[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgang 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn

Mestbeleid

Brief regering

Nummer: 2025D16553, datum: 2025-04-11, bijgewerkt: 2025-04-15 12:11, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33037-597).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33037 -597 Mestbeleid.

Onderdeel van zaak 2025Z07283:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

33 037 Mestbeleid

Nr. 597 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2025

Met deze brief informeer ik u over de voortgang van het proces om te komen tot het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn, zoals toegezegd in mijn brief van 26 juni 20241. Eveneens informeer ik u, mede ter uitvoering van motie Flach c.s., met deze brief over de uitkomsten van fase 1 van het ex ante-onderzoek van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn2.

Het actieprogramma ziet op verbetering van de waterkwaliteit en zal naast generieke maatregelen ook uit doelsturing bestaan. Doelsturing is binnen het pakket van het 8e actieprogramma een belangrijke pijler. Met de omslag naar doelsturing kunnen agrarische ondernemers zelf bepalen hoe zij bijdragen aan het behalen van normen. Keuzevrijheid voor boeren vind ik belangrijk en daarom zal het actieprogramma een ingroeipad voor bedrijfsspecifieke doelsturing op waterkwaliteit bevatten. De inzet is dat bij goede resultaten agrarische ondernemers op termijn generieke (bouwplan)maatregelen kunnen loslaten. In het vervolg van mijn brief zal ik verder ingaan op de wijze waarop doelsturing vorm gaat krijgen in het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Naast doelsturing zal het actieprogramma een pakket met maatregelen bevatten. Dat pakket zal ik op korte termijn laten doorrekenen door Wageningen University & Research (WUR) in fase 2 van het ex ante -onderzoek. Op basis van de uitkomsten van de doorrekening zal ik een verdere afweging maken over de invulling van het concept 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn dat aan de Commissie voor de Milieueffectrapportage (Commissie MER) ter beoordeling zal worden voorgelegd. Ook volgt er nog een consultatie waarin eenieder de gelegenheid heeft om te reageren op het concept 8e actieprogramma. Dit alles moet er uiteindelijk toe leiden dat 1 januari 2026 het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn van toepassing is.

In het traject om te komen tot het 8e actieprogramma hecht ik aan een zorgvuldig proces zowel op inhoud als in de afstemming met alle relevante stakeholders. In het vervolgtraject zal ik, net als ik de afgelopen periode heb gedaan, stakeholderbijeenkomsten blijven organiseren.

Waterkwaliteit en nutriënten afkomstig van de landbouw

De Nitraatrichtlijn vereist dat lidstaten elke vier jaar een actieprogramma opstellen, waarin de maatregelen beschreven worden die nodig zijn om te voldoen aan het doel van die richtlijn. Het huidige 7e actieprogramma loopt af op 31 december 2025 en vanaf 1 januari 2026 zal het 8e actieprogramma gaan gelden.

Conform de Nitraatrichtlijn is het doel van het 8e actieprogramma om waterverontreiniging van grond- en oppervlaktewater door nutriënten afkomstig van de landbouw te voorkomen en te verminderen, te voldoen aan de norm van 50 mg/l nitraat in het bovenste grondwater en eutrofiëring van het oppervlaktewater tegen te gaan. Daarmee wordt bijgedragen aan het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW), waar het nutriënten afkomstig van de landbouw betreft. Uit de doorrekening van de voorgenomen hoofdlijnen van het 8e actieprogramma kan volgen dat er nog een (regionale) opgave voor nutriënten afkomstig van de landbouw voor oppervlaktewaterkwaliteit resteert, ook met het oog om te voldoen aan de doelen van de KRW. Met de doorrekening zal dus ook inzicht verkregen worden in de omvang van deze (regionale) restopgave. In het vervolg van mijn brief zal ik verder ingaan op welke wijze is voorzien om deze regionale opgaves in te vullen.

In 2024 heeft de evaluatie van de Meststoffenwet plaatsgevonden waarover ik u met mijn brief van 4 november 2024 heb geïnformeerd3. Een van de onderzoeken die in het kader van de evaluatie van de Meststoffenwet heeft plaatsgevonden, betreft een prognose over de te verwachten effecten van de maatregelen in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en de huidige derogatiebeschikking op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Onderstaande figuur4 geeft de berekende nitraatconcentraties in het uitspoelend grondwater weer als gevolg van de maatregelen in het 7e actieprogramma en de derogatiebeschikking.

Uit het onderzoek volgt dat met voortzetting van de maatregelen uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking er voor grondwater in het gebied zand zuid en löss nog een opgave resteert om het doel van 50 mg/l nitraat in het grondwater te behalen. Voor oppervlaktewater zijn er kleinere gebieden verspreid over heel Nederland waar nog een opgave ligt voor nutriënten afkomstig van de landbouw.

Dit betekent dat, met voortzetting van het huidige beleid, er nog aanvullend beleid nodig is in het gebied zand-zuid en löss om de norm van 50 mg/l nitraat in het grondwater te kunnen halen en voor kleinere gebieden verspreid over heel Nederland, voor zover het gaat om nutriënten in het oppervlaktewater afkomstig van de landbouw.

Hoofdlijnen 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn

Het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn komt tot stand in een context waarin Europese waterkwaliteitsdoelen behaald moeten worden. Uit de Nitraatrichtlijn volgt dat het actieprogramma voldoende stappen moeten zetten in de verbetering van de waterkwaliteit.

Anderzijds speelt in die context ook mee dat mogelijke maatregelen bedrijfseconomische effecten kennen en ik zal ook rekening moeten houden met het belang van draagvlak.

Ten behoeve van de evaluatie van de Meststoffenwet heeft de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) geadviseerd over een mogelijk in te zetten aanpak om de doelen voor onder andere oppervlaktewater voor nutriënten afkomstig van de landbouw te behalen5. De CDM raadt aan om vanwege de chemische- en fysische kenmerken van waterlichamen en de verschillende en diffuse bronnen die bijdragen aan de verontreiniging van oppervlaktewater met nutriënten om niet alle maatregelen generiek toe te passen, maar juist regionaal of lokaal te beoordelen waar welke maatregelen effectief zijn.

Het 7e actieprogramma nitraat en het addendum gelden voor het gehele Nederlandse grondgebied. Zoals aangegeven in mijn brief van 13 september jl. over de mestmarkt laat ik, in lijn met de afspraak in het Hoofdlijnenakkoord over kwetsbare gebieden, de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) bezien wat de reikwijdte van het 8e actieprogramma nitraat kan zijn op basis van de huidige beschikbare gegevens. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de CDM zal te zijner tijd bekeken worden of en in hoeverre het 8e actieprogramma van toepassing is op het gehele Nederlandse grondgebied.

Binnen de bovengenoemde kaders zijn de hoofdlijnen van het voorgenomen maatregelpakket van het actieprogramma geformuleerd.

Resultaten fase 1 ex ante

Eerder heb ik aangekondigd om in de eerste fase van het ex ante-onderzoek een breed kwalitatief onderzoek naar de effecten van een groot aantal mogelijke maatregelen uit te laten voeren6. Dit geeft inzicht in het effect van maatregelen op basis waarvan met alle relevante stakeholders het gesprek is aangegaan over mogelijke concrete bouwstenen voor het 8e actieprogramma.

In dit onderzoek zijn maatregelen betrokken die vanuit het rijk, mede op basis van gesprekken met stakeholders, zijn aangedragen. Deze maatregelen zijn kwalitatief geanalyseerd op het effect op de waterkwaliteit voor grond- en oppervlaktewater, het bedrijfseconomisch effect en de inpasbaarheid in de bedrijfspraktijk. De resultaten van het onderzoek leveren inzicht in het perspectief van de verschillende maatregelen met het oog op de verbetering van de waterkwaliteit. Uit het onderzoek volgt ook dat geen enkele mogelijke maatregel positief scoort op alle onderdelen (verbetering grondwaterkwaliteit, verbetering oppervlaktewaterkwaliteit, bedrijfseconomisch effect en de mate van inpasbaarheid in de bedrijfspraktijk). Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat alle maatregelen die een positief effect op de verbetering van de waterkwaliteit hebben, een negatief bedrijfseconomisch effect hebben. In de bijlage treft u het rapport.

De onderzoekers hebben de uitkomsten van het onderzoek toegelicht aan stakeholders. Vervolgens is aan stakeholders gevraagd om aan de hand van de resultaten van het onderzoek concrete ideeën kenbaar te maken voor het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Van verschillende partijen is inbreng ontvangen dat heeft bijgedragen aan de vorming van de hoofdlijnen van het maatregelpakket voor het 8e actieprogramma, zoals in deze brief aan uw Kamer wordt voorgelegd.

De uitkomsten van het ex ante- onderzoek fase 1 en de inbreng van de stakeholders zijn benut voor het samenstellen van het maatregelenpakket op hoofdlijnen, dat hieronder wordt toegelicht.

Hoofdlijnen 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn: drie sporen

Mijn inzet is om met het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn in alle verschillende gebieden in Nederland de norm van 50 mg/l nitraat in het grondwater te halen en eutrofiëring van het oppervlaktewater te voorkomen en te verminderen. Dit doe ik met voortzetting van de maatregelen die nu vanuit het 7e actieprogramma en de derogatiebeschikking al gelden en die ik in het licht van voornoemde opgave daartoe relevant en noodzakelijk acht.

Daarnaast is mijn inzet gericht op alleen daar waar nodig (grond- en oppervlaktewater) aanvullende maatregelen treffen. Ook wil ik met het 8e actieprogramma de beweging naar doelsturing voor grondwaterkwaliteit maken. Met de hoofdlijnen van het pakket dat ik nu voor ogen heb, zal ik daarmee ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en daarmee aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water.

Ik ben voornemens om de lijn van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking grotendeels voor te zetten en aan te vullen met een aanvullend maatregelenpakket, langs drie sporen. Deze drie sporen staan naast elkaar en dragen alle drie bij aan verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Het eerste spoor ziet op bedrijfsgerichte doelsturing voor grondwaterkwaliteit, het tweede spoor bevat aanvullende maatregelen vanuit het rijk en het derde spoor betreft andere beleidsontwikkelingen die ook een positief effect op de waterkwaliteit voor grond- en oppervlaktewater kunnen hebben. Het gaat hier met name om mijn ingezette aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur en het Agrarische Natuurbeheer waarin de beekdalen en grondwaterbeschermingsgebieden een element zijn7.

Spoor 1: doelsturing voor waterkwaliteit (grondwater)

Het eerste spoor betreft het opnemen van een ingroeipad voor bedrijfsgerichte doelsturing gericht op verbetering van de grondwaterkwaliteit. Met het 8e actieprogramma wordt daarmee ingezet om tot een afrekenbaar doelsturingssysteem in het 9e actieprogramma Nitraatrichtlijn te komen. Dit betreft een alternatief systeem waaraan agrariërs kunnen deelnemen, gebaseerd op de indicatoren als N-mineraalmetingen en het stikstofbodemoverschot. Doel hierbij is om uiteindelijk generieke maatregelen zo veel mogelijk te kunnen vervangen en op basis van prestaties van agrariërs te werken aan de waterkwaliteit. Doelsturing zal naast het generieke beleid staan en zal tenminste een vergelijkbaar effect moeten hebben op de waterkwaliteit op basis van nog vast te stellen streefwaarden voor de indicatoren. De inzet hierbij is om als eerste stap, in het vierde jaar van het 8e actieprogramma (2029), indien de indicatoren goede resultaten tonen, aan deelnemers van het doelsturingssysteem de mogelijkheid te bieden om sommige (bouwplan)maatregelen uit het generieke beleid los te laten. Daarnaast zal bezien worden, mede in de Europese context, of en hoe het doelsturingssysteem op langere termijn in de plaats kan treden van bepaalde generieke voorschriften (zoals gebruiksnormen). Ook kan de doelsturingssytematiek benut worden om boeren, door verkregen inzicht in het effect op de waterkwaliteit, te stimuleren op de meest gunstige momenten mest uit te rijden. Ik ben voornemens vanuit het rijk het voornoemde ingroeipad te faciliteren en sectorpartijen te ondersteunen bij de ontwikkeling van deze systematiek.

De komende periode zal ik benutten om deze systematiek met sectorpartijen, die zich hebben verenigd in een consortium, verder uit te werken.

Spoor 2: (aanvullende) generieke maatregelen

Met het oog op de waterkwaliteitsopgave, is het onontkoombaar om generieke maatregelen te (blijven) nemen. Enerzijds zullen deze maatregelen moeten leiden tot minimaal behoud van de huidige waterkwaliteit, anderzijds zullen de maatregelen, in de gebieden met een waterkwaliteitsopgave, moeten leiden tot verbetering van de waterkwaliteit (doelbereik). Om die reden bevat het generieke spoor de volgende maatregelen.

Ten eerste ga ik er met dit voorgenomen pakket vanuit dat de huidige maatregelen waar nodig worden voortgezet. Zo zal het aanhouden van mestvrije bufferstroken in Nederland, met een versoepeling voor bepaalde gebieden op klei en veen, worden voortgezet. De versoepeling betreft de gebieden op klei en veen waar zowel het grondwater als het oppervlaktewater op orde is. Daar is het voornemen om de mestvrije bufferstrook te verkleinen tot maximaal één meter. Parallel aan deze doorrekening wil ik onderzoek laten doen naar het effect van de maatregel tot het aanhouden van bufferstroken op de waterkwaliteit.

Ook wordt de maatregel over de 1:4 rotatie met rustgewassen in de gebieden zand noord en zand midden voortgezet en blijft de stimulering van de teelt van een vanggewas in de gebieden zand-noord, zand-midden en zand-zuid en löss gehandhaafd. Deze maatregelen zie ik als noodzakelijk met het oog op het voorkomen van achteruitgang van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater.

Er loopt reeds een actualisatie van de stikstofgebruiksnorm waarin uitgevraagd is welke verlaging van de stikstofgebruiksnorm nodig is voor het behalen van 50 mg/l nitraat in het grondwater per grondsoort en gewas8. Deze is niet tijdig gereed voor besluitvorming voorafgaand aan de doorrekening. Daarom kies ik ervoor om in de doorrekening in zes percentages (3%- 5%- 8%-10%- 15% en 20%) uit te vragen welke effect die verlaging van de stikstofgebruiksnorm op verschillende niveaus heeft op de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. De inzet is om aan de hand van de uitkomsten van voornoemde onderzoeken een weloverwogen, onderbouwd en proportioneel besluit te nemen en daar waar nodig, en de opgave er om vraagt, kan dit een aanpassing van de stikstofgebruiksnorm tot gevolg hebben. Waarbij dit besluit zal moeten leiden tot een noodzakelijk verbetering van de waterkwaliteit.

Grasland heeft ten opzichte van bouwland een positief effect op de waterkwaliteit. Indien grasland wordt omgezet in bouwland worden gewassen geteeld die een hogere uitspoeling naar het grondwater tot gevolg hebben. Dit wil ik zoveel mogelijk voorkomen. In het 8e actieprogramma is het daarom van belang om maatregelen te nemen die leiden tot behoud van grasland. Op dit moment kan ik nog niet aangeven welke instrumenten ik wil inzetten om grasland te behouden, maar in de doorrekening van het maatregelpakket van de hoofdlijnen van het 8e actieprogramma zal ik de WUR vragen om uit te gaan van het effect van het behoud van het huidige areaal grasland in Nederland. Richting de zomer kan ik de uitkomsten van verschillende trajecten rondom het behoud van grasland (bijvoorbeeld een nieuwe derogatie, graslandnorm) betrekken in de afwegingen die ik maak voor de concretisering ten aanzien van het behoud van grasland met het 8e actieprogramma. Ook voornoemd doelsturingssysteem voor grondwaterkwaliteit kan bijdragen aan het behoud van grasland, omdat agrariërs op basis van hun meetresultaten via de teelt van (tijdelijk) grasland in hun bouwplan de waterkwaliteit kunnen verbeteren.

Verder is mijn inzet om in het gebied zand zuid en löss de 1:4 rotatie met rustgewassen te vervangen voor een 1:3 rotatie met rustgewassen (zoals reeds aangekondigd in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn). Daarnaast laat ik ook in de doorrekening de optie van 2:6 rotatie met rustgewassen in zand zuid en löss onderzoeken als alternatief voor de 1:3 rotatie met rustgewassen.

Tevens ben ik voornemens om in datzelfde gebied na het scheuren of omploegen van grasland de hoogte van de stikstofgebruiksnorm voor het opvolgende gewas afhankelijk te laten zijn van aanwezige hoeveelheid stikstof die zich nog in de bodem bevindt. Zo kunnen gewassen preciezer bemest worden.

Voor de gebieden waar fosfaat in het oppervlaktewater nog aandacht behoeft, ben ik voornemens in het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn om, na actualisatie van de fosfaatgebruiksnorm, de fosfaatgebruiksnorm aan te passen. Eveneens zie ik in die gebieden de aanleg van infiltratiegreppels als een perspectiefvolle manier om afspoeling van fosfaat naar het oppervlaktewater te voorkomen.

In lijn met de verplichtingen uit de huidige derogatiebeschikking is mijn voornemen dat in de klei- en veengebieden na de maïsoogst gras of een ander gewas geteeld wordt dat in de winter de bodem bedekt. Hiermee kan oppervlakkige uitspoeling worden voorkomen.

Spoor 3: Andere beleidsontwikkelingen

Met mijn brief van 29 november 2024 heb ik u geïnformeerd over de door mij ingezette aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur9. Binnen die aanpak richt ik mij samen met partijen uit het veld op het verder uitwerken van de contouren van de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur. In deze aanpak wordt gewerkt aan het ontwikkelen van gebiedsgerichte en ruimtelijke beleidsinstrumenten voor bijvoorbeeld de brede beekdalen en de grondwaterbeschermingsgebieden. Een succesvolle gebiedsgerichte uitwerking zal ook effect hebben op het behalen van de grond- en oppervlaktewateropgave.

Tot slot is het mijn verwachting dat, na het inzetten van deze drie sporen als hoofdlijnen van mijn voorgenomen pakket voor het 8e actieprogramma, er voor oppervlaktewater op regionaal niveau een restopgave kan overblijven. Juist vanwege de gebiedsspecifieke kenmerken van de oppervlaktewateren en de mogelijk daarbij behorende waterkwaliteitsopgave, zijn de regionale overheden van belang in de beoordeling welke maatregel in een specifiek gebied effectief is. Ook wordt hier vanuit het KRW-impulsprogramma voor de Kaderrichtlijn Water al door regionale overheden op ingezet. Mijn inzet is om de komende periode in overleg te gaan met provincies en waterschappen, vanwege hun rol in en gedeelde verantwoordelijkheid voor de bescherming van de waterkwaliteit.

Gezamenlijk wil ik bezien op welke wijze ook zij kunnen bijdragen door het invullen van een deel van de waterkwaliteitsopgave om de verontreiniging van het oppervlaktewater vanuit de landbouw te verminderen. Waarbij ik in dit verband ook oog heb voor de instrumentele mogelijkheden en bevoegdheden van provincies en waterschappen.

Net als in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn is toezicht en handhaving eveneens een belangrijk onderdeel in het actieprogramma. De reeds ingezette Versterkte Handhavingsstrategie mest (VHS) zal worden voortgezet en geoptimaliseerd met het oog op een adequate uitvoering en handhaving van de tot nu toe ingezette maatregelen en de in het 8e actieprogramma op te nemen nieuwe maatregelen. De VHS is erop gericht om de naleving van de regelgeving bij de aanwending, het transport en de verwerking van mest te verbeteren.

De hoofdlijnen van het voorgenomen pakket voor het 8e actieprogramma zullen de komende periode verder aangevuld worden met stimulerende maatregelen die ik verder uitwerk. Daarbij zal ik ook de samenhang met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de eco-regelingen daarbij bezien. Verder betrek ik voor de verrijking van het actieprogramma ook resultaten van recent uitgevoerde onderzoeken, bijvoorbeeld ten aanzien van innovaties betreffende bemestingstechnieken.

Voorts bevat het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn net als andere actieprogramma’s, ook andere elementen zoals modules over kennisontwikkeling en -verspreiding en monitoring.

Vervolg

Met de brief van 26 juni 2024 heb ik in grote lijnen de routekaart geschetst om te komen tot het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn en de wijze waarop ik hierover op verschillende overlegmomenten met stakeholders in gesprek zou gaan10. De afgelopen periode hebben meerdere overlegmomenten met relevante stakeholders plaatsgevonden. In die overleggen is onder andere gesproken over de opbouw en de hoofdlijnen van het voorgenomen maatregelenpakket van het 8e actieprogramma en is de uitvraag gedaan om te komen met concrete suggesties voor het 8e actieprogramma. Tot slot heeft op bestuurlijk niveau overleg plaatsgevonden over de voorgenomen hoofdlijnen van het 8e actieprogramma. De Unie van Waterschappen heeft in die fase concrete suggesties gedaan die worden betrokken in het vervolgproces. Vanwege het strakke vervolgproces en de doorlooptijd om op 1 januari 2026 een 8e actieprogramma van toepassing te laten zijn, ligt de prioriteit in de doorrekening bij de hoofdlijnen van het voorgenomen pakket voor het 8e actieprogramma.

De voornoemde hoofdlijnen zullen, waar mogelijk, voor doorrekening in fase 2 van het ex ante-onderzoek worden uitgezet bij de WUR. Mijn verwachting is dat ik met het voorgestelde pakket voor het 8e actieprogramma het doel van 50 mg/l nitraat in het grondwater in de verschillende gebieden in Nederland zal halen en eutrofiëring van het oppervlaktewater zal voorkomen en verminderen. Uit de doorrekening zal moeten blijken of dat ook daadwerkelijk het geval is. De WUR zal het maatregelpakket doorrekenen op de effecten op de waterkwaliteit (grond- en oppervlaktewater), bedrijfseconomisch effect en de mate van inpasbaarheid in de bedrijfspraktijk. Eveneens zal voor het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld, waarin de brede milieueffecten van het voorgestelde actieprogramma worden beoordeeld. Ter voorbereiding van de milieueffectrapportage zal daarom in het onderzoek voor de doorrekening ook aandacht zijn voor het effect van het voorgenomen maatregelenpakket voor het 8e actieprogramma op emissies van onder andere ammoniak en methaan en de biodiversiteit.

Op basis van de uitkomsten van de doorrekening zal ik een verdere afweging maken over de invulling van het concept 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn, waarbij ik, zoals eerder aangeven, meer aspecten betrek dan alleen het effect op grond- en oppervlaktewater. Bij de invulling van het 8e actieprogramma maak ik een afweging tussen bescherming van de waterkwaliteit, bedrijfseconomische impact op het primaire bedrijf en draagvlak.

Het is de intentie om de implementatie en de uitvoering van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn (2026–2029) en het onderdeel voor doelsturing op waterkwaliteit, te financieren uit de middelen die met het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma zijn vrijgemaakt (respectievelijk voor mestbeleid en doelsturing/innovatie). Beide onderdelen lopen mee in de Voorjaarsbesluitvorming11.

Ik zal u blijven informeren over de voortgang van de verschillende stappen in het proces om te komen tot het 8e actieprogramma, zodat er ook gelegenheid is voor gedachtewisseling met de Kamer over het vast te stellen actieprogramma.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma


  1. Kamerstuk 33 037, nr. 545.↩︎

  2. Kamerstuk 33 037, nr. 571 (motie Flach c.s.).↩︎

  3. Kamerstuk 33 037, nr. 561.↩︎

  4. Kamerstuk 33 037, nr. 561 en het onderzoek: Groenendijk et al, 2024. Effecten van het mestbeleid op de uit- en afspoeling van meststoffen; Berekeningen ten behoeve van de Evaluatie Meststoffenwet 2024. Wageningen, Wageningen Environmental Research, rapport 3378.↩︎

  5. Kamerstuk 33 037, nr. 561 en het advies: «Verkenning korte en lange termijn maatregelen in kader van de Meststoffenwet voor realisatie van waterkwaliteitsdoelen».↩︎

  6. Kamerstuk 33 037, nr. 545.↩︎

  7. Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 66.↩︎

  8. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van het onderzoek: Brussée et al, 2025. De uitspoeling van het stikstofoverschot naar grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven. Actualisering van uitspoelfracties 1991–2020. RIVM-rapport 2024–0108.↩︎

  9. Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 66.↩︎

  10. Kamerstuk 33 037, nr. 545.↩︎

  11. Kamerstuk 33 037, nr. 593 (motie Vedder c.s.).↩︎