Antwoord op vragen van het lid Joseph over het bericht “De slapers worden wakker”
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D16612, datum: 2025-04-14, bijgewerkt: 2025-04-15 10:37, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20242025-1926).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Beslisnota bij Antwoord op vragen van het lid Joseph over het bericht “De slapers worden wakker”
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van zaak 2025Z05219:
- Gericht aan: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Indiener: A.S. Joseph, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
1926
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «De slapers worden wakker» (ingezonden 20 maart 2025).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 14 april 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «De slapers worden wakker»?1
Antwoord 1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Vraag 2
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat het uitsluiten van slapers blijkbaar het kenmerk is van de Wet toekomst pensioenen?
Antwoord 2
Deze stelling onderschrijf ik niet. De belangen van alle deelnemers, waaronder de slapers, zijn bij de transitie naar de nieuwe pensioenregeling geborgd. Dat geldt zowel in de arbeidsvoorwaardelijke fase als in de implementatiefase. Om te beginnen komen de werkgever en werknemer (of sociale partners op collectief niveau) de wijziging van de pensioenovereenkomst overeen en besluiten zij of zij het pensioenfonds verzoeken om in te varen. Zij behartigen daarbij zowel de belangen van de actieve deelnemers (werknemers) als ook die van de gewezen deelnemers (ook wel slapers genoemd) en gepensioneerden.
De gemaakte keuzes, de overwegingen en berekeningen worden vastgelegd in een zogenoemd transitieplan. Het transitieplan bevat voorts de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie. Vervolgens beoordeelt het pensioenfonds of het de opdracht, inclusief (indien van toepassing) het invaarverzoek, van sociale partners kan uitvoeren. Het pensioenfonds kan dit besluit pas nemen nadat er een eigenstandige evenwichtige belangenafweging door het pensioenfondsbestuur heeft plaatsgevonden. Het pensioenfondsbestuur richt zich daarbij op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Het pensioenfondsbestuur zorgt ervoor dat de hiervoor genoemde belanghebbenden zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn. Kortom, in het gehele besluitvormingsproces rondom de pensioentransitie worden de belangen van alle betrokkenen meegewogen, ook die van gewezen deelnemers.
Vraag 3
Is er volgens u tot nu toe voldoende invulling gegeven aan de in het artikel genoemde passage uit de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen dat slapers net als gepensioneerden het recht hebben gehoord te worden bij de transitie en dat pensioenfondsen en sociale partners dit moeten faciliteren? Zo ja, waar blijkt dit uit in de praktijk?
Antwoord 3
Aanvullend op de bestaande governance waarbinnen reeds checks and balances zijn ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen, is er een zestal aanvullende collectieve waarborgen opgenomen ten behoeve van het proces van de pensioentransitie.
De introductie van het hoorrecht over het transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke fase voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden (hierna: verenigingen) vormt één van deze collectieve waarborgen. Het hoorrecht betreft een recht met een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. Met andere woorden, het is aan sociale partners om zich voldoende in te spannen om het hoorrecht onder de aandacht te brengen bij gepensioneerden en gewezen deelnemers. Het is vervolgens aan hen zelf om tot de oprichting van een vereniging te komen en zich als hoorrechtvereniging te melden. Het feit dat er geen overgrote meerderheid is geweest waar één of beide verenigingen zich hebben gemeld, zegt daarmee niets over de werking van het hoorrecht. Het is immers een besluit van de gewezen deelnemers (of van de gepensioneerden) om zich al dan niet te verenigen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat er bij de gewezen deelnemers geen interesse is om zich te verenigen. Gewezen deelnemers blijven doelgroepen die lastig te activeren zijn. Vanuit een positieve gedachte is eveneens te veronderstellen dat een evenwichtige belangenafweging door de sociale partners kennelijk voldoende heeft plaatsgevonden waaraan het hoorrecht in de beleving van gewezen deelnemers geen extra toevoeging heeft kunnen geven en die deelnemers daarom niet de wettelijke mogelijkheid hebben benut om van het hoorrecht gebruik te maken.
Vraag 4
Kunt u inzicht geven in de ervaringen van de slapers van de koplopers (Loodsen, APG & PWRI) met het invaren per koploper?
Antwoord 4
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in pensioenfondsspecifieke situaties en/of hier een oordeel over te geven. Het door u gevraagde inzicht kan ik daarom niet verschaffen. Voor de ervaringen van gewezen deelnemers met het hoorrecht in algemene zin verwijs ik u naar de onderzoeken die ik afgelopen najaar heb laten uitvoeren. Daartoe is door Ipsos I&O een peiling uitgevoerd naar de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht en heeft EY Adviseurs B.V. een survey en een aantal casestudy’s uitgevoerd. Over de bevindingen van deze onderzoeken bent u geïnformeerd door middel van de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024.2
Vraag 5
Deelt u de mening dat de slapers een kwetsbare groep zijn in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, omdat zij anders dan gepensioneerden geen vaste plek hebben in het pensioenbestuur en verantwoordings- of belanghebbendenorgaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Deze mening deel ik niet. Zowel de sociale partners als het pensioenfondsbestuur richten zich bij het vervullen van hun taken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en de implementatiefase op de belangen van alle betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Ze zorgen ervoor dat deze groepen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen, juist ook binnen het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur.
Bij het vragen van advies aan het verantwoordingsorgaan/ belanghebbendenorgaan verstrekt het bestuur een overzicht van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben. Daarnaast houdt de raad van toezicht zicht op de evenwichtige belangenafweging waar ook aandacht uitgaat naar de positie van slapers. Op al deze wijzen wordt geborgd dat de belangen van alle betrokkenen worden meegewogen in de advisering en besluitvorming.
Vraag 6
Bent u het eens met de stelling dat de uitkomst van het worst-worst-case-scenario van de slapers van Gasunie niet per se bezwaarlijk is? Zo ja, waarom?
Antwoord 6
Sociale partners en pensioenfondsbesturen dragen, in afstemming met de verantwoordings- cq belanghebbendenorganen, ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de keuzes die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling.
Dit betekent dat het pensioenfonds het transitieplan van sociale partners – waarin de ondergrenzen van het verwacht pensioen staat beschreven – betrekt bij de eigen besluitvorming over de opdrachtaanvaarding en het eventuele verzoek tot invaren. De uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het risicoprofiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het oog op dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een collectief beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen, omdat zij over veel menselijk kapitaal beschikt. Dit kan dan bijvoorbeeld het geval kan zijn bij jonge deelnemers zoals bij pensioenfonds Gasunie.
Vraag 7
Kunt u op basis van de constatering van De Nederlandsche Bank inzicht geven in welke pensioenfondsen in hun berekeningen komen tot «relatief grote transitie-effecten» voor jonge slapers, en wat deze effecten betekenen voor het opgebouwde pensioen van de jonge slapers?
Antwoord 7
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in de pensioenfondsspecifieke situaties en/of hierover een oordeel te geven. In algemene zin kan worden gesteld dat uit de eerste ervaringen van pensioenfondsen die beogen in te varen, een behoefte bleek aan nadere handvatten over hoe invulling gegeven kan worden aan de onderbouwing van de evenwichtigheid van de transitie. DNB heeft daarom een good practice gepubliceerd waarmee pensioenfondsen op een gestructureerde wijze invulling kunnen geven aan de wettelijke eisen bij deze onderbouwing.3
In deze good practice wordt specifiek ingegaan op het verklaren en onderbouwen van transitie-effecten bij jonge slapers.
Vraag 8
Onderstreept u het belang dat (jonge) slapers goed vertegenwoordigd zouden moeten worden bij de transitie, juist vanwege deze relatief grote transitie-effecten in de berekeningen van pensioenfondsen? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te realiseren?
Antwoord 8
Dat belang onderstreep ik. Hierbij merk ik op dat de belangen van alle deelnemers meegewogen moeten worden in de verschillende besluitvormingsfases. In aanvulling op de bestaande governance is er, als een van de aanvullende waarborgen, een hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers geïntroduceerd in de arbeidsvoorwaardelijke fase. Of de gewezen deelnemers hier uiteindelijk gebruik van maken is aan hen.
Vraag 9
Hoe reflecteert u in dat licht op het verloop van het hoorrecht van de slapers bij Gasunie?
Antwoord 9
Het is aan de sociale partners die de pensioenregeling en de transitie daarnaartoe bij Gasunie vormgeven, om invulling te geven aan het hoorrecht. Daar geef ik geen oordeel over. Wel zijn er wettelijke kaders waaraan voldaan moet worden. Zo is bepaald dat de werkgever, indien een hoorrechtvereniging een oordeel heeft gegeven, moet aangeven wat hij met dit oordeel heeft gedaan. De wijze waarop is vormvrij. Dat kan zoals in het geval van Gasunie, ook, via het transitieplan.
Vraag 10
Bent u het eens dat de passage uit het artikel «sociale partners hebben echter weinig gedaan met het hoorrecht en dat hoeven ze feitelijk ook niet te doen» blootlegt waarom het hoorrecht niet kan worden gezien als adequate vervanging van het buitenwerking stellen van het individueel bezwaarrecht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Ik ben het niet met deze stelling eens. Dit is een onvolledige weergave van de wettelijke waarborgen voor een evenwichtige belangenafweging. Om te beginnen wil ik opmerken dat de belangen van gewezen deelnemers (en gepensioneerden) ook door de sociale partners binnen de arbeidsvoorwaardelijke fase worden meegewogen in het evenwichtige besluitvormingsproces. Daarbij bevatten de hoorrechtverenigingen alleen de inbreng van gewezen deelnemers (of gepensioneerden). Dit terwijl de sociale partners naast de belangen van de actieve werknemers, daarbovenop ook de belangen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden behartigen. Zodoende kan de belangenafweging door een hoorrechtvereniging enerzijds en de sociale partners anderzijds anders uitpakken. De wet vraagt om een evenwichtige belangenafweging voor alle groepen deelnemers.
Daarnaast kent de Pensioenwet een zestal extra collectieve waarborgen, waaronder het hoorrecht, ten behoeve deze belangen in het proces van de pensioentransitie. Volledigheidshalve benoem ik dat verband allereerst de opdrachtaanvaarding, waarbij het pensioenfonds een eigen afweging maakt ten aanzien van het verzoek van sociale partners tot invaren. Ten tweede is er sprake van een versterking van de rol van fondsorganen, waarbij het pensioenfondsbestuur bij een negatief advies van het verantwoordingsorgaan, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, het voornemen tot invaren dient te heroverwegen. Ten derde is er een expliciete rol voor het interne toezicht weggelegd. In aansluiting op hun bestaande goedkeuringsrechten heeft de Raad van Toezicht daarbij een goedkeuringsrecht op het voorgenomen besluit tot invaren. Ten vierde heeft de toezichthouder DNB, net als bij een reguliere collectieve waardeoverdracht, een verbodsbevoegdheid. Daarmee kan DNB een invaarverbod opleggen. En tot slot bestaat er de mogelijkheid tot geschillenbeslechting.
Pensioen Pro, 19 maart 2025, «De slapers worden wakker» (https://pensioenpro.nl/de-slapers-worden-wakker/).↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 32 043, nr. 666↩︎
TRANSITIENIEUWS - Good practice «stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen» gepubliceerd | De Nederlandsche Bank↩︎