Debat over het bericht dat de Onderwijsinspectie al jaren veel minder basisscholen bezoekt dan aan de Kamer is beloofd (Repliek) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D16361, datum: 2025-04-10, bijgewerkt: 2025-04-11 09:33, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-04-10 13:55: Debat over het bericht dat de Onderwijsinspectie al jaren veel minder basisscholen bezoekt dan aan de Kamer is beloofd (Repliek) (Plenair debat (debat)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Aan de orde is het debat over het bericht dat de onderwijsinspectie al jaren veel minder basisscholen bezoekt dan aan de Kamer is beloofd.
De voorzitter:
Dan gaan we door met het volgende debat. De staatssecretaris voegt zich
ook bij ons. Dan zijn we compleet. Fijn dat u er allemaal bent. Aan de
orde is het debat over het bericht dat de onderwijsinspectie al jaren
veel minder basisscholen bezoekt dan aan de Kamer is beloofd. We hebben
acht sprekers van de zijde van de Kamer. Nee, negen. Er heeft zich nog
iemand bij gevoegd.
Ik vertel nog even dat dit een dramatisch debat is, want het is de
laatste keer dat mevrouw Margreet Arends van de griffie Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap bij ons is. Zij werkt bij de Tweede Kamer sinds
1990, voor het grootste gedeelte bij de commissie Onderwijs. Ik heb veel
met haar te maken gehad in de tijd dat ik zelf onderwijswoordvoerder
mocht zijn. Ook toen ik in de commissie-Dijsselbloem zat, was mevrouw
Arends een van de mensen die zich daarmee bezighield. Zij gaat ons
verlaten. Ze gaat binnenkort met pensioen. Hartelijk dank voor al die
mooie jaren en goede dingen die u, mevrouw Arends, heeft gedaan voor het
onderwijs.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef graag het woord aan de eerste spreker van vandaag.
Dat is mevrouw Rooderkerk van de fractie van D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Toen ik een school zocht voor mijn zoontje, merkte ik
hoe weinig informatie er beschikbaar is over de kwaliteit van scholen.
Van alle scholen die ik bekeek, had slechts één school een
inspectierapport. Dat ging alleen over het bestuur, niet over de school
zelf. Verder was er niks te vinden. Leraren en schoolleiders vertelden
dat er al tien jaar geen inspecteur was langsgekomen. Toen besefte ik:
we hebben geen goed zicht op de onderwijskwaliteit. Dat is een serieus
probleem.
Uit een steekproef van de inspectie blijkt dat een op de vijf scholen
eigenlijk een onvoldoende zou moeten krijgen. Dat zijn ongeveer 1.000
scholen. Er zijn 1.000 scholen waar kinderen geen goed onderwijs
krijgen, maar we weten niet welke, omdat de inspectie ze niet regelmatig
bezoekt. Aan de Kamer was beloofd dat alle scholen eens per vier jaar
bezocht zouden worden, of in ieder geval een fors aantal, en niet per se
minder. In werkelijkheid is twee derde van de scholen de afgelopen jaren
helemaal niet meer bezocht. Dit bleek niet uit inspectiedata, maar uit
onderzoek van het programma Nieuwsuur. Graag een reflectie hierop van de
minister en staatssecretaris. Wisten zij dit? Hoe kon dit gebeuren? Het
lijkt er namelijk op dat het kabinet hier niet van op de hoogte was. Het
is zorgwekkend dat journalisten dit probleem naar voren moesten brengen.
Als inspecteren de kerntaak is van de inspectie, waarom is er dan een
onderzoek aangekondigd om te inspecteren hoeveel scholen zij
daadwerkelijk inspecteert?
In 2021 besloot de inspectie meer risicogericht te willen werken.
Daarbij werd de Kamer dus voorgehouden dat het aantal bezoeken nog
steeds fors zou zijn. Vindt het kabinet dat een op de drie scholen
bezoeken voldoende is en nog steeds "fors"? Waarom werd de Kamer
jarenlang verteld dat scholen regelmatig bezocht werden, terwijl dat dus
niet het geval was? Het roept de vraag op waarom de staatssecretaris,
destijds minister, dit heeft laten gebeuren, juist gezien het belang dat
dit kabinet hecht aan het verbeteren van de onderwijskwaliteit. De
inspecteur-generaal zei bij de hoorzitting dat er sindsdien geen
gesprekken zijn gevoerd over het regelmatig bezoeken van scholen. Klopt
dit? Hoeveel ruimte heeft de inspectie om af te wijken van toezeggingen
aan de Kamer?
Dan het risicogerichte model. Als we 1.000 scholen missen, hoe goed
werkt dit model dan? Als we de onderwijskwaliteit op individuele scholen
willen verbeteren, moeten we toch eerst weten hoe het er bij individuele
scholen voor staat? Dat is nu niet het geval. Hoe wordt dit model
geëvalueerd en gevalideerd? Kan de minister of staatssecretaris inzicht
geven in de gebruikte variabelen?
Voorzitter. Hoe nu verder? Drie jaar geleden stond hier een minister die
zei: ik wil weten wat er gebeurt in de klas. Hij trok 15,5 miljoen euro
extra uit voor de inspectie. Dat is de "wat kan wel"-mentaliteit die ook
dit kabinet zou moeten uitstralen. Ik verwacht dat dit wordt voortgezet.
Daarom stel ik mijn laatste twee vragen. Gaat het kabinet alsnog zorgen
voor vierjaarlijkse bezoeken? Krijgen ouders en kinderen eindelijk zicht
op de kwaliteit van hun school? Het is van groot belang dat het kabinet
actie onderneemt om die 1.000 scholen waar het nog niet goed genoeg
gaat, in beeld te krijgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Beckerman van de SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
De kwaliteit van het onderwijs in Nederland daalt, maar hoe groot dit
probleem precies is, is ons onvoldoende bekend. Dat komt doordat de
inspectie te weinig scholen bezoekt en haar administratie onvoldoende
is. Dat het misgaat, weten we niet omdat het kabinet dat heeft gedeeld
of omdat de inspectie dat heeft gedeeld, maar omdat journalisten daar in
zijn gedoken. We zien excuses. De inspectie geeft toe dat ministers van
Onderwijs en de Tweede Kamer foutief zijn geïnformeerd. Het kabinet
geeft het toe. En nu? Want het verkeerd informeren van de Tweede Kamer
is écht foute boel. En vooral: wat leert het kabinet hier dan van? Dit
is niet zomaar een gebroken belofte. In 2013, in 2014, in 2016, in 2017,
in 2019 en in 2020 was het de nadrukkelijke wens van de Kamer dat de
scholen bezocht zouden worden. Wat gaat het kabinet doen?
De onderwijskwaliteit staat zwaar onder druk, maar we weten niet waar
het precies misgaat. Wat we ook niet weten, is of dit nu in de toekomst
beter zal gaan. Ik sluit mij aan bij de vorige spreker, die opnieuw
pleitte voor de garantie dat minimaal eens per vier jaar een bezoek
plaatsvindt. Ziet het kabinet nog steeds weerstand bij de inspectie,
zoals de vorige minister die zag? Wij vragen aan het kabinet: is er dan
een wetswijziging nodig om echt te borgen dat scholen bezocht gaan
worden? Hoe gaat het kabinet hierbovenop zitten?
Welke keuzes zorgen voor effectieve inspecties? We weten dat inspectie
helpt om de onderwijskwaliteit omhoog te krijgen. De afgelopen jaren is
vooral gekozen voor risicogerichte inspecties. Is dat wel wenselijk,
vragen wij het kabinet. Het klinkt wellicht logisch, maar van de
parlementaire enquête Fraudebeleid weten we dat dit ook grote risico's
herbergt. Ik noem bijvoorbeeld de keuze voor algoritmes. Als we alleen
kijken naar groene auto's, zal de conclusie zijn dat alleen groene
auto's verkeersovertredingen maken. Herkent het kabinet dit? Bovendien
lijkt het ook inhoudelijk gezien onwenselijk.
Eind 2023 doet de inspectie voor het eerst in lange tijd een steekproef
onder een paar honderd willekeurige scholen. En dan blijkt dat de
inspectie 20% van deze scholen een onvoldoende moet geven. Dat betekent
dus dat er mogelijk 1.000 scholen in Nederland zijn die eigenlijk een
onvoldoende zouden moeten krijgen. Maar we weten dat niet, want de
inspectie bezoekt deze scholen niet meer; de vorige spreker noemde het
ook al. Wil het kabinet niet alleen garanderen dat méér scholen worden
bezocht, maar ook dat minder op risico's wordt gestuurd?
Voorzitter. De inspectie en het kabinet zeggen in hun verklaringen dat
het moeilijker is om scholen te bezoeken, omdat de inspectie ook
toezicht moet houden op de schoolbesturen. Dit raakt aan een voor de SP
belangrijk punt. Schoolbesturen hebben meer en meer taken gekregen. In
plaats van rechtstreeks naar de klas gaat veel geld via de lumpsum naar
besturen. Daardoor zit de inspectie veel vaker in kantoren en veel
minder in de klas. De overheid trekt zich terug. De docent heeft steeds
minder te zeggen. Dat systeem heeft geleid tot onduidelijkheid,
bureaucratie en verspilling. Het onderwijsgeld komt steeds minder in het
klaslokaal terecht en gaat in plaats daarvan naar het management en
commerciële nevenactiviteiten. Omdat de inspectie tijd kwijt is aan die
besturen, kan zij ook nog eens minder tijd besteden aan het onderwijs
zelf. Dat één op de vijf scholen de onderwijskwaliteit niet op orde
heeft, is schrijnend. Het gaat gewoon niet meer om incidenten, maar om
een structureel probleem. Leert ons dit niet dat het tijd is voor
structurele oplossingen? Moeten schoolbesturen niet veel minder taken en
bevoegdheden krijgen? Moet er niet veel meer geld en aandacht
daadwerkelijk naar de klas gaan, zodat ook de inspectie daar kan zijn
waar het echt telt?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Lisa Westerveld van de fractie van
GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. In hoeverre krijgt de Kamer een goed beeld van de staat van
het onderwijs? Daarover gaat dit debat. Het is een fundamentele vraag,
want het is een grondwettelijke taak om de Kamer hierover jaarlijks te
informeren: artikel 23 van onze Grondwet. Jarenlang is de Kamer
voorgehouden dat de inspectie iedere vier jaar op alle scholen komt om
daarvan een beeld te krijgen. Pas door onderzoek van Nieuwsuur weten wij
dat dit niet klopt en dat de Kamer jarenlang verkeerd is geïnformeerd.
Dat deugt van geen kant, ook omdat de onderwijskwaliteit flink is
gedaald, het lerarentekort een groot probleem blijft en het aantal
kinderen dat thuis zit zonder onderwijs, ook blijft stijgen. Onze
leerlingen, docenten en de samenleving verdienen een kabinet en een
Kamer die erbovenop zitten. Daarom moeten wij kunnen varen op informatie
van een gezaghebbende inspectie.
Voorzitter, mijn vragen. Sinds wanneer weten de staatssecretaris en de
minister dat niet alle scholen eens in de vier jaar worden bezocht? En
waarom is dit niet actief en duidelijk gecommuniceerd? Waarom is aan
mijn collega De Hoop toegezegd dat scholen in ieder geval eens in de
vijf jaar worden bezocht, als dit vervolgens niet wordt gedaan? Wat is
er gebeurd met die 15,5 miljoen die naar aanleiding van de motie-De Hoop
is uitgetrokken, en in hoeverre treffen toekomstige bezuinigingen de
inspectie? Op welke gronden is besloten dat bestuursgericht toezicht
werd ingevoerd? De kwaliteit lijkt daardoor niet vooruit te gaan. Maar
ik begrijp de keuze ook niet, want als ik op werkbezoek ga, word ik het
liefst niet door bestuurders met hun luxe lunches en hun beste koffie
ontvangen; dan ga ik het liefst ook in de klas kijken en ben ik het
liefst in die lerarenkamer, omdat dat een veel beter beeld geeft van wat
er echt op die school speelt, hoe het er echt aan toegaat in de klas. En
waarop baseert de onderwijsinspectie dat het risicogericht toezicht goed
werkt? Ik heb daarover dezelfde vragen als mijn voorgangers. Ik wil van
de bewindspersonen graag weten of zij achter die keuze staan en, zo nee,
waarom ze dan niet ingrijpen. Maar ook: hoe verhoudt dit zich tot die
grondwettelijke taak van het kabinet om de Kamer jaarlijks een beeld te
geven van de staat van het onderwijs? En wat vinden de bewindspersonen
ervan dat besturen onderwijsadviesbureaus inhuren, soms bestaande uit
oud-inspecteurs, en ongetwijfeld tegen hoge tarieven? Ook dit wilde de
Kamer niet. Ook hier hebben we heel vaak op gewezen, omdat er steeds
meer geld van het onderwijs naar adviesbureaus gaat. Onderwijsgeld,
publiek geld, is geld van ons allemaal en moet gaan naar
onderwijs.
Voorzitter. U hoort het al: dit debat staat symbool voor een veel breder
probleem, namelijk dat er veel moties worden ingediend, en toezeggingen
worden gedaan die vervolgens niet worden nagekomen. Afgelopen week was
er weer het bericht dat veel ouders, steeds meer ouders, hun kinderen
thuishouden vanwege geloofsovertuigingen. Ook daarover zijn anderhalf
jaar geleden moties ingediend door mij en de heer Kwint, die zeggen: we
moeten niet willen dat kinderen op deze manier worden thuisgehouden. Ik
noem er nog eentje: onderwijs en kinderen in de residentiële jeugdzorg.
In 2018 nam de Kamer onze motie aan waarin we het kabinet oproepen om te
zorgen dat iedere jongere die in de jeugdzorg zit, ook onderwijs krijgt.
Als dan een motie wordt aangenomen, dan ga ik ervan uit dat die ook
wordt uitgevoerd en dat daar toezicht op blijft. Maar dan lees ik dat de
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in november nog glashelder stelde in
haar rapport, ik citeer: "De aansluiting met het onderwijs is een groot
knelpunt". En als ik dan de Staat van het Onderwijs erbij pak van de
onderwijsinspectie, dan lees ik enkel dat het "een aandachtspunt" is.
Ook hier: hoe kan dit? Waarom is onze motie niet naar de letter en geest
uitgevoerd? En hoezo moeten wij dan weer van jongeren zelf horen dat ze
in hun jeugdzorginstelling onderwijs krijgen dat niet aansluit of dat ze
helemaal geen onderwijs krijgen? Waarom slaat de onderwijsinspectie hier
niet alarm? En hoe staat het met het toezicht op jongeren in de
asielopvang? Juist als dit soort fundamentele rechten, het recht op
onderwijs, geschonden worden, wil ik dat de inspectie daarbovenop
zit.
Voorzitter. Krijgt de Kamer jaarlijks goede informatie over de staat van
het onderwijs? Ik vraag het me af. Terwijl net deze week is ingestemd
met de grootste onderwijsbezuiniging van deze eeuw, zie ik een kabinet
dat de grip aan het verliezen is. De gevolgen merken we; ik noemde ze
al: het lerarentekort, dalende onderwijsprestaties, de kelderende
positie van Nederland als kennisland. Maar de grootste verliezers zijn
de leerlingen en de leraren.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Kisteman, VVD.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Als ik samen met mijn vrouw onze dochters naar de
basisschool breng, vertrouwen wij erop dat zij het onderwijs krijgen dat
zij nodig hebben, dat de leerkrachten capabel zijn om de lesstof over te
brengen en dat het een veilige en prettige omgeving voor hen is om hun
schooltijd door te brengen. Als we terug naar huis lopen, willen we ons
hier niet druk over maken. Wij vertrouwen namelijk de mensen op deze
basisschool, en we vertrouwen het Nederlandse onderwijssysteem. Heel
veel ouders in Nederland vertrouwen erop dat de kinderen goed onderwijs
krijgen. Goed onderwijs is namelijk essentieel voor de toekomst van hun
kinderen. Goed onderwijs is essentieel voor de toekomst van ons land.
Goed onderwijs is de basis, of je later nou met je handen of met je
hoofd gaat werken; dat maakt niet uit. Wij kunnen erop vertrouwen dat
onze leerkrachten er dagelijks alles aan doen om onze kinderen die goede
basis te geven. Zij zetten zich continu in om nieuwe generaties klaar te
maken voor de toekomst.
Voorzitter. Toch kunnen we niet blindvaren op ons vertrouwen en is er
een onderwijsinspectie nodig die toezicht houdt, die controleert wat er
op scholen gebeurt, die toetst of er goed onderwijs wordt gegeven en
die, waar dit niet het geval is, scholen adviseert hoe het niveau omhoog
kan. Als de onderwijsinspectie haar werk goed doet, kunnen al die ouders
hun kinderen zonder zorgen naar school brengen.
Voorzitter. De onderwijsinspectie lijkt de weg echter een beetje kwijt
te zijn. Ze maakt er eigenlijk een puinhoop van en lijkt vooral haar
eigen gang te gaan. Mijn eerste vraag aan de minister is dan ook: wie is
hier nou eigenlijk de baas? Wie bepaalt wat er bij de onderwijsinspectie
gebeurt? Is dat de minister of de inspecteur-generaal? Hoe gaat het nu
met die informatievoorziening? Mijn collega's wezen hier ook al op. Is
minister op de hoogte van wat er zich afspeelt bij de onderwijsinspectie
of heeft hij eigenlijk geen idee? Klopt alle informatie die de minister
ontvangt wel of weet hij dit niet? Hoe verantwoordelijk voelt deze
minister zich voor de onderwijsinspectie? Hoe gaat de minister de
resultaten uit de rapportage van de Auditdienst Rijk betrekken bij de
verbetering van de werkwijze van de inspectie? Graag een duidelijke
reactie op deze vragen.
Voorzitter. Dan wil de onderwijsinspectie ook nog eens 70 nieuwe
werknemers aannemen om alle inspecties te kunnen uitvoeren. Momenteel
werken er ongeveer 600 mensen bij de inspectie. Dit zou een groei van
het werknemersbestand betekenen van ongeveer 10%. Is dit nu echt de
oplossing, terwijl op de arbeidsmarkt de werknemers niet voor het
oprapen liggen? In hoeverre is er gekeken naar de mogelijkheid om
efficiënter te gaan werken? Wordt er aan digitalisering gedaan bij de
inspectie? Welke mogelijkheden heeft AI voor de inspectie? De
natuurlijke reflex in de publieke sector om bij problemen maar mensen
aan te nemen, is niet van deze tijd. Wat de VVD betreft kan het stukken
efficiënter. Hoe kijkt de minister hiernaar?
Dan over de onaangekondigde bezoeken. In mijn introductie gaf ik aan dat
wij onze leerkrachten kunnen vertrouwen. Uit onderzoek blijkt dat de
aangekondigde inspecties voor extra veel werkdruk zorgen bij
leerkrachten. Ik sprak recent een leerkracht die aangaf dat ze niet aan
het nakijken van toetsen toekwam omdat ze een bezoek van de inspectie
moest voorbereiden, die over drie weken bij de school zou langskomen.
Schoolleiders geven echter aan dat ze een voorstander zijn van
aangekondigde bezoeken, zodat ze alles wat de inspectie wil zien kunnen
voorbereiden. Wat de VVD betreft staat de leerkracht op één.
Onaangekondigde inspecties bieden een mogelijkheid om de werkdruk te
verlagen. Hoe kijken de minister en staatssecretaris aan tegen meer
onaangekondigde inspecties? Zien zij mogelijkheden om de inspecties
minder tijdsintensief te maken, zonder dat dit ten koste gaat van de
kwaliteit van inspecties? Scholen moeten wel 34 planverplichtingen klaar
hebben liggen voor de inspectie, die zij periodiek moeten updaten. Zou
dit niet eenvoudiger kunnen, zodat er minder regeldruk ontstaat en
inspecties veel efficiënter kunnen worden? Ik overweeg hier een motie
over in te dienen.
Tot slot, voorzitter. Uit het onderzoek van Nieuwsuur blijkt ook dat de
beoordeling van het lesaanbod van de basisvaardigheden niet wordt
meegenomen in de resultaten. Wat is de stand van zaken hierbij? Wordt
dit inmiddels wel gedaan?
Dat was het.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank aan de heer Kisteman voor deze bijdrage en duidelijke woorden. Ik
hoorde hem zeggen: het is nodig dat er meer inspecties op scholen
plaatsvinden. Wil hij dan ook dat de inspectie scholen elke vier jaar
controleert? Ik weet dat een VVD-minister hier een aantal jaar geleden
zei: natuurlijk moeten scholen vierjaarlijks bezocht worden; sterker
nog, scholen waar het niet goed gaat moeten nog vaker bezocht worden.
Deelt hij dat ook?
De heer Kisteman (VVD):
Het lijkt er een beetje op alsof die vier jaar belangrijker gaat worden
dan de inspecties zelf. De VVD deelt de mening van mevrouw Rooderkerk
dat periodieke inspecties belangrijk zijn, maar dat lijkt een beetje het
doel voorbij te schieten. Dat alle scholen elke vier jaar bezocht moeten
worden, lijkt hier nu het belangrijkste te worden, alsof de problemen
worden opgelost als het één keer per vier jaar gebeurt. Dat is maar de
vraag. Wij zijn zeker voorstander van een periodiek bezoek, maar het is
geen zekerheid dat dit eens per vier jaar moet gebeuren.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Per hoeveel jaar dan?
De heer Kisteman (VVD):
Ik zal straks een motie indienen waarin wij aan de minister zullen
vragen om eens in beeld te brengen wat de mogelijkheden zijn die de
inspectie nu heeft, bijvoorbeeld eens per vier, vijf of zes jaar. We
moeten bekijken hoe we dat kunnen doen, zodat we hier niet over vijf
jaar weer staan. Mevrouw Rooderkerk gaf al aan dat er al eens een motie
over is ingediend. Toen vond de Kamer het dus ook, maar die motie is ook
niet uitgevoerd. Stel dat we die motie straks met z'n allen gaan steunen
en dat uiteindelijk blijkt dat de inspectie het niet aankan. Dan staan
we hier over vijf jaar weer. Wat de VVD betreft zeggen we gewoon: laten
we kijken wat daadwerkelijk kan. Welke mogelijkheden heeft de inspectie?
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat zowel de goede als de minder goede
scholen bezocht worden? Hoe kan dat binnen de huidige mogelijkheden?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Tot slot. Ik hoor de heer Kisteman zeggen: vier, vijf of zes jaar. Dat
geeft dus meer duidelijkheid. Voor mij hangt het ook niet af van precies
vier jaar. Maar om goed zicht te hebben op de scholen is het volgens mij
wel nodig dat we met elkaar afspreken waar we op koersen en dat we weten
wat "regelmatig schoolbezoek" voor ons betekent. Volgens mij moeten we
daar duidelijke uitspraken over krijgen van deze bewindspersonen.
Dan het volgende. De heer Kisteman loopt een beetje vooruit op wat de
inspectie wel en niet kan, maar zegt zelf ook: wellicht kan het
efficiënter. Het lijkt mij dat we zicht moeten krijgen op hoe het er op
alle scholen in Nederland aan toegaat als we dit willen doen. Dat zou
het uitgangspunt moeten zijn. We moeten de inspectie de ruimte geven om
eigen invulling te geven aan hun onderzoek, zodat het uitgevoerd kan
worden. Is de heer Kisteman het daarmee eens?
De heer Kisteman (VVD):
Dat kan. Stel dat wij deze eisen neerleggen; dan kan het zo zijn dat de
inspectie het helemaal niet aankan omdat ze niet genoeg capaciteit
heeft. We moeten daar dus wel realistisch over blijven. Het is een
krappe arbeidsmarkt, mevrouw Rooderkerk. Daar moeten we wel rekening mee
houden bij de onderwijsinspectie.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij hebben we dit debat niet om ons erbij neer te leggen dat een
motie niet is aangenomen of om mee te denken over hoe we
inspectiebezoeken kunnen verminderen, maar omdat er een grondwettelijke
taak is om de Kamer te informeren over de staat van het onderwijs. De
Kamer heeft daar niet alleen nu, maar ook in de afgelopen jaren over
gezegd: daar hoort bij dat scholen op regelmatige basis worden bezocht.
Ik hoor de heer Kisteman een aantal keer zeggen dat het efficiënter kan.
Wat bedoelt hij daar precies mee?
De heer Kisteman (VVD):
Volgens mij heb ik dat net al in mijn tekst uitgelegd. Scholen moeten
bij inspectiebezoeken een hele lijst aan documenten laten zien. Het gaat
enorm ver. Misschien kan dat wel eenvoudiger en minder diepgaand. Op die
manier kun je efficiëntere bezoeken afleggen. Onaangekondigde bezoeken
zouden ideaal zijn om te kijken wat er gedaan kan worden om het minder
tijdrovend te maken en toch aan de kwaliteit te voldoen. Trouwens, ik
heb in mijn spreektekst niet gezegd dat het aantal bezoeken verminderd
mag worden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dit is goed om te weten, want er is juist 15,5 miljoen extra vrijgemaakt
zodat scholen kunnen worden bezocht en de inspectie inderdaad kan werken
aan het werven van meer personeel. Tenminste, dat is mijn interpretatie.
De heer Kisteman zegt: bij een inspectiebezoek moet een heel aantal
documenten worden overhandigd. Die documenten moeten natuurlijk niet
gemaakt worden voor het inspectiebezoek. Het doel van een
inspectiebezoek is juist dat de inspectie in de klas kijkt en in gesprek
gaat met leraren en bestuurders over wat er verbeterd kan worden aan de
school. De inspectie is er niet alleen om de school op de vingers te
tikken; de inspectie is er om in gesprek met het docententeam te kijken
wat er goed gaat, wat er beter kan en wat er van elkaar geleerd kan
worden. Het doel is niet dat er even een paar rapporten worden
geschreven voor het moment waarop de inspectie op bezoek komt. Die
rapporten hoort de school al bij te houden. Denk aan evaluaties over de
kwaliteit. Ik hoop dat de heer Kisteman dat met me eens is.
De heer Kisteman (VVD):
Zeker. Het gaat er niet om dat het bezoek een afvinklijstje wordt. Met
één keer per vier jaar een bezoek is de kans op een afvinklijstje groot.
Scholen moeten nu 34 planverplichtingen klaar hebben liggen. Die moeten
jaarlijks of halfjaarlijks geüpdatet worden en bij de inspectie
klaarliggen. Daarover zeggen wij: kijk nou eens of dat nodig is. Is het
nodig om dat continu up-to-date te houden? Kan het op een minder
tijdrovende manier zonder dat het ten koste gaat van de kwaliteit?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
We hebben de afgelopen jaren al vaker een gesprek gehad over de vraag of
de inspectie vaker onaangekondigd zou moeten langskomen. Daar zitten
voor- maar ook nadelen aan, omdat je dan een momentopname krijgt. De
heer Kisteman zegt dat scholen er eigenlijk elk moment voor moeten
zorgen dat ze alles piekfijn in orde hebben. Is dat niet precies het
nadeel van een onaangekondigd bezoek? Ze kunnen dan geen moment
verslappen, want de inspectie kan morgen op de stoep staan. Zou dat niet
ook een nadeel kunnen zijn van wat de heer Kisteman nu zelf zegt?
De heer Kisteman (VVD):
Ik weet niet of ik het goed hoor. Betekent dit dat GroenLinks-PvdA er
voorstander van is dat scholen af en toe pieken als de inspectie
langskomt en de rest van het jaar niet? Ik zou dat echt een heel rare
gedachtegang vinden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat heb ik niet gezegd. Ik geef alleen aan dat dit gesprek over de
inspectie de afgelopen jaren meerdere keren is gevoerd. Daarbij is heel
veel nagedacht over de frequentie en het feit dat onaangekondigde
bezoeken ook nadelen hebben. Ik ben er natuurlijk ook voorstander van
dat de vloer niet nog eens extra wordt schoongemaakt omdat de inspectie
langskomt. Een inspectiebezoek moet echt een goed beeld van de school
scheppen. Maar laten we niet doen alsof onaangekondigde bezoeken of het
verminderen van bezoeken per se … Maar mijn vraag was een andere en ik
zou daar graag een antwoord op willen.
De heer Kisteman (VVD):
Uit het onderzoek blijkt dat er verschillende voorkeuren zijn voor
onaangekondigde en aangekondigde bezoeken. Zo zeggen de leerkrachten:
onaangekondigd is prettiger en geeft minder werkdruk. Ik gaf het
voorbeeld van die leerkracht die drie weken lang bezig is met de
voorbereiding van een aangekondigd inspectiebezoek omdat de schoolleider
de lat hoog wil leggen en omdat die momentopname goed moet zijn. Aan de
onaangekondigde bezoeken zitten ook nadelen, omdat de schoolleiders de
boel dan niet op orde kunnen hebben. Ik ga straks ook een motie indienen
— dat is althans afhankelijk van de beantwoording — om te kijken of het
niet minder tijdrovend kan, dus minder vaak aangekondigd en vaker
onaangekondigd, in het belang van de leerkracht en om de werkdruk te
verminderen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik vond het begin van het verhaal van de heer Kisteman heel mooi. Je
wilt als je naar school loopt of terugloopt van school ervan uit kunnen
gaan dat de kwaliteit van het onderwijs in Nederland op peil is. Het is
pijnlijk dat we dit debat hebben omdat we weten dat die kwaliteit zwaar
onder druk staat en terugloopt. Als ik al die stukken bekijk waar we het
vandaag over hebben, dan krijg ik toch een ontluisterend beeld. De Kamer
sprak jaar na jaar een duidelijke wens uit. Soms werd die ook vastgelegd
in voorstellen. De Kamer is er verkeerd over geïnformeerd en die is niet
uitgevoerd. Je wilt dat die ouders zorgeloos van en naar school kunnen
lopen. Deelt de heer Kisteman dan de mening dat wij en ook het kabinet
strakker op die onderwijsinspectie moeten gaan zitten zodat we wél een
goed beeld krijgen waar de kwaliteit wel en waar die niet op orde
is?
De heer Kisteman (VVD):
Volgens mij was dat ook de introductie van mijn tekst, waarin ik aan de
minister vraag wie nou de baas is en wie nu bepaalt wat er bij de
onderwijsinspectie gebeurt. Ik denk dat we daarin aardig op één lijn
zitten.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dan begrijp ik dus niet dat de rest van de tekst vooral doorgaat en veel
vager wordt. Mijn collega sprak net al uit: ik wil weer terug naar die
vierjaarlijkse bezoeken. Deelt de VVD dan wel strak de mening dat we ook
echt moeten zorgen dat dat periodiek vastgelegd wordt? Daarbij werd al
aangegeven dat het ook vijf of zes jaar mag worden. Maar we kunnen niet
over vijf jaar opnieuw dit debat voeren. Moeten we dan nu vandaag ook
echt zorgen dat dat klip-en-klaar wordt, of wil de VVD daarbij eerst nog
wachten op onderzoeken?
De heer Kisteman (VVD):
Het is jammer dat de rest van mijn tekst "vaag" wordt genoemd, want ik
had volgens mij juist een paar concrete voorbeelden. Wij denken daarover
als oplossingen. Zo is de VVD ook: wij denken vaak graag in oplossingen.
Nogmaals, om nu — ik val in herhaling — een termijn vast te gaan leggen
… We kunnen wel roepen dat het één keer in de drie jaar of vier jaar
moet, maar die capaciteit moet er zijn en die mensen moeten er zijn. We
werken in een arbeidsmarkt waarin die niet altijd voorhanden zijn.
Daarom zeg ik: laten we nou eens kijken wat er wel kan en wat de
mogelijkheden zijn. Daarmee zeg ik niet dat het één keer per tien jaar
mag. Het moet wel periodiek, maar we moeten hier nu niet een getal gaan
neerleggen om vervolgens hier over vijf jaar weer bij elkaar te komen en
te horen "sorry, het is niet gelukt".
Mevrouw Beckerman (SP):
De VVD denkt in oplossingen, zegt de heer Kisteman. Ik heb dat ook in
dat verslag heel erg gezien. Minister Wiersma, die erbovenop zat en
dacht in oplossingen, maakte extra geld vrij voor de capaciteit — er was
ook voldoende capaciteit, werd meermaals gerapporteerd — en kreeg geen
grip op die inspectietop. Dat is althans het beeld dat hier uit de
stukken naar voren komt. Dat is ook echt de achtergrond van mijn vraag:
deelt de heer Kisteman de worsteling die we bij minister Wiersma gezien
hebben, namelijk dat we die grip moeten gaan versterken zodat we
daadwerkelijk het beeld scherp krijgen?
De heer Kisteman (VVD):
Volgens mij is dit weer bijna gelijk aan de eerste vraag die werd
gesteld. Die vraag stellen we ook aan de minister: wie is nu de baas en
wie zet daar de lijntjes uit? Volgens mij val ik in antwoord op deze
vraag nu in herhaling. Wij delen dat.
De voorzitter:
De volgende spreker is de heer Krul van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Het is van groot belang dat het toezicht op onze
basisscholen en middelbare scholen — dus op onze scholen — in orde is.
Ieder kind heeft immers recht op kwalitatief goed onderwijs. U weet: het
CDA is een partij die pal staat voor de vrijheid van onderwijs, maar
vrijheid gaat altijd gepaard met verantwoordelijkheid, en die
verantwoordelijkheid wordt getoetst door de onderwijsinspectie. De
samenleving, ouders, mogen ervan uitgaan dat dat op orde is. Uit de
jaarlijks door de inspectie uitgevoerde Staat van het Onderwijs blijkt
dat de basis in het primair onderwijs niet overal op orde is. Rekenen,
lezen, schrijven, begrijpend lezen: op al die essentiële onderdelen moet
er een tandje bij. Dan is het extra wrang om te constateren wat
Nieuwsuur in oktober 2024 bekendmaakte, namelijk dat in de periode 2014
tot 2019 lang niet alle basisscholen eens per vier jaar zijn bezocht
door de inspectie. Misschien had het er met die basisvaardigheden beter
voorgestaan als dat wel was gebeurd.
Er volgde een brief van de staatssecretaris; er volgde een brief met
uitleg van de inspectie. Heel eerlijk: dit alles heeft geleid tot een
semantische oorlogsvoering van gênante proporties. Er wordt gegoocheld
met woorden en de interpretatie van woorden: "niet per se minder", "een
fors deel", er wordt al dan niet bewust een zwaardere of een lichtere
uitleg gegeven aan moties. Erkent de staatssecretaris heel simpel
klip-en-klaar dat een toezegging aan de Kamer niet is nageleefd? En is
de staatssecretaris het met het CDA eens dat het schouwspel dat we sinds
oktober 2014 hebben kunnen ontwaren bij de onderwijsinspectie, niet de
schoonheidsprijs verdient?
Voorzitter. We weten dus dat het niet goed gaat met de basisvaardigheden
van kinderen in het basisonderwijs. Ik wil weten of het had uitgemaakt
als al deze scholen tussen 2014 en 2019 wel waren bezocht. Het is
positief dat de staatssecretaris en de inspectie nu helderheid willen
geven over het toezicht, maar de fundamentele vraag blijft of we het
juiste doen. Hoe functioneert het risicogestuurde toezicht op dit
moment? Het doet mij een beetje denken aan de kat van Schrödinger, deze
minister wel bekend: is die dood of is die levend? Hoe weten we dat het
systeem werkt, als we niet genoeg scholen bezoeken?
Voorzitter. Het CDA heeft ook kennisgenomen van het werkplan van de
inspectie. Er wordt gepeild, onderzocht, geëvalueerd. Maar eerlijk is
eerlijk: dat gebeurt vaak op aandringen van de Kamer zelf. Is de basis
bij de inspectie eigenlijk wel op orde? Ze kunnen veel maar moeten ze
dat ook allemaal doen? Hoe kijkt de staatssecretaris daar zelf naar,
zeker in het licht van de toenemende taken op het gebied van het
inspecteren van managementlagen en bestuur?
Voorzitter. Ik ga de staatssecretaris toch even meegeven — u had het
misschien al zien aankomen — dat wij in dit licht kritisch kijken naar
de ontwikkelingen rondom de Wet toezicht op informeel onderwijs. De
onderwijsinspectie krijgt ook daar een extra toezichttaak en wij maken
ons grote zorgen dat ze helemaal niet geëquipeerd is om straks aan die
taak te voldoen. Is de staatssecretaris het met ons eens dat dat soort
toezicht absoluut niet tot de kerntaken van de inspectie behoort?
Voorzitter. Nog een enkele vraag. Er staat een wetsvoorstel op stapel,
namelijk de Kaderwet rijksinspecties. Dat is inmiddels in consultatie.
In dat wetsvoorstel gaat het ook over de verdeling van
verantwoordelijkheden tussen de inspecteur-generaal en de minister. Wij
zijn benieuwd of er iets verandert aan die
verantwoordelijkheidsverdeling. Heeft die wet impact op de relatie
tussen de minister en de inspecteur-generaal van de
onderwijsinspectie?
Daar laat ik het even bij. Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Uppelschoten, PVV.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Wij zijn erg geschrokken van het
onderzoek van Nieuwsuur en van wat we hebben vernomen tijdens de
hoorzitting daarna. Het toezicht in ons onderwijs is in een crisis. De
onderwijsinspectie is volgens ons haar kompas kwijt en kijkt nauwelijks
naar wat er werkelijk gebeurt in de klas. Men vertrouwt op papieren
werkelijkheden, opgetuigd door bestuurders en afgevinkt tijdens
bestuursgesprekken. Het risicogestuurd toezicht lijkt niet te werken. Te
weinig scholen worden bezocht, terwijl er zorgen zijn over de
kwaliteit.
Ondertussen dalen de opbrengsten, heerst er chaos in veel scholen en is
er van rust, orde en veiligheid steeds minder sprake. Bijzaken worden
hoofdzaken en omgekeerd. Er zijn geen eenduidigheid, geen houvast, geen
structuur, geen discipline en onvoldoende zicht op de kwaliteit, terwijl
die kwaliteit verder daalt. Het mag toch niet zo zijn dat we een
PISA-onderzoek nodig hebben om ons erop te wijzen dat ons reken- en
taalonderwijs niet in orde is en dat er een Belgisch onderzoek nodig is
om ons erop te wijzen dat de Nederlandse klassen tot de rumoerigste van
Europa behoren en dat er van een leersituatie nauwelijks sprake is? De
eigen inspectie had dat moeten melden! Is de staatssecretaris dat met
ons eens? Als het aan de PVV lag, zouden we het liefst de noodtoestand
in het onderwijs uitroepen, maar dan gebaseerd op de conclusies van de
eigen inspectie.
Voorzitter. Toezicht begint niet met beleidstaal, maar met fysieke
aanwezigheid. Het begint met inspecteurs in de klas — niet per toeval,
niet alleen op basis van een datamodel, maar op elke school. Dat moet
minimaal eens per vier jaar gebeuren. Maar het gaat daarbij niet om de
vier jaar; het gaat erom dat er een periode wordt vastgelegd en dat we
erop kunnen vertrouwen dat alle scholen in die periode bezocht worden,
ook de goede scholen. Misschien kan de inspectie ook nog wat leren door
goede scholen te bezoeken, onaangekondigd en zonder willekeur. De
werkelijkheid staat namelijk niet in het verslag van de bestuurder; die
bevindt zich in het lokaal. Vindt de staatssecretaris dat ook?
Voorzitter. De PVV maakt zich grote zorgen over het ontbreken van een
helder referentiekader voor het primaire proces. Leraren worden geacht
hun leerlingen de kerndoelen te onderwijzen en hen tot de vereiste
referentieniveaus te brengen, maar krijgen van de inspectie nauwelijks
inhoudelijke houvast, laat staan feedback op hun lespraktijk. Dan de
kernvraag: hoe controleert de inspectie eigenlijk of leerlingen de
referentieniveaus halen die bij deze doelen horen? Er is geen
systematische toetsing per domein, geen inhoudelijke analyse van
leerlingenwerk en geen robuuste controle op vakinhoudelijk niveau. De
inspectie baseert zich vooral op schooldocumenten, bestuurlijke
gesprekken en outputcijfers. Ondertussen blijft het antwoord op de meest
fundamentele vraag, namelijk "wat beheersen onze leerlingen nou echt?",
in de mist hangen. Het is toch te gek voor woorden dat hier
onduidelijkheid over is? Kan de staatssecretaris duidelijkheid
verschaffen over deze vraag? Het kan toch niet waar zijn dat een vijfde
van onze scholen niet in orde is?
Voorzitter. Dit raakt aan de kern. Want een toezichthouder die niet weet
wat er in het hart van het onderwijs gebeurt, verliest zijn
legitimiteit. We horen dat 40% van de risicoscholen ondanks duidelijke
signalen niet fysiek werd bezocht. Waarom niet? Capaciteit. Het is tijd
om de capaciteit radicaal anders in te zetten en te focussen. Als ik
kijk naar het ontwerpjaarplan 2025, ben ik verbaasd dat er staat dat er
725 fte wordt besteed aan de inspectie. Daar werken dus minimaal 1.000
mensen. Er wordt 100 miljoen per jaar uitgegeven aan de inspectie. En
toch hebben we geen zicht op de kerntaak, het controleren hoe het gaat
met de kwaliteit van het onderwijs.
De inspectie moet zich opnieuw bezinnen op die kerntaak: toezicht op de
overdracht van kennis, vaardigheden en waarden in een veilige,
ordentelijke omgeving. De inspectie is geen autonoom bolwerk. Dat valt
mij op bij het lezen van het ontwerpjaarplan. Het is geen autonoom
bolwerk, maar een uitvoeringsorganisatie met een politieke opdracht, die
verantwoording aflegt aan de minister en de staatssecretaris. Het is
voor mij onthutsend om te lezen dat er een discussie is ontstaan over
onaangekondigde bezoeken. Het lijkt alsof er een academische opdracht is
gegeven aan de inspectie om eens uit te zoeken wat de voor- en nadelen
zijn, en niet dat de Kamer zich heeft uitgesproken dat ze
onaangekondigde bezoeken heel erg belangrijk vindt en dat die meer
zouden moeten plaatsvinden.
Een eigen invulling van de taken van de inspectie past hier niet in. Het
is een politieke opdracht, en de minister en de staatssecretaris hebben
daar de verantwoordelijkheid over. Dat vraagt om scherpe normen, om
duidelijkheid en vooral om zichtbaarheid. Toezicht betekent dat de
leraar en schoolleider weten: ze kunnen binnenlopen, ze horen binnen te
lopen en ze mogen binnenlopen, want de zaken zijn op orde en dat kunnen
we op ieder moment laten zien. Het betekent dat de leerling weet: in
deze school gelden hoge verwachtingen en hier worden heldere grenzen
gesteld.
Voorzitter. De PVV wil dat het roer om gaat bij de inspectie.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dan stop ik nu.
De voorzitter:
Fijn dat u zo gehoorzaamt!
De heer Krul (CDA):
Dat is wel een hele mooie slotzin.
De voorzitter:
Deed de heer Krul dat ook maar zo.
De heer Krul (CDA):
Dit was een stevig, goed betoog van de heer Uppelschoten. Ik ben
benieuwd welk steentje wij aan het eind van dit debat willen verleggen.
De Kamer heeft hier namelijk heel vaak op deze manier gestaan. De
uitdrukking "lam of leeuw" valt daarbij weleens. Welk steentje gaan we
aan het eind van dit debat verleggen met elkaar?
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik heb het focussen genoemd. Als u dit ontwerpjaarplan 2025 leest, ziet
u dat de inspectie ontzettend veel taken uitvoert. Ik ben verbaasd over
alle dingen die zij aanpakken, dat er zó veel mensen werken bij de
inspectie en dat er zó veel geld per jaar naar de inspectie gaat. Het
lijkt alsof men vergeten is dat we hier verantwoording moeten afleggen
over de kwaliteit van het onderwijs en dat dáárover gemeld moet worden.
Al die andere activiteiten, zoals meewerken aan wetenschappelijk
onderzoek, aan internationale dingen en weet ik wat allemaal, zijn
misschien wel interessant en leuk om te doen, maar de focus zou moeten
liggen op weten wat er op school gebeurt, op regelmatig de scholen en
het onderwijs zelf bezoeken door in de klassen te komen en op daar iets
over te durven en kunnen zeggen. Dat zou de omslag moeten zijn; het gaat
niet om de hele waaier van activiteiten die de inspectie nu onder haar
hoede heeft genomen.
De heer Krul (CDA):
Ja, ook daar kan ik een heel eind in mee. Als ik het goed begrijp, zegt
de heer Uppelschoten: we gaan het kabinet straks de opdracht meegeven
dat het vanaf morgen is afgelopen met alle franje — zo noem ik het maar
even — bij de inspectie; vanaf morgen is het afgelopen met die
vertroebelende focus die steeds meer op de bestuurstaken van een school
ligt en moet het weer over de klas gaan. Dan is voor mij een beetje
helder welke opdracht we aan het eind van deze middag aan dit kabinet
meegeven. Anders voorspel ik u dat we hier volgend jaar weer staan met
het betoog "dat het eens tijd zou worden dat die focus verlegd wordt";
volgens mij zouden we ook gewoon eens moeten doorpakken.
De heer Uppelschoten (PVV):
Daar ben ik het helemaal mee eens. We moeten een keer doorpakken. Er is
ook al iets gezegd over de taal die wordt gebruikt in het jaarwerkplan.
Het is een soort verhullende, zoetige, verstoppende taal, waarin van
alles geformuleerd wordt: wij als inspectie doen ontzettend ons best, we
werken allemaal ontzettend hard en we gaan het steeds beter doen, en
morgen wordt het nog mooier. Daarvan zou je moeten concluderen dat dat
allemaal termen zijn die wat mij betreft niet horen. Daar zou in moeten
staan: "Hoe gaan we de scholen bezoeken? En hoe krijgen we zicht op de
kwaliteit? Want daarover moeten we rapporteren". Dat is mijn opdracht
aan de inspectie, met name aan de minister, die verantwoordelijk is voor
het apparaat.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Een prachtig betoog van de heer Uppelschoten. We waren afgelopen
zaterdag ook samen bij het symposium van Beter Onderwijs Nederland. Heel
veel van de punten die u hier terecht opmerkt, werden daar natuurlijk
ook genoemd. Beter Onderwijs Nederland waarschuwt hier al twintig jaar
voor en wijst al twintig jaar op de dalende rekenkwaliteit en het
dalende niveau van het taalonderwijs. U komt ook uit het onderwijs. Dit
wordt al heel vaak gezegd. Al jaren worden deze problemen aangekaart.
Het lijkt alsof er niks wordt bijgestuurd. Dat werd op dat symposium van
Beter Onderwijs Nederland ook gezegd. Hoe komt dat toch? Kunt u daar
iets over zeggen, met uw ervaring?
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik denk dat er heel veel dingen zijn die het onderwijs kan onderwijzen,
maar ik heb het hier ook al vaker gezegd: ik heb het idee dat scholen er
zijn om leerlingen basisvaardigheden bij te brengen, dus reken- en
taalonderwijs. Als je dat niet onder de knie krijgt — dat geldt met name
voor leerlingen uit achterstandssituaties — dan verwaarlozen we een hele
belangrijke taak. Over gelijke kansen praten en segregatie tegengaan
zijn wat mij betreft wel belangrijk, maar het zijn de randzaken. De
essentie is dat er goed onderwijs gegeven wordt, dat de inspectie zicht
heeft op goed onderwijs en dat ze daar de discussie over durft aan te
gaan met scholen en onderwijsgevenden.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Wat dat zicht op goed onderwijs betreft: wat in die bijeenkomst waar we
samen geweest zijn, inderdaad ook naar voren kwam, was kritiek op het
feit dat die streefniveaus, 1S — rekenen en taalvaardigheid — bij mekaar
worden genomen door de inspectie. Hoe kijkt u daartegen aan? Zou het
niet verstandiger zijn, zoals Beter Onderwijs Nederland ook aanraadt, om
dat voortaan apart te meten en om daar dus ook apart op te handhaven?
Hoe kijkt u daartegen aan?
De voorzitter:
"Hoe kijkt de heer Uppelschoten daartegen aan?"
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik ben van mening dat het twee afzonderlijke dingen zijn, waar je
afzonderlijk naar zou moeten kijken. Er zou ook meer zicht moeten komen
... We hebben nu een hele discussie over de kerndoelen. De kerndoelen
noem ik dan maar de aanbodkant, de boekenkast met kerndoelen, waarvan we
zeker weten dat die behandeld worden in het onderwijs. Maar we hebben
ook nog zoiets als de referentie- en streefniveaus, die we afzonderlijk,
dus zeker reken- en taalonderwijs apart, moeten proberen vast te
stellen, zodat we weten dat die streefniveaus en referentieniveaus
gehaald worden. Want als we dat niet weten, dan kunnen we nog een hele
mooie boekenkast maken, maar als de docenten die boekenkast niet
gebruiken en die boeken niet lezen, dan hebben we nog niks.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Fijn om dit te horen. Mijn laatste vraag. Er was op dat
onderwijssymposium ook heel veel kritiek op de schoolbesturen. Dat is al
jaren zo. Die zijn vaak een blok aan het been van scholen en van
leraren. Mijn vraag is: zou het wellicht een goed idee zijn om, als er
nou toch al zo veel gemeten wordt met een volgsysteem en van alles en
nog wat, schoolbesturen in feite te dwingen — we zijn niet voor dwang,
maar in dit geval … — om elk jaar op de afzonderlijke scholen een 360
gradenenquête door leraren te laten invullen waarbij die leraren de
schoolbesturen gaan beoordelen, zodat de inspectie weet bij welke
schoolbesturen de grote problemen zitten? Hoe kijkt u daartegen aan?
De voorzitter:
"Hoe kijkt de heer Uppelschoten daartegen aan?"
De heer Uppelschoten (PVV):
Dat is een mooie opdracht. Het zou mooi en goed zijn als ook
schoolbesturen merken of ze ondersteunend zijn — ik zal het maar zo
zeggen — voor het primaire proces, of dat ze ervaren worden als een
extra last doordat er allerlei dingen vanuit het bestuur worden opgelegd
die vanuit het bestuur gezien wel belangrijk zijn, maar de kwaliteit van
het primaire proces niet direct raken.
De voorzitter:
Ik doe zes interrupties in deze termijn. Dit wordt de vijfde van mevrouw
Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik zou hieraan willen toevoegen: of zullen we leraren meer zeggenschap
geven? Want we weten dat de kwaliteit van het onderwijs staat of valt
met de leraar voor de klas. Maar goed, daar gaat dit debat niet
over.
Ik wil graag terugkomen op de vraag die ook al door het CDA werd
gesteld. Wat willen wij nou uit dit debat halen? Ik zie dat de inspectie
steeds meer taken krijgt. Dat is ook in 2018 geconstateerd; de
motie-Kwint/Westerveld/Van den Hul ging daarover. In 2019 is de
motie-Van Meenen van D66 over onaangekondigde inspectiebezoeken unaniem
aangenomen door de Kamer. Er zijn door deze Kamer, ook in de afgelopen
jaren, heel vaak dingen gezegd over de inspectie. Er zijn heel vaak
moties ingediend. Zou onze opdracht aan het kabinet dan niet moeten
zijn: ga er nou eens mee aan de slag? Als we het als Kamer vaak best
eens zijn over wat er beter kan in het onderwijs, ga als kabinet dan aan
de slag. Voer de moties die in het verleden zijn ingediend uit en ga aan
de slag met wat we nu hier in het debat zeggen. Volgens mij verschillen
de meningen van veel mensen hier in de Kamer op heel veel onderwerpen
heel erg veel van elkaar, maar wat betreft dit onderwerp valt dat wel
mee, zou ik willen zeggen als ik om me heen kijk.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dat is zeker. Ik kan alleen maar beamen dat er in het verleden hele
verstandige moties zijn aangenomen, die blijkbaar niet uitgevoerd zijn.
Maar ik zou bijna zeggen: als ik de stukken van de inspectie lees,
bekruipt mij het gevoel dat ik te maken heb met een autonoom instituut,
dat zijn eigen koers uitzet. Dat betekent dat de regering, de minister
en de staatssecretaris, veel scherper aan de inspectie zouden moeten
aangeven wat er onderzocht zou moeten worden. De kern is voor mij
steeds: ze zijn er om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het
onderwijs in orde is en om daarover te rapporteren. Als ze daar niet
over kunnen rapporteren — dat is toch een beetje de conclusie als je
alle stukken leest — dan ligt er een hele grote politieke opdracht voor
de minister en de staatssecretaris om de inspectie daar scherp op te
maken en ervoor te zorgen dat ze gaan focussen op hun kerntaak en dat al
die andere dingen, die ook interessant zijn, minder aandacht krijgen.
Het is voor mij bijna onvoorstelbaar dat je die taak niet kunt vervullen
als je 725 fte's en 100 miljoen per jaar hebt.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Oostenbrink gaat voor de derde keer plenair het
woord voeren. Maar het is nog steeds zijn maidenspeech niet. Hij weet de
spanning tot onmenselijke hoogtes op te stuwen.
De heer Oostenbrink (BBB):
Het is schijnbaar zo: hoe langer ik nog iets over mezelf kan verbergen,
hoe beter. Maar dat is niet het geval.
Dank, voorzitter. Goed onderwijs maken we samen. Dat is de bevlogen
missie van de onderwijsinspectie. Die gaat over effectief toezicht voor
beter onderwijs. Trots meldt de inspectie daarbij dat ze dit al meer dan
200 jaar doet. Maar we kunnen niet anders constateren dan dat de laatste
jaren op dit punt de inspectie steken heeft laten vallen en dat er
mogelijkerwijs ook nog een definitieverschil is wat betreft het woord
“samen”.
Voorzitter. Goed onderwijs begint in de klas. Die klas zou wat BBB
betreft ook het primaire terrein van de inspectie moeten zijn. We zien
dat tot in de jaren negentig inspecteurs nog regelmatig in de klas
kwamen, daar waar ze ook hoorden. Elke school werd jaarlijks kort
bezocht en elke vier jaar uitgebreid bezocht. Vanaf de eeuwwisseling
wilde de inspectie risicogericht gaan werken en zich dan vooral richten
op de probleemscholen. Maar de Kamer heeft altijd uitgesproken dat er
naast risicogericht toezicht ook een vierjaarlijks bezoek moest
plaatsvinden. We hebben gezien dat de inspectie vanaf 2020 van dat
vierjaarlijkse bezoek af wilde. Dit werd dan ook een jaar later
afgeschaft. Maar daar werd wel bij beloofd dat een fors deel van de
scholen nog steeds regelmatig bezocht zou worden. Maar wat blijkt? Bij
twee derde van de scholen is dat niet meer gebeurd. Dit komt deels door
het feit dat de inspectie de administratie niet op orde heeft, wat mij
ook doet twijfelen aan de dataregistratie.
Ik zou graag de staatssecretaris willen horen over het feit dat de
inspectie geen representatieve uitspraken meer kan doen over de
onderwijskwaliteit op basisscholen in Nederland. En dat juist in een
tijd waarin er zo veel zorgen zijn over de dalende onderwijskwaliteit,
terwijl uit steekproeven ook blijkt dat 20% van de basisscholen in
Nederland – dat zijn grofweg 1.000 scholen — de onderwijskwaliteit
gewoonweg niet op orde heeft. Graag ook hierop een reactie van de
staatssecretaris. Er werd ook ingegaan op het feit dat, zoals we ook
hebben gehoord in de voordrachten, de ouders hier niets van afweten en
dat de scholen dus ook geen herstelopdrachten krijgen om de situatie te
verbeteren.
Over deze situatie wil ik de volgende vragen aan de staatssecretaris
stellen. Hoe verklaart u het verschil tussen het beloofde aantal
schoolbezoeken door de Inspectie van het Onderwijs en het werkelijke
aantal uitgevoerde bezoeken? Waarom bleef dit achter, terwijl was
beloofd dat een fors deel van de scholen nog steeds regelmatig bezocht
zou worden? Wat gaat de staatssecretaris eraan doen om alsnog het aantal
afgesproken bezoeken te realiseren? Welke impact heeft het
achterblijvende aantal inspectiebezoeken op de kwaliteitsborging van het
basisonderwijs volgens de staatssecretaris? Ik noemde net al het aantal
van 1.000 scholen. Kan de staatssecretaris dat ook werkelijk bevestigen?
Zo niet, waarom kan ze dat niet? Op welke manier gaat de
staatssecretaris ervoor zorgen dat de beloftes omtrent inspectiebezoeken
in de toekomst wel worden nagekomen?
De inspecteur-generaal zei al eerder dat men er gewoonweg niet meer van
uit kan gaan dat de inspectie elke vier of vijf jaar een school bezoekt.
Daar is volgens haar helemaal geen capaciteit voor, zelfs niet als men
voor een lichter type bezoek zou kiezen. Waar de inspecteur-generaal dit
op baseert is mij totaal onduidelijk. In 2021 zei het ministerie echter
dat het vierjaarlijkse bezoek kon worden uitgevoerd met de beschikbare
financiële middelen en er kwamen daarna nog extra middelen beschikbaar.
Graag krijg ik ook hierop een reactie van de staatssecretaris.
Tot slot wil ik graag van de minister horen hoe prioriteiten worden
gesteld bij het kiezen van welke scholen wel of niet bezocht worden door
de inspectie. Hoe kan het beleid omtrent onderwijstoezicht aangepast
worden om ervoor te zorgen dat alle scholen de aandacht krijgen die zij
verdienen, conform de politieke belofte?
Tot zover.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel, voorzitter, dat de microfoon aan gaat. Anders wordt het
schreeuwen en dat is ook zo onsympathiek. Dank ook aan de collega. Wat
zo goed is aan dit debat, maar wat je ook in de afgelopen jaren hebt
gezien, is dat de Kamer eigenlijk altijd bijna unaniem vrij stevig is
geweest in haar uitspraken. We doen dat nu opnieuw. Bij de heer
Oostenbrink merk ik nog dat hij vooral veel vragen stelt aan het
kabinet. Dat doen we, denk ik, allemaal. Tegelijkertijd willen we dat er
na dit debat ook echt iets verandert. Ik zou ook graag willen vragen:
wat wil collega Oostenbrink dat er na vandaag anders gaat?
De heer Oostenbrink (BBB):
Dank ook voor deze vraag, trouwens. Voor mij is het allerbelangrijkste
dat er … Als je kijkt naar de hele situatie, weten we op dit moment
gewoon niet waar we het over hebben. We hebben het over cijfers. Ik lees
ze. Geloof ik ze? Ik weet het niet zo goed. Die twijfel moet voor mijn
gevoel als eerste weggehaald worden. Gelukkig is volgens mij de ADR ook
druk bezig om dat onderzoek specifiek naar die dataregistratie te doen
en krijgen we die bevindingen ook op korte termijn te zien. Dat is voor
mij de eerste stap, waarvan ik echt hoop dat we daardoor op basis van
data weten waar we het nou werkelijk over hebben met z'n allen. Het zou
mij echt een enorm lief ding waard zijn om dan ook op basis van die data
te kijken hoe we die periodieke controles ook echt weer terug kunnen
krijgen in het onderwijs.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, ik denk dat we dat onderzoek allemaal willen zien, maar dat we
tegelijkertijd ook allemaal vinden dat het bizar is dat je zo'n
onderzoek moet doen. Op dit moment moet er een onderzoek plaatsvinden
naar de data van de inspectie omdat die niet op orde zijn, terwijl we
wel weten dat bij een steekproef 20% een onvoldoende kreeg en dat er dus
1.000 scholen zijn die mogelijkerwijs onvoldoende scoren. De heer
Oostenbrink zei eigenlijk voorzichtigjes: na dat onderzoek kunnen we
nadenken over de vraag of we weer naar zo'n periodieke controle willen
gaan. Wat ik daar lastig aan vind, als ik dat eerlijk mag zeggen, is het
volgende. Op het moment dat we als Kamer stellig zijn, wordt het al niet
goed uitgevoerd, ondanks pogingen van voormalig minister Wiersma. Als we
als Kamer zwakker zijn, of minder duidelijk, krijgen we dan niet een nog
vager resultaat? Mijn vraag is dus eigenlijk: moeten we als Kamer niet
ook heel scherp zijn in onze opdracht? Dat vraag ik ook omdat we niet
mogen accepteren dat we op deze manier verkeerd geïnformeerd zijn en dat
onze wensen niet zijn uitgevoerd.
De heer Oostenbrink (BBB):
Volgens mij zijn we het daarover helemaal met elkaar eens. Juist
scherpte daarin kan zorgen dat we weten waar we naartoe gaan. Kijkend
naar het verleden zie ik dat die scherpte er ook vaker geweest is. We
hebben ook om een aantal dingen gevraagd vanuit de Kamer. Toch vragen we
ons daarin altijd af wat handig is. Er zijn ook veel vragen over het
stuk, die ik heb gesteld om ook daarin nog een aantal dingen echt boven
tafel te kunnen krijgen. Dan kunnen we aan de hand daarvan verdergaan.
Als je mij zou vragen wat er van belang is qua periodieke controles, dan
zeg ik dat ik ze het liefst vierjarig heb. Op het moment dat men zegt
dat het vijf jaar wordt omdat men het anders niet aankan, ben ik bereid
om mee te bewegen naar die vijf jaar en eventueel naar vijfenhalf of
zes. Voor mij is het van belang dat de inspectie terugkomt in de klas en
dat zij in de klas de kwaliteit van het onderwijs weer kan toetsen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dan tot slot. Ik denk dat dat al een hele mooie uitspraak is, alleen zit
er natuurlijk nog wel ruimte in. Ik vind die capaciteitsvraag een
ingewikkelde. Minister Wiersma zei eerder tegen de Kamer dat er
capaciteit was en dat er extra geld was geïnvesteerd. Ik vond het mooi
wat meneer Uppelschoten zojuist heel duidelijk zei: ga terug naar die
kerntaak. We zien nu dat er ook heel veel capaciteit weglekt. Veel
capaciteit gaat ook naar de inspectie van schoolbesturen. Moeten we
wachten op die capaciteitsvraag of moeten we vandaag als Kamer al een
duidelijke richting meegeven?
De heer Oostenbrink (BBB):
BBB vindt dat het onderzoek weer primair moet plaatsvinden in de klas.
We hebben gezien dat er ook heel veel onderzoeken plaatsvinden bij
besturen. Daar worden dan lagen doorgelicht. Dat is voor mij niet de
hoofdtaak van de Inspectie van het Onderwijs. Die hoofdtaak zou echt in
de klas moeten liggen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat antwoord is volgens mij al heel helder. Daarop voortbordurend nog
het volgende. Er wordt duidelijk aangegeven dat de richtlijn moet zijn:
elke vier jaar. U vraagt de inspectie om dat uit te werken, denk ik. Het
is goed als de inspectie met haar eigen expertise kijkt hoe dat
vormgegeven kan worden. Dan moet er wellicht ergens anders iets af,
hoorde ik u zeggen. En het moet minder bestuursgericht. Dat hoor ik hier
meerdere collega's zeggen. Dat geeft volgens mij ook veel helderheid.
Als ik de collega's dit hier Kamerbreed hoor zeggen, is alleen nog de
vraag: waarom gebeurt dat niet, en hoe oordeelt u daarover?
De voorzitter:
"Hoe oordeelt de heer Oostenbrink daarover?"
De heer Oostenbrink (BBB):
Mijn oordeel over dit hele debat is het volgende. Ik merk dat er heel
veel onduidelijkheid is en het is aan ons om duidelijkheid te creëren.
Er is onduidelijkheid over de capaciteit, over het aantal scholen, over
de registratieplicht, over data en noem het allemaal maar op. Als het
gaat om periodieke controles, vind ik dat lastig. Daarom vraag ik ook om
een aantal dingen echt helder te krijgen. Op het moment dat een
inspectie zegt "geef ons alsjeblieft de ruimte om dat om de vijf, om de
vijfenhalf of om de zes jaar te doen", dan is het mij een lief ding
waard om wel te luisteren naar datgene wat zij kunnen doen. Ik wil ze
ook geen strop geven door te zeggen "het moet per se om de vier jaar",
als het daarna weer niet waargemaakt kan worden. We zijn het met elkaar
eens dat het terug moet naar periodiek.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Soepboer van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Soepboer (NSC):
Voorzitter. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris en de minister de
krantenkoppen van gisteren hebben gezien: APK-keurmeesters keuren al
jaren minder auto's dan beloofd. Er staat: "Alleen Franse auto's met een
bouwjaar van tussen 1990 en 2005 worden nog serieus bekeken, omdat uit
onze modellen blijkt dat dit type auto het grootste risico vormt. De
rest doen we met een steekproef. De voorzitter van de vereniging van
APK-keurmeesters laat weten dat het een beleidskeuze is. Hij stelt
gerust dat er bij alle auto's nog steeds periodiek wordt gecheckt of de
juiste papieren in het dashboardkastje liggen. Het feit dat we minder
auto's periodiek keuren, betekent niet dat het gevaarlijker wordt op de
weg. Sterker nog, wij denken dat de gecombineerde inzet van
risicogerichte en autopapierengerichte controles het meest effectief is
om de veiligheid maximaal te waarborgen. Bovendien blijft bij deze
aanpak het aantal gekeurde auto's op de weg nog altijd fors."
Voorzitter. Nee, natuurlijk hebben ze dat krantenbericht niet gezien,
want zo'n krantenbericht zou in Nederland nooit kunnen bestaan. Maar als
we het woord "auto's" vervangen door "scholen" en het woord
"APK-keurmeesters" vervangen door "onderwijsinspectie", hebben we een
krantenbericht dat wel daadwerkelijk in de kranten heeft gestaan.
Voorzitter. We hebben het vandaag over de onderwijsinspectie. Mijn
eerste punt is de kwaliteit van het toezicht. We hebben te maken met een
onderwijsinspectie die sinds 2007 meer risicogericht is gaan werken. In
aanvulling daarop is die sinds 2017 ook nog eens bestuursgericht gaan
werken. Ik vraag de bewindspersonen om empirisch bewijs, met de nadruk
op "empirisch", dat deze beide nieuwe vormen van toezicht beter werken
dan het echt kijken onder de motorkap, het echt bezoeken van
scholen.
Mijn tweede punt is de frequentie van het toezicht. Herhaaldelijk is de
Kamer beloofd dat het aantal bezoeken fors zou blijven en niet per se
minder zou worden, al wilde de inspecteur-generaal af van de
vierjaarlijkse bezoeken.
Voorzitter. Er is van alles te zeggen over wat er vervolgens is gebeurd,
over welke verwachtingen er worden gewekt en over hoe met deze Kamer is
omgegaan, maar ik beperk me vandaag tot het volgende. We hebben signalen
gekregen dat er scholen zijn die al meer dan tien jaar geen bezoek
hebben gehad. Volgens ons valt het niet uit te sluiten dat er zelfs
scholen zijn die nog langer geen bezoek hebben gehad, misschien zelfs 50
jaar. Kloppen deze signalen? Om hoeveel scholen gaat het daadwerkelijk?
Hoelang is de langste termijn die bij u bekend is? Er is de indruk
gewekt dat het minder frequent bezoeken van scholen een beleidskeuze zou
zijn geweest. Klopt dit? Wat zou er in dat geval voor nodig zijn om deze
beleidskeuze te herzien? Als dit niet klopt, wat zou er dan nodig zijn
om te voldoen aan de gewekte verwachtingen van vierjaarlijkse bezoeken
aan unieke scholen? NSC vindt dat het zwaartepunt moet liggen bij
fysieke bezoeken aan scholen, ook al zijn besturen verantwoordelijk voor
de kwaliteit van het onderwijs van de scholen die ze onder zich hebben.
De enige manier om die kwaliteit betrouwbaar vast te stellen, is door
een grondige kijk te nemen bij wat er zich daadwerkelijk in de scholen,
in het klaslokaal, afspeelt.
Voorzitter. Mijn derde en laatste punt van vandaag gaat over de
vermeende effectiviteit van het toezicht. Wanneer is toezicht effectief?
Je zou zeggen dat het toezicht op het onderwijs effectief is wanneer het
de staat van het Nederlandse onderwijs adequaat in beeld brengt en dit
leidt tot verbetering. Wat je niet ziet, kun je ook niet verbeteren. Wij
begrijpen dus niet zo goed hoe de inspectie zo zeker is van de
effectiviteit van haar aanpak. Een conclusie uit het rapport De Staat
van het Onderwijs is dat 20% van de scholen uit de steekproefonderzoeken
een onvoldoende haalt. Aangezien het volgens de inspectie om een
representatieve steekproef gaat, is de implicatie hiervan dat bij 1.000
scholen in dit land het onderwijs van onvoldoende kwaliteit zou zijn.
Wij vragen ons af wat de staatssecretaris dan wel de inspectie met dit
inzicht gaat doen. Wat ons betreft onderstreept dit nogmaals de noodzaak
dat iedere basisschool en iedere school in Nederland periodiek moet
worden bezocht door de inspectie om een beter beeld te krijgen. De
inspectie geeft aan vierjaarlijks bezoek als doel minder effectief te
vinden en dat dat minder effectief werkt dan de manier waarop nu wordt
geïnspecteerd. Wat verstaat de onderwijsinspectie dan precies onder
"effectief toezicht"? Zou minder efficiency, maar meer precisie niet
beter zijn voor het borgen van de onderwijskwaliteit? Dat dit door een
Nieuwsuuronderzoek aan het licht moet komen, schreeuwt natuurlijk aan de
spreeuwen, zoals we dat in het Fries zouden zeggen.
Mijn tijd is op, dus ik laat het hierbij.
De voorzitter:
Het schreeuwt aan de spreeuwen?
De heer Soepboer (NSC):
It raast oan 'e protters.
De voorzitter:
Ik moet even naar Google Translate om dat te snappen, maar het zal wel
heel ernstig zijn. Meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
De heer Soepboer zegt, volgens mij terecht: ik ga het nu even niet
hebben over alles wat in die reconstructie staat; ik wil gewoon naar de
toekomst kijken. Ik ga hem toch even die kans geven, want het is
natuurlijk wel heel gek. De onderwijsinspectie is een intern
controleorgaan en is onderdeel van het ministerie van OCW. Dan zien we
eigenlijk gewoon openbaar bekvechten. Enerzijds zegt de
inspecteur-generaal: nee, voor mij was het kristalhelder dat het niet de
bedoeling was om ze één keer per vier, vijf jaar te bezoeken. Anderzijds
zegt een oud-minister: voor mij was het glashelder dat dat wel zo was.
Hoe beoordelen we dat dan? Los van de inhoud en de kwaliteit van de
inspectie laat dat toch al zien dat er iets niet goed zit in die
relatie?
De heer Soepboer (NSC):
Het allerbelangrijkste is dat er gaandeweg verwachtingen bij deze Kamer
zijn gewekt die niet zijn nagekomen. Het zijn verwachtingen waar bij
lange na niet in de buurt van wordt gekomen. Er wordt over gebekvecht
wiens schuld dat is en hoe moties van onder anderen de heer De Hoop
geïnterpreteerd moeten worden. Het gaat de fractie van Nieuw Sociaal
Contract erom dat als wij zeggen "we willen onderwijs van voldoende
kwaliteit", we een toezichtsorgaan nodig hebben dat zijn werk doet. Daar
gaat het vandaag om. Daar zou ik het over willen hebben. De verwachting
die bij de Kamer is gewekt, komt daaraan tegemoet. Alleen, die
verwachting was verkeerd, vals — dat is natuurlijk het hele probleem —
want er is iets anders gebeurd dan wat eigenlijk is toegezegd. Eigenlijk
zou wat is toegezegd alsnog moeten gebeuren, of in ieder geval een
benadering daarvan.
De voorzitter:
De heer Van Houwelingen, Forum voor Democratie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Er is al jaren sprake van een schrikbarende
onderwijscrisis. De basisvaardigheden taal en rekenen hollen achteruit,
zoals de dalende PISA-scores laten zien. Inmiddels is maar liefst een op
de drie scholieren functioneel analfabeet. Het is een grote schande dat
we er als samenleving blijkbaar niet meer in slagen de volgende
generatie door middel van goed onderwijs met de benodigde
basisvaardigheden toe te rusten. Vanzelfsprekend is dit probleem
complex, maar een van de oorzaken van de huidige onderwijscrisis is
zonder twijfel de niet aflatende stroom modieuze onderwijsvernieuwingen,
zoals het studiehuis en het nieuwe leren, waarmee het ministerie van
Onderwijs al decennialang de onderwijssector teistert.
De onderwijsinspectie is helaas ook eerder onderdeel van het probleem
dan de oplossing. In plaats van in de klas te handhaven op het aanleren
van de basisvaardigheden, kiest de inspectie ervoor zich vooral te
richten op het controleren van schoolbesturen. Ze controleert op
allerlei bureaucratische vereisten, zoals de aanwezigheid van een
leerlingvolgsysteem en de veiligheidsbeleving. Mijn eerste vraag aan de
minister is: waarom is de inspectie zo terughoudend — het is al vaker
genoemd in dit debat — om scholen zelf te bezoeken? Iedereen weet dat de
sfeer en vooral de rust in de klas, die alleen geobserveerd kunnen
worden in de klas zelf, cruciaal zijn voor goed onderwijs. Waarom is de
inspectie zo huiverig voor onaangekondigde inspecties? De Nederlandse
Voedsel en Warenautoriteit kondigt bezoek toch ook niet van tevoren aan?
Waarom eist de minister niet dat de inspectie meer bezoeken
onaangekondigd en op de schoollocatie zelf gaat uitvoeren? Deze vraag is
ook al door anderen gesteld.
Hoe kan het zo zijn dat, terwijl de meeste basisscholen niet het
gewenste rekenniveau halen, dit probleem buiten beeld blijft omdat de
inspectie er blijkbaar voor kiest hier niet apart op te handhaven? De
inspectie combineert de zogenaamde signaalwaarde voor het streefniveau —
1S, voor de kenners — voor taal en rekenen, waardoor het rekenprobleem
dat op heel veel basisscholen bestaat, wordt verdoezeld. Moet de
inspectie — dat is mijn vierde vraag aan de minister — niet apart gaan
handhaven op de streefniveaus voor rekenen en taal?
Dan mijn vijfde vraag. Hoeveel herstelopdrachten heeft de inspectie de
afgelopen jaren in totaal aan basisscholen gegeven? Heel belangrijk
daarbij is de vraag hoeveel van deze herstelopdrachten specifiek
betrekking hadden op het rekenonderwijs. Dat zouden wij graag willen
weten.
Tot slot, mijn zesde vraag. Hoe kijkt de minister aan tegen een
verplichte, door de inspectie aan schoolbesturen opgelegde, zogenaamde
jaarlijkse 360 gradenbeoordeling, waarin docenten en andere medewerkers
van scholen gevraagd wordt hun schoolbestuur waar zo veel kritiek op is,
op allerlei criteria te beoordelen? Daar ging het in het
interruptiedebatje ook al over. Zou dit de inspectie niet in staat
stellen om snel en effectief de slechtst functionerende schoolbesturen
op te sporen en aan te pakken? Dat lijkt mij heel verstandig.
Voorzitter. Afgelopen zaterdag was ik bij een symposium van Beter
Onderwijs Nederland, samen met de heer Uppelschoten. Al twee decennia
wijst Beter Onderwijs Nederland op de oorzaken van de huidige
onderwijscrisis, waaronder de diarree aan door het ministerie opgelegde
modieuze onderwijsvernieuwingen, die alleen maar averechts werken omdat
goed onderwijs nou eenmaal rust en orde in de klas, expliciete directe
instructie van de leraar en veel herhaling, discipline en wilskracht van
de leerling vereist. De teruglopende vakinhoudelijke kennis bij docenten
werd genoemd, net als de ronduit absurde fusiegolf die tot kolossale
schoolbesturen heeft geleid. Het is echt ongelofelijk wat daardoor is
gebeurd in onderwijsland. Ook werd de onderwijsinspectie, die haar
prioriteiten niet op orde heeft, benoemd. Twee decennia is daar helemaal
niets mee gebeurd — dat kwam al vaak naar voren in dit debat — en nu
zitten we met de gebakken peren. Bij gebrek aan zelfreinigend vermogen
en een alsmaar verder oplopende onderwijscrisis is het wachten op iemand
die langskomt om deze augiasstal, te beginnen bij het ministerie zelf,
uit te mesten.
Ik kijk uit naar de antwoorden, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Als u maar niet gaat vragen om een parlementaire enquête
onderwijsvernieuwingen, want mevrouw Arends en ik zijn niet bereid om
ons werk over te gaan doen.
De minister heeft gevraagd om een halfuur bedenktijd. Dat vind ik aan de
royale kant. Kunnen we daar geen twintig minuten van maken? Nee? Oké. Ik
schors tot 15.45 uur. Ik wil erop wijzen dat er om 17.15 uur een
tweeminutendebat moet beginnen met de minister van Buitenlandse Zaken,
die aansluitend het vliegtuig in moet. Ik heb dus weinig flexibiliteit.
Dus om 17.15 uur moet dat tweeminutendebat beginnen. Ik schors tot 15.45
uur.
De vergadering wordt van 15.15 uur tot 15.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen. Ik geef graag het woord aan de minister. Ik wijs er nog even
op dat om 17.15 uur een ander debat moet beginnen, omdat daar de
minister van Buitenlandse Zaken bij is, die daarna door moet en een
vliegtuig in moet. We moeten het gewoon even kort, puntig en zakelijk
doen. Het is een belangrijk onderwerp, dus we moeten er goed naar
kijken, maar het hoeft ook weer niet urenlang te duren. Graag geef ik
het woord aan de minister.
Minister Bruins:
Voorzitter, dank u wel. Om het kort en puntig te houden heb ik één
blokje. Dat is het blokje algemeen.
De voorzitter:
We hadden gehoopt op "overige"!
Minister Bruins:
Nee, nee, dat zou de relevantie van het onderwerp tenietdoen. Ik wil met
respect over dit onderwerp richting uw Kamer spreken.
Ik zal beginnen met de rolverdeling tussen mij en de staatssecretaris.
Als minister ben ik systeemverantwoordelijk voor de inspectie als
instituut. Daarom zal ik de algemene vragen beantwoorden over
toezichtsystemen, de positie van de inspectie en de verhouding tussen de
inspectie en uw Kamer. De vragen over het funderend onderwijs en de
wijze waarop daar toezicht op wordt gehouden, zal de staatssecretaris
beantwoorden. Zo is ook de portefeuilleverdeling in de dagelijkse
praktijk. Daar wil ik me graag aan houden; anders ga ik voor mijn
collega praten.
Dan ga ik nu over naar de inhoud, voorzitter. "Het onderwijs is een
voorwerp van de aanhoudende zorg der regering. Het geven van onderwijs
is vrij, behoudens het toezicht van de overheid. De regering doet
jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de
Staten-Generaal." Het is ons aller dierbare artikel 23. Goed en
onafhankelijk toezicht is het sluitstuk bij het bevorderen en waarborgen
van de onderwijskwaliteit. Toezicht bewaakt de deugdelijkheid van het
onderwijs en stimuleert daarnaast het verbeteren van de
onderwijskwaliteit voor alle leerlingen. De inspectie voert haar taken
uit binnen de kaders van wet- en regelgeving die uw Kamer heeft
vastgesteld in de Grondwet, de sectorwetten, de Wet op het
onderwijstoezicht en straks ook de Kaderwet rijksinspecties, waar ik zo
meteen verder op in zal gaan naar aanleiding van enkele vragen.
Vervolgens vertaalt de inspectie deze wet- en regelgeving in praktische
richtlijnen, de onderzoekskaders. Die gebruikt de inspectie dan weer bij
het uitvoeren van het toezicht op scholen en besturen. Zo is het
toezicht transparant en voorspelbaar ingericht en weten scholen en
besturen waarop ze beoordeeld worden.
Daarbij werkt de inspectie risicogericht. Dat hebben uw leden ook
gememoreerd. De meeste prioriteit gaat naar de scholen met de grootste
risico's. Zo werkt niet alleen de onderwijsinspectie; zo werken ook de
andere rijksinspecties. Ook de richtlijnen van de OESO over goed
toezicht wijzen op het belang van risicogericht toezicht. Onafhankelijk
toezicht is een essentieel onderdeel van onze democratische rechtsstaat.
Als minister van OCW voel ik me verantwoordelijk voor het onafhankelijk
kunnen functioneren van de inspectie en de algemene kwaliteit van haar
functioneren.
Ik vind het dan ook goed dat de inspectie evidence-informed werkt. Dat
betekent dat de inspectie zich in haar manier van werken laat voeden
door de wetenschap en de praktijk, maar ook zichzelf onder de loep
neemt, bijvoorbeeld via haar ISO-certificering en door collegiale
toetsing. Ook de vertaling van wetten en regels naar onderzoekskaders en
modellen doet de inspectie niet alleen. Ze maakt hierbij gebruik van
wetenschappelijke inzichten en gesprekken met het onderwijsveld. Naast
de eigen expertise wordt ook die van nationale en internationale
toezichthouders betrokken. Net zoals we van scholen en onszelf vragen,
werkt de inspectie dus ook zo veel mogelijk evidence-informed.
Het raamwerk waarbinnen de inspectie opereert, wordt dus mede door uw
Kamer bepaald. Tegelijkertijd is onafhankelijk toezicht van groot
belang. Deze onafhankelijkheid en de bijbehorende taken zijn geborgd in
de Wet op het onderwijstoezicht en de Algemene wet bestuursrecht. Zo
komt het oordeel over een school of bestuur altijd onafhankelijk tot
stand op grond van specifieke deskundigheid. Daarnaast moet een zo
feitelijk mogelijk beeld van het stelsel als geheel opgehaald worden.
Vaak heeft uw Kamer namelijk ook vragen over het stelsel als
geheel.
Ik kom op het laatste punt van mijn inleiding. Momenteel wordt de
onafhankelijkheid van rijksinspecties verder verstevigd. Dit wordt
uitgewerkt in de Kaderwet rijksinspecties. Daar komt uw Kamer nog over
te spreken. Zo hebben u en ik, dit alles bij elkaar opgeteld, als
wetgever en medewetgever met elkaar de kaders voor de inspectie
vastgelegd en daarbinnen weer bepaald dat het onafhankelijk opereren van
de inspectie een groot goed is.
Dan uw vragen. Als eerste de heel fundamentele vraag van uw leden
Westerveld en Soepboer: waarop baseert de inspectie dat het
risicogericht toezicht zo goed werkt? De heer Soepboer vroeg ook of daar
empirisch bewijs voor is. Zoals ik al zei, is bij alle inspecties
risicogericht toezicht het uitgangspunt. De keuzes van de inspectie ten
aanzien van de invulling van het toezicht zijn gebaseerd op inzichten
uit de wetenschap en de onderwijspraktijk. Het risicogerichte toezicht
is ook de internationale standaard voor toezicht van de OESO.
De inspectie is daar effectief waar zij bijdraagt aan beter onderwijs.
Dat is natuurlijk het doel. Dat is het beste aan te wijzen juist bij
scholen met risico's. Vooral daar is het toezicht het hardst nodig en
leidt toezicht het duidelijkst, het meest zichtbaar, het meest voelbaar
en het meest tastbaar tot borging en verbetering van de
onderwijskwaliteit. De Kamer wordt daarover via de Staat van het
Onderwijs jaarlijks geïnformeerd. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de
uitkomsten van álle vormen van toezicht van de inspectie: de
risicogerichte onderzoeken, de bestuursonderzoeken, de
stelselonderzoeken enzovoort.
De heer Soepboer (NSC):
Ik vroeg natuurlijk om empirisch bewijs. Ik krijg het antwoord dat er
naar van alles wordt gekeken en dat er een soort inschatting wordt
gemaakt: waar zou dit het effectiefst kunnen zijn? Ik geloof dat u sprak
over de theorie of zo, maar empirisch bewijs is juist: echt bewezen in
de praktijk. U noemde het wel even, maar is er bijvoorbeeld echt
empirisch bewijs voor dat het toezicht op de besturen beter werkt dan
toezicht in de scholen? De inschatting is: we werken risicogericht en
dan kunnen we meer scholen doen. Dat zal, maar is er empirisch bewijs
voor dat bestuursgericht toezicht beter werkt dan toezicht in de
school?
Minister Bruins:
Laat ik beginnen te zeggen dat de Wet op het onderwijstoezicht
voorschrijft dat de intensiteit van het toezicht moet samenhangen met de
onderwijskwaliteit en de naleving van de wet. Het risicogebaseerde deel
is dus wettelijk vastgelegd. Dat is ook één van de OESO-principes. De
andere kenmerken van de manier waarop de inspectie haar toezicht
uitvoert, worden ook regelmatig bekeken via een peerreview. Ik begrijp
de wens van de heer Soepboer op dit punt. Er is recent ook een
peerreview gestart waarbij de werkwijze van de inspectie wederom
onafhankelijk wordt getoetst. Als we daarover komen te spreken, kan ik
de heer Soepboer hopelijk meer comfort geven op het gebied van de
onderbouwing.
De heer Soepboer (NSC):
Mag ik dat dan zien als de toezegging dat nadrukkelijk zal worden
ingegaan op het empirische bewijs dat bestuursgericht toezicht beter
werkt dan naar een school toegaan? Geeft u de Kamer daarvoor het
empirisch bewijs? Geeft u dat aan ons?
De voorzitter:
"Geeft de minister dat aan ons."
De heer Soepboer (NSC):
Exact.
Minister Bruins:
Die peerreview wordt gestart. Dat wordt met deskundigen gedaan. Daarbij
moet natuurlijk ook bekeken worden in hoeverre het toezicht dan ook
evidence-informed is. De resultaten die de peerreview oplevert, juist op
dit punt — is het evidence-informed? — kan ik met u delen.
Voorzitter. De aanleiding voor dit debat is het bericht dat de inspectie
minder basisscholen bezoekt dan de Kamer veronderstelde. De inspectie
houdt echter wel een uitgebreide administratie bij. Daarbij wordt van
iedere school bijgehouden welke toezichtactiviteiten daar hebben
plaatsgevonden. Die administratie per school is dus heel precies en heel
nauwkeurig. Maar die registratie leende zich onvoldoende voor het
leveren van de centrale verantwoording door bewindspersonen aan de
Kamer. Zo kon bijvoorbeeld niet met één druk op de knop duidelijk worden
hoeveel scholen een bepaald aantal jaren niet meer fysiek door een
inspecteur waren bezocht. Die vraag was niet met één druk op de knop uit
het systeem te halen. Hierdoor is onduidelijkheid ontstaan. Ik ben er
echt ontevreden over. Zeker als wetenschapper heb ik juist lang aan data
gewerkt: hoe representeer je die nou zodanig dat je daar ook de juiste
informatie uit kunt halen? Ik ben dus enorm gedreven om ervoor te zorgen
dat de managementinformatie die de inspectie kan leveren, ook
toegesneden wordt op uw vragen. Maar de administratie per school is daar
onvoldoende geschikt voor. Ik wil dit snel op orde hebben. De inspectie
heeft zelf al verschillende acties in gang gezet om de registratie en de
verantwoording zo in te richten dat ook beter kan worden ingespeeld op
uw vragen, zeg ik via de voorzitter. Ook is de Auditdienst Rijk gevraagd
om onderzoek te doen naar de informatieverstrekking, zodat uw Kamer ook
goed zicht heeft op de manier waarop de inspectie haar werk inricht. Dat
onderzoek komt na de zomer beschikbaar. Wel zal de inspectie in de
volgende jaarwerkplannen en jaarverslagen inzicht geven in de
verbeteracties die worden opgezet en in de voortgang daarvan.
Ook is een aantal vragen aan mij gesteld over hoe dit nou vanuit de
systeemkant kon gebeuren. Zoals ik al zei, de administratie per school
is heel precies, maar voor de vragen die door uw Kamer werden gesteld in
de afgelopen jaren was het systeem niet in staat om daar met één druk op
de knop een duidelijk antwoord op te geven. Toen we daar ook dankzij het
Nieuwsuuronderzoek achter kwamen, hebben we direct de Kamer
geïnformeerd. Daarbij werd ook de vraag gesteld: wie is nou eigenlijk de
baas? Nou, dat is een stevige vraag: wie bepaalt nou eigenlijk wat er
bij de inspectie gebeurt? Dat vroeg de heer Kisteman, maar ook de heer
Uppelschoten. De inspectie is een onafhankelijke toezichthouder; niet
een uitvoeringsorganisatie, maar een onafhankelijke toezichthouder. Die
onafhankelijkheid is geborgd in de Wet op het onderwijstoezicht. De
bevoegdheid om toezicht uit te oefenen is rechtstreeks aan de inspectie
toegekend, maar ik blijf wel ministerieel verantwoordelijk voor het
fenomeen onderwijsinspectie. Tegelijkertijd kan ik, en ook uw Kamer,
invloed uitoefenen op de werkzaamheden van die onafhankelijke inspectie,
doordat de inspectie toezicht houdt op wet- en regelgeving die mede door
uw Kamer wordt vastgesteld. Het is dus die wet- en regelgeving waar de
inspectie toezicht op houdt. Daarnaast moet ik ook het jaarwerkplan
goedkeuren. Zowel de inspectie als ik hebben hierin dus een
eigenstandige verantwoordelijkheid. Uw Kamer komt over de rol en positie
van onder andere de onderwijsinspectie in ieder geval ook te praten bij
de wetsbehandeling van de eerdergenoemde kaderwet, die naar verwachting
nog voor het zomerreces naar uw Kamer wordt gestuurd.
De heer Krul vroeg: die kaderwet, wat gaat die nou eigenlijk veranderen?
Nou, die nieuwe kaderwet verandert niet de
verantwoordelijkheidsverdeling. De kern is om de onafhankelijke rol van
de rijksinspecties goed vorm te geven, maar de inspecties blijven onder
de ministeriële verantwoordelijkheid vallen. Daarmee verandert er niet
zozeer iets in de relatie met de inspecteur-generaal, en ook kan de
politiek nog steeds invloed uitoefenen op de wettelijke kaders van het
toezicht.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Toch even een vraag om dit scherp te krijgen. Stel dat de Kamer wil dat
de inspectie minstens elke vier jaar bij een basisschool langsgaat;
moeten we dat dan per wet regelen, waar de minister het net over heeft,
of kunnen we dat per motie doen? Hoe kunnen wij daarvoor zorgen?
Minister Bruins:
De Kamer kan wet- en regelgeving aanpassen om ervoor te zorgen dat
bepaalde dingen gebeuren in het land. De andere route is dat er over het
jaarwerkplan en jaarverslag wordt gediscussieerd in deze Kamer, en dan
kunnen er moties worden ingediend. Maar moties zijn, zoals altijd
natuurlijk, bedoeld om de minister te bewegen. Tegelijkertijd is het zo
dat, hoewel de minister verantwoordelijk is voor het toezicht, het
toezicht onafhankelijk is en de inspectie ook op basis van haar
specifieke deskundigheid het toezicht inricht.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dit is toch een hele fundamentele vraag, want heel veel van ons zitten
hiermee. Dus stel dat wij bijvoorbeeld willen — het lijkt erop dat de
hele Kamer het daar best wel over eens was — dat minstens een keer in de
vier jaar door de inspectie bij de basisscholen wordt langsgegaan, dan
is mijn vraag aan de minister: kunnen we dan een motie aannemen en dan
wel zien hoe de minister die beoordeelt? Want ik neem toch aan dat
uiteindelijk de Kamer hierover gaat. Dus hoe kan de Kamer dit
afdwingen?
Minister Bruins:
Afdwingen is altijd wet- en regelgeving. Tegelijkertijd gaan we ook op
een nette en respectvolle manier hier in dit huis met elkaar om. Wanneer
de Kamer een motie aanneemt en dus vindt dat er iets moet gebeuren, dan
is de inspectie daar natuurlijk ook niet doof en blind voor. Maar het
kan ook zijn dat de inspectie zegt: "Er zijn andere vormen die
effectiever zijn", of "als we dat zouden doen, zijn er zoveel fte nodig"
of "die zaken kunnen op een andere manier beter worden ingericht". Daar
kunnen ze natuurlijk ook op ingaan in hun jaarwerkplan. Het jaarwerkplan
wordt ook hier in de Kamer besproken.
De heer Krul (CDA):
De minister stelt dat de onderwijsinspectie niet doof en blind is voor
de noden van de Kamer. Hoe beoordeelt hij, als stelselverantwoordelijke
voor de inspectie, dan eigenlijk hoe dit vanuit de inspectie gegaan is?
Er is besloten om een motie op een bepaalde manier uit te leggen en om
die afwegingen niet te delen. Ook werd eerst aangegeven dat er geen
wettelijke verplichting is tot een bezoek elke vier jaar, waar men later
weer op terugkwam. Hoe beoordeelt de minister het handelen van de
onderwijsinspectie in dit hele proces?
Minister Bruins:
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid wil ik zeggen dat ik betreur dat
het gelopen is op de manier waarop het gelopen is, omdat er zo veel
onduidelijkheid is ontstaan over de frequentie van schoolbezoeken. De
systemen waren ook niet goed in staat om met één druk op de knop een
antwoord te geven. Ik denk dat dit heel veel onduidelijkheid heeft
gegeven en dat dit niet nodig was.
De heer Krul (CDA):
Dat systematische verhaal begrijp ik, maar ik zeg maar gewoon hoe het op
mij overkomt. Als ik de reconstructie en de nota's goed lees, dan krijg
ik de indruk dat de inspectie het niet wilde en dat ze manieren heeft
gezocht om dat voor elkaar te boksen. Dat is, gewoon heel eerlijk, de
indruk die ik uit alles krijg. Het blijkt ook uit de primaire reactie
van de inspectie, waar ze na de publicatie van het onderzoek op
terugkwam, waarna ze het weer anders uitlegde. Ik krijg gewoon de indruk
dat men met een politieke wens geconfronteerd werd die men liever niet
wilde uitvoeren, waarna men zich er intern tegen ging verzetten. Die
indruk wordt tot nu toe, met een inleiding die vooral systematisch is,
niet weggenomen door de minister.
Minister Bruins:
Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid had ik het er al over dat er in
ieder geval een hoop onduidelijk was. Het is echt heel naar dat dit zo
gelopen is. In uw eerste termijn zei de heer Oostenbrink in een
interruptiedebat met mevrouw Beckerman ook: er is wel een hoop twijfel
gekomen en die twijfel moet weggenomen worden. Vanuit mijn
verantwoordelijkheid zeg ik daarom: ja, er moeten betere informatie en
betere data komen. Er moet managementinformatie op stelselniveau komen,
zodat de Kamer echt een duidelijk antwoord kan krijgen op de vragen die
ze stelt. Daar wil ik met de inspectie dan ook hard aan werken.
De heer Krul (CDA):
Dat is niet echt een antwoord op mijn vraag. Heeft de onderwijsinspectie
zich intern verzet tegen het eens per vier jaar of periodiek bezoeken
van scholen? Dat is echt de indruk die iedereen hier en thuis krijgt op
het moment dat een minister bij een nota schrijft "ik wil die motie van
kaft tot kaft uitvoeren" en er zo'n rookgordijn wordt opgetuigd, waarbij
teksten als "niet per se minder" of "nog steeds een fors deel" helemaal
naar eigen goeddunken worden uitgelegd op een manier die in het eigen
straatje past. Heeft de minister het idee dat de onderwijsinspectie zich
verzet heeft tegen de wens van de Kamer?
Minister Bruins:
Specifiek bij het onderwerp van Nieuwsuur, namelijk de frequentie van
schoolbezoeken, en bij het proces zoals dat in de tijdlijn gelopen is,
heb ik daar als systeemverantwoordelijke geen inzicht in, maar
ongetwijfeld zal mijn collega, de staatssecretaris, daar ook verder op
ingaan. Voor mij is belangrijk dat de inspectie de toezichtmethodes
toepast op grond van specifieke deskundigheid. Daarin heb ik vertrouwen.
Ik wil ook uitspreken dat zij degenen zijn die dat op een
evidence-informed manier doen.
De voorzitter:
Ook weer zes interrupties in deze termijn. Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik wil hierop doorvragen. Ik hoor de minister zeggen: ik betreur dat dit
zo gelopen is en ik vind ook dat er moet worden gezorgd voor betere
informatievoorziening. Naast die informatievoorziening hebben wij bijna
Kamerbreed nu ook gezegd dat wij willen dat er daadwerkelijk beter
geïnspecteerd wordt, als in: alle scholen moeten periodiek, elke vier
jaar, geïnspecteerd worden. Is de minister het er ook mee eens dat dit
beter moet en had gemoeten?
Minister Bruins:
Meer in het algemeen, gesproken vanuit mijn verantwoordelijkheid, worden
toezeggingen aan uw Kamer door een bewindspersoon gedaan. De inspectie
werkt onafhankelijk, maar zij moet in de aan haar toegewezen rol vanuit
haar expertise keuzes maken om tot een zo effectief mogelijke
toezichtmix te komen. Dat gebeurt vanuit de wet- en regelgeving die mede
door uw Kamer wordt vastgesteld. Dat is het kader waarbinnen de
inspectie altijd moet werken.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat klopt. Dat weet ik. Dit is altijd de wens geweest van de Kamer. Dat
blijkt vandaag weer de wens te zijn van de Kamer. Gaat de minister er
dan dus op toezien dat de inspectie die met de eigen professionaliteit …
Over de manier waarop ze dat wil invullen komen we te spreken bij het
jaarplan. Maar gaat hij erop toezien dat het ook daadwerkelijk gebeurt?
In de vorige periode hadden we geen idee wat er gebeurde.
Minister Bruins:
De specifieke wens die de Kamer heeft over het toezicht op het funderend
onderwijs, laat ik aan de staatssecretaris Funderend Onderwijs. Over
datgene wat binnen de kaders van wet- en regelgeving mede door uw Kamer
is vastgesteld: ik houd er toezicht op dat de inspectie dat volgens de
wetten en regels uitvoert. Dat is mijn verantwoordelijkheid. Daar zal ik
ook in de toekomst op toezien.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat is dan een belofte voor de toekomst. Terugkijkend: hoe vaak heeft de
minister het gesprek gevoerd met de inspectie over het aantal scholen
dat zij bezoekt? Dat is toch de kerntaak van de inspectie: scholen
inspecteren.
Minister Bruins:
Over de specifieke casus van deze wens van de Kamer, over de jaren
waarover Nieuwsuur bericht: wat daar precies is gebeurd, laat ik aan de
staatssecretaris. Voor mij is het meer vanuit de algemene
systeemverantwoordelijkheid. De inspectie moet altijd binnen de
vastgestelde wet- en regelgeving handelen. Dat is mijn
verantwoordelijkheid. Ik ga dus niet over hoe het toezicht op het p.o.
en vo wordt uitgevoerd en wat daar specifiek de politieke wens is. Ik ga
er wel over dat de inspectie handelt volgens de wet- en regelgeving.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het wordt een beetje vaag. De minister zegt nu dat hij
systeemverantwoordelijke is. Wat betekent dat eigenlijk? De minister is
gewoon de minister van Onderwijs. De inspectie inspecteert scholen.
Simpeler dan dat kan het niet. Ik word nu een beetje boos, omdat ik
denk: er ligt een hele duidelijke wens en ik krijg een heel vaag
antwoord. Ik vraag de minister gewoon het volgende. Als wij met elkaar
willen dat scholen vierjaarlijks worden bezocht, gaat hij daar dan voor
zorgen? Het is heel goed dat de staatssecretaris dat ook moet doen, maar
mijn vraag is toch daadwerkelijk gericht aan degene die
eindverantwoordelijk is op het departement. Dat is toch echt de minister
van Onderwijs. Kan de minister van Onderwijs die belofte dus ook
doen?
Minister Bruins:
Toen door Nieuwsuur het beeld aan het licht kwam dat het aantal
schoolbezoeken niet klopte, hebben de staatssecretaris en ik u samen een
brief gestuurd om dit te melden. Daar hebben we ook in aangekondigd dat
we de ADR onderzoek laten doen naar de informatievoorziening en het
aantal schoolbezoeken. Het is belangrijk om terug te kijken. Daar zal de
staatssecretaris ook meer over zeggen. Dit onderzoek wordt nu gedaan. Na
het zomerreces krijgt u dat ook van ons. Dan krijgt u ook goed inzicht
in de data die er zijn en hoe daarmee is omgegaan. Zoals ik zei, betreur
ik het vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid dat de systemen
onvoldoende op orde waren om op een heldere manier uw Kamer daarover
duidelijkheid te geven. Dat is zorgelijk en dat moet op heel korte
termijn beter.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het gaat hier niet alleen om systemen die niet op orde zijn. Het gaat er
ook over dat de Kamer jarenlang op het verkeerde been is gezet. Wij
waren jarenlang met elkaar in de veronderstelling dat scholen eens in de
vier jaar werden bezocht. Er kan een uitzondering zijn. Sterker nog, er
is een debat over gevoerd. Er is een toezegging gedaan. Die toezegging
is niet nagekomen. Er wordt dus een motie ingediend, een opdracht aan
het kabinet. De inspectie heeft dan reden om te denken dat het anders
moet. De reden erachter weten we niet. Maar het is dan toch ook de taak
van het kabinet om de Kamer erover te informeren dat toezeggingen die
zijn gedaan en moties die zijn ingediend over het inspectietoezicht,
niet zo worden uitgevoerd als de Kamer in meerderheid heeft
uitgesproken?
Minister Bruins:
Ik wil mijn collega niet het gras voor de voeten wegmaaien wat betreft
de moties en de politieke wensen op het gebied van het toezicht binnen
het funderend onderwijs en hoe daarmee wordt omgegaan. Toen dit aan het
licht kwam, heb ikzelf de inspectie specifiek gevraagd om de
informatievoorziening voor de toekomst te verbeteren. Er zijn inmiddels
verschillende acties op gang gezet, zoals het genoemde onderzoek van de
Auditdienst Rijk. Zo meteen krijgt u van de staatssecretaris de tijdlijn
te horen van het specifieke proces van hoe er toen is omgegaan met de
wensen van de Kamer.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Maar ik vraag dat ook aan degene die hiervoor stelselverantwoordelijke
is en de grondwettelijke taak heeft om de Kamer jaarlijks te informeren
over de staat van het onderwijs. Ik heb het dan niet over de informatie
van de inspectie aan het ministerie — daar kan wellicht een hele
beschouwing over worden gegeven — maar over de taak van het kabinet om
de Kamer te informeren. Er is door een Kamermeerderheid een duidelijke
wens uitgesproken. Die staat ook op papier. De Kamer is jarenlang op het
verkeerde been gezet. Wij waren namelijk de hele tijd met elkaar in de
veronderstelling dat scholen eens in de vier jaar werden bezocht. Het is
toch de taak van het kabinet om ons te vertellen: u denkt dat wel, maar
er zijn redenen … Het maakt niet uit waarom. Nou ja, het maakt wel uit
dat wij daarover niet goed zijn geïnformeerd door het kabinet. Kan de
minister in ieder geval aangeven dat wij op het verkeerde been zijn
gezet?
Minister Bruins:
Het kabinet rapporteert inderdaad jaarlijks over de staat van het
onderwijs. Dat is het laatste lid van artikel 23 van de Grondwet, over
het informeren van de Kamer over bepaalde inzichten, wensen of data in
dat proces. Dat moet ik overlaten aan de staatssecretaris.
De heer Uppelschoten (PVV):
Een tweede raar voorbeeld kan nu ontstaan. Ik heb begrepen dat er moties
zijn aangenomen over onaangekondigde inspectiebezoeken. Die vraag is
voorgelegd aan de inspectie. Het lijkt in de stukken bijna een
academische opdracht, zo van: we gaan eens uitzoeken of dat wel of niet
handig is. Het kan toch zo zijn dat de Kamer zegt: "Wij willen gewoon
dat er meer onaangekondigde inspectiebezoeken worden gedaan. We willen
van de inspectie weten hoe ze dat gaan doen en organiseren. Maar we
willen niet dat de inspectie zelf nog een slag maakt en gaat onderzoeken
of dat verstandig is en wat de voor- en nadelen zijn, en het niet doet
als er te veel nadelen zijn." Dat kan toch niet als de Kamer besluit dat
ze onaangekondigde inspectiebezoeken wil? In mijn beleving is er voor de
inspectie dan geen vrijheid meer om dat te onderzoeken en te zeggen: dat
doen we niet. Ze moeten die opdracht gewoon vervullen. Of wij moeten
zeggen dat niet de inspectie het doet, maar een ander
onderzoeksinstituut, maar dan hebben we wel een probleem met de
inspectie. Ik zie iets raars ontstaan in de stukken. Dat noemde ik net
ook. Het lijkt wel of de inspectie een autonoom bolwerk is dat verzoeken
van de minister leuk in ontvangst kan nemen, maar zelf kan afwegen hoe
ze daarmee omgaat. Dat kan volgens mij niet.
Minister Bruins:
Ik heb net aan het begin van mijn bijdrage met uw Kamer gedeeld hoe ik
het raamwerk zie waarbinnen de inspectie opereert. Dat raamwerk wordt
mede door uw Kamer bepaald. De inspectie houdt zich ook aan de wet- en
regelgeving die daarover gaat. Tegelijkertijd is de inspectie wettelijk
onafhankelijk. Dat wordt ook geregeld in de Wet op het
onderwijstoezicht. Daarin kunt u als medewetgever ook allerlei zaken
vastleggen die u belangrijk vindt. De staatssecretaris Funderend
Onderwijs draagt de politieke verantwoordelijkheid over de wensen van uw
Kamer wat betreft het toezicht op het funderend onderwijs.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik probeerde te zeggen dat er spanning is tussen wat de Kamer kan wensen
— dat komt via u of de staatssecretaris bij de inspectie — en de eigen
afweging van de inspectie, die volgens u een onafhankelijke instelling
is, of zij een verzoek van de Kamer in overweging neemt. Er kunnen
allerlei technische dingen zijn, zoals te weinig personeel of ik weet
niet wat allemaal, maar dan is de vraag of je zo'n verzoek in
behandeling neemt of dat je je eigen afwegingskader hebt en zegt: nee,
dat doen we niet, want het is te ingewikkeld.
Minister Bruins:
De inspectie maakt een jaarwerkplan op grond van de politieke wensen.
Ook dat wordt in uw Kamer behandeld. U kunt dan weer boodschappen
meegeven.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik begreep dat het debat over een uur klaar moet zijn, maar ik hoor
eigenlijk heel veel eufemismen en systeemantwoorden en er wordt heel
veel afgeschoven op de staatssecretaris. Mijn concrete vraag is: wat
betreurt de minister nou precies, dat Nieuwsuur erachter is gekomen of
dat de Kamer jarenlang verkeerd is geïnformeerd?
Minister Bruins:
Ik heb bij het begin van mijn bijdrage helder de rolverdeling in dit
debat uitgelegd zodat u ook de juiste vragen aan de juiste
bewindspersoon kunt stellen. Ik heb inderdaad in mijn inleiding gezegd
dat ik er echt van baal dat de manier van administreren, namelijk het
administreren per school, niet geschikt is geweest voor het met één druk
op de knop leveren van de managementinformatie die uw Kamer zou willen
zien en die ik zelf ook zou willen zien. Ik wil er samen met de
inspectie aan werken om de systemen zo in te richten dat je heldere
antwoorden op de zeer terechte vragen van de Kamer ook snel, effectief
en simpel boven water kunt halen. Ik vind namelijk dat de Kamer daar
recht op heeft.
Mevrouw Beckerman (SP):
De minister is stelselverantwoordelijke en hij stelt ook het
jaarwerkplan vast. Maar pas toen Nieuwsuur vragen begon te stellen, of
toen Nieuwsuur boven water haalde dat de wens van de Kamer niet werd
uitgevoerd, kwam de stelselverantwoordelijke erachter. Of was dit al
eerder bekend? Ik kan me niet goed voorstellen hoe dat dan zo was, als
de minister nu zegt dat hij dit soort vragen ook graag beantwoord wil
hebben. Hoe kan dat pas naar boven komen als een journalistiek programma
daar diep induikt, terwijl de minister vanuit zijn
stelselverantwoordelijkheid daadwerkelijk jaarwerkplannen moet
vaststellen? Hoe kan het dat je als stelselverantwoordelijke bij zo'n
nadrukkelijke wens — ik noemde in mijn eerste termijn alle jaren op
waarin de Kamer heel nadrukkelijk heeft uitgesproken dat dit gebeuren
moet — die vragen niet op dat moment stelt, maar pas nadat een
journalistiek programma erin gedoken is?
Minister Bruins:
Als stelselverantwoordelijke heb ik na het bericht van Nieuwsuur van
mijn kant gesprekken gehad met de inspectie over hoe het kan gebeuren
dat er zo veel onduidelijkheid is over de vraag die de Kamer stelt. Ik
ben er ook in gedoken hoe die systemen eruitzien, hoe die zijn
ingericht, wat de structuur daarbinnen is en op welke manier je daar
managementinformatie uithaalt. Ik heb voor mezelf geconstateerd dat dat
niet alleen beter kan maar ook beter moet. Dat is ook onderdeel van het
onderzoek van de ADR dat ik heb laten instellen om te kijken op welke
manier de informatie nou tot stand komt en hoe dat beter kan.
De heer Kisteman (VVD):
Mijn allereerste vraag aan de minister was: wie is er nou de baas, wie
is er nou eindverantwoordelijk? Daarop antwoordde de minister net dat
hij dat was en dat hij de verantwoordelijke was. Als puntje bij paaltje
komt — de minister zei net met hele mooie woorden dat hij het gras niet
voor de voeten van zijn collega wil wegmaaien — schuift hij alle
verantwoordelijkheid af. Dus nogmaals de vraag aan de minister: wie is
er nou verantwoordelijk voor de onderwijsinspectie en wie is er nou de
baas? Wie bepaalt wat daar gebeurt? Is dat nou de minister of schuift
hij dat af naar zijn collega zodra het hem te warm onder de voeten
wordt?
Minister Bruins:
De staatssecretaris Funderend Onderwijs gaat natuurlijk specifiek over
wat nou effectief toezicht is op het funderend onderwijs. De vragen hoe
de systemen van de inspectie werken, welke vormen van toezicht er zijn
en of de inspectie handelt binnen de bestaande wet- en regelgeving: dat
zijn allemaal aspecten waar ik als systeemverantwoordelijke, als
verantwoordelijke voor het instituut, voor aan de lat sta.
De heer Kisteman (VVD):
Dan blijft het voor mij toch onduidelijk wat de minister dan betreurt.
Want wat er dan te betreuren valt, zou dan bij de staatssecretaris
liggen en niet bij de minister. Of begrijp ik dat nu verkeerd?
Minister Bruins:
De woorden van de staatssecretaris zo meteen laat ik aan de
staatssecretaris. Maar ik heb gezegd in mijn inleiding: het gaat er
specifiek over dat de systemen zodanig zijn ingericht dat de vragen die
de Kamer had niet met één druk op de knop op een efficiënte manier
beantwoord konden worden, maar dat er heel veel onduidelijkheid is
geweest en is gecreëerd. Dat moet gewoon veel beter. Ik ben zeer
gedreven om dat beter te maken.
De heer Kisteman (VVD):
Afrondend. Kunnen wij dan de conclusie trekken dat de minister slechts
deels verantwoordelijk is, en dat het, zodra het over andere dingen
gaat, bij de staatssecretaris ligt en niet bij de minister?
Minister Bruins:
Ik ben niet verantwoordelijk voor de afspraken die Kamer of
bewindspersoon en inspectie met elkaar maken over bijvoorbeeld het
toezicht in het funderend onderwijs. Maar ik ben er ministerieel
verantwoordelijk voor dat de systemen op orde zijn, dat het toezicht op
orde is, dat er effectief toezicht wordt gehouden en dat de inspectie
zich beweegt binnen de wet- en regelgeving.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Om weer op de kernvraag terug te komen. De Kamer wil al jaren meer
schoolbezoeken door de inspectie. Dat komt er maar niet van, zo kunnen
we concluderen. Er komt motie na motie, maar daar gebeurt niets mee. Ik
heb heel goed naar de minister geluisterd. Hij heeft het steeds over de
eigenstandige afweging van de inspectie, een zelfstandig bestuursorgaan.
De inspectie is duidelijk niet van wil om dat te doen. De minister zegt:
ik probeer dat wel voor elkaar te krijgen maar het lukt me niet, want de
inspectie zegt "wij hebben ons eigen mandaat". Mijn vraag is: begrijp ik
het goed dat wij als Kamer de wet moeten aanpassen, het stelsel moeten
veranderen als wij er als Kamer zeker van willen zijn dat er voldoende
schoolbezoeken plaatsvinden? Als wij daar dus zeker van willen zijn, hè.
Moties zijn daarvoor duidelijk niet voldoende, want dat heeft de
afgelopen tien jaar niet gewerkt. Het is een ja-neevraag. Als wij daar
zeker van willen zijn, klopt het dat wij dan als Kamer de wet moeten
aanpassen en het stelsel moeten veranderen? Anders kunnen we dat niet
garanderen.
Minister Bruins:
Als de heer Van Houwelingen wensen heeft over het toezicht op het mbo,
het hbo of het wo, dan kan hij die met mij bespreken. Als de heer Van
Houwelingen wensen heeft over het toezicht in het p.o. en het vo, dan
kan hij die bespreken met de staatssecretaris die over het p.o. en het
vo gaat. Hij vraagt: hoe krijg je dan zekerheid? Die zekerheid zou ik
vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid willen bieden door goede
managementinformatie, waar het systeem op dit moment niet geschikt voor
is. Dan kan de Kamer ook controleren of er gebeurt wat zij vraagt. Als
de Kamer het wil afdwingen, dan gebeurt dat in wet- en regelgeving.
De heer Uppelschoten (PVV):
Nog een keertje. Ik heb hier het ontwerpjaarwerkplan 2025, een mooi
boekwerk. Ik heb al iets gezegd over de stijl van schrijven en wat je er
niet in kunt vinden. Maar bijvoorbeeld in het voorwoord staat: "We
hebben de vierjaarscyclus — elke vier jaar een onderzoek bij elk bestuur
— op andere wijze ingericht. Dit doen we risicogericht en
steekproefsgewijs." Dan denk ik: wie zijn "we"? Besluit de inspectie
zelf dat zo te doen?
Minister Bruins:
De inspectie is specifiek deskundig om te weten wat de meest effectieve
vorm van toezicht is.
De heer Uppelschoten (PVV):
Nou ja, ze hebben blijkbaar besloten om de vierjaarscyclus los te laten,
risicogericht te gaan werken en steekproefsgewijs. Dan kun je zeggen
"dat is de deskundigheid van de inspectie", maar het is wel iets anders
dan wat de Kamer per motie gevraagd heeft. Wie is "we"? Als "we"
betekent "er is met de minister overlegd en gezamenlijk zijn we tot de
conclusie gekomen dat we het zo moeten doen", dan zou ik dat correcter
vinden dan als "we" staat voor "wij op het inspectiebureau hebben dat zo
besloten".
Minister Bruins:
De inspectie houdt onafhankelijk toezicht en heeft daar een mix van
instrumenten voor. Daarover verantwoordt zij zichzelf in het
jaarverslag. Zij meldt wat ze gaan doen in het jaarwerkplan. Als u vindt
dat er op een andere manier toezicht zou moeten worden gehouden op het
funderend onderwijs, dan kunt u daarover van gedachten wisselen met de
staatssecretaris Funderend Onderwijs. Die politieke wens wordt dan ook
met uw Kamer besproken, om te kijken of dat binnen het effectief
toezicht kan worden toegepast.
De heer Uppelschoten (PVV):
Ik gebruikte de tekst alleen maar om te laten zien … Er spreekt een
soort — hoe moet ik dat nou zeggen — hoogmoed of arrogantie uit. "We
hebben het bekeken en we hebben besloten dat we het zo gaan doen." Ik
krijg er een heel raar beeld van dat "we" dat zo besluiten, los van de
politieke discussie die hier plaatsvindt of de moties die u gekregen
heeft en die u geacht wordt ten uitvoer te brengen.
Minister Bruins:
Als dat de heer Uppelschoten dit soort gevoelens geeft, zou dat heel
vervelend zijn. Ik zal er de volgende keer goed naar kijken dat we dit
soort uitstraling er niet in hebben. Ik zal dit soort aspecten met een
extra kritisch oog bekijken.
De voorzitter:
Kunnen we naar de staatssecretaris?
Minister Bruins:
Ja, ik ben er bijna, voorzitter. Er was nog één punt, rondom de modellen
die gehanteerd worden en rond de keuze voor algoritmes. Mevrouw
Beckerman sprak daarover. Ik ben het met haar eens dat er bij algoritmes
oog moet zijn voor risico's. Het algoritme van de inspectie is dan ook
geregistreerd bij het Algoritmeregister. Daarnaast vindt er altijd een
menselijke toets plaats bij de inspectie. Daarmee wordt altijd
beoordeeld of een school die uit een risicomodel naar voren komt, ook
wel echt een risicoschool is en of die bezocht moet worden.
De VVD vroeg mij naar de mogelijkheden van digitalisering en AI. Ik ben
het ermee eens dat het lang niet altijd een oplossing is om maar te
groeien in capaciteit, dus ja, de inspectie kijkt hoe het efficiënter
kan. Net als andere rijksdiensten kijkt zij ook naar de mogelijkheden om
AI toe te passen in het werk.
De heer Van Houwelingen suggereerde de 360 gradenfeedback. Dat is een
interessante suggestie, maar dat is aan de schoolbesturen zelf.
Schoolbesturen organiseren zelf hun feedback; dat is niet aan mij.
Als laatste benadrukte de heer Van Houwelingen het belang van fysiek
bezoek. Dat ben ik met hem eens. Het is inderdaad van belang dat de
inspectie fysiek op scholen komt. Dat doet ze ook, en dat zal ze de
komende tijd meer gaan doen, mede doordat er meer inspecteurs zijn
gekomen dankzij een accres. Bij die extra bezoeken gaan zij juist ook
kijken naar wat er gebeurt in de klas, want daar kun je inderdaad heel
veel informatie uit halen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik begrijp dat de minister zegt dat het aan de schoolbesturen zelf is.
Wij zijn ook helemaal voor vrijheid van onderwijs. Alleen,
schoolbesturen krijgen van de inspectie sowieso al heel veel
verplichtingen opgelegd met betrekking tot de rapportage. Dit is nou bij
uitstek iets waarvan je je goed kunt voorstellen dat een schoolbestuur,
zeker als dat bestuur niet populair is bij de scholen, er niet op zit te
wachten. Als je dan toch eisen oplegt als inspectie — dat gebeurt al —
is dat bij uitstek een voorbeeld waarvan de inspectie zou moeten zeggen:
schoolbestuur, dit moet u doen.
Minister Bruins:
Ik ga dus niet in op wat nou effectief toezicht is in het p.o. en vo.
Dat ligt namelijk bij de inspectie. Als u daarover politieke wensen
heeft, kunt u die ook met de staatssecretaris delen. Maar effectief
toezicht begint bij de leraar, gaat dan naar de schooldirecteur en gaat
dan naar het schoolbestuur. Dan is er altijd nog het interne toezicht.
De mr praat mee. De gmr praat mee als het bovenschools is. Als sluitstuk
is daar dan de inspectie. Het opleggen van één bepaalde methode is op
dit moment niet iets wat ik als minister vanuit een politieke wens aan
de inspectie zou willen meegeven.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Dank, voorzitter. De minister, collega Bruins, zei het al: goed toezicht
is het sluitstuk van goed onderwijs. Maar de eerste stap naar goed
onderwijs voor alle leerlingen bestaat uit alle beleidsinspanningen die
we doen. Ik noem er een paar: het Masterplan basisvaardigheden, dat
gericht is op beter leren lezen, schrijven en rekenen, de herziening van
het curriculum, waarover ik met uw Kamer volop in gesprek ben en nog ga,
het herstelplan waar ik op dit moment met de partners in het veld aan
werk, en onze inzet op het lerarentekort. Zo is er heel veel meer.
Toezicht en zeker handhaving zijn het sluitstuk van die keten, en die
zaken zou ik dan ook niet los hiervan willen zien.
Om toezicht te houden heeft de inspectie verschillende instrumenten en
mogelijkheden. De mix hiervan dient zo veel mogelijk bij te dragen aan
de onderwijskwaliteit. De keuzes die de inspectie maakt, zijn gebaseerd
op de wettelijke kaders die door uw Kamer zijn vastgesteld. Een
belangrijk onderdeel van die kaders is bijvoorbeeld het verplichte
vierjaarlijkse bestuursgerichte toezicht dat is ingevoerd in 2017, met
de initiatiefwet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog. Daarnaast
baseert de inspectie keuzes op inzichten uit de wetenschap en de
praktijk over effectief toezichtsbeleid. Zo verdeelt de inspectie haar
aandacht over schoolbesturen, individuele scholen en het stelsel.
Voor de beantwoording van de vragen heb ik drie blokjes. Het eerste
blokje gaat over de reflectie op het aantal schoolbezoeken. Het tweede
gaat over effectief toezicht houden. Het derde gaat over het
onderzoekskader, het resultatenmodel en andere vraagstukken. Dat is dus
ook een beetje het blokje overig.
Voorzitter. Uit het onderzoek van Nieuwsuur bleek dat het
informatiesysteem dat de cijfers van de schoolbezoeken registreert
onvoldoende geschikt is voor de verantwoording. Simpel gezegd: het was
niet op orde. Hierdoor had de inspectie geen goed zicht op de
daadwerkelijke aantallen afgelegde bezoeken en kon de Kamer onvoldoende
worden geïnformeerd. Ik vind dit niet oké. Ik betreur dit, want ik wil
ten eerste zelf goed zicht hebben op wat er precies aan de hand is en
wat de stand van zaken is en, belangrijker nog, ik wil de Kamer daar
goed over kunnen informeren.
Een toezichthouder moet met gezag opereren en het vertrouwen hebben van
het onderwijsveld en de politiek. In 2021 is besloten het periodiek
bezoeken van scholen los te laten. Hier is de Kamer over geïnformeerd.
Er is toen echter niet duidelijk gecommuniceerd over wat dit betekende
voor het aantal schoolbezoeken. Daardoor is er te veel ruimte blijven
bestaan en te veel onduidelijkheid. Toen duidelijk werd, onder andere
door vragen van onderzoeksprogramma Nieuwsuur, welke onduidelijkheid er
was ontstaan, hebben de minister van OCW en ik de Kamer hier direct
alsnog per brief over geïnformeerd. Ik betreur het dat we de gegevens
zelf niet op orde hadden en dat we zelf niet eerder tot deze conclusie
zijn gekomen. We vinden het belangrijk hiervan te leren en daarom hebben
we de inspectie meteen gevraagd actie te ondernemen om meer inzicht te
krijgen in het verleden en, misschien nog belangrijker, om verbeteringen
door te voeren voor het heden en de toekomst.
Dan ga ik nu graag in op de vragen die u op dit thema hebt gesteld. Ik
begin met een vraag van de heer Uppelschoten over toezicht in de klas.
De heer Uppelschoten zei daarbij dat toezicht niet begint met
beleidstaal, maar met fysieke aanwezigheid in de klas. Ik refereerde er
in de intro al een beetje aan dat de inspectie onder andere de
wettelijke taak heeft om toezicht te houden op schoolbesturen. Dat is
een belangrijke, wettelijk vastgelegde opdracht. Vanzelfsprekend is het
ook belangrijk dat de inspectie scholen regelmatig bezoekt, want nergens
anders dan daar kun je zien wat het onderwijs behelst en nergens anders
dan bij de leraren in de klassen kun je dat ervaren. Daarom is er in de
afgelopen jaren ook in geïnvesteerd om het aantal schoolbezoeken te
verhogen, maar schoolbezoeken zijn niet de enige manier om toezicht te
houden. Wat dat betreft vind ik het dus logisch dat de inspectie
risicogericht werkt, dat ze de meeste tijd besteedt aan de scholen waar
de risico's het grootst zijn. Het gaat er bij die aanpak om dat dat ook
zo veel mogelijk bijdraagt aan de kwaliteit. Uit de toezichtspraktijk —
collega Bruins refereerde daar ook al aan — en de wetenschap weten we
dat het goed is om daar te kijken waar de risico's het grootst
zijn.
De heer Soepboer had een vraag over de vierjaarlijkse schoolbezoeken. De
vraag was of het minder frequent bezoeken van scholen een beleidskeuze
is geweest. Het is inderdaad een beleidskeuze geweest om risicogericht
toezicht te gaan houden in plaats van periodiek. De Kamer is daar op
verschillende momenten over geïnformeerd. Onder meer in februari 2021 is
gemeld dat de vierjaarsverplichting losgelaten werd. De koers van het
vorige kabinet is door mijn voorganger uitgewerkt in de Kamerbrief van
november 2022. Destijds is er ook door de Kamer niet voor gekozen om die
vierjaarsverplichting terug te brengen. Wel is er voor gekozen om het
toezicht op scholen te intensiveren. Aan die koers is uitvoering
gegeven, waardoor er inmiddels weer meer schoolbezoeken plaatsvinden.
Wat mij betreft stijgen die ook de komende jaren.
De heer Soepboer had ook een vraag naar aanleiding van signalen dat er
scholen zijn die al meer dan tien jaar geen bezoek hebben gehad. De heer
Soepboer suggereerde dat er misschien zelfs wel scholen waren die al 50
jaar niet zijn bezocht. Hij vroeg of deze signalen kloppen. De inspectie
onderzoekt de frequentie van schoolbezoeken vanaf 2012, want die cijfers
waren gewoon niet op orde. De inspectie had daar dus niet het juiste
zicht op. Ik vind het belangrijk dat we dat wel krijgen. Een eerste
beeld bevestigt inderdaad dat er scholen zijn die tien jaar geen bezoek
hebben gehad. Volgens de inspectie betreft dat ongeveer 10% van de
scholen. Voor een volledig beeld moeten we echt het onderzoek afwachten
dat nu loopt. Dat onderzoek komt naar uw Kamer.
De heer Soepboer (NSC):
Het is natuurlijk schrikbarend dat 10% van de scholen al tien jaar geen
inspectiebezoek heeft gehad. U zegt dat de Kamer het eens was met de
voorgenomen beleidskeuze, maar ik denk dat de Kamer, en misschien ook
wel het ministerie, dat was, omdat beide de indruk hadden dat er nog
steeds frequent en fors scholen werden bezocht. Dat blijkt niet waar te
zijn. Ik kan me heel goed voorstellen dat dit zo is, maar mijn
eigenlijke vraag was: als het een beleidskeuze is, wat is er dan voor
nodig om die beleidskeuze te herzien? Dat was de eigenlijke vraag.
Staatssecretaris Paul:
Dan is mijn antwoord daarop dat wat mij betreft het toezicht zo
effectief mogelijk georganiseerd moet worden. Op het moment dat je zegt
"ga alle scholen bezoeken" en dat wordt een soort afvinklijstje om in
een x tempo binnen een x-aantal jaren alle scholen te bezoeken, is de
vraag of schoolbezoek gelijkstaat aan effectief toezicht. De inspectie
geeft aan "we hebben die mix, gebaseerd ook op de wettelijke taken die
de inspectie heeft" — ik refereerde aan de wettelijke taak van het
vierjaarlijks bestuurstoezicht op basis van de initiatiefwet
bijvoorbeeld — maar ook die andere onderzoeken, de combinatie van
onderzoeken die de inspectie verricht. Als dat ervoor zorgt dat je het
juiste zicht hebt, waarnaar je kunt handelen, is dat voor mij
belangrijker dan dat je zegt "je gaat per definitie al die scholen
langs", want je wilt daar zijn waar de risico's het grootst zijn, waar
je het meeste risico loopt dat de kwaliteit niet op orde is, waar
scholen geholpen moeten worden en waar leerlingen het juiste onderwijs
krijgen.
De heer Soepboer (NSC):
Dat is een mening. Ik denk niet dat we het daarover helemaal eens zijn.
Volgens mij werkt een inspectie anders en gaat er ook een preventieve
werking van uit. Dat allemaal terzijde, de effectiviteit kunnen we
betwisten en we kunnen van mening verschillen over wat we effectief
vinden en hoe het eruit zou moeten zijn. Mijn vraag is wat ervoor nodig
is om de beleidskeuze te herzien. Daarmee bedoel ik geld, fte's, want er
is 15,5 miljoen per jaar extra bijgekomen. Wat zou ervoor nodig zijn om
wel gewoon vierjaarlijks — ik ben een schappelijk man: het mag ook vijf
jaar zijn — dat voor elkaar te krijgen? Dat is eigenlijk mijn vraag
geweest.
Staatssecretaris Paul:
Ja. Ik zou overigens wel nog willen reageren op het feit dat de heer
Soepboer zegt dat het een mening is ten aanzien van effectief toezicht.
Het is niet mijn mening. Het is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek,
op de definities die bijvoorbeeld ook de OESO hanteert, op de
onderwijspraktijk. Het is niet een mening, wil ik ermee gezegd hebben.
Wat is ervoor nodig? Ik denk dat je een soort uitvoeringstoets zou
moeten doen om te kijken wat er nodig is aan mensen en middelen en wat
dat uiteindelijk oplevert, afgezet tegen de toezichtmix die nu wordt
gehanteerd. Wat kun je beter doen? Waar krijg je meer zicht op? Hoe kun
je de kwaliteit beter borgen op het moment dat je zou doen wat de heer
Soepboer vraagt?
De heer Soepboer (NSC):
Ik heb het idee dat we in rondjes draaien. We hebben ook al
geconstateerd dat 10% van de scholen al tien jaar niet bezocht is. En
nog steeds gaan we onderzoeken doen en kijken wat het effectiefst is.
Volgens mij kunnen we een andere opvatting hebben over wat effectief is.
Als deze Kamer vraagt, en ziet dat het ook goed is, om scholen periodiek
te bezoeken — we kunnen het erover hebben of dat vier of vijf jaar is —
en als deze Kamer zegt "we willen dat een monteur onder de motorkap van
de auto kijkt en niet alleen in het dashboardkastje of de papieren in
orde zijn", moet dat volgens mij gewoon gebeuren. Dan is nogmaals mijn
simpele vraag wat daarvoor nodig is. Ik hoef dan geen onderzoek, maar
wil gewoon weten wat ervoor nodig is.
Staatssecretaris Paul:
Ik heb niet paraat wat daar specifiek voor nodig is. Dat is het eerlijke
antwoord. Wat ik daarbij zou willen aangeven, om een beetje gevoel te
geven bij de toename van schoolbezoeken: in 2022 betrof het om en nabij
de 1.000 scholen, en in 2023 en 2024 om en nabij de 1.700 scholen. Je
ziet dus dat we daarin stappen zetten en wat mij betreft zetten we dat
ook door. Daarom is er ook geïnvesteerd. De afgelopen jaren zijn er meer
inspecteurs bij gekomen. Die zijn niet direct up and running, om het
maar zo te zeggen. De inwerkperiode is behoorlijk. Maar ik verwacht dat
we met de investering die we hebben gedaan, ook weer meters kunnen
maken.
De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk. Uw laatste interruptie, meneer Soepboer. Ik zei het
toch: mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Er zijn een aantal zaken die hier volgens mij heel vaag blijven. Er
wordt een aantal van 1.700 genoemd. Ik heb geen idee of dit fysieke
schoolbezoeken zijn. Graag helderheid daarover van de staatssecretaris.
Ze zegt ook "ik weet eigenlijk niet wat ervoor nodig is om alle scholen
te bezoeken", terwijl we dit debat al in november hebben aangekondigd.
Dat had dus allang uitgezocht kunnen worden. De 15,5 miljoen die
structureel is uitgetrokken voor de inspectie om dit mogelijk te maken,
was een wens van de Kamer. In tegenstelling tot wat de staatssecretaris
net zei, is de Kamer daar altijd heel duidelijk over geweest. Daar zou
het van moeten kunnen en dan kan door de inspectie worden uitgezocht op
welke manier dit mogelijk kan worden gemaakt. Is de staatssecretaris
voornemens om de wens van de Kamer voor elke vier jaar periodiek
schoolonderzoek, die vandaag weer klinkt, mogelijk te maken en er echt
bij de inspectie op aan te sturen dat dat gebeurt?
Staatssecretaris Paul:
Ik wil me niet vastpinnen op vier jaar. Ik heb de roep van de Kamer heel
goed gehoord om meer fysiek in de school aanwezig te zijn en om dat
periodiek te doen, en dat het geen tien jaar mag zijn. Dat neem ik zeker
mee. Dat is ook het gesprek dat ik met de inspectie voer.
De heer Krul (CDA):
Deze staatssecretaris geeft aan dat de Kamer geïnformeerd is over het
feit dat het periodiek bezoek aan de scholen is losgelaten. In het
tweeminutendebat Onderzoekskader Inspectie uit 2021 heeft deze
staatssecretaris met nul minuten ingeschreven hier in de banken. Ik heb
de Handelingen er even op nageslagen. De minister van OCW zegt daar het
volgende: "Om de vier jaar is een soort uiterste. Als een school het
goed doet, kan ik me goed voorstellen dat vier of vijf jaar ook een
optie is, maar ik ben het volledig eens met de heer De Hoop dat er een
ondergrens nodig is." Begrijpt de staatssecretaris dat, met dit soort
uitspraken van de minister, de Kamer helemaal niet op de hoogte was van
het feit dat het periodiek bezoek was losgelaten? Ze zat nota bene in de
zaal toen de minister deze uitspraak deed.
Staatssecretaris Paul:
Wat ik begrijp — dat gaf ik ook aan in de inleidende teksten — is dat we
daar niet duidelijk over zijn geweest, dat we daar onduidelijk over zijn
geweest.
De heer Krul (CDA):
Dat is opvallend. Want als reactie op het Nieuwsuur-artikel zegt de
inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie het volgende: "Het
verbaast mij dat de Kamer zo reageert. Er zat geen woord Frans bij in
mijn jaarverslag. Natuurlijk is risicogericht toezicht niet periodiek."
Dat is de reactie van de inspecteur-generaal en dat citeer ik uit het
Nieuwsuur-onderzoek. Hoe kwalificeert de staatssecretaris die reactie
van de onderwijsinspectie, als zij hier zegt dat zij het volledig
begrijpt en betreurt dat de Kamer in die zin een ander beeld is
voorgespiegeld?
Staatssecretaris Paul:
Ik constateer dat er bij monde van verschillende actoren uitspraken zijn
gedaan en dat die mogelijk op verschillende manieren geïnterpreteerd
kunnen worden. De inspecteur-generaal zegt terecht dat, als het
uitgangspunt in je toezichtmix risicogericht is, het per definitie niet
periodiek is. Dat klopt, want je bent daar waar de risico's op slechte
onderwijskwaliteit het grootst zijn. Daar is dat op gebaseerd.
De heer Krul (CDA):
Ja, dus de minister schrijft in een brief dat er niet per se minder
fysieke inspecties zullen plaatsvinden. Vervolgens wordt er hier in de
plenaire zaal door de minister onderstreept dat het om vier of vijf jaar
gaat en vervolgens verbaast het de staatssecretaris helemaal niet dat
het in de praktijk niet zo is. Ik vind het echt opmerkelijk dat er
vanuit het ministerie van OCW — want dat is gewoon zo als het over de
onderwijsinspectie gaat — wordt gezegd dat er geen woord Frans bij hun
jaarverslag zat en dat het hen verbaast dat de Kamer zo reageert, want
natuurlijk is periodiek toezicht niet mogelijk bij risicogericht werken.
Ik ga nog een keer vragen of de staatssecretaris dat kan kwalificeren.
Als zij aan de ene kant aangeeft dat zij de Kamer begrijpt, zou ik het
heel vreemd vinden als zij zegt: ja, maar dit begrijp ik ook.
Staatssecretaris Paul:
Nee. Wat het duidelijk maakt, is dat de manier waarop verschillende
actoren hebben gesproken tot verwarring leidt. Dat snap ik heel goed.
Als je het hebt over risicogericht toezicht, dan gebeurt dat daar waar
de risico's het grootst zijn. Dat is inderdaad niet gekoppeld aan een
periodieke cyclus. Tegelijkertijd snap ik heel goed dat de Kamer uit de
citaten die de heer Krul voorlegt, ook van mijn voorganger, de conclusie
heeft getrokken dat die periodieke bezoeken niet los werden gelaten. Ik
heb vervolgens ook aangegeven dat op het moment dat de cijfers niet op
orde zijn — de cijfers waar ik op mocht vertrouwen en die ik ook met de
Kamer heb gedeeld — de chaos nog groter wordt. Dus ja, dat herken
ik.
Mevrouw Beckerman (SP):
De minister verschoof heel veel naar de staatssecretaris, maar ik word
van de staatssecretaris niet heel veel wijzer als er wordt gezegd dat
verschillende actoren verschillende dingen hebben gezegd. Wat hier
voorligt, is dat de Kamer jaar na jaar duidelijk was in haar
standpuntinname en in haar wens, en dat de Kamer verkeerd is
geïnformeerd en de informatie verkeerd heeft gekregen. Dat is toch een
simpel ja of nee?
Staatssecretaris Paul:
Het laatste klopt. Het laatste hebben we ook in de brief toegegeven. We
hebben daarin ook aangegeven hoe vervelend en naar we dat vinden. Het
andere punt: de beleidskeuze om risicogericht toezicht te houden — dat
gaf ik ook in de eerdere beantwoording van de vragen aan — is blijven
staan, om op die manier de mensen en de middelen van de inspectie zo
goed mogelijk in te zetten op de plekken waar dat het hardst nodig
is.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, dus de Kamer is verkeerd geïnformeerd. Ik hoorde de staatssecretaris
net een beetje terugkrabbelen en zeggen: in 2021 wilde de Kamer dit
helemaal niet. Terwijl de Kamer juist heel duidelijk was. Ook uw
voorganger, minister Wiersma, was er duidelijk over dat hij de motie-De
Hoop volledig wilde uitvoeren. Dan is de vraag aan de staatssecretaris:
is er wel voldoende grip op de inspectie, als we opnieuw die wens
duidelijk uitspreken? Kan de staatssecretaris de Kamer garanderen dat we
dit debat niet opnieuw gaan voeren over een jaar, over twee jaar, over
vier jaar of over vijf jaar?
Staatssecretaris Paul:
Ik gaf zojuist in de richting van de heer Soepboer aan dat ik heel goed
de wens van de Kamer begrijp om meer fysiek in de scholen aanwezig te
zijn. Vervolgens kijk ik naar de wettelijke taken die de inspectie op
dit moment heeft: het bestuurstoezicht, het stelseltoezicht en het
toezicht op scholen. Op het moment dat je een van die taken wil
verhogen, moet je kijken hoe zich dat verhoudt tot die andere wettelijke
taken. Ik zie het als mijn taak om daarover met de inspectie in gesprek
te gaan en ervoor te zorgen dat we daar doen wat nodig is om dat te
realiseren.
Mevrouw Beckerman (SP):
"In gesprek te gaan en doen wat nodig is" is mij nog te vaag. Wat
bedoelt de staatssecretaris daar precies mee? Ze spreekt over wettelijke
taken, maar de wet wordt niet geschreven door de inspectie. De Kamer of
het kabinet schrijven de wetten. Is dat gesprek voldoende? Of zegt de
staatssecretaris: ik ga hier, als de Kamer deze wens uitspreekt, ook
garanderen dat het gebeurt?
Staatssecretaris Paul:
Ik blijf bij mijn oorspronkelijke punt dat ik wil dat de inspectie op de
meest effectieve manier toezicht houdt, en dat is door een mix van
instrumenten: verschillende typen onderzoeken, fysieke aanwezigheid in
scholen en andere manieren waarop de kwaliteit wordt gecontroleerd en
geborgd. Overigens doet de inspectie dat niet alleen om daar als de
harde afrekenaar te staan, maar ook om met de scholen mee te denken en
stimulerend toezicht uit te oefenen. Ik ga me op dit moment niet
vastpinnen op die periodieke vierjaarsverplichting, omdat ik niet zeker
weet of we daarmee de meest effectieve manier van toezicht
toepassen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik denk dat dit mijn laatste interruptie is. Maar wat als de
staatssecretaris die opdracht wel van de Kamer krijgt? We horen nu dat
zij het betreurt dat de wens van de Kamer niet is uitgevoerd en dat zij
het betreurt dat zij de Kamer daarover verkeerd heeft geïnformeerd.
Vervolgens vragen wij door: gaat zij die wens van de Kamer uitvoeren?
Die wens staat nog steeds. Dat zagen we opnieuw in het debat. Dan zegt
de staatssecretaris: maar dat is helemaal niet mijn wens. Wat als de
Kamer zegt: dat is wel wat wij als Kamer verwachten? Gaat zij dat dan
uitvoeren? Of gaat zij over een tijdje zeggen: ik denk toch dat een mix
van actoren ... Het is een heel simpele vraag: gaat de staatssecretaris
die wens van de Kamer uitvoeren als die opnieuw bekrachtigd wordt met
een uitspraak?
Staatssecretaris Paul:
Als die wens bekrachtigd wordt, is de eerste stap die ik ga zetten de
consequenties van dat verzoek inzichtelijk maken. Dat heeft namelijk
consequenties voor de andere toezichtstaken die op dit moment wettelijk
vastliggen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
We zitten echt naar een toneelstuk te kijken. Het is overduidelijk. De
Kamer heeft die wens trouwens al een paar keer uitgesproken. We kunnen
hier op onze kop gaan staan. De minister was er net ook heel eerlijk
over. We kunnen doen wat we willen. We kunnen motie na motie aannemen,
maar het gaat dus niet gebeuren, terwijl de inspectie het makkelijk zou
kunnen. Er werken 600 mensen bij de inspectie. Als iedereen tien scholen
zou bezoeken, zouden ze elk jaar alle basisscholen kunnen bezoeken. Maar
de minister was er net heel duidelijk over.
Nu mijn vraag aan de staatssecretaris, want het moet blijkbaar bij wet.
Wat als de Kamer nu een motie aanneemt waarin de minister wordt
opgedragen om in de wet uit te werken dat elke vier jaar elke
basisschool wordt bezocht? Gaat de staatssecretaris als we die motie
zouden aannemen op z'n minst netjes die wet uitwerken, vraag ik via de
voorzitter.
Staatssecretaris Paul:
Dan ga ik kijken wat er nodig is om dat te doen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Even nog. Er wordt een motie aangenomen om een wet uit te werken. Gaat
de staatssecretaris kijken of zij die motie gaat uitvoeren? Houdt zij
dat ook helemaal vrij, vraag ik via de voorzitter.
Staatssecretaris Paul:
Moties zijn een mooi instrument, maar uiteindelijk moet het uitvoerbaar
en werkbaar zijn binnen de kaders die we hebben, binnen de wettelijke
afspraken en binnen de financiële middelen. Dat is ook mijn taak.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben de semantische discussie een beetje beu. Het is duidelijk dat de
Kamer al jarenlang dezelfde wens heeft. Maar de Kamer was ook jarenlang
in de veronderstelling dat die wens werd uitgevoerd. Ik heb hier een
brief uit 2022, van de voorganger van deze staatssecretaris. "Het doel
voor de komende vijf jaar is als volgt. Met elke school is er gedurende
vier jaar contact. Hierdoor is er meer zicht in de klas. Inspecteurs
komen vaker op school, ook onaangekondigd." Dan wordt er ook nog
verwezen naar de motie-De Hoop en de motie-Van Meenen. "Om dat uit te
kunnen voeren, breidt de inspectie met extra inspecteurs de
onderzoekscapaciteiten uit." Wat hier staat, is duidelijk, maar het
wordt gewoon niet nagekomen. Waarom zijn we daarover niet proactief
geïnformeerd en is de Kamer al die jaren in de veronderstelling gelaten
dat de scholen elke vier jaar worden bezocht? Dat is ons al die jaren
verteld.
Staatssecretaris Paul:
A waren die cijfers niet op orde en b zijn die scholen ondertussen, met
de investering in meer inspecteurs en meer capaciteit, wel degelijk
vaker bezocht. Aan de wens die geformuleerd werd en die in de brief werd
bekrachtigd, wordt gewerkt, as we speak.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
"Met elke school is gedurende vier jaar contact." Als ik nu de
onderzoekskaders van de inspectie bekijk, die in augustus 2024 nog zijn
aangepast, als je door dat document bladert, zie je de hele tijd dat de
suggestie wordt gewekt dat er elke vier jaar contact is met de besturen.
Dan staat er in een bijzin dat er ook scholen worden bezocht. Dat is dus
gewoon niet waar. Dat wordt gewoon niet waargemaakt. Ons wordt wel elke
keer verteld dat dat gebeurt. Ik hoor gewoon heel graag dat ook de
staatssecretaris zegt dat wij als Kamer op het verkeerde been zijn
gezet. Dat is hier namelijk gebeurd. Wij zijn niet onvolledig ingelicht;
ons is gewoon iets voorgehouden wat niet waar is. Dan kunnen we daar
allemaal semantische discussies bij houden, maar de hele Kamer heeft de
afgelopen jaren gewoon gedacht dat scholen elke vier jaar bezocht
worden. Dat lezen we in brieven. Dat lezen we in inspectiekaders. Dat
horen we in debatten. En het is gewoon niet gedaan. Dan hoor ik gewoon
heel graag dat wij inderdaad verkeerd zijn geïnformeerd. Volgens mij
moet dat niet zo moeilijk zijn en vinden we dat met elkaar. Ik hoor ook
gewoon graag dat dat is gebeurd. We zijn gewoon als hele Kamer op het
verkeerde been gezet.
Staatssecretaris Paul:
Nee, voorzitter. Het antwoord is simpelweg nee. Dat heeft ermee te maken
dat als daar staat "contact hebben", dat op verschillende manieren kan.
Dat hoeft niet per se een fysiek bezoek in de klas geweest te zijn. Er
zijn ook andere manieren van contact tussen de inspectie en scholen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, dan komen we weer bij de semantische discussie terecht die we ook
elke keer weer zien in andere stukken. We kunnen de hele tijd zoeken
naar woordjes waarom er inderdaad niet "naar de letter" is gehandeld,
maar "naar de letter en de geest". Daar gaat het vaak over. Als de Kamer
aangeeft dat wij het belangrijk vinden dat scholen worden bezocht, dan
kun je er allerlei redenen bij halen waarom dat bezoek ook op een andere
manier kan, dat "contact" toch wat anders is dan "bezoek", of dat als
iets "een uitgangspunt" is dat niet betekent dat het ook in de praktijk
zo plaatsvindt, dat er ook wat licht zit tussen vier jaar of vijf jaar.
Maar het is hoe dan ook toch duidelijk dat de Kamer wílde dat scholen
elke vier jaar worden bezocht, dat dat een opdracht was aan het kabinet,
dat die niet is nagekomen en dat we daarover niet zijn geïnformeerd,
maar er alleen achter zijn gekomen omdat Nieuwsuur ons daarop wees. Die
lezing van mij klopt toch, vraag ik aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Nee, ik blijf bij mijn oorspronkelijke antwoord.
De voorzitter:
De heer Soepboer. De laatste.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ga het toch doen, die laatste. Ik heb het net niet gedaan, maar ik
heb er nog even over nagedacht en de staatssecretaris brengt het nu ook
weer op en zegt: we werken eraan, er worden mensen ingewerkt. In 2021
is, als ik het goed heb, 15,5 miljoen erbij gekomen. We zijn dus nog
steeds aan het opbouwen en mensen aan het inwerken. De staatssecretaris
zei net: de inwerktijd bij de onderwijsinspectie duurt gewoon even. Mijn
hele simpele vraag is: wat is de inwerktijd bij de
onderwijsinspectie?
Staatssecretaris Paul:
Ik heb niet de precieze inwerktijd paraat maar het punt is dat je … Het
is een heel verantwoordelijke taak om dat überhaupt te doen. Dat heb je
niet van de ene op de andere dag in de vingers. Ik kom daar graag op
terug. Ik weet dat niet precies. Maar ik weet in ieder geval dat dat
niet van de ene week op de andere gebeurt.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
We zien hier nu echt iets heel bijzonders. We zien een hele Kamer die
heel duidelijk is: wij willen gewoon dat een school elke vier jaar
bezocht wordt. Daar is een hele goede reden voor. Wij willen namelijk
weten hoe het staat met het onderwijs. Ik hoor de staatssecretaris
zeggen "wij hebben zicht op scholen", maar dat hebben we niet. Volgens
de steekproef van de inspectie zou 20% van de scholen een onvoldoende
krijgen. Op dit moment krijgt 2% een onvoldoende. Van duizend scholen
die niet goed scoren, weten wij niet waar ze zijn.
Ik probeer het nog een keer uit te leggen, maar ik begrijp niet waarom
de staatssecretaris niet ziet dat wij dus geen goed zicht hebben op
scholen als wij niet bij die scholen langsgaan. De wens van de Kamer is
duidelijk. De Kamer is hier verkeerd over geïnformeerd, en dan zegt de
staatssecretaris doodleuk: nee, hoor. Maar er is continu overal gezegd
dat het vierjaarlijks gebeurt, tot en met de laatste rapportage aan toe.
Ik heb hier minister Wiersma die in een brief glashard schreef: "De
gedachte om eens in de vier jaar een school te bezoeken vind ik niet
voldoende. Ik vind het belangrijk dat er op meerdere momenten gedurende
een jaar contact is met een school, en bezoek dan wel onderzoek wanneer
nodig." Deze daadkracht hebben wij nodig om onze motie ook daadwerkelijk
uitgevoerd te krijgen. Als de staatssecretaris nu doodleuk zegt — het is
niet de eerste keer dat dit gebeurt — "ik ga die motie niet uitvoeren
als die straks wordt ingediend", dan heb ik een heel andere vraag. Dus
nogmaals de vraag aan de staatssecretaris: als die motie straks
ingediend gaat worden, gaat u die ook uitvoeren?
Staatssecretaris Paul:
Dat ligt eraan hoe die motie eruitziet.
Voorzitter. Dan ga ik door met het tweede blokje. Ik begin met de vraag
... Nee, wacht. Ik ga dit toch ... Ja, de inspectie heeft de wettelijke
taak om toezicht te houden op schoolbesturen, om te borgen dat die
besturen hun verantwoordelijkheid voor goed onderwijs op de juiste
manier invullen. Ook vinden er schoolbezoeken plaats om te toetsen of
besturen goed zicht hebben op de kwaliteit van hun scholen. Daarnaast
houdt de inspectie risicogericht toezicht op scholen zelf. Een
risicogerichte aanpak zorgt ervoor dat de inspectie vooral daar is waar
de risico's het grootst zijn. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de
kwaliteit van het stelsel goed in beeld is en dat de ondergrens bewaakt
wordt. Uw Kamer benadrukt terecht hoe belangrijk het is dat er voldoende
intensief toezicht op scholen zelf wordt gehouden, en maatschappelijk en
politiek is die verwachting er ook. Dat is ook de reden dat hier door
het kabinet in is geïnvesteerd.
In 2021 is het periodiek bezoeken van scholen losgelaten, maar de
inspectie houdt in haar scholentoezicht nog steeds zicht op alle
scholen. In eerste instantie doet zij dat door jaarlijks de risico's en
signalen van alle scholen te analyseren. Daar haalt zij uit waar de
risico's het grootst zijn. De inspectie bezoekt vervolgens die scholen.
De inspectie komt dus het meest op die scholen waar de meeste zorgen
over zijn, juist zodat daar het snelst verbetering kan plaatsvinden.
Overigens komen ze op die scholen vaak meerdere keren per jaar, of in
ieder geval net zo vaak als nodig is. Daarnaast wordt een deel van de
scholen steekproefsgewijs bezocht, los van een eventueel ingeschat
risico. Dat draagt bij aan een landelijk beeld van de onderwijskwaliteit
en helpt om de risicomonitoring van de inspectie te verbeteren.
Naast de kwaliteitsonderzoeken heeft de inspectie nog meer vormen van
toezicht. Zo doet zij geregeld thematische onderzoeken, bijvoorbeeld
naar leesvaardigheid of sociale veiligheid. Ook hiermee komt zij op
scholen. De afgelopen periode heeft de inspectie maatregelen voorbereid
om het toezicht verder te intensiveren, onder andere met de
eerdergenoemde extra capaciteit. Door de combinatie van al deze
instrumenten wordt tot het meest effectieve toezicht gekomen.
Voorzitter. Ik stop even, want er is …
De voorzitter:
Sorry. Ik schors even voor een stukje overleg hier. Een moment.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Niks aan de hand. Ik heb de zaak weer onder controle. Gewapperd met mijn
portefeuille ... En ja, 17.15 uur is nog steeds hard. Het zou mooi zijn
als de staatssecretaris dan net klaar is. Dan moet ik dit debat even
onderbreken voor een heel kort tweeminutendebatje plus stemmingen, maar
ergens gaan we dan gewoon door. Het woord is aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga dan even kijken in mijn papieren, want een aantal vragen zijn
inmiddels al aan bod gekomen.
De voorzitter:
Ja, ik denk dat het misschien wel duidelijk is.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter. Is er een wetswijziging nodig, vroeg mevrouw Beckerman.
Indien uw Kamer wil dat er een vierjaarsverplichting voor
scholenbezoeken komt, zou een wetswijziging het meest passend zijn. Deze
wens staat namelijk op gespannen voet met de uitvoering van andere
wettelijke taken van de inspectie, en deze zaken moeten zorgvuldig tegen
elkaar worden afgewogen. Ik zet in op extra schoolbezoeken. Om goed de
vinger aan de pols te houden wil ik ook dat de registratie op orde is,
zodat we met z'n allen kunnen volgen, ikzelf, maar zeker ook de Kamer,
hoe het aantal bezoeken stijgt.
De voorzitter:
Prima.
Staatssecretaris Paul:
De inspectie zal in haar jaarverslagen rapporteren over de aantallen
schoolbezoeken en de stand van zaken van de verbeteracties ten aanzien
van de toezichtregistratie.
De voorzitter:
Ik denk dat alle punten wel gemaakt zijn. Ik denk dat het duidelijk
is.
Staatssecretaris Paul:
Denkt u?
De voorzitter:
De heer Kisteman heeft nog een vraag openstaan.
Staatssecretaris Paul:
Let op. Even kijken. Dan ga ik even zoeken.
De voorzitter:
Hij ligt onder de letter k.
Staatssecretaris Paul:
Onaangekondigde inspecties en effectief toezicht, de vraag van de heer
Kisteman. Hoe kijken de minister en de staatssecretaris aan tegen meer
onaangekondigde inspecties? Onaangekondigd toezicht wordt op dit moment
al ingezet door de inspectie, bijvoorbeeld bij ernstige risico's voor de
onderwijskwaliteit of de veiligheid. De verkenning die de inspectie
recentelijk deed, laat helder zien dat onaangekondigde bezoeken niet per
se leiden tot een ander eindoordeel. Dat komt onder andere door de
expertise van inspecteurs, die opgeleid zijn om door een stukje
windowdressing heen te kijken. Ook vragen onaangekondigde bezoeken meer
capaciteit van de inspectie. Onvoorbereide scholen kunnen minder goed
antwoord geven op vragen, documenten moeten worden nagestuurd en
gesprekspartners zijn afwezig. Die gesprekken moeten worden ingehaald.
Gemiddeld kost een dergelijk onderzoek mede daardoor ongeveer twee keer
zo veel tijd, waardoor er minder tijd is voor andere onderzoeken.
Onaangekondigd toezicht heeft wel meerwaarde binnen het stimulerend
toezicht, voor de naleving van eenduidige normen, zoals de bevoegdheid
van leraren, en bij lesbezoeken. Deze mogelijkheden worden op dit moment
verder uitgewerkt, want de wens was duidelijk. Nog dit jaar start de
inspectie met onaangekondigd toezicht in het primair onderwijs.
De heer Van Houwelingen vroeg waarom de inspectie zo huiverig is voor
onaangekondigde inspecties. Nou, de inspectie is daar niet huiverig
voor. Ik heb eigenlijk net in reactie op de heer Kisteman daar antwoord
op gegeven.
Even kijken, mevrouw Westerveld. Ik ga nu door naar blokje drie. Als ik
de vragen van mevrouw Westerveld hier niet tussen heb, kom ik erop
terug.
Blokje drie ging over het onderzoekskader, het resultatenmodel en nog
een aantal zaken. In de voortgangsbrief versterking toezicht die ik
afgelopen december naar de Kamer stuurde, lichtte ik toe wat er is
gedaan en wat we nog gaan doen om het toezicht meer te laten bijdragen
aan de verbetering van de onderwijskwaliteit, ook in lijn met de wensen
van uw Kamer. In de afgelopen jaren hebben we met elkaar als politiek
keuzes gemaakt over verandering van het toezicht: meer focus op
basisvaardigheden en sociale veiligheid, meer zicht op prestaties
basisvaardigheden via onder andere peilonderzoeken en sneller ingrijpen
bij scholen waar het niet goed gaat. Ook de komende jaren zet de
inspectie belangrijke stappen. De onderzoekskaders worden herzien,
waarbij integraal wordt gekeken naar de rol van onderwijsresultaten en
basisvaardigheden in het hele kader.
Ten tweede. De wijze van toezicht op de leerresultaten via het
onderwijsresultatenmodel wordt herzien, waarbij ook de moties en
toezeggingen die er liggen nadrukkelijk worden meegenomen. Aanvullend
gaat de inspectie nog dit jaar aan de slag met onaangekondigde
toezichtsactiviteiten in het primair onderwijs. Dat heb ik zojuist ook
gezegd. Ook bij de keuze om een bezoek aangekondigd of onaangekondigd af
te leggen, staat de effectiviteit voorop. Eerder is het bestuurstoezicht
onder druk komen te staan en is het de inspectie niet gelukt om elke
vier jaar elk bestuur te bezoeken. De inspectie werkt nu uit hoe dat
bestuurstoezicht effectiever kan en streeft ernaar vanaf 2026 weer te
kunnen voldoen aan de wettelijke vierjaarscyclus.
Ik ga door met het beantwoorden van de vragen. Een vraag van de heer
Kisteman over efficiënt toezicht en regeldruk: zien de minister en de
staatssecretaris mogelijkheden om het inspectiekader te vereenvoudigen,
zodat dit niet ten koste gaat van de kwaliteit van inspecties en de
regeldruk vermindert? De onderzoekskaders hebben als uitgangspunt dat
het onderwijs op een bewezen effectieve manier wordt ingericht en
scholen een doorlopende leerlijn hanteren voor leerlingen. De inspectie
maakt bij het opstellen van de kaders gebruik van recente
wetenschappelijke inzichten en van praktijkervaringen uit het veld. In
2027 worden de kaders in hun geheel herzien. De inspectie kijkt daarbij
ook naar vermindering van de toezichtslast en de druk voor scholen.
Onderdeel van de nieuwe onderzoekskaders is die herziening van het
onderwijsresultatenmodel. Hierin worden de moties van het lid Kwint over
niet langer afrekenen op afstroom, de motie-Soepboer over de
onderbouwindicatoren en de motie-Stoffer/Ceder over de positie van de
doorstroom betrokken. Uw Kamer wordt eind 2025 over de contouren van het
nieuwe kader geïnformeerd.
Dan een vraag van de heer Kisteman over de basisvaardigheden. Die ging
erover dat de basisvaardigheden op dit moment niet worden meegenomen in
de resultaten. Wat is de stand van zaken? In het huidige schooljaar
wordt de standaard basisvaardigheden nog niet meegenomen in het
eindoordeel. De inspectie geeft wel herstelopdrachten als er
tekortkomingen zijn. Dat is eigenlijk bedoeld, ook voor scholen, om te
wennen aan het feit dat we op die standaard een oordeel uitbrengen.
Ondanks dat nog niet geoordeeld wordt op de standaard, helpt dit scholen
nu al om hun aanbod op het gebied van de basisvaardigheden te
verbeteren. De inspectie gaat vanaf augustus 2025 wel een oordeel
geven.
Dan een vraag van mevrouw Rooderkerk over het onderwijsresultatenmodel.
Zij vroeg hoe goed dit werkt, hoe dit model geëvalueerd wordt en of ik
inzicht kan geven in de variabelen. Ik heb zojuist een stukje daarvan
beantwoord, maar de inspectie gebruikt een groot aantal indicatoren voor
het risicomodel. Dat gaat bijvoorbeeld om signalen van ouders en grote
wisselingen in de lerarenpopulatie maar ook om de onderwijsresultaten.
Het onderwijsresultatenmodel voor het p.o. bestaat uit de resultaten van
de doorstroomtoets. Voor het vo wordt gekeken naar de doorstroomcijfers
en de eindexamenresultaten. De leerresultaten hebben een belangrijke
voorspellende waarde voor de onderwijskwaliteit. De inspectie werkt nu
samen met wetenschappers en de onderwijssector aan een herziening, die
in 2027 in werking moet treden. Hierbij worden de eerdere moties die ik
noemde, te weten de motie-Kwint, de motie-Soepboer en de
motie-Stoffer/Ceder, betrokken.
Dan een vraag van mevrouw Westerveld. Zij vroeg hoe het staat met het
toezicht op jongeren in de asielopvang. De inspectie houdt ook toezicht
op het nieuwkomersonderwijs. Op stelselniveau heeft de inspectie ook met
andere inspecties de zorg uitgesproken over toegankelijkheid en
wachtlijsten. Locaties waar nieuwkomersonderwijs wordt gegeven, worden
verder net als reguliere scholen bezocht en krijgen dan ook een oordeel.
In juni 2023 is er gezamenlijk onderzoek geweest van vier inspecties: de
Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd,
de Arbeidsinspectie en de Inspectie van het Onderwijs. Dit jaar komen we
met een brief waarin we een update geven over wat er met de
aanbevelingen is gebeurd en over een eventueel vervolgonderzoek. We
komen in ieder geval terug op de acties die voortvloeiden uit dat
eerdere onderzoek.
De voorzitter:
Prima.
Staatssecretaris Paul:
Ja?
De voorzitter:
Hebben we het allemaal gehad?
Staatssecretaris Paul:
Nee, ehm …
De voorzitter:
Ik denk het wel, hè?
Staatssecretaris Paul:
Ja.
De voorzitter:
Het meeste wel. Er is nog een vraag die is blijven liggen van mevrouw
Westerveld. Kunt u even kort die vraag herhalen?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Nou, ik heb hier drie moties genoemd die alle drie niet zijn uitgevoerd.
De eerste is de motie dat wij willen dat jongeren in
jeugdzorginstellingen ook standaard onderwijs krijgen. Ik heb een punt
gemaakt van de onderwijsadviesbureaus, waar steeds meer geld naartoe
gaat. Als laatste heb ik de vrijstellingen op grond van artikel 5 onder
b genoemd, waarvan ook een Kamermeerderheid heeft gezegd niet meer te
willen dat op die grond een vrijstelling wordt verleend. Dat hoort
allemaal bij dit debat. Het zijn allemaal moties die de Kamer in
meerderheid heeft aangenomen, maar die niet worden uitgevoerd.
De heer Kisteman (VVD):
Ik had nog een vraag — ik weet niet of die voor de minister of de
staatssecretaris is — over de 70 nieuwe medewerkers die de inspectie wil
aannemen. Is dat wel efficiënt? Is er gekeken naar digitalisering, AI?
Kan dat niet slimmer ingezet worden?
De voorzitter:
Dan de heer Van Houwelingen nog voor een vraag die is blijven
liggen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik had nog een vraag over de streefniveaus voor rekenen en taal. Pakt de
inspectie die nog apart?
Staatssecretaris Paul:
Dan begin ik met de vraag van mevrouw Westerveld over de inzet van
adviesbureaus, soms bestaande uit oud-inspecteurs. Besturen en scholen
kunnen inderdaad adviesbureaus inhuren. Soms zijn die adviseurs
oud-inspecteurs. Op de markt voor onderwijsadvies is veel expertise te
vinden, maar het schort aan transparantie over kwaliteit en prijs. Ik
wil de markt daarom gaan reguleren en ben in gesprek met de sociale
partners en de onderwijsadviesbranche over de manier waarop. In het
herstelplan, dat u voor de zomer krijgt, ga ik hier verder op in. We
nemen daar concrete actie op.
De antwoorden op de andere vragen heb ik niet paraat. Daar kom ik in
tweede termijn op terug.
De vraag van de heer Kisteman … Nu ben ik 'm weer kwijt.
De voorzitter:
Die ging over de 70 nieuwe medewerkers.
Staatssecretaris Paul:
O, volgens mij is die vraag voor mijn collega, de minister.
Ook op de vraag van de heer Van Houwelingen over de streefniveaus moet
ik terugkomen. Met excuses.
De voorzitter:
Oké. Tot zover de eerste termijn. Ik heb er een kwartiertje bij weten te
regelen. Het zou mooi zijn als we dan de tweede termijn van de Kamer in
ieder geval nog even kunnen doen. Wilt u allen spreken? Ja? Oké. Gaat uw
gang. Dan geef ik het woord aan mevrouw Rooderkerk. Maar om 17.30 uur
moet ik echt stoppen. Ik hoop dat u deze termijn snel kunt doen, want
dan kan ik op een natuurlijk moment schorsen. Ja, meneer Boswijk, ik heb
het niet eenvoudig vandaag. Ik moet mijn geld weer verdienen. Het woord
is aan mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ik moet helaas constateren dat we niet veel verder
zijn gekomen in dit debat. De Kamer is eenduidig, duidelijk in wat zij
wil. De staatssecretaris zegt dat niet te gaan doen. Het beeld blijft
bestaan dat de inspectie zelfstandig afwijkt van de wens van de Kamer en
dat de staatssecretaris precies niets gaat doen om verandering te
realiseren. Daarom een motie. Ik reken erop dat die van a tot z wordt
uitgevoerd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Inspectie van het Onderwijs slecht zicht heeft op
de onderwijskwaliteit, met meer dan 1.000 basisscholen die een
onvoldoende zouden moeten krijgen maar die niet krijgen;
overwegende dat laagdrempelig contact en bezoek van belang is voor het
signaleren van problemen en het verbeteren van de kwaliteit op alle
scholen;
constaterende dat er vanaf 2022 jaarlijks 15,5 miljoen euro extra is
geïnvesteerd in de inspectie om vierjaarlijkse schoolbezoeken mogelijk
te maken;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat alle scholen periodiek, de
vier jaar zo dicht mogelijk benaderend, fysiek bezocht worden door de
inspectie;
verzoekt de regering verder hierover jaarlijks aan de Kamer te
rapporteren en de uitwerking hiervan zo spoedig mogelijk aan de Kamer
voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Soepboer, Krul,
Beckerman, Westerveld, Uppelschoten en Oostenbrink.
Zij krijgt nr. 791 (31293).
Dank u wel. Een vraag van de heer Kisteman. Eén korte vraag.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, ik snap dat het kort moet, maar ik krijg wel een beetje het
gevoel dat we het debat op deze manier een beetje aan het afraffelen
zijn. De staatssecretaris raakt helemaal in de war bij haar
beantwoording. Ik vraag me af in hoeverre dat het debat ten goede
komt.
Mijn vraag aan mevrouw Rooderkerk luidt als volgt. Uit de parlementaire
enquête over de uitvoering kwam dat de Kamer geen onredelijke eisen moet
stellen aan het kabinet. De staatssecretaris geeft meerdere malen aan:
wat jullie willen, is eigenlijk niet uitvoerbaar. Toch dient mevrouw
Rooderkerk deze motie in. Hoe verhoudt deze motie zich tot de uitspraken
van die parlementaire enquêtecommissie over de uitvoering?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik heb zelf in de uitvoering gewerkt, bij de Dienst Uitvoering
Onderwijs, dus ik heb de uitvoering hoog zitten. Maar wat de heer
Kisteman hier zegt, klopt niet. De staatssecretaris zegt niet dat het
niet uitvoerbaar is. Ze zegt dat ze niet weet of het uitvoerbaar is. Dat
vind ik gek, want we voeren dit debat al best wel lang. Daarbij was het
ooit uitvoerbaar, want dit was altijd al het beleid, totdat de inspectie
besloot om dit beleid te gaan veranderen, tegen de wil van de Kamer in
en zonder de Kamer daarover te informeren. Vervolgens kwam er een
minister van VVD-huize die ook nog eens 15,5 miljoen euro extra heeft
vrijgemaakt om dit uitvoeringsgericht mogelijk te maken, en alsnog is
het niet gebeurd. Kom hier dus niet mee aan bij mij. De wens van de
Kamer is en was duidelijk: voer gewoon die motie uit.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman, SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Ik denk dat hier iets bijzonders gebeurt vanuit de Kamer.
Bijna alle aanwezigen staan namelijk onder één motie en we kiezen er ook
voor om maar één motie in te dienen. Zo'n eensgezinde Kamer is een
duidelijk signaal dat we niet accepteren dat de kwaliteit van het
onderwijs nog verder daalt en dat de inspectie nog langer te weinig
scholen bezoekt. Maar ik schrik van de beantwoording. Bij dit debat had
ik vanuit vak K een welgemeend "sorry" verwacht voor het zo lang niet
respecteren van de wens van de Kamer en het onvoldoende informeren van
de Kamer daarover. Het ingewikkeldst vind ik — ik hoop dat we zo meteen
een heel duidelijk antwoord krijgen — dat er ook licht en ruimte lijkt
te bestaan bij de staatssecretaris als het gaat om de vraag of zij deze
motie wel gaat uitvoeren naar de letter en naar de geest die de Kamer
daaraan meegeeft. Als dat het geval is, dan vind ik wel … Ik wil daar
echt een heel duidelijk antwoord op, want anders moeten we toch denken
aan een derde termijn, hoe vervelend ook. Ik roep het kabinet op: zie
dit hele duidelijke signaal namens zo veel partijen echt als een hele
belangrijke oproep.
Dank u.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Als hier de hele Kamer, van links tot rechts, in de
veronderstelling is dat scholen eens per vier jaar worden bezocht, dan
gaat er toch wat mis als blijkt dat dat niet zo is en het kennelijk
doelbewust beleid is. Ik lees letterlijk voor uit een brief van eind
2022: "Met elke school is gedurende vier jaar contact en hierdoor is er
meer zicht in de klas. Inspecteurs komen vaker op school, ook
onaangekondigd." Als ik dan in de beantwoording hoor "ja, maar contact
kan ook wat anders zijn", dan blijkt dat we bezig zijn met een
semantische discussie. Als ik in het onderzoekskader dat in augustus
2024 nog is aangepast, 34 keer lees dat er een vierjaarlijks onderzoek
is, maar hoor dat die vierjaarlijkse onderzoeken ook wat anders kunnen
zijn, dan blijkt gewoon dat de Kamer op het verkeerde been is gezet. En
dan hoor ik dat ook graag. Dit debat had echt niet zo hoog hoeven op te
lopen als gewoon was erkend dat wij in de afgelopen vier jaar niet
volledig zijn geïnformeerd en echt gewoon op het verkeerde been zijn
gezet. Dat ligt dan niet aan allerlei systemen; dat ligt dan echt aan de
communicatie tussen het kabinet en de Kamer. Als wij met ons
honderdvijftigen kennelijk wat anders horen dan wat het kabinet zegt,
dan is daar uitdrukkelijk wat misgegaan. Ik hoor daar nog graag een
reflectie op van de staatssecretaris en van de minister.
De voorzitter:
De heer Kisteman, VVD.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Ik heb één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een tekort is aan inspecteurs bij de
onderwijsinspectie;
overwegende dat onderzoeken intensief zijn en de inspectie veel tijd
kosten;
overwegende dat leerkrachten aangeven stress te ervaren voorafgaand aan
aangekondigde inspecties;
overwegende dat aangekondigde inspecties zorgen voor extra werkdruk
onder leraren, wat onwenselijk is in een tijd van tekorten;
verzoekt de regering minder tijdsintensieve inspectiebezoeken te
introduceren, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de
onderzoeken;
verzoekt de regering voorts de onderwijsinspectie meer onaangekondigde
inspecties uit te laten voeren, zodat leerkrachten minder werkdruk
ervaren en inspecties efficiënter worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kisteman en Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 792 (31293).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik vraag me wel af waarom deze motie wordt ingediend nu hierover de
afgelopen tijd in de Tweede Kamer al heel vaak moties zijn ingediend.
Doet deze motie daaraan dan niet eerder afbreuk dan dat zij de Kamer
verder helpt?
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, het is toch gewoon aan mij of ik een motie wil indienen of
niet?
De voorzitter:
Absoluut. Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik ben het daar eigenlijk wel mee eens. Ik werd er tijdens dit debat op
gewezen dat deze motie al is ingediend door de heer Van Meenen van D66.
Die is in 2019 zelfs unaniem aangenomen. Dit is dus een motie die
uitgevoerd zou moeten worden. Ik twijfel dus of mijn naam daaronder moet
blijven staan. Ik hoor graag van de staatssecretaris of zij die motie
gaat uitvoeren.
De voorzitter:
Een gerechtvaardigde vraag. De heer Krul, CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. In alle eerlijkheid: als ik na debatten met de
bewindspersonen van OCW wegloop, ben ik meestal vrolijker dan toen ik
binnenkwam, want die debatten zijn altijd erg inhoudelijk. En vaak komen
we ook echt verder, maar dit keer is dat gewoon niet het geval. Daar ben
ik eerlijk over. Ik denk echt dat het kabinet voor dit debat de
verkeerde invalshoek gekozen heeft. Die was defensief en systematisch.
Soms heeft de Kamer ook gewoon een beetje reflectie nodig. Ik denk dat
die ruimte er echt wel was. Dan had het niet zo hoog hoeven op te lopen.
Maar goed.
Mevrouw Beckerman vroeg aan de staatssecretaris wat zij gaat doen als de
Kamer de opdracht geeft om een periodiek bezoek toch de norm te maken.
De staatssecretaris reageerde daarop door te zeggen dat ze dan eerst de
consequenties gaat onderzoeken. Dat is gewoon Haags voor "nee". Dit
gebeurde de vorige keer dat deze Kamer deze motie indiende. Ik citeer
uit het onderzoek van Nieuwsuur: "Hierbij valt op dat de inspectie de
motie van De Hoop zwaarder interpreteert dan deze daadwerkelijk is
geformuleerd. De inspectie, en in navolging de ambtenaren op het
departement, leggen de motietekst uit alsof deze vereist dat alle
scholen elke vier jaar aan een uitgebreid kwaliteitsonderzoek worden
onderworpen. In werkelijkheid vraagt de motie slechts om een 'bezoek'."
De inspectie zegt nu dat zij op dat moment tot de conclusie was gekomen
dat alleen kwaliteitsonderzoeken zinvol waren, en niet de kortere
bezoeken. Daarom hebben zij de motie zo uitgelegd. Zij deelde deze
afwegingen niet met de Kamer, maar zo kon zij de motie afdoen.
Voorzitter. Ik rond hiermee af, want ik vind dit echt ongezond. Met dit
soort semantische oorlogsvoering tussen Kamer en kabinet om nee te
kunnen zeggen, of ja te kunnen zeggen maar nee te kunnen doen, moeten we
denk ik gewoon stoppen. Ik ben benieuwd hoe deze bewindspersonen daarop
kunnen reflecteren.
De voorzitter:
De heer Uppelschoten, PVV.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik heb niet het historisch bewustzijn
van veel Kamerleden van wat hier allemaal in de voorafgaande jaren
gebeurd is, maar ik ga ervan uit dat mensen eerlijk zijn en de waarheid
spreken. Dus ik ga ervan uit dat de minister en de staatssecretaris ook
verrast zijn geweest door wat er gebeurd is met de inspectie, en dat zij
ook in de veronderstelling leefden dat er in die periode van vier jaar
toch scholen bezocht werden. Ik durf niet meer "geïnspecteerd" te
zeggen, maar bezocht dus. We hebben dus met een ander probleem te maken,
namelijk dat de minister en de staatssecretaris misschien wel door de
inspectie niet goed geïnformeerd zijn. Nou, dat is een vraag. Dat is
één.
Ten tweede zou ik dit willen zeggen. Er is hier in de Kamer een grote
behoefte aan dat de scholen eens per vier jaar bezocht worden. En alle
scholen; dus niet alleen de risicoscholen, maar álle scholen. En dat
scholen ook weten dat dat gebeurt en dat ook het instrument van
onverwachte inspectiebezoeken ingezet mag worden, en waarschijnlijk ook
wat meer ingezet mag worden, gezien de motie van de VVD.
Dat zijn de twee dingen, meer niet.
De voorzitter:
De heer Soepboer, Nieuw Sociaal Contract.
De heer Soepboer (NSC):
Goed, voorzitter. Ik ga het heel kort houden. Ik zie dat één motie is
ingediend namens zo goed als de hele Kamer. Dat lijkt mij, met één
motie, één heel duidelijk signaal, dat dit hele debat doorkruist. Eén
heel duidelijke opdracht aan deze bewindspersonen om te kijken wiens
kant we kiezen: gaan we mee met deze Kamer, die zo duidelijk is, of
niet? Ik hoop natuurlijk straks een "oordeel Kamer" te horen, maar daar
laat ik het bij. Deze motie is wat mij betreft het duidelijkste signaal
dat afgegeven kan worden door deze Kamer.
De voorzitter:
De heer Oostenbrink, BBB.
De heer Oostenbrink (BBB):
Dank, voorzitter. Fijn dat ik ook nog aan de beurt kom.
Ook na deze termijn is er toch nog de nodige onduidelijkheid. Ik heb de
bewindspersonen de ontstane situatie horen betreuren, en ook horen
benadrukken dat de inspectie het vertrouwen moet hebben van zowel het
onderwijsveld als de politiek. De gebrekkige communicatie heeft dat
vertrouwen echter geschaad. Op de vraag waarom de inspectie is
achtergebleven terwijl was beloofd dat een fors deel van de scholen nog
steeds regelmatig bezocht zou worden, wijst de staatssecretaris slechts
op beleidskeuzes. Hierbij is er te weinig oog voor de vaak door de Kamer
herhaalde wens om periodiek te gaan inspecteren. Vandaar ook onze steun
voor de motie van mevrouw Rooderkerk.
Ik wil ook mijn zorgen uitspreken over de uitspraak van de
staatssecretaris dat zij niet weet wat ervoor nodig is om alle scholen
te bezoeken, zeker in een situatie waarin 10% van de scholen tien jaar
niet is bezocht. Tot slot wil ik de bewindspersonen vragen om een
beleidsreactie naar aanleiding van het ADR-onderzoek dat nu loopt, om
ook de aanbestedingen te verdelen ten aanzien van de registratie van de
schoolbezoeken. Ik wil graag ook, als dat kan, vanuit jullie een
reactie.
De voorzitter:
Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Van
Houwelingen, Forum voor Democratie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, dank u, voorzitter. Drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering de onderwijsinspectie op te dragen schoolbesturen,
in het kader van hun rapportage aan de inspectie, een 360
gradenbeoordeling van docenten en overige medewerkers van scholen te
laten opnemen, zodat de inspectie in staat is snel en effectief
schoolbesturen op te sporen en aan te pakken die niet goed
functioneren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 793 (31293).
De heer Van Houwelingen (FVD):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering de onderwijsinspectie op te dragen niet langer de
zogenaamde "signaalwaarden" voor de streefniveaus (1S) voor taal en
rekenen in het basisonderwijs te combineren waardoor basisscholen met
een goede score op taalvaardigheden problemen met rekenvaardigheden
kunnen maskeren en andersom, maar voor taal en rekenen op afzonderlijke
signaalwaarden te gaan handhaven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 794 (31293).
De heer Van Houwelingen (FVD):
De laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering in het wettelijk kader een eis op te nemen waarin
aan de onderwijsinspectie wordt opgedragen elke basisschool minstens één
keer per vier jaar te bezoeken en te inspecteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 795 (31293).
De heer Van Houwelingen (FVD):
Heel kort hierover, voorzitter. Van de minister begrepen we heel
duidelijk dat dit de enige manier is om als Kamer te kunnen garanderen
dat dat gaat gebeuren. Moties daarover zijn niet uitgevoerd in de
afgelopen jaren. Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris. Mocht de
staatssecretaris de motie ontraden en dus niet willen uitvoeren, kan ik
dan concluderen dat de enige manier waarop wij dit als Kamer kunnen
afdwingen óf het indienen van een motie van wantrouwen is óf het
indienen van een initiatiefwetsvoorstel?
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors enkele minuten. Dan gaan wij naar het tweeminutendebat inzake
de Raad Buitenlandse Zaken en aansluitend stemmingen.