeken voor statushouders. Hierbij krijgen statushouders na vestiging in de gemeente direct bij aanvraag van de bijstand een baan aangeboden in combinatie met inburgering.
Tot slot geldt dat strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking, zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale verminking, vooral voorkomen onder gesloten gemeenschappen binnen sommige groepen migranten. De inzet op het versterken van het recht op zelfbeschikking is daarom een onderdeel van de Actieagenda.
Met de Actieagenda richt ik mij ook op het deel van de mensen die achterblijven op het gebied van taal en werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving. Daarbij wil ik met de Actieagenda ook werk maken van de oververtegenwoordiging in de bijstand en criminaliteitscijfers van specifieke groepen.
Vraag 21
Waar baseert u op dat de vrijheden in Nederland onder druk staan?
Vraag 22
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het «onder druk staan» van de vrijheden in Nederland?
Antwoord op vraag 21 en 22
Ik doel hier met name op de individuele vrijheid van eenieder om eigen keuzes te maken over bijvoorbeeld partnerkeuze, geloof, leefstijl en dergelijke. In een samenleving die divers is op vele manieren (migratieachtergrond, opleiding, leeftijd e.d.) wordt hier verschillend over gedacht. Waar een sterke, traditionele en patriarchale groepsnorm bestaat, kan de individuele keuzevrijheid onder druk komen te staan. Een extreem voorbeeld hiervan zijn de cijfers over eergerelateerd geweld: in 2024 kwamen bij het LEC EGG 673 zaken binnen waarbij een eermotief
werd vermoed. In 2023 waren dat er 619 en in 2022 594. Het onder druk staan van keuzevrijheid kan worden versterkt door de komst van nieuwe groepen in de samenleving en door de trend onder sommige groepen Nederlanders (zowel religieuze groepen als niet-religieuze groepen) naar meer traditionele opvattingen, met name over genderrolopvattingen.
Vraag 23
Wat is de definitie van integratie?
Antwoord
Integratie kent meerdere duidingen11 die zien op de mate en wijze van meedoen en onderdeel zijn van de samenleving door nieuwkomers. Zie ook het antwoord onder vraag 18.
Vraag 24
Betekent deze Actieagenda dat mensen die in Nederland geboren en getogen zijn, ook moeten integreren?
Antwoord
Integratie is een individuele opgave en staat mijns inziens los van of je in Nederland geboren bent of niet. Met de Actieagenda beoog ik werk te maken van een samenleving waarin iedereen de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat onderschrijft, en waar taal en werk voorwaarden zijn voor een succesvolle integratie. Dat betekent dat ik van nieuwkomers inzet verwacht om snel de taal te leren en deel te nemen aan de samenleving, liefst met betaald werk. En dat iedereen in Nederland de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat onderschrijft en bijdraagt aan het samenleven met elkaar.
Vraag 25
In hoeverre vindt u dat dit plan rekening houdt met de zorgen van mensen met een migratieachtergrond? Waar kunnen zij terecht wanneer ze het gevoel krijgen dat ze er niet bij horen?
Antwoord
Als kabinet staan we voor een stevige aanpak van discriminatie waaronder de inzet op gelijke kansen op de arbeidsmarkt.
Ik ben daarbij in gesprek met verscheidene gemeenschappen, waaronder met jongeren, waarin aandacht is voor spanningen en zorgen in de samenleving en het voorkomen van discriminatie.
Vraag 26
Hoe voorkomt het kabinet dat de nadruk op «grip op migratie» leidt tot onbedoelde negatieve effecten op bestaande migrantengemeenschappen?
Antwoord
De ambitie van het kabinet om meer grip te hebben op migratie12 houdt verband met het kunnen sturen op de bevolkingsgroei en de effecten daarvan op de gehele samenleving, zoals ook geadviseerd door de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050.13 Dit moet dan ook in deze context worden gezien en uitgelegd.
Vraag 27
Hoe beïnvloedt specifiek migratie en integratie de sociale samenhang in Nederland? Wat is het effect hiervan?
Antwoord
Het WRR concludeerde eerder dat een samenleving die veel diversiteit naar herkomst kent, het samenleven ingewikkeld kan maken. Men kan zich minder thuis en onveiliger voelen, met het risico op terugtrekken in de eigen privésfeer.14 Dit is nadelig voor de maatschappelijke samenhang en kan eventueel leiden tot ongewenste polarisatie en maatschappelijk spanningen in de samenleving.
Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 wijst op een verscherping van verschillende maatschappelijke scheidslijnen (opleidingsniveau, herkomst, leeftijd, regio) als gevolg van demografische ontwikkelingen zoals toenemende bevolkingsgroei, diversiteit en vergrijzing. Dit kan de maatschappelijke ongelijkheid doen vergroten en de samenhang, leefbaarheid, veiligheid en welvarendheid van onze samenleving verminderen. Ook kan het leiden tot polarisatie, extremisme en radicalisering, wat de algehele rechtsstaat kan ondermijnen.15 Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Vraag 28
Wat kan de groep Nederlanders zonder migratieachtergrond specifiek doen om de sociale samenhang te bevorderen in Nederland, gezien het feit dat de bevolking steeds diverser zal worden?
Antwoord
Het CBS concludeerde in 2024 dat Nederlanders zonder migratieachtergrond vaker gesegregeerd leven in de samenleving.16 Zoals in de beantwoording onder vraag 20 toegelicht, kan segregatie leiden tot verminderde maatschappelijke samenhang en mogelijk een toename aan ongewenste polarisatie en maatschappelijke spanningen. Inzet op inclusie, gelijkheid en verbinding is – ook volgens de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 – essentieel en een opgave voor iedereen.17 De Actieagenda richt zich dan ook op de samenleving als geheel.
Vraag 29
Kunt u toelichten hoe in de Actieagenda meer gefocust wordt op problemen in plaats van successen met betrekking tot integratie?
Vraag 30
Welke rol speelt u in het corrigeren van onjuiste informatie en framing in het maatschappelijke debat over integratie?
Antwoord op vraag 29 en 30
In de Actieagenda wordt zowel benoemd wat goed gaat als wat niet goed gaat. Ik zet mij in voor een open en vrij Nederland, waar iedereen actief mee doet. En iedereen in alle vrijheid zijn leven kan inrichten zoals hij of zij wil. Met betrekking tot integratie gaat een hoop goed in Nederland. Maar ik schroom niet om de problemen die er zijn, ook te benoemen. Alleen dan kunnen problemen worden aangepakt en dat is ook het idee achter een Actieagenda. Aan deze aanpak ligt een gedegen kennisbasis ten grondslag die conform de Actieagenda verder zal worden aangevuld met onderzoek en praktijkervaringen.
Vraag 31
Hoe voorkomt het kabinet dat deze Actieagenda impliciet een tweedeling kan creëren tussen Nederlanders met en zonder migratieachtergrond?
Antwoord
De Actieagenda richt zich in eerste instantie op de samenleving als geheel, met daarnaast specifiekere maatregelen ten aanzien van de integratie van nieuwkomers. Deze agenda focust zich niet op afkomst maar uitkomst: Nederlanders die een bijdrage willen leveren aan de open en vrije samenleving.
Vraag 32
In hoeverre zijn de doelen van deze Actieagenda afgestemd op aanbevelingen van wetenschappelijke studies over succesvolle integratie?
Antwoord
Periodiek toegepast wetenschappelijk beleidsonderzoek van bijvoorbeeld het CBS en SCP zoals onder meer de Surveys Integratie Migranten en de rapportages Integratie en Samenleven, alsook onderzoeksanalyses en beleidsaanbevelingen van de WRR en KIS liggen ten grondslag aan het integratie- en samenlevenbeleid van het kabinet en daarmee ook de Actieagenda. Zie ook de antwoorden onder vraag 1, 2 en 3. De mate van taalbeheersing, het kunnen vinden van werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving zijn verder van invloed op de mate waarin een individu goed kan integreren.
Vraag 33
Kunt u met cijfers onderbouwen hoe u van plan bent de omvang van migratie drastisch te beperken?
Antwoord
Grip krijgen op migratie is een kabinetsbrede ambitie wat in andere kabinetsplannen is/zal worden uitgewerkt.18 De Actieagenda en de integratieopgave, hoewel verbonden aan de omvang en soort migratie, ziet zelf niet op het beperken van de omvang van migratie. Migratie en integratie zijn verbonden opgaven en hebben effect op de sociale samenhang in de samenleving. De omvang van de integratieopgave hangt mede af van het aantal nieuwkomers, hun opleidingsniveau en culturele achtergrond en de mate waarin we in Nederland in staat zijn om met elkaar samen te leven. Integratie blijft een individuele opgave waarbij de overheid de randvoorwaarden kan scheppen.
Vraag 34
Kunt u aangeven welke factoren, indicatoren en achtergrondkenmerken een verhoogd risico vormen voor vrouwen en meisjes om in situaties terecht te komen waarin ze niet hun eigen keuzes kunnen maken?
Antwoord
Deze vraag is lastig algemeen te beantwoorden voor verschillende groepen en voor verschillende vormen van inperking van het recht op zelfbeschikking. Hier is nader verdiepend onderzoek op nodig. Beperking van zelfbeschikking van vrouwen gebeurt op verschillende manieren, waaronder (opzettelijke) financiële afhankelijkheid en – in extremere vormen – geweld tegen vrouwen. Uit de gegevens die bekend zijn op bijvoorbeeld het gebied van eergerelateerd (dodelijk) geweld blijkt uit een verkennende studie van het Kennisplatform Inclusieve Samenleving (KIS, februari 2025) dat de positie van de vrouw of het meisje in de familie en de mate van sociale isolatie, factoren zijn die het risico beïnvloeden. De meeste zaken die bij het LEC EGG werden aangemeld, speelden zich af in 2024 af tegen een Turkse, Marokkaanse, of Syrische context.
Vraag 35
Kunt u uiteenzetten waarom de oververtegenwoordiging van bepaalde strafbare feiten onder specifieke groepen migranten is opgenomen in de brief, als deze oververtegenwoordiging is terug te voeren op algemene factoren zoals gemiddelde jongere leeftijd en de lagere opleidings- en inkomensniveau van migrantengroepen en niet op etnische-specifieke kenmerken? Waarom is deze informatie nuttig voor de integratieagenda?
Antwoord
De oververtegenwoordiging straalt af op deze groepen in de samenleving en heeft daarmee effect op het sentiment en beeldvorming rondom integratie, samenleven in verscheidenheid en het onderschrijven van de normen en waarden van onze samenleving door deze groepen. Dit sentiment en de beeldvorming kunnen een rol spelen in hoe mensen zich tegenover elkaar en de samenleving verhouden, wat de gehele maatschappelijke samenhang en de wijze van samenleven met elkaar kan beïnvloeden. Uiteindelijk verwacht ik dat een afname van de oververtegenwoordiging ook op dit vlak een positief effect zal hebben. Daarom vind ik het belangrijk om niet weg te kijken maar juist de problemen en uitdagingen te benoemen. Alleen zo kunnen we deze, alsook de negatieve uitstralingseffecten op groepen in de samenleving aanpakken. Zie ook de antwoorden onder vraag 39 t/m 42.
Vraag 36
Om welke bepaalde strafbare feiten gaat het en welke specifieke groepen zijn daarin oververtegenwoordigd?
Antwoord
In de bij het CBS beschikbare verdachtencijfers waarbij naar migratieachtergrond wordt uitgesplitst, is geen onderscheid beschikbaar naar soort strafbare feiten. Deze cijfers zijn alleen voor het totaal beschikbaar.19
Vraag 37
Wat zijn op dit moment de mogelijkheden om de spanningen in het grijze gebied weg te nemen? Wordt er gewerkt aan een juridisch kader om dit grijze gebied helder te krijgen?
Antwoord
Tussen de verschillende grondrechtelijke vrijheden van mensen zit spanning. Dit doet zich bijvoorbeeld voor tussen het discriminatieverbod enerzijds en de vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst anderzijds. Dit is een grijs gebied aangezien er geen hiërarchie is tussen de grondrechten. Het is in dergelijke gevallen aan de rechter om te bepalen wanneer gedragingen of uitingen strafbaar zijn.
Ik heb aangekondigd te verkennen of het ten aanzien van specifieke gedragingen mogelijk is om te komen tot normering, aangezien het niet mogelijk is om te komen tot één brede juridische norm. De vraag is wel of er concrete gedragingen zijn, die momenteel nog niet strafbaar zijn én die ernstig genoeg zijn voor het treffen van een maatregel. Hiertoe start ik in afstemming met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiterlijk voor de zomer met een juridische verkenning. Gezien de grote complexiteit van de verkenning – het gaat om mogelijkheden tot het normeren van gedragingen die raken aan meerdere wetsdomeinen – verwacht ik uw Kamer dit najaar te kunnen informeren over de voortgang.
Vraag 38
Welke middelen zijn beschikbaar voor het uitvoeren van deze Actieagenda? Zijn er binnen de Actieagenda middelen beschikbaar voor initiatieven die sociale ontmoetingen tussen nieuwkomers en Nederlanders stimuleren?
Antwoord
Het beleidsondersteunend budget van de directie Samenleving en Integratie wordt thans gedeeltelijk ingezet voor de Actieagenda. In het kader van de Actieagenda zijn ook initiatieven voorzien die zien op sociale ontmoeting tussen Nederlanders met verschillende achtergronden. Dit wordt momenteel verder uitgewerkt.
Vraag 39
Hoe onderbouwt u de oververtegenwoordiging van verdachten van bepaalde strafbare feiten onder specifieke groepen migranten, wanneer onderzoek toont dat er geen etnisch-specifieke verklaring is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (Jaarraport Integratie 2020)?
Antwoord
Groepen met een migratieachtergrond zijn bijvoorbeeld gemiddeld jonger, lager opgeleid, wonen in grootstedelijke gebieden of hebben een lage sociaaleconomische status en het zijn vooral dit soort algemene factoren en niet de specifieke migratieachtergrond die de mate van criminaliteit verklaart.
Vraag 40
Hoe impactvol is deze 0,8%-punt in de Nederlandse samenleving momenteel? Kunt u beschrijven waarin dit terug te zien is?
Antwoord
De resterende oververtegenwoordiging is in 2023 gering. Zoals ook in het antwoord op vraag 35 is aangegeven, heeft deze oververtegenwoordiging vooral negatieve effecten voor de beeldvorming over deze groepen. Daarbij heeft iedere vorm van criminaliteit een grote impact op de slachtoffers. Het is en blijft daarom relevant de feiten te tonen.
Vraag 41
Denkt u dat de oververtegenwoordiging van de groep met buiten-Europese achtergrond in de verdachtencijfers nog verder zal afnemen, ook als dit niet is met behulp van deze Actieagenda?
Antwoord
De Actieagenda is er op gericht om oververtegenwoordiging verder te laten afnemen: de betere maatschappelijke positie van groepen met een migratieachtergrond, waar de Actieagenda op inzet, betekent dat de risicofactoren voor potentieel crimineel gedrag zullen afnemen. Dit zal zich uitbetalen in een verder dalende criminaliteit.
Vraag 42
Blijkt uit analyses (zoals Risbo, Erasmus Universiteit, 2023, Ontwikkeling in Integratie) dat deze oververtegenwoordiging voornamelijk te maken lijkt te hebben met algemene factoren en niet met de achtergrond van deze mensen?
Antwoord
De analyses van Risbo laten inderdaad zien dat de oververtegenwoordiging van groepen met een migratieachtergrond in belangrijke mate zijn terug te voeren op algemene achtergrondkenmerken als: leeftijd, sekse, sociaaleconomische positie (werk (zelfstandig, loondienst), type uitkering, schoolgaand), opleidingsniveau, huishoudensinkomen, stedelijkheid van de woonomgeving, woonachtig in de G4, het hebben van een partner en het hebben van (thuiswonende) kinderen.
Vraag 43
Hoe kijkt u ernaar dat de evenredigheid toeneemt en er steeds minder afwijking te zien is tussen groepen met migratieachtergrond en zonder migratieachtergrond?
Antwoord
Ik zie dat als één van de ontwikkelingen die goed gaan op het gebied van integratie: de analyse laat zien dat de positieverbetering in sociaaleconomische status (zoals onderwijs, arbeid en inkomen) en daarmee de reductie van risicofactoren voor criminaliteit, daadwerkelijk effect sorteert in een afname van crimineel gedrag en dat bij gelijkere posities op deze achtergrondaspecten de gedragsverschillen tussen groepen afnemen en verdwijnen.
Wel zijn er ook nog grote verschillen. Zo zien we een achterblijvende participatie op de arbeidsmarkt en een oververtegenwoordiging in de bijstand van vooral eerste generatie mensen met een migratieachtergrond.
Vraag 44
Op welke manier wordt bepaald of bepaalde gedragingen als «problematisch» worden gezien binnen de Nederlandse samenleving, en specifiek met betrekking tot integratie?
Antwoord
Problematisch gedrag is in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Parlementaire ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland (POCOB) omschreven als: «gedragingen van personen of groepen die voornamelijk binnen de grenzen van de wet vallen, maar tot aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde kunnen leiden.»20 Daarom meent het kabinet dat de overheid de taak heeft om problematische gedragingen te voorkomen, te signaleren en (voor zover mogelijk) tegen te gaan. Het is aan de bevoegde overheidsinstanties (bijv. het Openbaar Ministerie) om gedragingen op hun wettelijkheid te toetsen en indien van toepassing hier tegen op te treden.
Vraag 45
Kunt u een lijst sturen van «problematische gedragingen»?
Antwoord
Er is geen limitatieve lijst te geven van gedragingen, die kunnen worden gezien als problematisch. Problematisch gedrag betreft een breed spectrum aan gedragingen, die vallen binnen de kaders van de wet, maar, al dan niet, op termijn kunnen leiden tot aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde. Gedacht kan worden aan:
• Oproepen op ideologische gronden om niet te gaan stemmen bij Nederlandse verkiezingen (al dan niet vanaf de stemgerechtigde leeftijd
• Mensen dusdanig beïnvloeden en/of onder druk zetten dat hun vrijheid van stemmen (bij verkiezingen) wordt beperkt.
• De legitimiteit van politieke ambtsdragers belemmeren of afwijzen, bijvoorbeeld door intimidatie, of te benadrukken dat ze geen legitieme gesprekspartner zijn;
• Het bewust creëren en/of verspreiden van desinformatie;
• Het bemoeilijken van participatie van Nederlandse ingezetenen aan de samenleving met vervreemding en isolatie tot gevolg;
• Het aanmoedigen dat kinderen onttrokken worden aan het wettelijk verplicht onderwijs en de leerplicht;
• Alternatieve regels (religieuze, ideologische of anderszins) willen laten prevaleren boven vigerende en democratisch bepaalde wet- en regelgeving;
• Bestrijden van het monopolie van de rechter in het opleggen van straffen, inclusief bestrijden dat door de rechter opgelegde straf opgevolgd moet worden.
• Oproepen geen aangiftes te doen tegen mensen uit de eigen groep;
• Onverdraagzaamheid aanmoedigen ten opzicht van andersdenkende groepen;
• Gedrag en uitingen die niet volledig overeenkomen met de geldende norm binnen de groep expliciet afwijzen en/of bestraffen.
Vraagt 46
Hoe wordt voorkomen dat algemene beleidsmaatregelen voor integratie leiden tot disproportionele maatregelen tegen specifieke groepen?
Antwoord
Met de Actieagenda richt ik me op nieuwkomers en de gehele Nederlandse samenleving, waaronder ook Nederlanders met een migratieachtergrond. Ik beoog werk te maken van een samenleving waarin iedereen de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat onderschrijft, en waar taal en werk voorwaarden zijn voor een succesvolle integratie. Meer specifiek richt ik mij met de Actieagenda op mensen die achterblijven op het gebied van taal en werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving.
Vraag 47
U benoemt dat er te veel vrouwen en meisjes zijn in Nederland die niet hun eigen keuzes kunnen maken, gaat dit over vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond? Zo ja, in hoeverre verschilt dit van vrouwen en meisjes zonder migratieachtergrond?
Antwoord op vragen 47, 79, 80, 83, 84, 109, 110, 111, 114 en 124
Gesloten gemeenschappen kunnen gemeenschappen zijn met een migratieachtergrond, maar ook bijvoorbeeld streng christelijke gemeenschappen of orthodox-joodse gemeenschappen. Overigens kunnen er onder groepen met eenzelfde nationaliteit/migratieachtergrond zowel gesloten gemeenschappen zijn als gemeenschappen die meer gericht zijn op de individuele vrijheid. De inzet van het kabinet is om het zelfbeschikkingsrecht te versterken voor mensen die deel uitmaken van gesloten patriarchale gemeenschappen met sterk hiërarchische structuren, waar de individuele keuzevrijheid onder druk kan komen te staan.
Dit geldt voor mannen en vrouwen, maar het treft inderdaad vaker vrouwen en meisjes. Niet alleen vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond, maar ook meisjes en vrouwen binnen gesloten gemeenschappen die van oudsher in Nederland zijn. Waar het echter gaat over strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking, zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale verminking (schadelijke praktijken), betreft het wel vooral vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond uit een aantal specifieke landen. Deze herkomstlanden benoemen doet echter geen recht aan de opvattingen en gedragingen van een meerderheid van de Nederlanders met een herkomst uit de betreffende landen.
Ook hebben sommige groepen vrouwen met een migratieachtergrond minder vaak een betaalde baan: In de totale bevolking hebben mannen (77 procent) sowieso vaker betaald werk dan vrouwen (69 procent), maar het man-vrouwverschil is groter bij migranten (72 tegen 61 procent). Dit verschil wordt wel kleiner bij de tweede generatie (respectievelijk 77 procent en 72 procent). Het verschil is het grootst bij Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond.
Vraag 48
Waarop baseert u dat nog te veel mensen de Nederlandse taal onvoldoende beheersen? Om welke mensen gaat dit? Heeft u hier cijfers van?
Antwoord
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de taalbeheersing van een deel van de eerste generatie met migratieachtergrond nog onvoldoende is.
• Uit «Tijdelijk thuis? De positie van Oekraïense vluchtelingen in Nederland» van WODC (2024) blijkt dat iets meer dan de helft van de Oekraïense vluchtelingen aangeeft geen Nederlands te spreken. Het gemiddelde cijfer dat Oekraïners zichzelf geven voor hun Nederlandse taalvaardigheid is een 2,2 op de schaal van 1 tot 10.
• Uit «Navigeren in een nieuwe samenleving, De ontwikkeling van de positie en leefsituatie van Syrische Nederlanders» van WODC (2024) blijkt dat van de Syrische (oud) statushouders die tussen begin 2014 en medio 2016 een verblijfsvergunning kregen na (gemiddeld) zeven jaar 25% aangeeft vaak of altijd moeite met spreken van Nederlands te hebben. 53% heeft soms moeite.
• Uit «Ontwikkeling in integratie, De maatschappelijke positie van zeven groepen met een migratieachtergrond in kaart gebracht» van RISBO (2023) blijkt dat een deel van de eerste generatie met migratieachtergrond moeite heeft met het Nederlands: op een schaal van 1 tot 5 (waarbij 5 de beste score is) variëren de scores tussen 2,3 (Poolse migratieachtergrond) tot 4,9 (Surinaamse migratieachtergrond) voor.
• Uit «Meerjarenonderzoek Risbo: Zicht op arbeidsmigranten» van Risbo (2024) komt naar voren dat de overgrote meerderheid van de EU-burgers met een laag inkomen (tot 130% van het wettelijk minimumloon) aangeeft dat hun taalbeheersing slecht tot zeer slecht is.
Uit deze publicaties blijkt dus dat een substantieel deel van de eerste generatie met migratieachtergrond moeite met het Nederlands heeft. Dat neemt niet weg dat een deel van de eerste generatie (inmiddels) wel een goede taalbeheersing heeft. Ook weten we uit het onderzoek dat de taalbeheersing van de tweede generatie goed is (Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken, SCP 2016).
Vraag 49
Kunt u een overzicht in de vorm van een uitputtende lijst sturen van de Nederlandse waarden en normen zoals benoemd in de Actieagenda?
Antwoord
Het betreft hier de normen en waarden die hun basis hebben in de Nederlandse rechtsstaat en die onder andere neergelegd zijn in onze Grondwet en mensenrechtenverdragen. Denk bijvoorbeeld aan vrije partnerkeuze en geloofsvrijheid- waaronder ook de keuze kan vallen om niet te geloven.
Vraag 50
Maken Nederlanders zonder migratieachtergrond die zich niet houden aan deze normen en waarden ook onderdeel uit van deze Actieagenda?
Antwoord
De Actieagenda richt zich op de Nederlandse samenleving als geheel.
Vraag 51
Op welke manier wordt balans gezocht tussen integratie en het behouden van Nederlandse waarden zoals u die onderschrijft?
Antwoord
Het onderschrijven van gedeelde normen en waarden binnen de open en vrije samenleving die wij hier in Nederland hebben, is een essentieel onderdeel van integratie.
Vraag 52
De oververtegenwoordiging van de groep met buiten-Europese achtergrond is sinds 2005 afgenomen van 2,4%-punt naar 0,8%-punt, hoe beoordeelt u dit?
Antwoord
Die ontwikkeling beoordeel ik als gunstig en hoopgevend voor de toekomst. Ik verwijs hier verder naar de antwoorden op de vragen 39 t/m 43.
Vraag 53
Worden ook bredere sociaaleconomische factoren meegenomen bij de beoordeling van «geslaagde integratie»? Zo ja, welke factoren, en hoe ziet dat eruit?
Antwoord
Er worden inderdaad bredere factoren meegenomen. Het gaat daarbij niet alleen over opleiding en werk en inkomen, maar ook over bijvoorbeeld woonsituatie, criminaliteit, gezondheid, en sociale en maatschappelijke participatie. De Rapportage Integratie en Samenleven van het CBS vormt daar een goede illustratie van.21
Vraag 54
Hoe wordt bepaald of iemand de Nederlandse normen en waarden voldoende onderschrijft? Kunt u stap voor stap vertellen hoe dit proces eruit zal zien?
Antwoord
Het is belangrijk dat iedereen in Nederland de normen en waarden kent en daar niet mee in strijd handelt. Inburgeringsplichtige nieuwkomers worden getoetst op hun kennis op over de waarden en regels via het inburgeringsexamen. Ook verklaren zij via de participatieverklaring dat zij kennis hebben genomen van de waarden en spelregels, dat zij deze respecteren en dat zij de universele mensenrechten eerbiedigen en niet daarmee in strijd zullen handelen. Voor alle andere Nederlanders zal dit moeten blijken uit de manier van samenleven met elkaar. Daar zit geen proces aan gekoppeld.
Vraag 55
Kunt u uiteenzetten wat voor voorstellen u en het kabinet doen om het onderwijs aan nieuwkomers te verbeteren, gezien daar volgens u een belangrijke sleutel ligt?
Antwoord
Het Ministerie van OCW is bezig met een toekomstverkenning naar het nieuwkomersonderwijs. In december heeft Staatssecretaris Paul twee rapportages met uw Kamer gedeeld, met daarin onder meer verschillende scenario’s waarmee het nieuwkomersonderwijs in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs kan worden verbeterd (voetnoot: Kamerstukken II, 2024/25, 36 373, nr. 24.). Zoals in de genoemde kamerbrief is toegezegd, wordt uw Kamer hierover voor de zomer nader geïnformeerd.
Daarnaast krijgt Loopbaanoriëntatie en-begeleiding (LOB) een sterke plek in de huidige curriculumactualisatie van het voorgezet onderwijs, wat de doorstroom van nieuwkomers naar vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt verder bevordert.
Vraag 56
Gaat u ook een bredere analyse maken van geweld tegen vrouwen naast het eergerelateerd geweld en de Actieagenda uitbreiden op basis van een dergelijke bredere analyse, ook als deze oorzaken niet gerelateerd blijken te zijn aan een migratieachtergrond?
Antwoord
Het Ministerie van VWS is het coördinerend departement op gendergerelateerd geweld. VWS rapporteert hierover aan uw Kamer via voortgangsbrieven Aanpak Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (HGKM), mede namens J&V en OCW.
Vraag 57
Is er een actieagenda eergerelateerd geweld in de maak op dit moment?
Antwoord
Ik werk samen met mijn collega’s van J&V, VWS, A&M en OCW aan de aanpak van schadelijke praktijken, waaronder eergerelateerd geweld. In de uitwerking van de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving zal ik hierop ingaan.
Vraag 58
Wanneer worden vrijheden van anderen ingeperkt? Kunt u specifieke situaties schetsen?
Antwoord
Individuele vrijheid wordt ingeperkt als je geen regie over je eigen leven kunt voeren. Je kunt dan bijvoorbeeld niet zelf in vrijheid keuzes maken over de relaties die je aangaat, over je opleiding of baan, over je geloof of leefstijl. In sommige gesloten gemeenschappen wordt meer belang gehecht aan de collectieve norm en aan het conformeren hieraan, dan aan individuele keuzevrijheid.
Vraag 59
Hoe wordt gewaarborgd dat de bescherming van vrijheden niet selectief worden toegepast op specifieke gemeenschappen?
Antwoord
De wettelijke bescherming van vrijheden is voor iedereen gelijk. De uitgangspunten van deze Actieagenda richten zich op de hele Nederlandse samenleving.
Vraag 60
Hoe wordt de vrijheid van geloof beoordeeld in relatie tot de wens van de overheid om bepaalde culturele normen te bevorderen?
Antwoord
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een grondrecht, dat staat buiten kijf. Hoewel dit recht is vervat in artikel 6 van de Grondwet, is het niet absoluut; er kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitoefening van dit recht.
Zoals in de Actieagenda genoemd, kunnen vrijheden van de één soms op gespannen voet staan met die van de ander. Het is aan ons allen om het samenleven in goede banen te leiden.
Vraag 61
Hoe beoordeelt u de toegenomen moslimdiscriminatie, specifiek van de vrouwen en meisjes die een hoofddoek dragen, wanneer u het heeft over dat iedereen zichtbaar zichzelf zou moeten zijn?
Antwoord
In Nederland zou iedereen zichtbaar zichzelf moeten kunnen zijn, wat je geloof of afkomst ook is. Het dragen van een hoofddoek, of een andere uitingsvorm zoals het dragen van een keppeltje of een kruisje, hoort daar ook bij. Samen met de NCDR zal het Ministerie van SZW met werkgevers in gesprek gaan over wat te doen aan stigmatisering van moslima’s op de arbeidsmarkt en microagressies op de werkvloer. Ook zal het Ministerie van SZW een handreiking voor werkgevers laten opstellen naar aanleiding van de uitkomsten van de verkenning naar arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s die in juni 2024 aan uw Kamer is verzonden22.
Vraag 62
Hoe voorkomt het kabinet dat het begrip «Nederlandse normen en waarden» een instrument wordt voor uitsluiting in plaats van inclusie?
Antwoord
Het onderschrijven van gedeelde normen en waarden binnen de open en vrije samenleving die wij hier in Nederland hebben, is een essentieel onderdeel van integratie en juist een verbindende factor in het samenleven in onze diverse samenleving.
Vraag 63
Hoe bent u specifiek van plan nieuwkomers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren?
Vraag 64
Hoe bent u specifiek van plan niet-nieuwkomers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren?
Antwoord op vraag 63 en 64
Taal, werk en onderwijs spelen een belangrijke rol in het zelfstandig vormgeven van je leven. Dit geldt zowel voor nieuwkomers als voor mensen die al langer in Nederland zijn. Vanuit de Actieagenda Integratie en Vrije en Open Samenleving wordt dan ook stevig ingezet op deze onderwerpen. Denk bijvoorbeeld aan de taaleis in de Participatiewet, de inzet op een vroege start op de arbeidsmarkt en de beoogde brede inzet van startbanen. Zowel voor mensen die nieuw in Nederland zijn als voor mensen die al langer in Nederland in zijn gelden de normen en waarden van de open en vrije samenleving.
Vraag 65
Wat doet de overheid om de netwerkkansen voor Nederlanders met een migratieachtergrond te bevorderen?
Antwoord
Verschillende onderzoeken laten zien dat een beroepsrelevant netwerk een belangrijke rol speelt bij verbetering van de kansen op werk.23 Dit geldt in het algemeen maar zeker ook voor Nederlanders met een migratieachtergrond. Binnen verschillende programma’s wordt dan ook aandacht besteed aan het opdoen van werkervaring en de ontwikkeling van een relevant netwerk.
• Vanuit het stagepact mbo 2023–2027 wordt bijvoorbeeld ingezet om te zorgen dat alle studenten gelijke kansen hebben om een stageplek of leerbaan. Mijn ministerie ondersteunt leerbedrijven om te werken aan objectief werven en selecteren middels bijvoorbeeld communities of practice.
• Mentorprogramma’s zoals die van de organisatie ECHO koppelen jongeren met een migratieachtergrond aan professionals die hen begeleiden en introduceren in hun netwerk. De ECHO Award is voor studenten met een buiten-Europese achtergrond die zich actief inzetten in de samenleving en zich onderscheiden vanwege vernieuwing in denken en doen, organiserend vermogen en maatschappelijke impact.
• NLwerktaanwerk van de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en het Kennisplatform Inclusieve Samenleving (KIS) bevorderen inclusieve netwerken binnen de arbeidsmarkt, o.a. via netwerkbijeenkomsten.
• Het Rijkstraineeship binnen de overheid biedt jongeren met een migratieachtergrond kansen om hun netwerk uit te breiden.
• Er worden door gemeenten en werkgeverservicepunten banenmarkten georganiseerd waar nieuwkomers en bedrijven met elkaar kunnen kennismaken. De regionale werkgeverservicepunten dragen bij aan het bevorderen van netwerkkansen voor Nederlanders met een migratieachtergrond, doordat zij meer mensen naar werk begeleiden en hun netwerken daarvoor inzetten.
Vraag 66
Wat doet het kabinet om de wederzijdse aanpassing te bevorderen, waarbij ook de ontvangende samenleving een rol speelt?
Antwoord
Als samenleving en overheid scheppen wij de voorwaarden voor integratie en samenleven en moeten wij duidelijk en helder zijn over de kaders die voor iedereen gelden. Pijler 1 van de Actieagenda richt zich daarom ook op de samenleving als geheel. Via inzet op het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving, alsook burgerschap, zorgen we ervoor dat vanuit een eenduidige basis, integratie en samenleven in goede banen wordt geleid.
Vraag 67
Erkent u dat nieuwkomers moeite ondervinden bij het vinden van een baan in verband met vooroordelen van werkgevers? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren zodat zij toch de kans krijgen om sneller te integreren?
Antwoord
Een deel van de achterstand op de arbeidsmarkt kan worden verklaard door feitelijke belemmeringen als taalachterstand, opleidingsniveau en belemmeringen die te maken hebben met de situatie van statushouders.
Een ander deel kan echter niet verklaard worden door feitelijke belemmeringen. Volgens onderzoekers gaat dit bijvoorbeeld om minder effectief zoekgedrag en de invloed van vooroordelen en discriminatie die het voor mensen met migratieachtergrond moeilijker maken om een baan te vinden en door te groeien. Deze factoren spelen zowel bij de eerste als de tweede generatie een rol.
Arbeidsmarktdiscriminatie is een hardnekkig probleem. Vanuit de werkagenda VIA (Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt) en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie wordt dan ook hard gewerkt om te zorgen dat zoveel mogelijk werkgevers aan het werk gaan met effectieve interventies voor gelijke kansen.
Vraag 68
Vindt u het de verantwoordelijkheid van het kabinet om een bijdrage te leveren aan het welkom laten voelen van de nieuwkomers?
Antwoord
Integratie vind ik in eerste instantie een individuele opgave. Als overheid moeten wij wel waarborgen dat wanneer iemand wil integreren en meedoen in de samenleving, de kaders daaromtrent helder zijn en elke individu daar onbelemmerd de kansen toe krijgt, bijvoorbeeld door zelfbeschikking te bevorderen en discriminatie aan te pakken.
Vraag 69
Hoe beoordeelt u het feit dat nieuwkomers moeite ervaren met integreren omdat zij beperkt worden in mogelijkheden? Zijn daar specifieke maatregelen voor mogelijk? Zo ja, welke maatregelen heeft u in gedachten?
Antwoord
Feitelijke belemmeringen zoals onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en het ontbreken van geldige diploma’s, kennis over de Nederlandse arbeidsmarkt, of een relevant netwerk, beperken nieuwkomers in hun mogelijkheden. Daarnaast zijn er belemmeringen die specifiek samenhangen met de situatie van statushouders, zoals trauma’s, gezinshereniging, een lange periode van inactiviteit en de tijd die inburgering vraagt. Mijn beleid is gericht op het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving, taal en werk, om te zorgen dat iedereen zo snel mogelijk volwaardig mee kan doen. Daarnaast richt dit kabinet zich op de aanpak van discriminatie, ook op de arbeidsmarkt en op het versterken van het recht op zelfbeschikking, met name voor vrouwen die financieel zelfstandig willen worden maar daar nu onvoldoende ruimte voor krijgen.
Vraag 70
Hoe wordt gemonitord of deze beleidsmaatregelen voor het versterken van de «open samenleving» daadwerkelijk zullen bijdragen aan integratie?
Antwoord
De komende periode wordt hard gewerkt aan de verdere uitwerking van de actieagenda. Daarbij zal ook worden bezien – per thema – op welke manier we de impact van onze inzet in beeld kunnen brengen en het beleid gaan evalueren. Daarnaast wordt verkend op welke wijze breder onderzoek naar waardenoriëntaties over de open en vrije samenleving onder de gehele bevolking het beste vormgegeven kan worden. Op basis van door het SCP verzamelde data, zal aanvullend onderzoek worden uitgevoerd.
Vraag 71
Kunt u toelichten hoe u beide kanten van de medaille evenredig heeft benoemd?
Antwoord
Ik heb de vooruitgang benoemd waarop nieuwkomers in ons land meedoen en de positieve ontwikkelingen met betrekking tot de sociaaleconomische posities van mensen met verschillende migratieachtergronden. Maar ik schroom niet om de problemen die er zijn, ook te benoemen. Alleen dan kunnen problemen worden aangepakt en dat is ook het idee achter een Actieagenda.
Vraag 72
Welke maatregelen worden genomen om discriminatie bij stages en leerwerkplekken actief te bestrijden?
Antwoord
Vanuit het stagepact mbo 2023–2027 wordt ingezet om te zorgen dat alle studenten gelijke kansen hebben op een stageplek of leerbaan. Vanuit het Ministerie van SZW wil ik zorgen dat zoveel mogelijk leerbedrijven werken aan effectieve interventies voor gelijke kansen bij de werving en selectie van stagiairs. De werving en selectie van stagiairs is echter anders dan de werving en selectie voor reguliere vacatures. Dit vraagt aanpassing van bestaande interventies. In de zomer gaan daarom twee communities of practice van start, waarin 12 leerbedrijven aan de slag gaan met de implementatie van objectief werven en selecteren in hun organisatie. De resultaten worden eind dit jaar verwacht. Ik ben voornemens nog dit jaar dezelfde ondersteuning aan te bieden aan stagebedrijven in het hoger onderwijs.
Vraag 73
Hoe moet «vermoedelijk eermotief» gelezen worden? Kunt u met zekerheid zeggen dat deze gevallen inderdaad een eermotief als basis hadden?
Antwoord
Vermoedelijk moet worden gelezen als «waarschijnlijk speelde een eermotief mee bij het plegen van het geweld». Vermoedelijk betekent dat niet met absolute zekerheid kan worden vastgesteld dat dit het (enige of voornaamste) motief was. Op basis van reconstructie van de feiten, gesprekken met dader, slachtoffer en familie, kan wel inzicht verkregen worden in de motieven.
Vraag 74
Hoe beoordeelt u dat uw bron (het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld) alleen gevallen registreert van mensen met een migratieachtergrond?
Antwoord
Huiselijk geweld en kindermishandeling vindt plaats onder alle lagen van de bevolking en wordt door de politie geregistreerd, sinds 2009 via een projectcode zodat het ook als huiselijk geweld in het systeem herkenbaar is. Eergerelateerd geweld wordt gepleegd door veelal mannelijke daders in familiekring, van bedreigen en fysiek geweld tot soms zelf moord. Eergerelateerd geweld is dus gendergerelateerd en/of huiselijk geweld, gepleegd vanuit een specifiek motief. Het expertisecentrum registreert de zaken waarbij zij betrokken worden omdat een eermotief wordt vermoed, ongeacht achtergrond.
Door de opzet van het Nederlandse politiële beleid ligt echter een zwaar accent op eerproblemen binnen groepen met een migratieachtergrond. Dit heeft tot gevolg dat in de zaken die bij het LEC EGG binnenkomen, alleen zaken waarbij mensen zonder migratieachtergrond gezien worden wanneer zij in conflict raken met mensen met migratieachtergrond.
Vraag 75
Wie registreren praktijken zoals femicide?
Antwoord
Sinds januari 2024 registreert het Openbaar Ministerie (OM) hoe vaak vrouwen het slachtoffer worden van een geweldsmisdrijf en moord of doodslag. Het CBS publiceert gegevens over moord- en doodslag in Nederland, waaronder de relatie tussen pleger en slachtoffer. Daaruit blijkt dat bij 60% van de vrouwen die tussen 2017 en 2021 in Nederland werden vermoord, de (vermoedelijke) dader de (ex-) partner was. Bij mannen was dit 5%. De verdachte of dader worden door CBS opgenomen in de categorie (ex-)partner wanneer op de doodsoorzaakverklaring en/of in het rechtbankdossier wordt gesproken over een partner of ex-partner. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehuwd of ongehuwd.
Vraag 76
Wie registreren praktijken zoals huiselijk geweld?
Antwoord
Huiselijk geweld en kindermishandeling vindt plaats onder alle lagen van de bevolking en wordt door de politie geregistreerd, sinds 2009 via een projectcode zodat het ook als huiselijk geweld in het systeem herkenbaar is. Eergerelateerd geweld wordt gepleegd door veelal mannelijke daders in familiekring, van bedreigen en fysiek geweld tot soms zelf moord. Eergerelateerd geweld is dus gendergerelateerd en/of huiselijk geweld, gepleegd vanuit een specifiek motief. Het expertisecentrum registreert de zaken waarbij zij betrokken worden omdat een eermotief wordt vermoed, ongeacht achtergrond. Door de opzet van het Nederlandse politiële beleid ligt echter een zwaar accent op eerproblemen binnen groepen met een migratieachtergrond. Dit heeft tot gevolg dat in de zaken die bij het LEC EGG binnenkomen, alleen zaken waarbij mensen zonder migratieachtergrond gezien worden wanneer zij in conflict raken met mensen met migratieachtergrond.
Vraag 77
Bij welke instanties kunnen vrouwen zonder migratieachtergrond terecht in gevallen van femicide/eerwraak/huiselijk geweld?
Antwoord
Alle vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld en omstanders kunnen terecht bij Veilig Thuis. Veilig Thuis ontvangt meldingen, onderzoekt, geeft advies en zet indien nodig de juiste hulpverlening, zoals de vrouwenopvang, in gang. In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015) zijn gemeenten verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Gemeenten werken samen met onder andere de geestelijke gezondheidszorg, reclassering, jeugdzorg, politie en het Openbaar Ministerie. Bij acute onveiligheid is het echter belangrijk om meteen de politie te betrekken.
Vraag 78
Erkent u dat partnergeweld, kindermishandeling en femicide breed voorkomen in Nederland, ook bij Nederlanders zonder migratieachtergrond?
Antwoord
Ja.
Vraag 79
Op welke «monoculturele, hechte of gesloten gemeenschappen» doelt u?
Antwoord
Gesloten gemeenschappen kunnen gemeenschappen zijn met een migratieachtergrond, maar ook bijvoorbeeld streng christelijke gemeenschappen of orthodox-joodse gemeenschappen. Overigens kunnen er onder groepen met eenzelfde nationaliteit/migratieachtergrond zowel gesloten gemeenschappen zijn als gemeenschappen die meer gericht zijn op de individuele vrijheid. De inzet van het kabinet is om het zelfbeschikkingsrecht te versterken voor mensen die deel uitmaken van gesloten patriarchale gemeenschappen met sterk hiërarchische structuren, waar de individuele keuzevrijheid onder druk kan komen te staan.
Dit geldt voor mannen en vrouwen, maar het treft inderdaad vaker vrouwen en meisjes. Niet alleen vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond, maar ook meisjes en vrouwen binnen gesloten gemeenschappen die van oudsher in Nederland zijn. Waar het echter gaat over strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking, zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale verminking (schadelijke praktijken), betreft het wel vooral vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond uit een aantal specifieke landen. Deze herkomstlanden benoemen doet echter geen recht aan de opvattingen en gedragingen van een meerderheid van de Nederlanders met een herkomst uit de betreffende landen.
Vraag 80
In hoeverre maakt u onderscheid tussen gemeenschappen van nieuwkomers en gemeenschappen die al langer in Nederland zijn, zoals bijvoorbeeld orthodox-christelijke gemeenschappen, waar vrouwen en meisjes ook beperkingen worden opgelegd?
Antwoord
Gesloten gemeenschappen kunnen gemeenschappen zijn met een migratieachtergrond, maar ook bijvoorbeeld streng christelijke gemeenschappen of orthodox-joodse gemeenschappen. Overigens kunnen er onder groepen met eenzelfde nationaliteit/migratieachtergrond zowel gesloten gemeenschappen zijn als gemeenschappen die meer gericht zijn op de individuele vrijheid. De inzet van het kabinet is om het zelfbeschikkingsrecht te versterken voor mensen die deel uitmaken van gesloten patriarchale gemeenschappen met sterk hiërarchische structuren, waar de individuele keuzevrijheid onder druk kan komen te staan.
Dit geldt voor mannen en vrouwen, maar het treft inderdaad vaker vrouwen en meisjes. Niet alleen vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond, maar ook meisjes en vrouwen binnen gesloten gemeenschappen die van oudsher in Nederland zijn.
Waar het echter gaat over strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking, zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale verminking (schadelijke praktijken), betreft het wel vooral vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond uit een aantal specifieke landen. Deze herkomstlanden benoemen doet echter geen recht aan de opvattingen en gedragingen van een meerderheid van de Nederlanders met een herkomst uit de betreffende landen.
Vraag 81
Wat zijn precies de normen en waarden die ons land kenmerken?
Antwoord
Het betreft hier de normen en waarden die hun basis hebben in de Nederlandse rechtsstaat en die onder andere neergelegd zijn in onze Grondwet.
Vraag 82
Vindt u de confrontatie met polarisatie en extremistische denkbeelden in de Nederlandse samenleving alleen een zaak voor allochtone Nederlanders of hebben autochtone Nederlanders hier ook een rol in?
Antwoord
Polarisatie en extremistische denkbeelden in de Nederlandse samenleving zijn nadrukkelijk geen zaak van slechts één groep. Beide fenomenen komen voor binnen en tussen allerlei groepen in de samenleving, en tussen groepen burgers en de overheid, en uiten zich in verschillende vormen Het kabinet richt zich op verschillende vormen van ongewenste polarisatie. Om ongewenste polarisatie tegen te gaan is het van groot belang dat alle inwoners, ongeacht hun achtergrond, samen werken aan het versterken van wederzijds begrip en sociale samenhang.
Daarbij moet ik opmerken dat polarisatie niet altijd problematisch is. In een diverse samenleving ontstaan vaak uiteenlopende meningen, overtuigingen en standpunten. Polarisatie kan helpen om verandering in de samenleving op gang te brengen of botsende standpunten inzichtelijk te maken. Dit hoort bij een gezonde democratie. Polarisatie en maatschappelijke spanningen bevatten risico’s voor onze samenleving, maar dus ook kansen. Het wordt zorgelijk als polarisatie vijandig wordt. Dit gebeurt wanneer polarisatie zorgt voor ontwrichtende conflicten tussen groepen, segregatie of als groepen zich afkeren van de samenleving. Het is ook onwenselijk als polarisatie gepaard gaat met democratie ondermijnend gedrag zoals het verspreiden van desinformatie of intimidatie en bedreiging.
Vraag 83
In hoeverre vindt u dat er een vertekend beeld ontstaat wanneer u het alleen heeft over gevallen bij Nederlanders met migratieachtergrond, en dit te correleren met de integratie?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 84
Ziet dit kabinet ook de noodzaak om meisjes en vrouwen in hechte of gesloten gemeenschappen met christelijke invloeden te beschermen? Hoe bent u dit van plan te doen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 85
Hoe bent u concreet van plan huwelijksdwang en genitale verminking te bestrijden?
Antwoord
Het kabinet werkt samen aan de aanpak van schadelijke praktijken waaronder huwelijksdwang, achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking (vgv). De komende weken verken ik samen met de collega’s van VWS, J&V, OCW en partijen in het veld, welke extra inzet nodig en mogelijk is. Voor een uitgebreide toelichting op de preventie van vgv: zie het antwoord op vraag 121.
Vraag 86
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in de beslisnota’s is opgenomen dat er geen ambtelijke overeenstemming is bereikt over het opnemen van specifieke landen wanneer het gaat om buitenlandse inmenging?
Antwoord
In de keuze om specifieke landen te noemen wegen verschillende belangen mee. Een dergelijk besluit vereist overeenstemming met alle betrokken ministeries.
Vraag 87
Zijn er signalen bij u bekend over Israëlische beïnvloeding die de Nederlandse democratische rechtsorde beïnvloeden? Zo ja, hoe gaat u hiermee om?
Antwoord
Op 29 november jl. hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Buitenlandse Zaken uw Kamer geïnformeerd over een rapport van het Israëlische Ministerie van Diaspora en Antisemitismebestrijding24. Het kabinet vindt de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk. Het kabinet heeft de Israëlische autoriteiten op deze gang van zaken aangesproken.
Vraag 88
Kunt u toelichten wat specifiek bijdraagt aan de polarisatie in Nederland?
Antwoord
Polarisatie kent tal van verschijningsvormen, meerdere oorzaken en gevolgen, en doet zich op zeer uiteenlopende terreinen voor25. Onder meer sociaal-culturele verschillen, economische ongelijkheid, gebrek aan dialoog en maatschappelijk ongenoegen kunnen invloed hebben op polarisatie.
Polarisatie is ofwel een toestand waarin er scherpe tegenstellingen bestaan, of het proces van het verscherpen van tegenstellingen. Dit kunnen zowel tegenstellingen zijn op inhoudelijke vraagstukken als in de relaties tussen groepen. In het laatste geval is er «vijandige polarisatie»26. In dit geval kunnen groepen van elkaar vervreemden en tegenover elkaar komen te staan. In combinatie met andere factoren, zoals buitenlandse ontwikkelingen, kan dit wij-zij-denken leiden tot maatschappelijke spanningen. Ook de overheid kan onbedoeld bijdragen aan polarisatie tussen burgers en de overheid, zoals bijvoorbeeld door de kinderopvangtoeslagaffaire.
Zowel online als offline wordt de Nederlandse samenleving geconfronteerd met polarisatie. Veel Nederlanders leven langs elkaar heen en zijn weinig in gesprek met mensen buiten hun groep.27 Online spelen algoritmes hierin een grote rol. Overigens werkt polarisatie in de politiek ook direct door in de dynamiek op sociale media.28
Vraag 89
Hoe bent u van plan de polarisatie te laten afnemen? Welke concrete stappen zijn daarvoor nodig?
Antwoord 89
Laat ik vooropstellen dat polarisatie niet altijd negatief hoeft te zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 82 uiteengezet heb, ontstaan in een diverse samenleving vaak uiteenlopende meningen, overtuigingen en standpunten. Polarisatie kan helpen om verandering in de samenleving op gang te brengen of botsende standpunten inzichtelijk te maken. Dit hoort bij een gezonde democratie. Het wordt echter zorgelijk als polarisatie vijandig wordt. Dit gebeurt wanneer polarisatie zorgt voor ontwrichtende conflicten tussen groepen, segregatie of als groepen zich afkeren van de samenleving. Ook is het onwenselijk als polarisatie gepaard gaat met democratie ondermijnend gedrag, zoals het verspreiden van desinformatie of intimidatie en bedreiging. Polarisatie bevat dus zowel kansen als risico’s voor onze samenleving.
Ik zet mij deze kabinetsperiode in voor een stevige aanpak gericht op het tegengaan van die vormen van ongewenste polarisatie en maatschappelijke spanningen. Mijn ministerie richt zich op het actief tegengaan van ongewenste polarisatie door de sociale cohesie te versterken, veerkracht en weerbaarheid te vergroten en wederzijds begrip tussen verschillende groepen in de samenleving te bevorderen. Concrete stappen vanuit mijn ministerie zijn:
• Vroegtijdige signalering en preventie. Mijn ministerie volgt ontwikkelingen die kunnen leiden tot spanningen en ongewenste polarisatie, biedt ondersteuning aan gemeenten en professionals via praktische handreikingen en adviseert gemeenten over effectieve lokale netwerkopbouw.
• Expertise en training. We ontwikkelen kennisproducten, handreikingen en methodieken op het gebied van polarisatie en maatschappelijke spanningen. Een voorbeeld hiervan is de handreiking «Naar de voorkant van polarisatie».
• Van schurende gesprekken naar begrip en respect: We organiseren (lokale) bijeenkomsten waarin bewoners, gemeenten, maatschappelijke en religieuze organisaties in gesprek gaan over schurende thema’s waarbij de inzet is te komen tot meer onderling begrip en respect.
In de uitwerking van de Actieagenda zet ik in op een nadere uitwerking van mijn aanpak op polarisatie. Ik zal de Kamer hierover informeren wanneer de Actieagenda nader vormgegeven is.
Vraag 90
Hoe wordt de invloed van discriminatie op de arbeidsmarkt structureel gemeten en welke sancties staan hierop?
Antwoord 90
Discriminatie op de arbeidsmarkt wordt op verschillende manieren gemeten:
• Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) publiceren periodiek cijfers over ongelijkheden op de arbeidsmarkt, zoals verschillen in werkloosheidscijfers tussen groepen.
• Organisaties als antidiscriminatievoorzieningen, de Nationale Politie, Meld. Online Discriminatie, het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman rapporteren jaarlijks over meldingen van discriminatie.
• TNO voert jaarlijks de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) uit waar vragen over discriminatie op de werkvloer in zijn opgenomen. Ook heeft TNO hier expliciet aandacht aan besteed in de Werkgevers Enquête 2023.
• Daarnaast worden er wetenschappelijke studies & veldexperimenten uitgevoerd zoals praktijktesten en CV-onderzoek: het sturen van fictieve sollicitaties met verschillende namen om discriminatie in wervingsprocessen bloot te leggen.
Voor sancties bij arbeidsmarktdiscriminatie geldt dat de Nederlandse Arbeidsinspectie geen toezichthoudende en handhavende bevoegdheden heeft ten aanzien van arbeidsmarktdiscriminatie. Het College voor de Rechten van de Mens kan discriminatie vaststellen, wat kan leiden tot juridische stappen en reputatieschade, wat klanten en sollicitanten kan afschrikken. Ook kunnen benadeelde personen een schadevergoeding eisen bij de rechter in een civiele rechtszaak.
Ik hecht eraan te benadrukken dat hoewel er meetinstrumenten en sancties zijn, handhaving lastig blijft omdat discriminatie niet altijd expliciet is. Daarom blijft bewustwording en preventie essentieel.
Vraag 91
Wat zijn de mogelijkheden met de Digital Services Act om algoritmes aan te pakken?
Antwoord
De Digital Services Act (DSA) bevat verschillende verplichtingen voor algoritmes die relevant kunnen zijn. Zo vereist de DSA dat alle online platforms transparant zijn over de werking van hun aanbevelingssystemen (artikel 27). Zeer grote online platforms en zoekmachines moeten daarnaast jaarlijks zogenaamde systeemrisico’s onderzoeken (artikel 34). Waaronder de verspreiding van illegale inhoud via hun diensten zoals bijvoorbeeld terroristische content. Een ander systeemrisico is de verspreiding van content met negatieve effecten op de burgerdialoog, verkiezingsprocessen, en de openbare veiligheid. Indien zeer grote online platforms of externe auditors (artikel 37) dergelijke risico’s vaststellen dan moeten ze mitigerende maatregelen nemen (artikel 35). Het aanpassen van algoritmes is één van de mogelijke maatregelen.
De Europese Commissie houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen door zeer grote online platforms en zoekmachines. Zoals X, Facebook, Instagram en YouTube. In Nederland houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht op de naleving van artikel 27 door online platforms die in Nederland zijn gevestigd. De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de DSA en de uitvoering daarvan in Nederland.
Vraag 92
De actieagenda stelt dat onder andere het achterblijven van een relevant netwerk leidt tot achterblijvende participatie van statushouders, wat wordt er gedaan om het relevante sociale netwerk van statushouders te vergroten? Op welke manier draagt de Actieagenda hieraan bij?
Antwoord 92
Verschillende onderzoeken laten zien dat een beroepsrelevant netwerk een belangrijke rol speelt bij verbetering van de kansen op werk.29 Dit geldt in het algemeen maar zeker ook voor Nederlanders met een migratieachtergrond. Binnen verschillende programma’s wordt dan ook aandacht besteed aan het opdoen van werkervaring en de ontwikkeling van een relevant netwerk.
• Vanuit het stagepact mbo 2023–2027 wordt bijvoorbeeld ingezet om te zorgen dat alle studenten gelijke kansen hebben om een stageplek of leerbaan. Mijn ministerie ondersteunt leerbedrijven om te werken aan objectief werven en selecteren middels bijvoorbeeld communities of practice.
• Mentorprogramma’s zoals die van de organisatie ECHO koppelen jongeren met een migratieachtergrond aan professionals die hen begeleiden en introduceren in hun netwerk. De ECHO Award is voor studenten met een buiten-Europese achtergrond die zich actief inzetten in de samenleving en zich onderscheiden vanwege vernieuwing in denken en doen, organiserend vermogen en maatschappelijke impact.
• NLwerktaanwerk van de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en het Kennisplatform Inclusieve Samenleving (KIS) bevorderen inclusieve netwerken binnen de arbeidsmarkt, o.a. via netwerkbijeenkomsten.
• Het Rijkstraineeship binnen de overheid biedt jongeren met een migratieachtergrond kansen om hun netwerk uit te breiden.
• Er worden door gemeenten en werkgeverservicepunten banenmarkten georganiseerd waar nieuwkomers en bedrijven met elkaar kunnen kennismaken. De regionale werkgeverservicepunten dragen bij aan het bevorderen van netwerkkansen voor Nederlanders met een migratieachtergrond, doordat zij meer mensen naar werk begeleiden en hun netwerken daarvoor inzetten.
Vraag 93
Kunt u aangeven in hoeverre de mate van integratie van een nieuwkomer in de samenleving wordt beïnvloed door het al dan niet hebben van Nederlanders in zijn of haar sociale netwerk?
Antwoord 93
Het hebben van een sociaal netwerk in combinatie met taal en werk, is van belang om goed te integreren in de samenleving. Op deze wijze kan een nieuwkomer de taal sneller leren beheersen, leren hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit en voor zichzelf een plek creëren in de samenleving.
Met de Actieagenda zet ik in op het leren van de Nederlandse taal en het hebben van werk. Zo heeft het kabinet besloten de taaleis in de huidige vorm te behouden in de participatiewet. Ook wil ik een zo breed mogelijke inzet van zogenoemde startbanen onderzoeken voor statushouders. Hierbij krijgen statushouders na vestiging in de gemeente direct bij aanvraag van de bijstand een baan aangeboden in combinatie met inburgering. De inzet op werk en taal. kan de opbouw van dergelijk sociaal kapitaal versnellen en daarmee het integratieproces van nieuwkomers ten goede komen. Groepen met een migratieachtergrond beschikken over minder sociaal kapitaal dan gemiddeld en dat stelt hen op achterstand. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de kernindicatoren integratie van het CBS Kernindicatoren integratie.30
Vraag 94
Kunt u alle verklarende factoren die het meest bijdragen aan de oververtegenwoordiging in de bijstand voor statushouders benoemen?
Antwoord 94
Een groot aantal factoren kunnen bijdragen aan de oververtegenwoordiging van statushouders in de bijstand. Zo is een deel van de statushouders onvoldoende opgeleid voor de Nederlandse arbeidsmarkt en is er sprake taalachterstand. Ook kan o nbekendheid over statushouders en (onbewuste) vooroordelen kunnen bij werkgevers een rol spelen. Daarnaast zijn er belemmeringen die samenhangen met de situatie van statushouders, zoals trauma’s, gezinshereniging, een lange periode van inactiviteit en de tijd die inburgering vraagt.
Vraag 95
Welke ongelijke kansen ziet u op de arbeidsmarkt voor statushouders en mensen met een migratieachtergrond? Welke impact hebben deze effecten?
Antwoord 95
Een deel van de achterstand op de arbeidsmarkt kan worden verklaard door feitelijke belemmeringen als taalachterstand, opleidingsniveau en belemmeringen die te maken hebben met de situatie van statushouders. Een ander deel kan echter niet verklaard worden door feitelijke belemmeringen. Volgens onderzoekers gaat dit bijvoorbeeld om minder effectief zoekgedrag en de invloed van vooroordelen en discriminatie die het voor mensen met migratieachtergrond moeilijker maken om een baan te vinden en door te groeien. Deze factoren spelen zowel bij de eerste als de tweede generatie een rol.
Vraag 96
Wat voor maatregelen gaat u treffen om de arbeidsdiscriminatie tegen te gaan?
Antwoord 96
Discriminatie op de arbeidsmarkt is onacceptabel. Mensen die volwaardig willen meedoen moeten gelijkwaardige kansen krijgen. Ook om de arbeidsparticipatie van mensen die al in Nederland zijn te vergroten. Werkgevers spelen daarbij een belangrijke rol. Vanuit de Werkagenda VIA (Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt) en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie wordt ingezet op de ondersteuning van werkgevers om te zorgen dat zoveel mogelijk werkgevers werken aan effectieve interventies voor gelijke kansen.
Voorbeelden van de ondersteuning zijn de helpdesk van SER/Diversiteit in Bedrijf, de e-learning gelijke kansen, de communities of practice van werkgeversorganisatie AWVN en een toenemend aantal regionale inclusiedesks voor ondersteuning op maat.
Vraag 97
Welke initiatieven stimuleert het kabinet om werkgevers actiever te betrekken bij de integratie van statushouders en Nederlanders met een migratieachtergrond?
Antwoord 97
Werkgevers spelen een belangrijke rol bij het verbeteren van de positie op de arbeidsmarkt van zowel statushouders als Nederlanders met een migratieachtergrond.
Vanuit de Werkagenda VIA en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie wordt ingezet op de ondersteuning van werkgevers om te zorgen dat zoveel mogelijk werkgevers werken aan effectieve interventies voor gelijke kansen. Voorbeelden van de ondersteuning zijn de helpdesk van SER/Diversiteit in Bedrijf, de e-learning gelijke kansen, de communities of practice van werkgeversorganisatie AWVN en een toenemend aantal regionale inclusiedesks voor ondersteuning op maat. Specifiek voor statushouders wordt daarnaast middels de subsidieregeling ondersteuning werkgevers inzet statushouders (SOWIS) wordt daarnaast ingezet op een financiële tegemoetkoming voor de extra begeleiding van statushouders op de werkvloer, gericht op het verkleinen van de taal- en cultuurverschillen.
Vraag 98
Kunnen buitenlandse diploma’s sneller en eerlijker worden erkend, zodat migranten niet onnodig onder hun niveau werken?
Antwoord 98
Het is zowel voor statushouders zelf als voor de samenleving van belang dat zij zo snel mogelijk instromen op een baan, het liefst een baan die passend is bij eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond. Erkenningsprocedures voor gereglementeerde beroepen kunnen dit inderdaad moeilijker maken. Het kabinet zet zich in om de diploma-erkenningsprocedure voor gereglementeerde beroepen waar het kan te vereenvoudigen.
Ook wordt met een aantal sectoren de mogelijkheden verkend voor bredere waardering van vaardigheden van statushouders door werkgevers in plaats van dat enkel wordt gekeken naar hun diploma. Dit is vooral relevant voor beroepen waarvoor geen wettelijke beroepsvereisten zijn.
Vraag 99
Op wat voor manier gaat u ervoor zorgen dat de competenties van statushouders meer erkend worden?
Antwoord 99
Het Ministerie van SZW stimuleert een op meer skills gerichte arbeidsmarkt waarin één skillstaal wordt ontwikkeld voor het (MBO-) onderwijs en de arbeidsmarkt via CompetentNL. Wij gaan onderzoeken hoe deze bestaande initiatieven toepasbaar gemaakt kunnen worden voor statushouders. Hiermee willen wij bereiken dat statushouders beter worden gematcht met een baan die past bij hun werkervaring en opleidingsniveau.
Vraag 100
Hoe wordt voorkomen dat statushouders slechts in laagbetaalde, flexibele en onzekere banen terechtkomen?
Antwoord 100
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal CompetentNL. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven ook kunnen inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen om aan het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten bij de vaardigheden van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners, waaronder OCW, SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar te maken voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor leren vaktaal) een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere leerwerktrajecten te verbeteren.
Vraag 101
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat werkgevers niet enkel symbolische diversiteitsmaatregelen nemen, maar ook echt inzetten op gelijke kansen?
Antwoord
Discriminatie op de arbeidsmarkt is onacceptabel. Mensen die volwaardig willen meedoen moeten gelijkwaardige kansen krijgen. Ook om de arbeidsparticipatie van mensen die al in Nederland zijn te vergroten. Werkgevers spelen daarbij een belangrijke rol. Vanuit de Werkagenda VIA (Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt) en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie wordt ingezet op de ondersteuning van werkgevers om te zorgen dat zoveel mogelijk werkgevers werken aan effectieve interventies voor gelijke kansen. Voorbeelden van de ondersteuning zijn de helpdesk van SER/Diversiteit in Bedrijf, de e-learning gelijke kansen, de communities of practice van werkgeversorganisatie AWVN en een toenemend aantal regionale inclusiedesks voor ondersteuning op maat.
Vraag 102
Hoe wordt voorkomen dat de nadruk op arbeidsparticipatie van statushouders niet leidt tot uitbuiting?
Antwoord
De Minister van SZW voert een breed en samenhangend pakket uit om misstanden op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Dit is primair gericht op de problematiek rondom arbeidsmigranten maar kan ook werkende statushouders ten goede komen. Ook wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om arbeidsuitbuiting beter strafrechtelijk aan te pakken (Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel). Dit wetsvoorstel wordt in de week van 24 maart behandeld.
Vraag 103
Welke strategieën heeft het kabinet om negatieve beeldvorming en discriminatie (op o.a. de arbeidsmarkt) van Nederlanders met een migratieachtergrond tegen te gaan? (p.5)
Antwoord
Het kabinet zet in op een preventieve aanpak van discriminatie op grond van herkomst, religie en huidskleur wat o.a. bestaat uit het tegengaan van negatieve vooroordelen en stereotypering die voorlopers kunnen zijn van discriminatie. Deze aanpak is onderdeel van het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme.
Vraag 104
Wat is er bekend over de invloed van sociaal contact tussen Nederlanders en nieuwkomers op: de kansen van nieuwkomers op de arbeidsmarkt; de kennis van nieuwkomers over taal, culturele normen en waarden en het gevoel van polarisatie in de samenleving?
Antwoord
Er zijn veel studies die het belang van «het netwerk» onderstrepen waar het gaat om verbetering van de kansen op werk.31 Hoe beter het netwerk des te groter de kansen op het vinden van passend werk. Dit geldt in het algemeen maar ook in het bijzonder voor de statushouders.
Vraag 105
Welke waarden en normen van de open vrije samenleving versterkt deze Actieagenda precies?
Antwoord
Het betreft hier de normen en waarden die hun basis hebben in de Nederlandse rechtsstaat en die onder andere neergelegd zijn in onze Grondwet.
Vraag 106
Welke concrete acties gaat u ondernemen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt en bij het zoeken naar een stage van mensen met een migratieachtergrond?
Antwoord
Zie de antwoorden op vraag 72 en 96.
Vraag 107
Kan een overzicht gegeven worden van alle subsidies die op dit moment verstrekt worden op het gebied van zelfbeschikking en gesloten gemeenschappen?
Antwoord
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage over het meerjarenplan zelfbeschikking, die ik 19 november vorig jaar naar uw Kamer heb gestuurd, is voor de periode 2022–2025 ongeveer € 1,3 mln. beschikbaar. Voor dit jaar betekent dit dat ruim € 300K aan subsidies en opdrachten is verstrekt, voor de actielijnen «verandering van binnenuit» en «versterken financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidsrelatie»:
• Alliantie Verandering van Binnenuit 2.: samen met de Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ondersteun ik de Alliantie Verandering van Binnenuit 2.0, met een bedrag van € 50.000 per jaar. De alliantie zet in op het bevorderen van een normverandering «van binnenuit» in gesloten gemeenschappen, via getrainde «voortrekkers» die zelf hun wortels hebben in zulke gemeenschappen.
• Samenwerking Oranje Fonds: het programma «Zelfbeschikking: Jezelf Kunnen Zijn». In totaal wordt aan zes initiatieven € 370.000 besteed gedurende twee jaar (2024–2025). Het Oranje Fonds draagt zorg voor de uitwisseling van ervaringen, kennisoverdracht en evaluatie. De gehonoreerde initiatieven zijn een goede vertegenwoordiging van de diversiteit binnen dit thema, zowel inhoudelijk als in de fase van ontwikkeling. De helft van de initiatiefnemers betreft migrantenorganisaties.
• Bevorderen financiële zelfredzaamheid en duurzame participatie van vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie: Ik heb Netwerkpro opdracht gegeven voor een tweejarige pilot, voor het doen van onderzoek naar de belemmeringen en behoeften van vrouwen uit gesloten gemeenschappen; het trainen van tenminste 40 vrouwen in een empowerment-, netwerk- en sollicitatieprogramma en het opstellen van een roadmap voor gemeenten.
Vraag 108
Kan geschetst worden op welke wijze maatschappelijke partners, waaronder uit betrokken gemeenschappen, betrokken zullen worden bij de uitwerking van de Actieagenda?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten, de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen. Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 109
Op basis waarvan komt u tot de conclusie dat specifieke groepen bevordering van «zelfbeschikking» nodig hebben? Kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 110
Welke specifieke groepen heeft u het over? Kunt u ze benoemen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 111
In hoeverre is de bevordering van «zelfbeschikking» nodig binnen specifieke groepen, en niet breder in de samenleving?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 112
Hoe garandeert de overheid dat vrouwen met een migratieachtergrond niet dubbel benadeeld worden door zowel gender- als etnische discriminatie?
Antwoord
Het kabinet heeft het bestrijden van discriminatie en racisme opgenomen in het regeerprogramma. Met de instelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme wordt gezamenlijk gewerkt aan het voorkomen van discriminatie op alle gronden. Daarnaast doet de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme onderzoek naar de samenloop van discriminatiegronden en de beste aanpak daarvan.
Vraag 113
Zijn er onderzoeken gedaan naar de problemen rondom zelfbeschikking? Kunt u verder toelichten hoe groot dit probleem is?
Antwoord
Het Meerjarenplan zelfbeschikking is onder andere gebaseerd op onderzoeken vanuit Pharos en Anderson, Elffers Felix, het Verwey-Jonker Instituut, cijfers van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd geweld en gesprekken met gemeenten en maatschappelijke organisaties32. Het meest recente prevalentieonderzoek is in 2019 gepubliceerd. Op dit moment voert Pharos, met subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een nieuw prevalentieonderzoek uit. Het onderzoek is gericht op de omvang en risico’s van de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking, en het brengt in beeld wat de bestaande sociale normen zijn die ten grondslag liggen aan deze problematiek. Naar verwachting worden de resultaten van dit onderzoek eind 2025 gepubliceerd. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Vraag 114
Zijn problemen rondom zelfbeschikking uitsluitend een probleem onder allochtone groepen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 115
Kunt u uiteenzetten hoe u tot nu toe heeft bijgedragen aan het tegengaan van polarisatie?
Antwoord
Als Staatssecretaris adviseer en ondersteun ik gemeenten, gemeenschappen en jeugdprofessionals in de omgang met en het voorkomen van maatschappelijke spanningen en polarisatie. Mijn ministerie equipeert deze partners om zo ongewenste vormen van polarisatie en spanningen te voorkomen. Tot op heden heeft mijn ministerie gewerkt aan onderstaande activiteiten:
• Ontwikkelen van praktische hulpmiddelen. Mijn ministerie heeft diverse praktische handreikingen uitgebracht, zoals een handreiking depolarisatie en een handreiking voor gemeenten hoe om te gaan met spanningen naar aanleiding van de oorlog tussen Israël en Hamas. Ook is een handreiking «Prille Polarisatie» ontwikkeld die gemeenten helpt om polarisatie in een vroegtijdig stadium te herkennen en daar gepaste interventies op te plegen.
• Organiseren kennisbijeenkomsten en workshops. Mijn ministerie heeft kennisbijeenkomsten en workshops aangeboden aan jeugdprofessionals, gemeenten, gemeenschappen en maatschappelijke organisaties om hen te ondersteunen bij het herkennen van polarisatie en effectief omgaan met maatschappelijke spanningen.
• Bevorderen van vroegtijdige signalering en interventie. We hebben gemeenten en lokale professionals actief ondersteund bij het herkennen en aanpakken van vroegtijdige signalen van polarisatie waardoor verdere escalatie kan worden voorkomen zoals rondom de intocht van Sinterklaas.
• Versterken van netwerken en samenwerking. Mijn ministerie heeft geïnvesteerd in het opbouwen en onderhouden van lokale en landelijke netwerken van sleutelfiguren, maatschappelijke organisaties en overheden om gezamenlijk maatschappelijke spanningen vroegtijdig te signaleren en te adresseren. Ook worden hierin gemeenten, maatschappelijke organisaties en sleutelfiguren gestimuleerd hierop met elkaar samen te werken.
• Verspreiden van kennis en bewustzijn vergroten. Vanuit het ministerie hebben we kennissessies en leernetwerken georganiseerd, publiceerden we onderzoeksrapporten en deelden praktijkverhalen om bewustwording over polarisatie te vergroten en handelingsperspectieven te bieden aan gemeenschappen, lokale professionals en gemeenten.
Ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken zet zich direct dan wel indirect in om met polarisatie in de samenleving om te gaan. Met elkaar onderhouden de departementen een digitale leeromgeving om met name gemeenten te ondersteunen bij het omgaan met ongenoegen, polarisatie en extremisme (www.maatschappelijkstabiliteit.nl).
Vraag 116
Welke acties gaat u ondernemen om uitingen van intolerantie en onverdraagzaamheid jegens vluchtelingen en migranten tegen te gaan?
Antwoord
Het kabinet zet stevig in op alle vormen van discriminatie en haat. Zo ook waar dit gericht is tegen vluchtelingen en migranten.
Vraag 117
Hoe wordt het bereik van het Meerjarenplan Zelfbeschikking vergroot? Op welke maatregelen wordt ingezet?
Antwoord
Op basis van de eerste resultaten uit het meerjarenplan, lijken met name maatregelen gericht op verandering van binnenuit (door onder andere de inzet van zelforganisaties en sleutelpersonen) en het versterken van de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidssituatie effectief. De komende tijd zal worden geprobeerd om groepen te bereiken die we nu nog onvoldoende weten te betrekken.
Vraag 118
Worden resultaten uit onderzoeken gebruikt om bepaalde groepen of wijken te targetten?
Antwoord 118
De beleidsmaatregelen op zelfbeschikking worden gericht ingezet op basis van de eerste resultaten van het Meerjarenplan Zelfbeschikking. Zie ook het antwoord op vraag 117.
Vraag 119
Is het kabinet voornemens om, als onderdeel van de Actieagenda Integratie en de versterkte inzet op zelfbeschikking, de brede subsidieverstrekking op het gebied van integratie tegen het licht te houden?
Antwoord 119
Ja het kabinet is bereid om de brede subsidieverstrekking op het gebied van integratie tegen het licht te houden. Want het is (al) de standaard werkwijze dat subsidieaanvragen en aanvragen op gemeentelijk niveau, getoetst worden aan het vigerend integratiebeleid gerelateerd aan het Regeerprogramma.
Vraag 120
Is het kabinet voornemens om daarnaast een landelijk afwegingskader vorm te geven waarmee wordt besloten of subsidieverlening aan een organisatie past binnen de doelen van de Actieagenda Integratie?
Antwoord
Ja. Bij de afweging of een subsidie of opdracht wordt verleend, wordt beoordeeld of en hoe het initiatief bijdraagt aan de doelen van het vigerend integratiebeleid, i.c. de Actieagenda Integratie. Tevens wordt bezien of de doelstellingen en werkwijze van de betrokken maatschappelijke organisaties zelf aansluiten bij de doelen van de Actieagenda en de waarden van de open en vrije samenleving in het algemeen.
Vraag 121
Welke beleidsopties worden verkend op het gebied van genitale verminking om de preventie en pakkans van daders te vergroten? Bent u daarbij bereid te kijken naar opties als extra controles op risicovluchten, uitbreiding strafbaarstelling, voorbeelden uit andere landen implementeren zoals het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord
Het kabinet zet zich in om meisjes en vrouwen te beschermen tegen vrouwelijke genitale verminking (vgv). Op dit moment wordt verkend welke aanvullende maatregelen passend zijn, aansluitend op de uitvoeringspraktijk. In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum voert Right to Rise het onderzoek uit naar de verbetering van preventieve beschermingsmaatregelen, zoals een uitreisverbod of het intrekken van een paspoort. Hierbij worden ook internationale voorbeelden bestudeerd, waaronder die uit het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Dit onderzoek wordt naar verwachting voor de zomer afgerond. De uitkomsten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Er worden op dit moment verschillende preventieve maatregelen ingezet:
• Ik ondersteun het Ministerie van OCW in de financiering van de Alliantie Verandering van Binnenuit waarin verschillende zelforganisaties uit gemeenschappen waar vgv voorkomt, werken aan preventie.
• Het Ministerie van VWS verleent subsidie aan onder de Federatie Somalische Associaties Nederland (FSAN) en via Movisie aan Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Turkse Arbeidersvereniging Nederland (HTIB), Kezban, Landelijke Werkgroep Mudawwanah (LWM), Vluchtelingen-Organisatie Nederland (VON) en Voices of all Women. Deze organisaties geven voorlichting, onder andere met inzet van sleutelpersonen uit gemeenschappen waar vgv voorkomt. Het effect hiervan wordt gemonitord. De resultaten worden gedeeld met gemeenten zodat zij deze kunnen gebruiken in de lokale aanpak, omdat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de preventie van huiselijk geweld waaronder vgv.
• Vanuit het Ministerie van VWS wordt ook ingezet op voorlichting aan jongeren via social media met de campagne #rechtopnee.
• Wanneer een meisje wordt geboren uit een moeder die zelf slachtoffer is van vgv, wordt door het ziekenhuis melding gemaakt bij Veilig Thuis en bij de jeugdgezondheidszorg, om te helpen voorkomen dat het meisje in de toekomst ook slachtoffer wordt van vgv.
Naast preventie wordt ingezet op deskundigheidsbevordering van professionals om signalen van dreigende vgv eerder en beter in beeld te brengen. Eén voorbeeld hiervan is de subsidie van VWS voor het ontwikkelen en implementeren van de «richtlijnmodule voor de preventie van vrouwelijke genitale verminking door de Jeugdgezondheidzorg».
Vraag 122
Op welke termijn verwacht u de resultaten van de verkenning naar het bieden van tegenwicht tegen ondermijnende gedragingen te kunnen publiceren?
Antwoord
Zoals aangegeven in vraag 37 verwacht ik uw Kamer dit najaar te kunnen informeren over de verkenning.
Vraag 123
In hoeverre is er al financiering geregeld voor het uitbreiden van holocausteducatie voor inburgeraars?
Antwoord
Vanuit de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is in het kader van de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024 – 2030 vanaf 2025 jaarlijks € 1 mln. vrijgemaakt voor Holocausteducatie in het kader van inburgering.
Vraag 124
In hoeverre is zelfbeschikkingsproblematiek een migratiegerelateerde kwestie? Kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 125
Welke initiatieven zijn er opgezet om de economische zelfstandigheid van migrantenvrouwen te versterken?
Antwoord
In de voortgangsrapportage over de uitvoering van het meerjarenplan zelfbeschikking die ik op 19 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd, heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de initiatieven gericht op het versterken van de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidsrelatie. De projecten zijn gericht op het vergroten van de kennis over geldzaken, inzichten in eigen mogelijkheden en het zetten van de stap naar participatie in de vorm van opleiding en (vrijwilligers)werk.
Vraag 126
Hoe wordt voorkomen dat maatregelen tegen religieuze onderdrukking resulteren in een bevoogdende houding tegenover migrantengemeenschappen?
Vraag 127
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat meisjes en vrouwen in gesloten gemeenschappen daadwerkelijk toegang hebben tot hulp en ondersteuning, wanneer hun zichtbaarheid zo gering is?
Vraag 128
Hoe voorkomt u stigmatisering wanneer het gaat om bestrijding van huiselijk en eergerelateerd geweld in migrantengemeenschappen?
Vraag 129
Hoe wordt gewaarborgd dat maatregelen tegen schadelijke praktijken ook gedragen worden door de gemeenschappen zelf?
Antwoord op vraag 126, 127, 128 en 129
Door nauw samen te werken met vrouwenzelforganisaties en te werken met sleutelpersonen vanuit de betrokken gemeenschappen. Deze werkwijze zorgt voor toegang tot belangrijke informele netwerken, bereikt vrouwen die niet in beeld zijn bij bijvoorbeeld de gemeente en formele hulporganisaties en legt de basis voor draagvlak en vertrouwen. Daadwerkelijke verandering kan alleen plaatsvinden door normverandering van binnenuit. Dit zorgt er bovendien voor dat de aanpak draagvlak heeft en juist als steunend wordt ervaren in plaats van stigmatiserend.
Vraag 130
Wat is de rol van onderwijs in het bevorderen van zelfbeschikking, in zowel gesloten gemeenschappen als de Nederlandse samenleving?
Antwoord
Onderwijs speelt een rol in brede zin, via het burgerschapsonderwijs waardoor alle leerlingen, ongeacht achtergrond, meekrijgen dat in Nederland gelijke rechten voor mannen en vrouwen gelden, dat seksuele en genderdiversiteit gerespecteerd moet worden e.d. Daarnaast spelen onderwijsprofessionals een belangrijke signalerende rol voor jongeren uit gesloten gemeenschappen, waar mogelijk sprake is van inperking van hun zelfbeschikking: voor de onderwijsprofessionals gaat het Ministerie van OCW investeren in kennis over de meldcode door gerichte trainingen voor onderwijsprofessionals aan te bieden. Dit gaat om brede kennis van de meldcode, en richt zich dus op alle vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Vraag 131
Hoe wordt gezorgd dat religieuze vrijheid niet in strijd komt met individuele rechten binnen migrantengemeenschappen?
Antwoord
De individuele vrijheid kent voor iedereen in Nederland dezelfde begrenzing, namelijk die van onze wetten en grondrechten. Er is geen hiërarchie in grondrechten en de rechten en vrijheid van de een, zijn niet groter dan die van een ander. Dat betekent dat er religieuze vrijheid is, die (alleen) wordt beperkt daar waar bijvoorbeeld het recht op zelfbeschikking wordt geraakt.
Vraag 132
Hoe wordt gecontroleerd dat Nederlandse wetgeving en handhaving effectief genoeg zijn om schadelijke praktijken te bestrijden?
Antwoord
De Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben uw Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd bij de beantwoording van de Kamervragen van de leden Becker en Ellian (beiden VVD) op 9 december vorig jaar (Aanhangsel Handelingen 2024/25, nr. 769). De bestaande geweldsmisdrijven – waaronder moord (artikel 289 Sr), doodslag (287 Sr) en (zware) mishandeling (artikel 300 e.v. Sr), in combinatie met verschillende deelnemingsvormen uit het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder medeplegen en uitlokking (artikel 47 Sr) en medeplichtigheid (artikel 48 Sr) – bieden handvatten voor de vervolging van diverse betrokkenen bij schadelijke praktijken zoals eergerelateerd geweld en vgv.
Daarnaast onderzoek Right to Rise in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum onderzoek uit naar de verbetering van preventieve beschermingsmaatregelen, zoals een uitreisverbod of het intrekken van een paspoort. Hierbij worden ook internationale voorbeelden bestudeerd, waaronder die uit het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Dit onderzoek wordt naar verwachting voor de zomer afgerond.
Vraag 133
Welke lessen acht u te trekken uit het integratiebeleid van Zweden?
Antwoord
Zweden doet onderzoek naar de normen en waarden van immigranten en hoe die zich verhouden tot de liberaal-democratische idealen van de Zweedse samenleving. De overheid draagt daarbij actief deze waarden uit, bijvoorbeeld op het gebied van LHBTI+ - en vrouwenrechten. Het onderzoek is onderdeel van een groter pakket op het gebied van integratiebeleid, waar ook intensivering van taallessen voor kinderen met een migratieachtergrond onderdeel van is. Ik ga hier graag verder over in gesprek met mijn Zweedse ambtsgenoot.
Vraag 134
Welke specifieke maatregelen neemt het kabinet om sociale cohesie tussen nieuwkomers en de bredere samenleving te bevorderen buiten werk en onderwijs om? Welke organisaties zijn hierbij betrokken?
Antwoord
De Actieagenda richt zich op het bevorderen van ontmoeting en verbinding tussen Nederlanders met verschillende achtergronden om op deze manier de algehele sociale cohesie te versterken. Het antwoord onder vraag 213 wordt nader toegelicht in welke initiatieven zal worden voorzien. Deze worden momenteel verder uitgewerkt.
Vraag 135
Op welke sporen wordt gewerkt om burgerschap te versterken? Vallen hier ook scholen onder? Zo ja, op welke manier?
Antwoord
Eén van de sporen waarlangs gewerkt wordt aan het versterken van burgerschap is het funderend onderwijs. Scholen in het funderend onderwijs hebben vanuit de wettelijke burgerschapsopdracht de plicht om leerlingen te leren over de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en over de regels die binnen de Nederlandse samenleving gelden. Het Ministerie van OCW ondersteunt scholen bij het invulling geven aan deze opdracht, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van kerndoelen voor burgerschap en het laten uitvoeren van onderzoek naar succesvolle aanpakken voor burgerschapsonderwijs (Kwalitatief onderzoek burgerschapsonderwijs en -monitoring geopend voor aanvragen | NRO). Andere sporen: Burgerschap op het mbo, inzet op burgerschap (samenleving breed) vanuit BZK. Ik ga de komende periode met het Ministerie van BZK en OCW in gesprek om te zien op welke wijze ik met de Actieagenda complementair kan zijn aan hun activiteiten.
Vraag 136
Met welke maatschappelijke partners wordt er samengewerkt om buitenlandse inmenging tegen te gaan?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 16.
Vraag 137
Op welke momenten in het traject over het OBI33-meldpunt wordt de Kamer meegenomen?
Antwoord
Met de brief «Stand van zaken aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI)» van 17 oktober 2024 is de Kamer geïnformeerd over de inrichting van het centrale OBI-meldpunt.34 De komende maanden staan in het teken van het opstellen en realiseren van de randvoorwaarden om het centrale OBI-meldpunt functioneel, maar bovenal veilig in te kunnen richten (de pilot-fase). Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 17 oktober, wordt de Kamer na afronding van de pilot-fase nader geïnformeerd over de verdere inrichting van het meldpunt.
Vraag 138
Welk traject wordt voorzien om de versterking van burgerschap vorm te kunnen geven?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 135.
Vraag 139
Is er, naast het onderzoek dat regulier door Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wordt uitgevoerd, een voornemen om ook breder onderzoek naar waardeoriëntaties onder de gehele bevolking uit te voeren vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?
Antwoord
Verkend wordt op welke wijze breder onderzoek naar waardenoriëntaties over de open en vrije samenleving onder de gehele bevolking het beste vormgegeven kan worden. Op basis van door het SCP verzamelde data, zal aanvullend onderzoek worden uitgevoerd.
Vraag 140
Wat doet het kabinet om institutionele discriminatie binnen overheidsinstanties actief tegen te gaan? Kunt u voorbeelden geven?
Antwoord
Uit het rapport van Amnesty International «Etnisch profileren is overheidsbreed probleem» blijkt dat bij verschillende overheidsdiensten sprake is (geweest) van discriminatie door etnisch profileren. Dat is onacceptabel. Etnisch profileren is een ernstige vorm van discriminatie. Het wordt door mensen als vernederend en stigmatiserend ervaren en draagt bij aan negatieve beeldvorming over bepaalde groepen burgers. Het kabinet werkt actief aan het tegengaan van institutionele discriminatie. In de kabinetsreactie op het rapport van Amnesty wordt een overzicht gegeven van wat de overheid doet.35 Voor een volledig overzicht verwijs ik u dan ook naar die brief, die uw Kamer heeft ontvangen op 3 februari jongstleden.
Vraag 141
Hoe bent u van plan discriminatie op de woningmarkt aan te pakken, zodat de eerlijke kansen voor Nederlanders met migratieachtergrond gewaarborgd kunnen worden?
Antwoord
Discriminatie is een breed maatschappelijk probleem, is wettelijk verboden en moet worden aangepakt. Ook op het gebied van wonen. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening (MinVRO) zet zich hier onverminderd voor in met de Aanpak Woondiscriminatie. De aanpak bestaat uit 4 actielijnen. De eerste actielijn betreft het uitvoeren van de jaarlijkse monitor discriminatie bij woningverhuur. MinVRO heeft inmiddels een Europees aanbestedingstraject afgerond zodat het Rijk de monitor de komende vier jaar kan blijven uitvoeren. De tweede actielijn ziet op het bevorderen van voorlichting en bewustwording. Om discriminatie tegen te gaan is het van belang dat bij relevante partijen bekend is wanneer er sprake is van discriminatie, hoe dit te herkennen is en wat men kan doen als er vermoedens zijn van discriminatie. De derde actielijn betreft de afdwingbare regelgeving via de Wet goed verhuurderschap. De wet is 1 juli 2023 in werking getreden en verplicht verhuurders en verhuurbemiddelaars onder andere om transparant en objectief te handelen tijdens het selectieproces. Verhuurders, verhuurbemiddelaars en beheerders dienen daarnaast te beschikken over een werkwijze die gericht is op voorkoming van woondiscriminatie. Gemeenten dienen deze wet te handhaven. Ook geldt dat gemeenten sinds 1 januari 2024 verplicht een meldpunt Goed verhuurderschap moeten hebben ingesteld waar onder meer meldingen gedaan kunnen worden over (vermeende) discriminatie. De vierde actielijn ziet op het versterken van lokale samenwerking en het stimuleren van lokale aanpakken, zoals van gemeenten, brancheverenigingen en antidiscriminatievoorzieningen (Adv’s). Er vinden daarnaast periodieke overleggen met gemeenten en brancheorganisaties plaats en MinVRO organiseert jaarlijks een Bestuurlijk Overleg (BO) om de samenwerking met de noodzakelijke partners scherp te houden. Kortom, het betreft een complete aanpak bestaande uit: analyse, diagnose, voorlichting, concrete (harde) aanpak met instrumentarium en versterken van de samenwerking in de uitvoering.
Vraag 142
Hoe wordt voorkomen dat werkgevers statushouders slechts aannemen als goedkope arbeidskrachten, zonder duurzame contracten?
Antwoord
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal CompetentNL. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven ook kunnen inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen om aan het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang.
Het Ministerie van SZW zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten bij de vaardigheden van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners, waaronder OCW, SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar te maken voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor leren vaktaal) een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere leerwerktrajecten te verbeteren.
Vraag 143
Welke concrete sancties zijn er mogelijk voor bedrijven die discrimineren bij werving en selectie?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 90.
Vraag 144
Hoe gaat u onderzoeken of bepaalde beleidsmaatregelen, zoals benoemd in de Actieagenda, impliciete discriminatie in de hand werken?
Antwoord
De inzet vanuit de Actieagenda is er juist op gericht om iedereen volwaardig te laten meedoen in de samenleving. Ook als nieuwkomer en ook bijvoorbeeld als vrouw in een gesloten gemeenschap.
Vraag 145
Wat doet de overheid om de rol van media in negatieve beeldvorming over integratie te reguleren?
Antwoord
Er is een censuurverbod. Persvrijheid is een groot goed. Redactionele keuzes zijn aan redacties, daar heeft de overheid geen enkele bemoeienis.
Voor publieke mediadiensten geldt een brede taakopdracht met belangrijke uitgangspunten zoals kwalitatief, onafhankelijk en pluriform media-aanbod. Dit laat onverlet dat publieke mediadiensten zelf gaan over de inhoud van hun media-aanbod.
Vraag 146
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat meldpunten voor discriminatie toegankelijker en effectiever zijn?
Antwoord
Het kabinet werkt aan de komst van één centrale organisatie waar mensen discriminatie kunnen melden en terecht kunnen voor ondersteuning36. Hierdoor kan discriminatie beter worden aangepakt. De nieuwe centrale organisatie krijgt soortgelijke wettelijke taken als de huidige antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Denk aan het registreren van meldingen en het verlenen van bijstand aan melders. De Minister van BZK zal de plannen uit de hoofdlijnennotitie uitwerken in een conceptwetsvoorstel en dat medio 2025 in internetconsultatie brengen om zoveel mogelijk reacties op te halen. makkelijker worden om melding van discriminatie te maken bij een ADV. De beoogde datum van inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is 1 januari 2027.
Vraag 147
Hoe worden politie en justitie getraind om discriminatie en etnisch profileren te voorkomen?
Antwoord
Om etnisch profileren te voorkomen hecht de politie veel waarde aan het uitvoeren van goede en professionele controles. De basis onder de aanpak is het in 2023 geactualiseerde handelingskader professioneel controleren. Het handelingskader geeft handvatten aan de uitvoerende mensen en hun leidinggevenden. Door expliciet te maken hoe zij de selectie maken en de controle vormgeven, worden zij ondersteund in hun werk. De politie heeft de afgelopen jaren het geactualiseerde handelingskader actief onder de aandacht gebracht. Dit wordt in 2025 voortgezet. Er worden verschillende extra acties ondernomen om de bekendheid van het handelingskader te bevorderen. De politie zet in op Virtual Reality training om gedrag van medewerkers op straat bespreekbaar te maken. Alle eenheden hebben hiertoe ambassadeurs opgeleid en VR-brillen ter beschikking. Ook wordt ingezet op laagdrempelige interventies zoals animatiefilmpjes, banners en posters op basisteams. Het handelingskader is tevens onderdeel van de jaarlijks verplichte kennistoets en daarmee een vast onderdeel van het politie onderwijs.
Vraag 148
Wat voor aanwijzingen heeft u ontvangen over buitenlandse invloeden die de democratische rechtsorde hebben ondermijnd? Kunt u specifieke voorbeelden toelichten?
Antwoord
Buitenlandse beïnvloeding dient te worden onderscheiden van buitenlandse of statelijke inmenging. Via het regulier diplomatiek verkeer, publieksdiplomatie en media-aandacht proberen vrijwel alle overheden, ook de Nederlandse, steun te vergaren voor bepaalde ideeën en belangen of om meningsverschillen te beslechten. Buitenlandse beïnvloeding is niet ondermijnend wanneer het op openlijke en legitieme wijze plaatsvindt en daarbij de normen en waarden van de Nederlandse democratische rechtsorde respecteert.
Sinds de zomer van 2023 kunnen burgers via verschillende ingangen bij de rijksoverheid terecht om meldingen en signalen te delen over OBI. Deze signalen van statelijke inmenging worden onder andere meegenomen in de fenomeenanalyse van de AIVD en de NCTV. Verschillende voorbeelden van ondermijnende beïnvloeding, als verschijningsvorm van statelijke inmenging, worden in deze fenomeenanalyse beschreven.37 Vormen van transnationale repressie die worden ingezet tegen diasporagemeenschappen in Nederland zijn bijvoorbeeld bedreiging en intimidatie (online of fysiek, ook gericht op familieleden in binnen- of buitenland).
Vraag 149
Hoe wordt gegarandeerd dat maatregelen tegen buitenlandse beïnvloeding niet resulteren in discriminatie van bepaalde migrantengroepen?
Antwoord
Het tegengaan van discriminatie is een belangrijk speerpunt in de Actieagenda. Ik sta voor een vrij Nederland waar iedereen zichzelf kan zijn en niemand belemmerd wordt in het kiezen hoe hij of zij het leven vormgeeft. Zoals aangekondigd in de Actieagenda staat het Ministerie van SZW aan de lat om de weerbaarheid van gemeenschappen in de samenleving te vergroten tegen ongewenste buitenlandse inmenging door onder andere het vergroten van de bewustwording over dit fenomeen. De uitwerking hiervan wordt landenneutraal en op fenomeenniveau ingestoken. Ik beoog diverse maatschappelijke organisaties waaronder uit verschillende gemeenschappen bij deze acties te betrekken, zodat de uitwerking aansluit bij de behoefte van de samenleving.
Vraag 150
Hoe wordt gecontroleerd of meldingen van buitenlandse inmenging terecht zijn en niet worden gebruikt om gemeenschappen te stigmatiseren?
Antwoord
Sinds de zomer van 2023 kunnen via verschillende ingangen bij de rijksoverheid meldingen of signalen van OBI gedeeld worden. Op basis van anonimiteit worden deze meldingen en signalen vervolgens periodiek besproken en geanalyseerd. Deze informatie draagt primair bij aan een integraal en gezamenlijk beeld van de mogelijke dreiging op fenomeenniveau. Waar nodig kan het beeld dat uit de meldingen en signalen voortkomt worden gekoppeld of getoetst aan al bestaande en lopende onderzoeken naar OBI, bijvoorbeeld van de politie of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Vraag 151
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat de maatregelen tegen buitenlandse financiering niet selectief worden toegepast op islamitische organisaties (weekendscholen)?
Antwoord
Aangrijpingspunt in de Wtmo is de vraag of het activiteiten van een maatschappelijke organisatie een (dreigend) gevaar vormt voor de openbare orde of het algemeen belang. Daarmee staat een individuele, organisatiegerichte benadering centraal, waarbij de herkomst van de gelden (binnenland of buitenland) er niet toe doet. Daarin ligt ook besloten dat dit wetsvoorstel zich niet bij voorbaat richt op islamitische organisaties. Organisatie die binnen de grenzen van de wet blijven, krijgen niet te maken met het handhavingsinstrumentarium van de Wtmo.
Vraag 152
Hoe bent u van plan migrantengemeenschappen te betrekken bij de aanpak van buitenlandse inmenging?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten, de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 153
Hoe wordt privacy en veiligheid gewaarborgd voor de organisaties waarvan u vermoedt dat deze te maken hebben met buitenlandse inmenging?
Antwoord
Voor het beschermen van de gegevens van onze contacten is het Ministerie van SZW gebonden aan de AVG-wetgeving. Het Ministerie van SZW heeft geen bevoegdheden en instrumentarium voor het beschermen en beveiligen van personen en organisaties die vermoedelijk te maken hebben met OBI. Wanneer personen of organisaties worden geïntimideerd of bedreigd door andere overheden, kunnen zij hiervan melding of aangifte doen bij de politie. Het kabinet benadrukt dat handelingsperspectieven die geboden kunnen worden op het terrein van veiligheid beperkt zijn. Veel vormen van OBI, zoals manipulatie en beïnvloeding, vinden immers plaats onder de drempel van het strafrecht en kunnen daarom niet strafrechtelijk worden vervolgd.
Vraag 154
Zijn regels rondom versterkte gebedsoproepen niet een lokale aangelegenheid die thuishoren in de Algemene Plaatselijke Verordening?
Antwoord
Ja, dat klopt in de huidige wet en regelgeving. Gemeenten zijn op grond van artikel 10 van de Wet openbare manifestaties bevoegd in de gemeentelijke verordening regels te stellen aan de gebedsoproep ten aanzien van de frequentie en geluidsniveau. Dat zal veelal gebeuren op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Vraag 155
Wat is op dit moment de stand van zaken rondom de Nederlandse imamopleiding? Lopen er al weer nieuwe gesprekken met nieuwe instellingen voor een imamopleiding?
Antwoord
Het kabinet blijft met hoger onderwijsinstellingen die het initiatief willen nemen en vertegenwoordiging van het afnemend werkveld in de moslimgemeenschap, de mogelijkheden verkennen voor het realiseren van een Nederlandstalige erkende en bekostigde imamopleiding aan een Nederlandstalige onderwijsinstelling. Op dit moment lopen er gesprekken met potentiële partners in een nieuwe samenstelling. Zo heb ik onlangs ook gesproken met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO)
Vraag 156
Hoe ziet u de uitwerking van een «slim verbod» voor zich?
Antwoord
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft twee inventarisaties in voorbereiding waarbij gekeken gaat worden hoe andere landen in de EU omgaan met organisaties die mogelijke banden hebben met terroristische organisaties, waarbij ook specifiek wordt gekeken welke mogelijkheden zij hebben tot het verbieden van deze organisaties. Daarnaast wordt geïnventariseerd welke maatregelen andere landen nemen om ongewenste buitenlandse financiering tegen te gaan. Als uit deze inventarisaties blijkt dat er nog onvoldoende middelen zijn om effectief op te kunnen treden, zal het kabinet passende aanvullende maatregelen nemen. De Minister van Justitie en Veiligheid is voornemens uw Kamer in het voorjaar van 2025 te informeren.
Vraag 157
Op welke momenten in het traject over de versterkte gebedsoproepen wordt de Kamer meegenomen?
Antwoord
Binnen het traject is een tussentijdse voortgangsrapportage gepland aan het eind van Q2 2025. Na beoordeling hiervan kan uw Kamer op de hoogte gesteld worden over de voortgang van dit traject.
Vraag 158
Is het herzien van de mogelijkheden voor toelating van buitenlandse imams onderdeel van de doelen bij het opzetten van de imamopleiding?
Antwoord
Ja, het verminderen van de afhankelijkheid van imams uit het buitenland is onderdeel van de doelen bij het opzetten van een Nederlandse imamopleiding. Het, in samenspraak met het afnemend werkveld, opleiden van in Nederland gewortelde imams stelt gemeenschappen in staat om onafhankelijk van de herkomstlanden hun eigen predikers en voorgangers voort te brengen. Dit impliceert op termijn een afname van de behoefte van Nederlandse moskeeën om buitenlandse imams aan te trekken. Dat zou op dat moment ook gevolgen kunnen hebben voor het toelatingsbeleid van buitenlandse geestelijken.
Vraag 159
Op basis van welke gegevens wordt een Nederlandstalige imamopleiding als noodzaak gezien? Kunt u dit onderbouwen?
Antwoord
Momenteel is er een tekort aan imams in Nederland, dit blijkt onder andere uit de komst van Marokkaanse imams om in de Ramadan periode te voorzien in de vraag naar imams. Ook blijkt dit uit de afhankelijkheid van imams die gedetacheerd uit Turkije werkzaam zijn in de meerderheid van Turkse moskeeën in Nederland. Bovendien is het afnemend werkveld (de 10 moskeekoepelorganisaties) betrokken geweest bij alle initiatieven die een Nederlandse imamopleiding mogelijk willen maken vanwege hun uitgesproken behoefte aan een Nederlandstalige imamopleiding. Zij zullen ook bij nieuwe initiatieven betrokken blijven.
Reeds In 2019 heeft onderzoeksbureau Labyrinth in opdracht van de ministeries van SZW en OCW een draagvlakonderzoek38 uitgevoerd onder moskeebestuurders en bezoekers. De resultaten van dit onderzoek geven een positieve indicatie van draagvlak voor een imamopleiding in Nederland.
Vraag 160
Hoe wordt voorkomen dat de overheid zich te veel bemoeit met religieuze opleidingen en hiermee de scheiding tussen kerk en staat schendt?
Antwoord
Het laten ontwikkelen van een imamopleiding is een maatschappelijke opgave, passend binnen onze pluriforme samenleving. De overheid treedt uiteraard op binnen de kaders van scheiding van kerk en staat. De overheid heeft een stimulerende en faciliterende rol waardoor het mogelijk wordt gemaakt dat hoger onderwijsinstellingen zelf een opleiding initiëren. Zij werken hierin samen met de moslimgemeenschap. De opleiding zal de reguliere processen volgen van het opzetten van een nieuwe, bekostigde opleiding. Dit omvat een toets nieuwe opleiding bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) ten behoeve van accreditatie en een macrodoelmatigheidstoets door de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) ten behoeve van bekostiging, waarover de Minister van OCW vervolgens een besluit neemt. Wat betreft de kwaliteitseisen aan (nieuwe) opleidingen en de inhoudelijke invulling van het curriculum, zijn de bekostigde onderwijsinstellingen en het afnemend werkveld (toekomstige werkgevers) dus aan zet.
Vraag 161
Welke garanties kunt u geven dat de imamopleiding breed gedragen zal worden binnen verschillende islamitische stromingen in Nederland?
Antwoord
Het is belangrijk dat onderwijsinstellingen met hun opleidingen inspelen op de behoeften van het afnemend werkveld, zodat hun afgestudeerden goed terecht komen op de arbeidsmarkt. In het geval van de imamopleiding zijn de moskeekoepels veruit de meerderheid binnen het afnemend werkveld van moskeeën in Nederland. Het CMO vertegenwoordigt 10 moslimkoepelorganisaties die tezamen 380 van ca. 500 moskeeën beheren. Daarmee vertegenwoordigt CMO het merendeel van de potentiële werkgevers waar afgestudeerden na hun opleiding aan het werk kunnen gaan. Dit neemt echter niet weg dat de niet aangesloten stromingen niet worden bereikt. Het staat deze stromingen vrij om via het CMO te participeren voor een nog breder draagvlak. Ik voer hieromtrent gesprekken met het bestuur van het CMO en zal hier proactief op aansturen.
Vraag 162
Hoe wordt de samenwerking met hoger onderwijsinstellingen vormgegeven? In hoeverre mogen islamitische organisaties hierbij betrokken worden?
Antwoord
De samenwerking van onderwijsinstellingen met vertegenwoordiging van het afnemend werkveld (CMO) is essentieel om een gedragen opleiding neer te zetten.
Deze samenwerking wordt vormgegeven middels een samenwerkingsovereenkomst tussen het CMO en onderwijsinstellingen. De initiatie en inhoudelijke vormgeving van een nieuwe opleiding, net zoals bij elke andere opleiding, is belegd bij de onderwijsinstellingen. De overheid toetst via de reguliere processen (via de CDHO en NVAO) of de opleiding ook in aanmerking komt voor bekostiging en of de onderwijskwaliteit goed geborgd is. Bovendien moet er elke zes jaar een her-accreditatie plaatsvinden (via NVAO) waarin wordt gecontroleerd of de opleiding nog aan bovenstaande eisen voldoet.
Vraag 163
Hoe wordt gecontroleerd dat imams die in Nederland zijn opgeleid een positiever effect zullen hebben op de integratie en participatie in vergelijking met een imam die in het buitenland een opleiding heeft gevolgd?
Antwoord
In Nederland gewortelde en opgeleide imams zullen, in tegenstelling tot buitenlandse imams, beter aansluiting kunnen vinden bij de leefwereld van onze Nederlandse moslims (taal) en zijn al bekend met onze Nederlandse context (normen en waarden). Daarnaast biedt de komst van een Nederlandse imamopleiding afgestudeerden de mogelijkheid om breed in de samenleving aan de slag te gaan in bijvoorbeeld de zorgsector, het onderwijs of dienstverlening. Hiermee vervullen zij naast hun rol als imam ook een brede maatschappelijke rol. Een aan de Nederlandse imamopleiding verbonden register van erkende imams zal ook zorgdragen voor kwalificatie-eisen waar (binnen- en buitenlandse) imams aan moeten voldoen.
Vraag 164
Op welke manier wordt voorkomen dat een imamopleiding in Nederland leidt tot uitsluiting van imams met buitenlandse ervaring en expertise?
Antwoord
Religieuze gemeenschappen zijn in Nederland vrij om hun eigen geestelijke leiders te kiezen die aansluiten bij hun traditie en geloofsovertuiging. Met een eigen imamopleiding zal de noodzaak om buitenlandse imams naar Nederland te halen op termijn afnemen. Bovendien zal er, naast de huidige toelatingseisen voor buitenlandse imams (inburgeringsplicht, machtiging tot voorlopig verblijf en tewerkstellingsvergunning) een register van erkende imams opgezet worden.
Vraag 165
Wat is het beleid ten aanzien van imams die al in Nederland actief zijn, en hoe verhoudt dit zich tot de plannen voor een imamopleiding?
Antwoord
Zie antwoord 164. Het zal nog een aantal jaar duren voordat er voldoende afgestudeerde imams zijn om in de behoefte, van de ongeveer 500 moskeeën in Nederland te voorzien. In de tussenperiode is er een aanbod i.s.m. het CMO aan imams die al in Nederland werkzaam zijn. Dit programma richt zich vooral op de Nederlandse samenleving, taal en cultuur en wordt sinds 2019 periodiek aangeboden.
Vraag 166
Wat is de concrete aanleiding om wetgeving rondom versterkte gebedsoproepen te herzien, en welk probleem wordt hiermee opgelost?
Antwoord
In het regeerprogramma is in de paragraaf over integratie en maatschappelijke samenhang opgenomen dat het kabinet betere regels wil voor versterkte oproepen tot gebed. De achtergrond van dit voornemen is dat versterkte gebedsoproepen bij sommige burgers tot gevoelens van ongemak of overlast kunnen leiden.
Dit werd verder aangescherpt na Kamervragen van de leden Eerdmans (JA21) en Flach (SGP) op 26 september jongstleden, die de Minister van Binnenlandse Zaken bevroegen over versterkte gebedsoproepen door moskeeën.
Op 26 november 2024 werd een motie van het lid Flach (SGP) aangenomen (Kamerstuk 36 600 XV, nr. 24), waarin de regering wordt verzocht de regulering van deze oproepen te verbeteren. Om beter vast te stellen waar de bestaande wet- en regelgeving wringt en waar verbetering mogelijk is, laat ik een traject starten. Dit traject zal zich richten op het in kaart brengen van de beleving, bekendheid en communicatie tussen gemeenten, geloofsgemeenschappen en omwonenden over versterkte gebedsoproepen. Op basis van de uitkomsten van dit traject komt verbeterde regelgeving.
Vraag 167
Heeft u cijfers en statistieken omtrent burgers die overlast of ongemak ervaren door gebedsoproepen?
Antwoord
Nee, wij beschikken op dit moment zelf niet over deze informatie. Het traject dat opgestart zal worden is er mede op gericht om beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van versterkte gebedsoproepen en de mate waarin dit als overlast gevend wordt ervaren.
Vraag 168
Wat wordt verstaan onder «betere regels» voor versterkte gebedsoproepen? Welke specifieke maatregelen overweegt dit kabinet?
Antwoord 168
Op dit moment zijn er geen concrete regels of maatregelen op voorhand te benoemen. Aan de hand van resultaten van het eerder genoemd traject, zal het kabinet komen met verbeterde regels.
Vraag 169
Hoe wordt ervoor gezorgd dat regels rondom gebedsoproepen consistent worden toegepast en niet specifiek gericht zijn op islamitische oproepen?
Vraag 170
Worden ook beperkingen overwogen voor andere religieuze of openbare geluiden, zoals kerkklokken of festiviteiten, om uitsluiting van specifieke gemeenschappen te voorkomen?
Antwoorden op vraag 169 en vraag 170
Regulering van de godsdienstvrijheid of de vrijheid van meningsuiting mag zich nooit richten tot de inhoud van de godsdienst of de mening. Dat geldt onverminderd voor regulering van de versterkte gebedsoproep.
Op grond van het non-discriminatiebeginsel zullen de nadere regels van overeenkomstige toepassing zijn op alle religieuze oproepen, ongeacht de geloofsrichting.
Vraag 171
Hoe worden de signalen gemeten rondom overlast en ongemak met betrekking tot islamitische gebedsoproepen?
Antwoord 171
Het beter in kaart brengen van de signalen is onderdeel van de verkenning. De gegevens over het aantal moskeeën dat gebruikmaakt van de versterkte gebedsoproep, hoe vaak en hoe dit gebeurt en of dit wordt gemeld, zouden bij de gemeenten waarin de betreffende moskeeën zijn gevestigd te vinden moeten zijn.
Vraag 172
Hoe worden gemeenten en religieuze gemeenschappen betrokken bij het opstellen van nieuwe regels rondom gebedsoproepen?
Antwoord 172
Dat moet nog nader worden uitgewerkt.
Vraag 173
Wat zijn de juridische kaders om gebedsoproepen aan banden te leggen zonder in strijd te zijn met het recht op godsdienstvrijheid?
Antwoord 173
Hoewel de oproep tot gebed gezien kan worden als uiting van de godsdienstvrijheid, geldt voor het gebruikmaken van geluidsversterkende apparatuur dat dit niet rechtstreeks onder de bescherming van godsdienstvrijheid valt: dit wordt gezien als een «connex recht». Het geluidsniveau van de gebedsoproep dient wel binnen redelijke grenzen te blijven.
De gemeenteraad heeft op grond van artikel 10 van de Wet openbare manifestaties (Wom), de bevoegdheid regels te stellen voor «klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging», met betrekking tot de frequentie en het geluidsniveau daarvan. Belangrijk daarbij is, dat voorschriften die de gemeente stelt niet zo ver mogen gaan dat daardoor het gebruik van de klokgelui of de gebedsoproep illusoir wordt gemaakt of onnodig wordt beperkt.
Vraag 174
Hoe verhoudt het Nederlandse beleid over gebedsoproepen zich tot andere (Europese) landen, en zijn er voorbeelden waar dit kabinet zich op baseert?
Antwoord 174
Het ophalen van deze informatie zal worden betrokken bij de uitwerking van het traject.
Vraag 175
Waarom worden zogenoemde «oudkomers» in de Actieagenda niet gestimuleerd de Nederlandse taal te leren?
Antwoord 175
Het leren van de taal is ook belangrijk voor niet-inburgeringsplichtigen die langer of permanent in Nederland verblijven. Het kabinet heeft daarom besloten de taaleis in de huidige vorm te behouden in de Participatiewet. Ook wordt ingezet op het stimuleren van de duurzame inzetbaarheid van arbeidsmigranten die hier langer of permanent blijven en zo ook hun participatie in den brede in de samenleving. Zo heeft het kabinet in het regeerprogramma aangekondigd dat werkgevers meer verantwoordelijkheid moeten nemen in de taalscholing van arbeidsmigranten. Ook worden via de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten om basisvaardigheden van inwoners, waaronder EU-arbeidsmigranten en Oekraïense ontheemden, te verbeteren.
Vraag 176
Waarom kiest u voor het vasthouden aan de generieke taaleis als uit de evaluatie van deze taaleis in 2019 blijkt dat juist maatwerk de integratie en participatie op de arbeidsmarkt bevordert?
Antwoord 176
Het spreken, kunnen verstaan, lezen en schrijven van de Nederlandse taal vergroot naar het oordeel van de regering de kans om goed te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving en op de Nederlandse arbeidsmarkt. Vragen over de taaleis in het verslag van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Participatiewet in Balans en de motie39 die bij gelegenheid van het debat over de geweldsincidenten in Amsterdam is aangenomen, hebben het eerdere voornemen om de taaleis te laten vervallen en de mogelijkheden om een taalverplichting op te leggen op te nemen in een generieke participatieplicht voor de regering in een ander perspectief geplaatst. In de motie wordt verzocht het schrappen van de taaleis te heroverwegen en het systeem van taalonderwijs onder de loep te nemen. De regering voert deze motie de komende tijd uit. Met de 1e nota van wijziging bij het wetsvoorstel Participatiewet in Balans is daarom het eerdere voorstel om de taaleis te schrappen herzien.40
Ik ben nog nader in gesprek met gemeenten over effectievere uitvoering en handhaving van de taaleis en de mogelijkheden voor het bieden van passend taalonderwijs. Ik zal daarbij bezien of aanscherping van de regelgeving noodzakelijk is.
Vraag 177
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de erkenning van buitenlandse diploma’s sneller en efficiënter verloopt?
Antwoord
Het is zowel voor statushouders zelf als voor de samenleving van belang dat zij zo snel mogelijk instromen op een baan, het liefst een baan die passend is bij eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond. Erkenningsprocedures voor gereglementeerde beroepen kunnen dit inderdaad moeilijker maken. Het kabinet zet zich in om de diploma-erkenningsprocedure voor gereglementeerde beroepen waar het kan te vereenvoudigen.
Ook wordt met een aantal sectoren de mogelijkheden verkend voor bredere waardering van vaardigheden van statushouders door werkgevers in plaats van dat enkel wordt gekeken naar hun diploma. Dit is vooral relevant voor beroepen waarvoor geen wettelijke beroepsvereisten zijn.
Vraag 178
In welke asielzoekerscentra in Nederland hebben asielzoekers de mogelijkheid om vroegtijdig deel te nemen aan de arbeidsmarkt?
Antwoord
In veel gemeenten met opvanglocaties voor asielzoekers lopen al initiatieven en projecten om asielzoekers vanuit de opvang te begeleiden en te matchen op betaald werk. Het Ministerie van SZW is in ieder geval bekend met projecten en initiatieven op opvanglocaties bij de gemeenten Amsterdam, Almere, Arnhem, Assen, Den Haag, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, Haarlemmermeer, Rijk van Nijmegen, Utrecht (in samenwerking met omliggende gemeenten) en Zaanstad en de arbeidsmarkregio de Achterhoek. Daarnaast zijn er nog initiatieven en projecten op opvanglocaties in kleinere gemeenten te weten Drachten, Renkum, Hardenberg, Heerhugowaard, Harlingen en Zutphen. Dit is geen uitputtende lijst. Er komen nog nieuwe projecten bij van gemeenten die in de opstartfase zitten of overwegen een project te starten.
Vraag 179
Zijn er gevallen bekend waarbij asielzoekers al aan het werk waren onder een tewerkstellingsvergunning en uiteindelijk toch niet mochten blijven? Zo ja, heeft dit al geleid tot rechtszaken?
Antwoord
Als een werkgever een tewerkstellingsvergunning aanvraagt voor een asielzoeker, vraagt UWV bij IND uit of de betrokkene gerechtigd is om te werken. De tewerkstellingsvergunning wordt vervolgens voor de duur van het geldige W-document van de asielzoeker afgegeven. Een tewerkstellingsvergunning kan worden ingetrokken als bekend is dat de asielzoeker verblijf is geweigerd. Hiervoor heeft UWV informatie van de IND nodig. Bij wijziging van de verblijfstitel van de asielzoeker ontvangt UWV geen signaal van de IND. Er zijn – in relatie tot afgegeven tewerkstellingsvergunningen – bij UWV geen gevallen bekend waarvan de verblijfstitel is gewijzigd en om die reden tewerkstellingsvergunningen zijn ingetrokken.
Vraag 180
Is het aannemelijk dat het lukt om de herziene Opvangrichtlijn voor 12 juni 2026 te implementeren? Zo ja, wat is het tijdspad dat het kabinet voor zich ziet? Zo niet, waarom niet?
Antwoord
Op 6 december 2024 heeft de Minister van Asiel- en Migratie een afschrift van nationale Implementatieplan van het AMP aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 317, nr. 908). Het plan geeft een overzicht van de stappen voor de invoering van het AMP. De implementatie van de herziene Opvangrichtlijn is daar onderdeel van. Het is op dit moment aannemelijk dat het lukt om de herziene Opvangrichtlijn voor 12 juni 2026 te implementeren.
Vraag 181
Op welke termijn wordt meer duidelijk over de nieuwe vormgeving van de taaleis en zal een dwingender kader richting gemeenten om hierop te handhaven daar onderdeel van zijn?
Antwoord
Met de eerste nota van wijziging bij het in uw Kamer voorliggende wetsvoorstel Participatiewet in Balans is voorgesteld om het schrappen van de taaleis te herzien. Alle gemeenten zijn conform de wet gehouden om de taaleis uit te voeren en te handhaven. Ik ben nog nader in gesprek met gemeenten over effectievere uitvoering en handhaving van de taaleis en de mogelijkheden voor het bieden van passend taalonderwijs. Ik zal daarbij bezien of aanscherping van de regelgeving noodzakelijk is.
Vraag 182
Hoe wordt voorkomen dat statushouders en Nederlanders met een migratieachtergrond vast blijven zitten in laagbetaalde en tijdelijke banen zonder doorgroeimogelijkheden?
Vraag 183
Hoe wordt gezorgd dat statushouders niet alleen in sectoren met een personeelstekort terechtkomen, maar ook kunnen werken in hun eigen vakgebied?
Antwoord op vraag 182 en 183
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal CompetentNL. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven ook kunnen inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen om aan het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten bij de vaardigheden van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners, waaronder OCW, SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar te maken voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor leren vaktaal) een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere leerwerktrajecten te verbeteren.
Vraag 184
Hoe voorkomt de overheid dat vrouwen met een migratieachtergrond extra belemmeringen ondervinden bij het vinden van werk, bijvoorbeeld door het dragen van een hoofddoek?
Antwoord 184
Zie antwoord 61. Samen met de NCDR zal het Ministerie van SZW met werkgevers in gesprek te gaan over wat te doen aan stigmatisering van moslima’s op de arbeidsmarkt en microagressies op de werkvloer. Ook zal het Ministerie van SZW een handreiking voor werkgevers laten opstellen voor werkgevers naar aanleiding van de uitkomsten van de verkenning naar arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s die in juni 2024 aan uw Kamer is verzonden41.
Vraag 185
Hoe wordt gegarandeerd dat de taalcursussen voldoende beschikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen die zijn taalvaardigheid wil verbeteren? Wat kunt u doen voor de statushouders die hier meer moeite mee ervaren?
Antwoord
Het verbeteren van de taalvaardigheid is voor alle nieuwkomers van belang. Het kabinet heeft daarom besloten de taaleis in de huidige vorm te behouden in de Participatiewet. Ook wordt ingezet op het stimuleren van de duurzame inzetbaarheid van arbeidsmigranten die hier langer of permanent blijven. Zo heeft het kabinet in het regeerprogramma aangekondigd dat werkgevers meer verantwoordelijkheid moeten nemen in de taalscholing van arbeidsmigranten. Ook worden via de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten om basisvaardigheden van inwoners, waaronder EU- arbeidsmigranten en Oekraïense ontheemden, te verbeteren.
Voor wat betreft statushouders. Zij krijgen een passend taalaanbod van hun gemeente. Uit de tweede meting van de Marktmonitor blijkt dat er goede landelijke dekking is en dat alle gemeenten passende taalcursussen aanbieden voor zowel de B1-route als de Z-route. Daarnaast krijgen statushouders vaak ondersteuning van vrijwilligers en zijn er tal van online hulpmiddelen beschikbaar, die het taalonderwijs verrijken en inburgeraars extra ondersteuning bieden bij het verbeteren van hun taalvaardigheid
Vraag 186
Welke ondersteuning krijgen werkgevers om bij te dragen aan de taalscholing van werknemers met een migratieachtergrond? Kunt u concrete middelen opnoemen?
Antwoord
Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan het stimuleren van werkgevers om zich in te zetten voor taalscholing. Zo kunnen werkgevers op basis van de Subsidieregeling Ondersteuning Werkgevers Inzet Statushouders (SOWIS) een financiële tegemoetkoming krijgen voor de extra begeleiding van statushouders op de werkvloer, gericht op het verkleinen van de taal- en cultuurverschillen.
Om taalscholing te stimuleren kunnen mkb-bedrijven subsidie krijgen via de O&O-fondsen en samenwerkingsverbanden via de ESF+-regeling voor sectoren. Verschillende O&O-fondsen bieden ook subsidies aan om taalonderwijs te bekostigen. Ten slotte komt er binnen het project «Work in NL» een goede werkgeversaanpak waar de verbetering van de taalvaardigheid van arbeidsmigranten onderdeel van uitmaakt.
In de verschillende regio’s zijn we met sociale partners en gemeenten bezig een opleidingsaanbod op te zetten. Hiermee willen we een brede groep werkgevers enthousiasmeren om hierbij aan te sluiten.
Vraag 187
Welke specifieke verbeteringen worden overwogen om het leren van vaktaal te integreren met werk, zodat statushouders sneller kunnen meedraaien in hun sector?
Antwoord
We willen dat steeds meer werkgevers het investeren in vaktaal en werknemersvaardigheden van statushouders gaan zien als een effectieve manier om aan goed opgeleid personeel te komen. Dit doen we bijvoorbeeld door de Subsidieregeling Ondersteuning Werkgevers Inzet Statushouders (SOWIS). Hiermee kunnen werkgevers bijvoorbeeld een coach of een taalbuddy inhuren of een training in vaktaal inkopen. Deze subsidie is voor het eerst versterkt in 2024, en loopt in ieder geval door tot in 2026.
Vraag 188
Hoe wordt voorkomen dat de taaleis in de Participatiewet leidt tot uitsluiting van bepaalde groepen, in plaats van deze groepen te ondersteunen bij hun integratie?
Antwoord
Het spreken, kunnen verstaan, lezen en schrijven van de Nederlandse taal vergroot naar het oordeel van de regering de kans om goed te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving en op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De taaleis geldt dan ook naast de verplichtingen die er zijn voor de bijstandsgerechtigde om zich in te spannen om werk te vinden en de mogelijkheden die de gemeente heeft om te ondersteunen bij het vinden van werk.
Vraag 189
Hoe voorkomt u dat een statushouder in een startbaan blijft hangen en niet doorgroeit naar een duurzame baan die aansluit bij zijn of haar ervaring, capaciteiten en/of wensen? Kunt u een leerlijn garanderen? Hoe zorgt u ervoor dat uitbuiting wordt uitgesloten?
Antwoord
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal CompetentNL.
Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven ook kunnen inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen om aan het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten bij de vaardigheden van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners, waaronder OCW, SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar te maken voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor leren vaktaal) een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere leerwerktrajecten te verbeteren.
Vraag 190
Hoe verhoudt het verlagen van de bijstandsuitkering (Participatiewet-uitkering) bij het weigeren van algemeen passende arbeid zich tot het nieuwe wetsvoorstel «Participatiewet in balans» – waarbij er onder andere meer focus moet komen op vertrouwen in plaats van wantrouwen?
Antwoord
Met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans wordt meer uitgegaan van vertrouwen en worden drempels weggenomen die participatie in de weg staan. Dat betekent echter niet dat de doelstelling dat wie kan werken ook zo snel mogelijk werk moet vinden veranderd is. Voor iedereen in de Participatiewet die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen geldt daarom dat men zich moet inspannen om werk te vinden en te behouden. Het weigeren van een aangeboden baan is daarbij niet toegestaan en kan leiden tot een verlaging van de uitkering.
Vraag 191
In hoeverre is het wenselijk dat Oekraïense jongeren in Nederland geen aanspraak kunnen maken op studiefinanciering en hoge collegegelden moeten betalen als zij klaar zijn met hun middelbare school? In hoeverre biedt hen dat kansen om goed mee te kunnen doen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt?
Antwoord
Alle ontheemden hebben toegang tot vervolgonderwijs, mits zij voldoen aan de benodigde kwalitatieve vereisten. Voor wat betreft het collegegeld zijn de studenten in het middelbaar beroepsonderwijs het lesgeld verschuldigd, en geldt voor studenten in het hbo en wo het collegegeldtarief. Het wettelijk collegegeld in het hoger onderwijs is voorbehouden aan studenten uit de Europese Economische Ruimte (EER). Voor studenten van buiten de EER geldt het instellingscollegegeld. Dit geldt ook voor studenten (ontheemden) uit Oekraïne, en alle overige studenten met een lopende asielaanvraag.
Er is overigens in het middelbaar beroepsonderwijs en in het hbo en wo ruimte voor maatwerk. Zo kunnen mbo-studenten in een uitzonderlijke situatie in aanmerking komen voor de kwijtschelding van het lesgeld. In het hbo en wo hebben de instellingen ruimte voor het verlagen van het instellingscollegegeldtarief naar de hoogte van het wettelijk collegegeld. Daarnaast kunnen ontheemden terecht bij Stichting voor Vluchteling Studenten (UAF): voor onder meer informatievoorziening, en waar nodig financiële ondersteuning.
Vraag 192
Hoeveel procent van de statushouders heeft op dit moment een bijstandsuitkering? Kan dit worden uitgesplitst naar land van herkomst?
Antwoord
In juni 2022 had 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering. Het aandeel statushouders met een bijstandsuitkering is vooral hoog in de eerste periode. Van de statushouders die in 2014 status hebben gekregen ontving na 2 jaar 91% een uitkering. Dit neemt af tot 34% na 8,5 jaar.
CBS voert in opdracht van de ministeries van SZW en AenM het dashboard Asiel en Integratie uit (https://dashboards.cbs.nl/v5/asielenintegratie), waar gedetailleerde informatie te vinden is over onder meer uitkeringsafhankelijkheid per cohort en herkomstland. Hieronder wordt een greep van de beschikbare informatie weergegeven, waarbij per herkomstland voor het oudst beschikbare cohort (2014), en voor het meest recente cohort dat minimaal 18 maanden de status heeft gehad (2021).
Syrië | 35% | 82% |
Eritrea | 28% | 71% |
Irak | 41% | 82% |
Afghanistan | 27% | 74% |
Iran | 33% | 77% |
Turkije | 33% | 77% |
Overig/onbekend | 28% | 70% |
Vraag 193
Hoeveel procent van de bijstandsgerechtigden is op dit moment statushouder? Kan dit worden uitgesplitst naar land van herkomst?
Antwoord
Hier zijn op dit moment geen data over. Ik zal CBS vragen om dit te onderzoeken, en zal uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten informeren.
Vraag 194
Welke werkgeversorganisaties zijn al betrokken bij het opzetten van programma’s om statushouders aan het werk te helpen? Worden uitzendbureaus betrokken?
Antwoord
Bij de aanpak gericht op het aan het werk helpen van statushouders werken we nauw samen met diverse werkgeversorganisaties. Zo zitten AWVN, VNO-NCW en NKB-Nederland, de NBBU en de ABU in de Taskforce VIA. Ook werkt het Ministerie van SZW samen met andere samenwerkingen van werkgevers zoals het Aanvalsplan Techniek en tekortsectoren zoals zorg en de aanpak groene en digitale banen.
Vraag 195
Is er speciale aandacht in de uitwerking van de agenda om de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders te verhogen?
Antwoord
Ja. Met de werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) die binnenkort aan de Kamer zal worden gestuurd, geef ik invulling aan de pijler «Nieuwkomers aan het Werk» uit de actie-agenda Integratie en Open en Vrije Samenleving.
In deze Werkagenda VIA staan maatregelen beschreven om de begeleiding naar werk voor vrouwelijke statushouders te verbeteren en gemeenten te ondersteunen om hun werkprocessen zo in te richten dat ze vrouwelijke statushouders beter naar werk kunnen begeleiden.
Vraag 196
Wordt er onderzocht welke structurele barrières vrouwelijke statushouders ervaren bij toegang tot werk?
Antwoord
Er is onderzocht welke structurele barrières vrouwelijke statushouders ervaren bij toegang tot werk. Zo heeft de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) in september een onderzoek42 afgerond dat duidelijk maakt wat er nodig is om vrouwelijke statushouders naar werk te begeleiden. Vrouwelijke statushouders hebben vaak weinig werkervaring in het land van herkomst en eenmaal in Nederland willen ze vaak eerst hun gezin op de rit krijgen. Ook hebben gemeenten de neiging om van een echtpaar eerst de man naar werk te begeleiden omdat ze inschatten dat dit makkelijker gaat. Om vrouwelijke statushouders naar werk te begeleiden, moeten ze geholpen worden om een werkidentiteit te ontwikkelen: «Wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik». Klantmanagers moeten handvatten krijgen om beter om te gaan met hun handelingsverlegenheid bij de begeleiding van echtparen en gemeenten moeten ondersteund worden om hun werkprocessen zo in te richten dat ze vrouwelijke statushouders effectiever kunnen begeleiden.
Vraag 197
Wordt er samengewerkt met maatschappelijke organisaties om de emancipatie van vrouwelijke statushouders te bevorderen? Zo ja, met welke organisaties wordt er samengewerkt? Zo niet, waarom niet?
Antwoord
Werken is een van de beste manieren om te integreren en daarmee ook om te emanciperen. Met verschillende partners uit de Werkagenda VIA wordt samengewerkt om de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders te vergroten.
Vraag 198
Hoe wordt voorkomen dat deze maatregelen leiden tot extra bureaucratische lasten voor gemeenten en werkgevers?
Antwoord
De ondersteuning van gemeenten is juist gericht op het stroomlijnen van werkprocessen en meer effectieve interventies. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Hogeschool Arnhem Nijmegen naar de begeleiding van vrouwelijke statushouders is bijvoorbeeld een handreiking gemaakt. Onderdeel van die handreiking zijn handvatten voor gemeenten om hun werkprocessen zo in te richten dat vrouwelijke statushouders gerichter naar werk worden begeleid. Omdat werkprocessen gestroomlijnd worden, zorgt dat voor minder bureaucratische lasten voor gemeenten. De gemeente Zevenaar is een good practice op dit gebied. Zij maken gebruik van de aanbevelingen van de HAN en begeleiden daardoor vrouwelijke statushouders effectiever en efficiënter naar werk.
Vraag 199
Bent u bereid een doelstelling te formuleren voor een percentage van uitkeringsafhankelijkheid voor statushouders als stip op de horizon?
Antwoord
Ik vind het belangrijk dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Te veel statushouders zijn afhankelijk van de bijstand. Daarom wil ik inzetten op bijvoorbeeld de inzet van startbanen, ontzorgen van werkgevers en samenwerking met tekortsectoren (techniek, bouw en zorg) en continuering van de regionale verbinders en de subsidieregeling ondersteuning werkgevers inzet statushouders.
De komende periode wordt hard gewerkt aan de verdere uitwerking van de actieagenda. Daarbij zal ook worden bezien – per thema – op welke manier we de impact van onze inzet in beeld kunnen brengen.
Vraag 200
Blijft het kabinet statushouders financieel ontzorgen in natura in plaats van met uitkeringen? Hoe kan het financieel ontzorgen ingezet worden om statushouders te prikkelen om aan het werk te gaan?
Antwoord
Het financieel ontzorgen blijft ook bij de door het vorige kabinet aangekondigde wetswijziging bestaan. Doelstelling van het financieel ontzorgen is primair om financiële problemen te voorkomen die belemmerend zijn voor participatie en integratie. Daarnaast zijn er de verplichtingen uit de participatiewet om werk te vinden en te behouden. Met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans wordt het tevens makkelijker om vanuit de uitkering aan het werk te gaan.
Vraag 201
Gaat het kabinet landelijk vergunningen en procedures schrappen om uitzendbureaus, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en werkgevers toe te staan om ter plaatse op asielzoekerscentra statushouders naar werk te begeleiden?
Antwoord
Uitzendbureaus en werkgevers kunnen afspraken met het COA maken over de mogelijkheden om vanuit de AZC’s statushouders naar werk te begeleiden. Er hoeven geen vergunningen of procedures voor te worden geschrapt. Een verblijfsvergunning al dan niet tijdelijk, verleent de statushouder toegang tot de arbeidsmarkt ook als de statushouder nog in de opvang verblijft.
Vraag 202
Zijn er Europese Unie (EU)-landen die statushouders korten op hun uitkering als zij weigeren te werken? Zijn er andere gronden waarop statushouders op hun uitkering gekort worden in EU-landen?
Antwoord
Een volledig overzicht valt niet te geven. De manier en het niveau waarop sociale zekerheid wordt vormgegeven verschilt per land. Europese regelgeving zorgt ervoor dat statushouders onder gelijke omstandigheden ook gelijk behandeld moeten worden met de burgers van de lidstaten.
Dit geldt ook voor de mogelijkheden om uitkeringen te korten. Het is dus niet mogelijk statushouders die weigeren te werken te korten op hun uitkering als datzelfde niet ook gebeurt ten aanzien van unieburgers.
Vraag 203
Zijn er EU-landen die differentiëren tussen uitkeringen voor statushouders en staatsburgers? Zijn hier juridische grondslagen voor?
Antwoord
Europese regelgeving zorgt ervoor dat statushouders onder gelijke omstandigheden ook gelijk behandeld moeten worden met de unieburgers van de lidstaten. Het is dus niet mogelijk op de voorgestelde wijze te differentiëren tussen statushouders en in Nederland wonende Nederlanders/andere Unieburgers. Slechts in beperkte mate kunnen groepsgewijs aanvullende eisen worden gesteld als dat tegemoet komt aan een knelpunt dat voor de gehele groep geldt. Het financieel ontzorgen is een voorbeeld van een dergelijke aanvullende eis. (Zie hiervoor art. 56a Participatiewet over het financieel ontzorgen van bijstandsgerechtigde inburgeringsplichtige asielstatushouders.)
Vraag 204
Klopt het dat Frankrijk een wet heeft ingevoerd die de toegang tot sociale zekerheid voor immigranten beperkt? Hoe verhoudt dit zich tot het Europees en internationaal recht? Ziet u mogelijkheden om dit in Nederland toe te passen?
Antwoord
Hier wordt opnieuw over nagedacht. De Franse regering had eind 2023 het voornemen om voor niet-Europese immigranten de wachttijden voor onder andere de Franse huurtoeslag en bijstand te verhogen. Daarbij wilde men onderscheid maken tussen werkende en niet-werkende migranten. Statushouders en internationale studenten zouden hiervan worden uitgezonderd. De uitzondering voor statushouders is nodig omdat die niet anders dan andere burgers van het land mogen worden behandeld. De wetgeving is begin 2024 door de Franse Constitutionele Raad om wetstechnische redenen afgekeurd.
Voor Nederland geldt al dat de toegang tot de bijstand voor arbeidsmigranten beperkt mogelijk is. Dit is onder meer afhankelijk van hun verblijfsduur en economische positie. Een beroep op sociale voorzieningen kan, na beoordeling door de IND, gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.
Vraag 205
Klopt het dat Zweden een wet heeft ingevoerd die de toegang tot sociale zekerheid voor immigranten beperkt? Hoe verhoudt dit zich tot Europees en internationaal recht? Ziet u mogelijkheden om dit in Nederland toe te passen?
Antwoord
Eind 2023 kondigde de Zweedse regeringspartijen meerdere hervormingen aan. Niet-Europese migranten zouden langer moeten wachten voordat zij recht hebben op bepaalde toeslagen. Daarnaast was het voornemen om de som van verschillende toeslagen en uitkeringen te maximeren. Een maatregel die in dit verband op 1 maart 2025 van kracht werd regelt dat asielzoekers in Zweden in principe alleen recht op financiële bijstand hebben tijdens de asielaanvraagperiode als zij verblijven in de asielaccommodatie waaraan zij zijn toegewezen. Het gaat hier dus niet om statushouders.
Voor Nederland geldt al dat de toegang tot de bijstand voor arbeidsmigranten maar beperkt mogelijk is. Dit is onder meer afhankelijk van hun verblijfsduur en economische positie. Een beroep op sociale voorzieningen kan, na beoordeling door de IND, gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.
Vraag 206
Wordt er als onderdeel van het breder toepassen van startbanen naar gekeken om verlaging of stopzetten van een uitkering als gevolg van weigeren van een startbaan zo breed mogelijk toe te passen?
Antwoord
Voor iedereen in de Participatiewet die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen geldt dat men zich moet inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, krijgen en te behouden. Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid is niet toegestaan en kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Dit geldt ook voor het weigeren van een startbaan.
Vraag 207
Wat kenmerkt precies de startbaan die de Staatssecretaris voor ogen heeft? Uit welke elementen bestaat deze en wat zijn de matchingscriteria? Welke ondersteuning wordt geboden vanuit de gemeente?
Antwoord
Een startbaan is een betaalde baan die de statushouders bij huisvesting binnen een gemeente aangeboden krijgt. Er wordt gestreefd naar een startbaan die past bij de ervaring en vaardigheden van de statushouder. Daarnaast bevindt de startbaan zich in een Nederlandstalige omgeving. De gemeente ondersteunt hierin door intensieve begeleiding te bieden op het gebied van werknemersvaardigheden, taal en cultuurverschillen. Daarnaast kan de inzet van een jobcoach op de werkvloer, de inzet van leerwerktrajecten en nazorg behoren tot ondersteuning vanuit de gemeente. De gemeente is onder de Participatiewet verantwoordelijk voor de ondersteuning van de statushouder.
Vraag 208
Hoe wordt voorkomen dat lange wachtrijen voor het verkrijgen van een bsn-nummer of werkvergunning statushouders belemmeren om snel aan de slag te gaan?
Antwoord
Voor een statushouder hoeft geen tewerkstellingsvergunning bij het UWV te worden aangevraagd. Een verblijfsvergunning verleent de statushouder toegang tot de arbeidsmarkt ook als de statushouder nog in de opvang verblijft. Om wachttijden voor aanvraag BSN door statushouders te voorkomen, geldt de afspraak dat zij voorrang krijgen bij het inschrijven in de Basisregistratie Personen. Daarnaast bestaat er ook een spoedprocedure voor statushouders waarbij men binnen twee weken een afspraak krijgt als men een BSN nodig heeft voor werk, zorg, wonen of studie. Momenteel zijn er geen wachttijden voor statushouders bij het aanvragen van een BSN.
Vraag 209
Hoe wordt voorkomen dat het beleid rondom bijstandsverlaging bij het weigeren van het werk niet leidt tot gedwongen arbeid onder slechte omstandigheden?
Antwoord
Voor iedereen in de Participatiewet die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen geldt dat men zich moet inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, krijgen en te behouden. Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid is niet toegestaan en kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Dat is voor mensen met een migratieachtergrond niet anders dan voor mensen zonder migratieachtergrond. Het spreekt voor zich dat gedwongen arbeid onder slechte omstandigheden zich niet kwalificeert als algemeen geaccepteerde arbeid.
Vraag 210
In hoeverre wordt er bij de evaluatie van de Actieagenda gekeken naar de psychologische impact van onzekerheid over werk en verblijfsstatus op statushouders?
Antwoord
De focus van pijler 2 (meedoen en aan de slag met taal en werk) van de Actieagenda ligt op taal en werk voor nieuwkomers zodat zij zo snel mogelijk een goede start kunnen maken en volwaardig mee kunnen doen. De psychologische impact van onzekerheid over werk en verblijfsstatus wordt daarbij niet expliciet meegenomen.
Vraag 211
Hoe wordt gemonitord of programma’s zoals «regionale verbinders statushouders» daadwerkelijk bijdragen aan een hoger arbeidsparticipatiepercentage?
Antwoord
In 2025 wordt een evaluatie gestart over de inzet van regionale verbinders statushouders in elke arbeidsmarktregio.
Vraag 212
Hoe wordt voorkomen dat de Actieagenda leidt tot een eenzijdige focus op verplichtingen voor nieuwkomers, in plaats van op structurele verbeteringen in gelijke kansen?
Antwoord
De Actieagenda kent twee pijlers, één gericht op nieuwkomers en één gericht op de gehele samenleving, waar een breed scala aan onderwerpen gericht op gelijke kansen en samenleven onder vallen.
Vraag 213
Welke initiatieven worden ondersteund om ontmoetingen en samenwerking tussen mensen met en zonder migratieachtergrond te bevorderen? Kunt u voorbeelden geven?
Antwoord
Ontmoeting, bijeenkomsten en samenwerkingsprojecten tussen Nederlanders met verschillende achtergronden wordt actief ondersteund en gefaciliteerd middels een fonds voor samenleven bij het Oranjefonds. Tevens wordt er ingezet op laagdrempelige ontmoeting en herkenning (publieke familiariteit) op lokaal niveau door hier meer aandacht voor te vragen binnen het fysiek domein en bij de inrichting van de publieke ruimte.
Vraag 214
Welke maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de uitvoering van deze Actieagenda?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten, de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen. Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 215
Hoe wordt uw stelling dat er in het maatschappelijke debat meer overeenkomsten dan verschillen zijn concreet vertaald naar beleid dat door alle groepen als eerlijk en effectief wordt ervaren?
Antwoord
De Actieagenda richt zich het in goede banen leiden van het samenleven in een samenleving die diverser wordt. Waar ik zie dat extra inzet nodig is – bijvoorbeeld op het gebied van taalbeheersing, het vinden van werk, het in vrijheid en naar eigen inzicht een leven kunnen opbouwen – dan zal ik daar ook de benodigde maatregelen voor treffen om ervoor te zorgen dat we allemaal gelijkwaardig kunnen samenleven en gebruik kunnen maken van de rechten die de open en vrije samenleving ons toekent.
Vraag 216
Wat is de balans tussen het stellen dat de integratie steeds succesvoller verloopt, maar tegelijkertijd een strenger beleid willen voeren alsof de integratie mislukt is?
Antwoord
Ik heb eerder aangegeven dat met betrekking tot integratie een hoop goed gaat. Dat doet niets af aan het feit dat ik met een minder vrijblijvend integratiebeleid via deze Actieagenda wil werken aan een Nederland waar iedereen actief mee doet aan de samenleving en eenieder in alle vrijheid zijn leven kan inrichten. Dat wil ik blijven bevorderen. Daarbij benoem ik ook de aspecten die niet goed gaan en zet daar actief op in.
Vraag 217
Klopt het dat u het wenselijk acht dat Nederlanders met een migratieachtergrond moeten integreren?
Antwoord
Ik acht het wenselijk dat nieuwkomers zich inzetten om zo snel mogelijk mee te doen aan de Nederlandse samenleving. In ieder geval met betaald werk en het snel eigen maken van de Nederlandse taal. Verder vind ik het van belang dat iedereen – ongeacht herkomst, generatie of verblijfsstatus – zich onderdeel voelt van de samenleving, meedoet en de normen en waarden van onze open en vrije samenleving onderschrijft.
Vraag 218
Hoe zorgt u ervoor dat gemeenten niet overbelast raken door de extra verantwoordelijkheden die voortvloeien uit dit beleid?
Antwoord
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, waaronder de begeleiding naar werk voor statushouders. Met de Actieagenda wil ik in aanvulling daarop extra inzet plegen om de arbeidsparticipatie van deze groep te verhogen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen ga ik in 2025 en 2026 door met de inzet van regionale verbinders statushouders die gemeenten en andere partijen in de arbeidsmarktregio’s ondersteunen bij het versterken en uitbreiden van succesvolle aanpakken (begeleiding naar) betaald werk voor deze groep.
Vraag 219
Hoe wordt voorkomen dat politieke overwegingen zwaarder wegen dan feitelijke gegevens bij het opstellen en uitvoeren van deze Actieagenda?
Antwoord
Ik baseer de inzet van beleidsmaatregelen zoveel mogelijk op onderzoek en feiten, bijvoorbeeld de meetbare indicatoren van het CBS. Die laten ook zien waar integratie goed gaat en waar minder. Daarnaast zal in de verdere uitwerking van de Actieagenda ook inbreng vanuit de Kamer meegenomen worden.
Vraag 220
Hoe weegt u de adviezen van experts en onderzoeksinstituten af tegen politieke en maatschappelijke druk?
Antwoord
Alle relevante en nuttige adviezen waardeer ik zeer en neem ik mee in de verdere uitwerking van de Actieagenda. Als bewindspersoon kan het ook voorkomen dat ik keuzes en prioriteiten moeten maken op basis van de dagelijkse ervaren realiteit. Dat doe ik dan ook.
Vraag 221
Wanneer beschouwt u het integratiebeleid in de vorm van de Actieagenda als geslaagd? Hoe kan dit gemeten worden?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 70.
Vraag 222
Hoe gaat u voorkomen dat «integratie» en «probleem» te veel met elkaar verbonden raken?
Antwoord
Door helder te zijn over wat wél en niet goed gaat. Ik zie inderdaad dat de meeste nieuwkomers zich inzetten en graag mee willen doen. Dat zullen we blijven ondersteunen. Daarnaast zal ik blijven benoemen welke problemen en aspecten daaromtrent ik zie en daar actief op inzetten.
Vraag 223
Hoeveel middelen zijn er bij de Voorjaarsnota geclaimd voor uitvoering van de Actieagenda?
Antwoord
Dit is onderwerp van gesprek tijdens de voorjaarsbesluitvorming, Uw Kamer wordt hierover bij Voorjaarsnota geïnformeerd
Vraag 224
Kunt u al meer zeggen over de slagkracht van de Actieagenda en het afschalen van bestaand beleid, gelet op de aankomende taakstelling (en inkrimping ambtelijk apparaat)?
Antwoord
Nee, zowel de Actieagenda als de invulling van de taakstelling op het apparaat van het Ministerie van SZW zijn dit voorjaar onderwerp van gesprek.
Vraag 225
Kunt u toelichten waarom u het advies om maatschappelijke samenhang niet uit de titel te verwijderen niet heeft overgenomen?
Vraag 226
Kunt u toelichten waarom u het advies om maatschappelijke samenhang niet uit de titel van de agenda te halen niet hebt opgevolgd?
Antwoord op vraag 225 en 226
Omdat ik de focus leg op de open en vrije samenleving. Maatschappelijke samenhang maakt daar onderdeel van uit.
Vraag 227
Kunt u toelichten waarom u de passage over discriminatie in de probleemstelling hebt verwijderd?
Antwoord
De aanpak van discriminatie is stevig verankerd door de instelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Versterkingen om discriminatie en racisme te voorkomen, aan te pakken en te bestrijden zijn opgenomen in de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme 2022 en 2023. En in het Regeerprogramma is een meerjarig Programma tegen Discriminatie en Racisme aangekondigd.
Vraag 228
Kunt u toelichten waarom u het advies om de passages over opvattingen rondom gelijke rechten, gemengde sociale contacten en de integratieparadox niet te schrappen, niet heeft opgevolgd?
Antwoord
Het in de nota geadviseerde kernpunt over gelijke rechten is opgenomen in de Kamerbrief, het punt over gemengde sociale contacten is opgenomen in de voetnoot op blz 2 over het rapport van het SCP uit 2022. De integratieparadox is in eerdere Kamerbrieven uitgebreid aan de orde geweest en behoeft in deze Kamerbrief geen nadere toelichting.
Vraag 229
Kunt u antwoord geven op de vraag wanneer iemand geïntegreerd is?
Antwoord
Zoals in de beantwoording van vraag 23 genoemd, ziet dit op de mate en wijze van meedoen en onderdeel zijn van de samenleving en kent integratie verschillende duidingen. In de kader van de Actieagenda richt ik mij op de taalvaardigheid en het hebben van werk met betrekking tot nieuwkomers en het onbelemmerd kunnen samenleven in verscheidenheid waarbij de normen en waarden van de open en vrije samenleving worden onderschreven.
Vraag 230
Bent u het eens met de stelling dat zowel nieuwkomers als gevestigde groepen nodig zijn om samen leven tot een succes te maken?
Antwoord
Ja.
Vraag 231
Kunt u toelichten waarom er in de Actieagenda nog wel een passage over oververtegenwoordiging in criminaliteit is opgenomen terwijl in de beslisnota wordt uiteengezet dat de oververtegenwoordiging niet wordt verklaard door culturele achtergrond en/of mate van integratie?
Antwoord
Voor wat betreft criminaliteit zien we inderdaad een afname van de oververtegenwoordiging van de groep met buiten-Europese achtergrond in de verdachtencijfers. Tegelijkertijd zien we nog steeds oververtegenwoordiging van verdachten van bepaalde strafbare feiten onder specifieke groepen migranten van de eerste en tweede generatie.
Vraag 232
Wat zijn de beweegredenen om de Wet toezicht informeel onderwijs door te zetten, terwijl wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat er buitenlandse invloeden zijn die de democratische rechtsorde ondermijnen?
Antwoord
Met het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs wordt het mogelijk voor de overheid om in te grijpen als kinderen binnen het informeel onderwijs worden aangezet tot haat, geweld of discriminatie. Dit vindt het kabinet in de eerste plaats van belang omdat in dergelijke situaties het kind bescherming verdient. Het wetsvoorstel richt zich dus niet specifiek op alleen misstanden die voortvloeien uit buitenlandse invloeden.
Vraag 233
Heeft u overeenstemming bereikt met de Minister van Justitie en Veiligheid om cijfers over criminaliteit op te nemen over de Actieagenda?
Antwoord
De ministerraad heeft ingestemd met de Kamerbrief Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, die naar uw Kamer is verzonden.
Vraag 234
Waarom heeft u ervoor gekozen eerst de Actieagenda op te stellen en daarna pas de samenwerking op te zoeken met beoogde samenwerkingspartners?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten, de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen. Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 235
Waarom heeft u ervoor gekozen niet in de Kamerbrief op te nemen dat buitenlandse financiering slechts sporadisch voorkomt en dat na gericht onderzoek niet blijkt dat deze gericht is op beïnvloeding? Schept u daarmee een realistisch beeld van de problematiek?
Antwoord
De opmerking in de openbaar gemaakte beslisnota betreft de passage in het jaarverslag 2023 van de AIVD waarin wordt aangegeven dat de wahhabi-salafistische beweging nauwelijks gefinancierd wordt door geldschieters uit de Golfregio.43 De maatregelen die dit kabinet wil treffen om ongewenste buitenlandse financiering van maatschappelijke organisaties in Nederland aan banden te leggen, is echter niet gericht op financiering uit specifieke landen. Nederland heeft in toenemende mate te maken met ontwikkelingen die een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde, vanuit onverdraagzaam, antidemocratisch gedachtengoed vanuit bijvoorbeeld extreemrechts en anti-institutioneel extremisme. De inzet van het kabinet is er breed op gericht om financiering die dergelijke ondermijnende, onverdraagzame en antidemocratische boodschappen en gedragingen mogelijk maakt aan te pakken.
CBS, Kernindicatoren integratie: https://dashboards.cbs.nl/v5/kernindicatoren_integratie/↩︎
CBS, Onderwijs – Integratie en samenleven 2024: https://longreads.cbs.nl/integratie-en-samenleven-2024/onderwijs/↩︎
CBS, Kernindicatoren integratie: https://dashboards.cbs.nl/v5/kernindicatoren_integratie/↩︎
CBS, Kernindicatoren integratie: https://dashboards.cbs.nl/v5/kernindicatoren_integratie/↩︎
AIVD en NCTV. Over de grens. Statelijke inmenging in diasporagemeenschappen in Nederland. Oktober 2024↩︎
Bron: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/inburgeren-in-nederland↩︎
Kamerbrief Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving, p. 9.↩︎
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Samenleven in Verscheidenheid (2020), p.112, tabel 4.1.↩︎
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De nieuwe verscheidenheid (2018).↩︎
Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, Gematigde Groei (2024).↩︎
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Samenleven in Verscheidenheid (2020), p.112, tabel 4.1.↩︎
Kamerstukken II, 2024/225, 19 637, nr. 3304↩︎
Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, Gematigde Groei (2024).↩︎
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De nieuwe verscheidenheid (2018).↩︎
Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, Gematigde Groei (2024).↩︎
Https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2024/08/mensen-met-nederlandse-herkomst-hebben-meest-gesegregeerde-netwerk↩︎
Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, Gematigde Groei (2024).↩︎
Kamerstukken II, 2024/225, 19 637, nr. 3304↩︎
CBS, Kernindicatoren integratie: https://dashboards.cbs.nl/v5/kernindicatoren_integratie/↩︎
POCOB↩︎
Https://longreads.cbs.nl/integratie-en-samenleven-2024/inleiding/↩︎
Tweede Kamer, Vergaderjaar 2023–2024, 29 544, nr. 1244↩︎
Zie bijvoorbeeld Kansen Bekeken, Atlas voor gemeenten 2018 of WODC, 2024, Met beleid vooruit↩︎
Kamerstuk 36 651, nr. 34.↩︎
Zie het hoofdstuk over polarisatie in het eindrapport «Koester de Democratie», van de Adviescommissie Versterken Weerbaarheid Democratische Rechtsorde (2023)↩︎
Hans Boutellier, het Nieuwe Westen (2021)↩︎
Mensen met Nederlandse herkomst hebben meest gesegregeerde netwerk | CBS↩︎
Universiteit Utrecht, Spelen met Vuur (2023)↩︎
Zie bijvoorbeeld Kansen Bekeken, Atlas voor gemeenten 2018 of WODC, 2024, Met beleid vooruit↩︎
Https://dashboards.cbs.nl/v5/kernindicatoren_integratie/↩︎
Zie bijvoorbeeld Kansen Bekeken, Atlas voor gemeenten 2018 of WODC, 2024, Met beleid vooruit↩︎
Pdf Meerjarenplan zelfbeschikking 2022–2025↩︎
OBI: ongewenste buitenlandse inmenging↩︎
Kamerstuk 30 821, nr. 241↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 30 950, nr. 434.↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 30 950, nr. 431↩︎
AIVD en NCTV. Over de grens. Statelijke inmenging in diasporagemeenschappen in Nederland. Oktober 2024↩︎
Https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/01/07/imamopleiding-in-nederland-een-verkenning-van-draagvlak↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 36 651, nr. 21↩︎
Kamerstukken II, 2024–25, 36 582, nr. 7↩︎
Tweede Kamer, Vergaderjaar 2023–2024, 29 544, nr. 1244↩︎
Zie www.han.nl/projecten/2024/arbeidstoeleiding-vrouwelijke-statushouders/↩︎
AIVD-jaarverslag 2023 | Jaarverslag | AIVD↩︎