Voortgang innovatie emissiereductie duurzame veehouderij
Toekomst veehouderij
Brief regering
Nummer: 2025D16806, datum: 2025-04-14, bijgewerkt: 2025-04-18 10:32, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Stikstofverlies uit stallen op basis van stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde mest - vervolgonderzoek 2017-2022
- Beslisnota bij Voortgang innovatie emissiereductie duurzame veehouderij
- Stalemissie van ammoniak, methaan, lachgas, geur en PM10
Onderdeel van kamerstukdossier 28973 -263 Toekomst veehouderij.
Onderdeel van zaak 2025Z07391:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-04-16 12:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-23 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
28973 Toekomst veehouderij
Nr. 263 Brief van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2025
In de Kamerbrief van 23 januari 2024 (Kamerstuk 28 973, nr. 254) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot 'innovatie emissiereductie duurzame veehouderij'. In deze brief is een aantal toezeggingen gedaan om uw Kamer te informeren over de voortgang van onderzoek en ontwikkeling en toepassing van technische innovaties gericht op emissiereductie en verschillende onderwerpen die daaraan gerelateerd zijn.
De recente uitspraken van de Raad van State over intern salderen met ongebruikte stikstofruimte van 18 december 2024 en de uitspraak in de civiele procedure Greenpeace over het stikstofbeleid van 22 januari 2025, waarover uw Kamer is geïnformeerd op respectievelijk 19 december 2024 (Kamerstuk 35 334,
nr. 326) en 22 januari 2025 (Kamerstuk 35 334, nr. 329) zijn ook relevant voor innovatie gericht op (ammoniak)emissiereductie in de veehouderij. Bij Kamerbrieven van 24 januari 2025 en 14 februari 2025 (Kamerstukken 33 576, nr. 417 en Kamerstuk 35 334, nr. 332) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het instellen van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel. Deze commissie is gericht op het uitwerken van en besluiten over een concreet programma met als doel om Nederland van het slot te halen en perspectief bieden aan de sectoren die zijn geraakt door de diverse uitspraken. Over de uitkomsten van deze Ministeriële Commissie en de daaropvolgende besluitvorming in de Ministerraad wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Over de voortgang op een aantal onderwerpen rond onderzoek en ontwikkeling en toepassing van technische innovaties gericht op emissiereductie kan ik uw Kamer op dit moment wel informeren. Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu, in vervolg op de Kamerbrief van 23 januari 2024 daarover.
Daarmee geef ik ook invulling aan de toezegging om de Kamer op regelmatige basis te informeren over de stand van zaken rondom innovaties met betrekking tot de voormalige 'Rav-lijst'1,2. Tot slot ga ik in deze brief in op de motie van de leden van der Plas en Graus (Kamerstuk 29 383, nr. 401) over een innovatief voerconcept voor varkens.
I. Voortgang aanpak belemmeringen toepassing emissiearme stalsystemen en technieken
De situatie is al eerder geschetst: agrarische ondernemers hebben emissiearme stalsystemen en technieken nodig om (stikstof)emissie te beperken. Recent is dit ook weer bevestigd met het rapport van Wageningen University and Research (WUR)3 dat in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is opgesteld. Met inzet van zowel technische als managementmaatregelen is veel emissiereductie te bereiken. Om die reductie daadwerkelijk te behalen moeten de randvoorwaarden, zoals voldoende zekerheid over de werking, wel op orde zijn.
Wanneer de stikstofemissiereductie van emissiearme stalsystemen en technieken in de praktijk onvoldoende zekerheid geeft over de depositie op Natura2000- gebieden op individueel bedrijfsniveau, is het echter lastig hiervoor natuurvergunningen te verlenen. Dit bemoeilijkt de toepassing van emissiearme stalsystemen en technieken in de praktijk, omdat in de meeste gevallen een natuurvergunning nodig is om een stal te renoveren of een nieuwe te bouwen. Dit vraagstuk is ook onderdeel van het werk van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel. Het vraagstuk bestond ook al voor de in de inleiding aangehaalde uitspraken en daarom ga ik hieronder nader in op de voortgang van de aanpak die door het vorige kabinet in gang is gezet.
Toestemmingverlening Natura 2000-activiteiten
In de brief van 23 januari 2024 zijn de acties uiteengezet ten aanzien van toestemmingverlening voor emissiearme stalsystemen en technieken.
Aanvullende voorschriften
Er is onderzocht of het opstellen van aanvullende voorschriften, die onder andere zien op het onderhoud en het gebruik van emissiearme stalsystemen, opgenomen kunnen worden in algemene regels of natuurvergunningen. Gebleken is dat de aanvullende voorschriften die raken aan het updaten van de systeembeschrijvingen en de generieke eisen voor stalbeoordeling, die toegevoegd gaan worden aan het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het beste meegenomen kunnen worden in het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling (zie ook verderop in deze brief). Dit betreft onder andere een opleververklaring en vereisten aan onderhoud. Bezien wordt of daarbovenop nog voorschriften in algemene regels of natuurvergunningen nodig zijn.
Handreiking Passende Beoordeling
Er is gewerkt aan het opstellen van een Handreiking Passende Beoordeling die ondernemers kan ondersteunen bij het opstellen van een dergelijke beoordeling bij de aanvraag van een natuurvergunning als zij willen omschakelen naar een emissiearm stalsysteem of techniek.
Over de resultaten van dit onderzoek is uw Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief
van 14 juni 2024 (Kamerstuk 29 383, nr. 414).
Inzetten van relevante informatie en ervaringen van betrokken partijen
Ik ben met provincies en techniekleveranciers in gesprek om oplossingsrichtingen
te bedenken om uit de impasse van de vergunningverlening voor Natura 2000- activiteiten te kunnen komen. Deze actie wordt echter direct geraakt door de in de inleiding van deze brief genoemde uitspraken. Als bij de
natuurvergunningverlening voor emissiearme stalsystemen en technieken gebruikt gemaakt wordt van intern salderen, dan geldt daarvoor de vergunningplicht en zal op basis van een passende beoordeling aangetoond moeten worden dat de natuur er niet op achteruit gaat. Ook geldt voor intern salderen het additionaliteitsvereiste. Dat betekent dat de stikstofruimte waarmee wordt gesaldeerd, aanvullend moet zijn op de stikstofreductie die nodig is voor de natuur.
Dit vraagstuk zal dan ook verder worden opgepakt binnen het spoor 'Verkennen wat juridische mogelijkheden zijn en wat er mogelijk is (te maken) in de vergunningverlening' van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel.
Programma Vernieuwing Sta/beoordeling
Binnen het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling werken de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur {LVVN) samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aan een nieuw stelsel van stalbeoordeling. Dit is het stelsel dat gebruikt wordt om de prestatie van technieken voor het reduceren van stalemissies van zowel ammoniak, fijnstof als geur te beoordelen. In het te vernieuwen stelsel wordt de beoordeling van broeikasgasemissiereductie toegevoegd. Het beoogde stelsel biedt een toetsingskader voor milieubelastende activiteiten en kan een basis bieden voor toestemmingverlening van Natura 2000-activiteiten. Over de uitgangspunten voor vernieuwing van het stelsel hebben de staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu en ik uw Kamer op 19 december 2024 geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 258).
In bovengenoemde Kamerbrief is onder meer aangegeven dat bij nieuwe systeembeschrijvingen en eventueel het omzetten van de huidige systeembeschrijvingen van emissiearme stalsystemen en technieken (die opgenomen zijn in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling) ook aandacht zal zijn voor voorschriften die zien op de bouwfase, het onderhoud en gebruik van emissiearme stalsystemen, en toezicht. Deze verbeteringen zullen een bijdrage gaan leveren aan een betere borging van de werking van emissiearme stalsystemen in de praktijk.
Nieuwe systematiek op basis van doe/voorschriften in combinatie met bedrijfsspecifiek gemeten emissies
Samen met de provincies en andere partijen werken we aan het mogelijk maken van doelsturing in de landbouw. Over de beoogde systematiek voor bedrijfsspecifieke emissienormen voor stikstof en broeikasgassen heb ik uw Kamer op 14 februari jongstleden geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr. 331).
Als deelonderwerp binnen de totaalaanpak voor bedrijfsgerichte doelsturing lopen er voor doelsturing op emissies uit stallen een aantal specifieke trajecten. De focus ligt hierbij op dit moment op ammoniak en broeikasgassen. Het gaat hierbij om 1) de ontwikkeling van stalmeetmethoden, 2) datagebruik en - uitwisseling en
3) juridische aspecten. Deze drie aspecten zijn de bouwstenen die nodig zijn om
het geheel van bedrijfsspecifieke doelsturing voor de veehouderij met betrekking
tot emissies naar de lucht vorm te gaan geven. In de verdere ontwikkelingen worden ook de mogelijkheden voor geur en fijnstof bezien.
Ad. 1 Ontwikkeling van stalmeetmethoden
Afgelopen jaar is een eerste versie van het emissiemonitoringsprotocol voor ammoniak en methaan gepubliceerd4. Dit emissiemonitoringsprotocol is van belang voor betrouwbaar continu meten van ammoniak- en methaanemissies uit stallen. De eerste versie was gericht op het meten in dichte stallen met mechanische ventilatie. Op 25 november 2024 is een nieuwe versie van het protocol gepresenteerd. Aan het protocol zijn nu het meten van open rundveestallen (in geval de dieren continu op stal staan) en het continu meten van luchtwassers toegevoegd. Voor een volgende versie wordt gewerkt aan een methode die gebruikt kan worden voor het continu bemeten van stallen in geval melkvee wordt beweid en in geval varkens en pluimvee een buitenuitloop hebben. Op die manier worden steeds meer staltypen op deze wijze bemeetbaar. Aan de hand van het emissiemonitoringsprotocol kan een specifiek meetplan voor een individuele stal worden gemaakt. Bij verdere ontwikkeling van het emissiemonitoringsprotocol zal ook gekeken worden naar emissies van fijnstof en geur.
Daarnaast wordt op verschillende testlocaties (Agro innovatiecentrum De Marke voor melkvee, de Hoeve voor varkens en pluimveehouder Van Beek voor pluimvee) gewerkt aan het testen en (door)ontwikkelen van (sensor)meetsystemen voor ammoniak, methaan en fijnstof. Het continu kunnen meten van emissies is ook relevant om de werking van managementmaatregelen te kunnen gaan borgen.
Ad. 2 Datagebruik- en uitwisseling stalemissies
Ten behoeve van datagebruik- en uitwisseling over stalemissies heeft TNO in opdracht van mijn ministerie richtlijnen opgesteld. Op 1 juli 2024 is het document 'Richtlijnen voor data-aanlevering emissiemonitoring veehouderij' gepubliceerd.5 Het doel van deze richtlijnen is het bieden van een handreiking voor betrouwbare gegevensoverdracht tussen veehouders en bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht, en handhaving binnen de context van een vergunning op basis van continu meten van ammoniakemissies. Het betreft een eerste versie van een document voor dit onderwerp. Bevoegde gezagen kunnen hier gebruik van maken als er in de praktijk veehouders aan de slag gaan met continu meten. Op basis van ervaringen in de praktijk en de verdere ontwikkelingen op gebied van continu meten van stalemissies kan het document te zijner tijd geactualiseerd worden.
Ad 3. Juridische aspecten
Onder de Omgevingswet heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit te verlenen met een emissieplafond waarbij met emissiemonitoring op het bedrijf via continu meten aangetoond moet worden dat de veehouder onder het plafond blijft.
Of emissiesturing op basis van een emissieplafond in het kader van de bedrijfsgerichte doelsturing ook juridisch haalbaar is voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit, zal de komende jaren uitgewerkt worden. Hiervoor wordt verdere ervaring opgedaan, onder andere via het Regieorgaan 'Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij' (zie ook verderop in deze brief).
Het opdoen van kennis en ervaring in de praktijk is nodig om uiteindelijk toe te werken naar het breder en integraler toe kunnen gaan passen van vergunningen op basis van emissiemonitoring op bedrijfsniveau. In december 2024 zijn in de provincie Gelderland de eerste twee vergunningen op basis van bovengenoemde aanpak verleend aan twee varkenshouders. In deze vergunningen is een emissieplafond met daarbij een verplichting tot continu meten van de ammoniakemissie opgenomen. Het is nu, gelet op de eerder in deze brief aangehaalde uitspraken van de Raad van State, aan het bevoegd gezag om de vergunningen al dan niet aan te passen aan de nieuwe jurisprudentie.
In januari 2024 heeft mijn ministerie een eerste landelijk symposium 'bedrijfsspecifiek meten stalemissies met sensoren' georganiseerd. Op 25 november 2024 is het tweede symposium geweest. Dit was een goed bezocht symposium waar veel betrokken bij aanwezig waren om de kennis en ervaring die wordt opgedaan rond bedrijfsspecifiek meten en de daarbij behorende aspecten met elkaar te delen en te leren. Deze kennis en ervaring betrek ik bij de verdere ontwikkeling van een nieuwe systematiek. Naast deze aspecten zijn ook aspecten als haalbaarheid en betaalbaarheid van belang.
Voortgang en resultaten diverse onderzoeken
N/P-onderzoek
In juni 2023 is het onderzoek van Wageningen University & Research: 'Schatting van stikstofverliezen uit stallen op basis van de stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde mest' samen met een beleidsreactie gepubliceerd.6 In dit onderzoek is de effectiviteit van brongerichte emissiearme stalsystemen onderzocht voor melkvee, pluimvee en varkens. De conclusie van dit rapport is dat de gevonden stikstofemissiereductie van alle onderzochte systemen afwijkt van de emissiereductie die verwacht wordt op basis van de vastgestelde emissiefactoren (bijlage V van de Omgevingsregeling, voorheen Rav-factor) voor die stalsystemen. Er vindt minder emissiereductie plaats dan verwacht. Brongerichte emissiearme staltechnieken voor varkens en pluimvee blijken minder stikstofemissie te reduceren dan dat de emissiefactor weergeeft, maar er vindt wél emissiereductie plaats ten opzichte van een gangbare stal. De conclusie voor melkvee is dat stallen met emissiearme vloeren nfet meer emissie reduceren dan een gangbare stal. Op basis van dit rapport is besloten het wijzigen van de emissiefactoren van emissiearme vloeren voor te bereiden, zie ook Kamerstuk 29 383, nr. 406.
Dit onderzoek is inmiddels herhaald met mestmonsters van de periode 2017 - 2022. Het rapport "Stikstofverlies uit stallen op basis van stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde mest - vervolgonderzoek 2017-2022" is bij deze brief gevoegd. Bij het eerste onderzoek was alleen data beschikbaar tot en met 2020. Uit de analyse van de data over deze langere periode blijkt dat het beeld uit het eerste onderzoek wordt bevestigd.
Bij melkveestallen met een emissiearme vloer is het stikstofverlies voor bijna alle
staltypen significant hoger dan verwacht op basis van de emissiefactoren.
Voor een aantal staltypen is de stikstofemissie zelfs significant hoger dan de emissie uit een gangbare stal zonder emissiearme techniek. Uit het onderzoek
komt naar voren dat dit kan samenhangen met de slechte afvoer van
urineplassen door dichtslibbende groeven en sleuven en mogelijk slecht werkende mestschuiven. Bij slechte afvoer nemen de emissies van een emissiearme vloer juist toe in verhouding tot bij de traditionele roostervloeren, waar de afvoer makkelijker plaatsvindt.
De conclusie ten aanzien van de werking van de emissiearme vloeren voor melkvee, met het werkingsprincipe als omschreven in dit onderzoek, is teleurstellend, maar helaas niet nieuw. De uitkomsten van het vervolgonderzoek bevestigen de conclusie van het eerdere onderzoek en daarmee de noodzaak voor de voorbereiding van de wijziging van de emissiefactoren van emissiearme vloeren met dit werkingsprincipe, zoals hierboven aangegeven. Het is belangrijk dat de emissiefactoren kloppen. Dit geeft immers duidelijkheid aan veehouders en draagt bij aan het borgen van innovatie.
Ook bij stallen voor leghennen en vleesvarkens met een brongerichte emissiearme techniek is bij vrijwel alle staltypen sprake van significant minder stikstofemissiereductie dan verwacht. Stallen met emissiearme technieken met een lagere emissiefactor scoren wel beter dan stallen met emissiearme technieken met een hogere emissiefactor, in die zin bestaat er een relatie tussen de emissiereductie en de afgegeven emissiefactor. Verder is er sprake van significante emissiereductie bij het merendeel van de brongerichte emissiearme staltypen voor leghennen en vleesvarkens. Bij vleeskuikens presteren de meeste brongerichte technieken beter dan de referentiestal, maar slechts één staltype presteert significant beter. Bij de meeste brongerichte staltypen voor vleeskuikens is dus geen sprake van significantie emissiereductie ten opzichte van een gangbare stal. Aan de data valt verder geen trend in stikstofemissiereductie af te lezen voor de onderzochte staltypen over de periode 2017 - 2022: over de diercategorieën heen is er geen duidelijke afname of toename in stikstofemissiereductie waar te nemen. Vooral de staltypen waarvan veel data beschikbaar is laten een stabiele stikstofemissiereductie zien door de jaren heen.
De N/P-methode laat, naast tegenvallende resultaten, ook zien dat de werking van een deel van de emissiearme technieken geverifieerd kan worden. Hier zal in de toekomst op ingezet blijven worden. Hiervoor is het nodig dat innovatie versneld wordt en dat de werking van technieken beter geborgd wordt. Daar worden ook stappen op gezet, waaronder in het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling en in het Regieorgaan 'Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij'. In deze brief schets ik deze ook. Uit praktijkonderzoek binnen onder andere het Programma Integraal Aanpakken7 blijkt dat ook managementmaatregelen potentie hebben om een belangrijke bijdrage te leveren aan emissiereductie. De inzet van managementmaatregelen wordt in beide trajecten daarom expliciet meegenomen. Daarbij blijft onderhoud en goed gebruik van emissiearme stalsystemen en technieken van groot belang. Immers, juist bij goed onderhoud en goed gebruik kan de potentie van deze systemen optimaal worden benut.
Onderzoek 'Sta/emissie van ammoniak, methaan, lachgas, geur en PM10'
Onlangs is een rapport met de resultaten van praktijkmetingen in stallen afgerond, met de titel: "Stalemissie van ammoniak, methaan, lachgas, geur en
PMl0. Resultaten van praktijkmetingen in stallen voor jongvee,
blankvleeskalveren, rosévleeskalveren, geiten, biggen, vleesvarkens en dragende zeugen". Dit rapport is bij deze brief gevoegd. Tussen oktober 2018 en september 2023 is een meetonderzoek uitgevoerd om voor een aantal referentiestalsystemen (dus stalsystemen zonder emissiebeperkende maatregelen) de emissies van ammoniak (NH3), methaan (CH4) en lachgas (N2O) te bepalen. De ammoniak- en methaanemissie zijn via twee verschillende protocollaire meetmethoden gemeten. Voor geiten en vleeskalveren zijn aanvullend de emissies van geur en fijnstof bepaald. De ammoniakemissie was bij jongvee en geiten significant hoger dan de huidige emissiefactoren voor deze referentiestalsystemen (bijlage V van de Omgevingsregeling). Ook bij blankvleeskalveren zijn significant hogere emissies gevonden en bij biggen juist lagere. De fijnstofemissie (PMlO) was bij vleeskalveren significant lager dan de huidige emissiefactoren voor de referentiestalsystemen.
Om ervaring met meten met sensoren op te doen zijn, binnen dit project voor ammoniak en methaan ook continue metingen met sensoren uitgevoerd. De continue metingen en de protocollaire metingen verschilden niet significant van elkaar. Het verschil tussen de protocollaire metingen en de continue metingen was lager dan 10 procent en in de meeste gevallen lager dan 5 procent. Dit is een zeer kleine marge, wat de continue metingen met sensoren een betrouwbaar
alternatief maakt. Voor vleeskalveren (zowel blank als rosé) is het procentueel verschil tussen beide methoden echter hoger dan 10 procent. De ervaringen met metingen zoals in dit onderzoek opgedaan zijn door WUR meegenomen in het emissiemonitoringsprotocol door WUR dat eerder in deze brief is genoemd. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het ministerie van IenW aan de Technische Adviespool (TAP, RVO) advies gevraagd of de referentiewaarden van kalveren en geiten herzien zouden moeten worden. Op basis van het advies van de TAP zal de staatsecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu een besluit nemen over mogelijke aanpassing van de referenties. Wanneer er sprake is van het herzien van de referenties, zal dit alleen impact hebben op nieuwe omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten, niet op bestaande vergunningen.
II. Ondersteuning en versnelling van innovatie
In deze paragraaf schets ik wat we doen om innovatie te versnellen en te ondersteunen.
Voortgang van het Regieorgaan 'Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij'
Het Regieorgaan 'Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij' (hierna: Regieorgaan) is op 4 december 2023, met het ondertekenen van het convenant door rijk, provincies, diersectoren en maatschappelijke organisaties, van start gegaan. Doelstellingen van het convenant zijn 1) ontwikkelen van doorbraakinnovaties voor emissiereductie in de veehouderij en 2) zich gezamenlijk in te spannen om belemmeringen in regelgeving aangaande doorbraakinnovaties in de veehouderij te adresseren en te helpen oplossen, en te adviseren over een regelgeving- en toetsingssysteem voor doelsturing op emissies met een borgingssystematiek onder andere op basis van sensor- en datasystemen.
In 2024 is gestart met de uitwerking van de afspraken die in het convenant zijn
gemaakt. Mijn ambtsvoorganger heeft een programmabureau aangesteld voor de
uitvoering van dit convenant en ook en een onafhankelijke voorzitter.
Het Regieorgaan is inmiddels operationeel. Op 8 november 2024 heeft ook een
eerste bestuurlijk overleg onder mijn voorzitterschap plaatsgevonden. In de
afgelopen periode is onder andere gewerkt aan een beoordelingskader voor doorbraakinnovaties en aan een verkenning van (combinaties van) financieringsstromen met een publiek en privaat karakter, waarbij staatssteun- technische aspecten en risicodraging van de individuele veehouder worden meegenomen. Ook is in dit bestuurlijk overleg de ambitie uitgesproken om te komen tot 15 tot 20 pilots met continu meten in relatie tot de vergunningverlening om te bezien of dit een route is om de natuurvergunningverlening los te trekken (zie ook eerder in deze brief). Ik heb de voorzitter van het Regieorgaan gevraagd dit op te pakken.
Eerder is de Kamer geïnformeerd over de versnellingsaanpak 'Mest, stallen en emissies' van de zes zandprovincies en vijf veehouderijsectoren, die vooruitlopend op de start van het Regieorgaan gestart is. Het ministerie van LVVN draagt ook bij aan de financiering van de aanpak. Met een wijziging van de eerder verleende SPUK heb ik in 2024 middelen voor een aantal specifieke pilots beschikbaar gesteld.
Subsidiemodules bronqerichte verduurzaming stal- en manaqementmaatreqelen8
De innovatiemodule van de Sbv is in 2020 geïntroduceerd om het ontwikkelen en bemeten van nog niet bewezen innovatieve integrale, brongerichte maatregelen die de uitstoot verminderen van zowel broeikasgas- als andere emissies te bevorderen. In de Kamerbrief van 23 januari 2024 (Kamerstuk 28 973, nr. 254) is ingegaan op de aanbevelingen die RVO heeft gedaan voor zowel huidige als nieuwe projecten, naar aanleiding van de inventarisatie van knelpunten die gedurende de uitvoering van de innovatieprojecten wordt ervaren. De aanbevelingen van RVO zagen onder andere op het bieden van de mogelijkheid om de projectduur te verlengen van 5 naar maximaal 7 jaar, het onderzoeken wat het draagvlak is voor een solidariteitsfonds en op het onderzoeken of de verleende subsidiebedragen gecorrigeerd kunnen worden voor de prijsstijgingen die vanaf het moment van de eerste subsidieverleningen hebben plaatsgevonden.
RVO heeft de penvoerders en intermediairs van de lopende projecten inmiddels in kennis gesteld van de mogelijkheid om de projectduur te verlengen tot maximaal 7 jaar. Voor wat het onderzoeken van het draagvlak voor een solidariteitsfonds betreft, kan ik melden dat er in de sector inderdaad behoefte is aan een vorm van risicoafdekking van kapitaalintensieve innovaties op agrarische bedrijven en die tot uitvoering komt indien de innovatie (deels) als niet succesvol wordt vastgesteld en dus niet de verwachte emissiereductie behaalt. Zoals hierboven ook aangegeven, wordt binnen het Regieorgaan momenteel nader verkend hoe een dergelijke risicoafdekking voor de veehouder vormgegeven zou kunnen worden.
Ook heb ik onderzocht of de verleende subsidiebedragen gecorrigeerd kunnen worden voor prijsstijgingen. Gebleken is dat een dergelijke correctie juridisch niet mogelijk is.
Allereerst is een dergelijke ophoging van de subsidiebedragen en/of het
subsidieplafond na subsidieverlening ongewenst, omdat dit zou betekenen dat de
spelregels gedurende een subsidietraject worden aangepast. Ook is een dergelijke ophoging van de subsidiebedragen na subsidieverlening onmogelijk, omdat een
ophoging van het subsidieplafond niet meer mogelijk is. Daarnaast is een ophoging van het subsidiebedrag in strijd met artikel 7, vijfde lid, van de Groepsvrijstellingsverordening landbouw. De staatssteunregels lijken niet te
voorzien in mogelijkheden om subsidiebedragen te indexeren na de subsidieverlening.
Naast de innovatiemodule kent de Sbv ook een investeringsmodule. Tussen 21 oktober 2024 en 8 januari 2025 konden veehouders in de doelgroep aanpak piekbelasting subsidie aanvragen voor investeringen in technieken die bijdragen aan de reductie van de emissie van ammoniak uit stallen. Er zijn 36 aanvragen ingediend, waarvan 12 voor melkvee, 18 voor varkens en 6 voor vleeskalveren. RVO beoordeelt momenteel de aanvragen.
Verder vindt er momenteel vindt een beleidsevaluatie van de Sbv-regeling plaats. Na afronding van de beleidsevaluatie zal ik uw Kamer over de uitkomsten ervan informeren.
III. Update bronmaatregel stalmaatregelen
In de Kamerbrief over stikstofemissiereductie van 29 november 2024 (Kamerstuk 35 334, nr. 323) is onder andere ingegaan op staand beleid ten aanzien van stikstofemissiereductie. Er zijn al veel maatregelen in gang gezet die de komende tijd tot een daling van de stikstofuitstoot leiden. Sinds 2020 wordt invulling gegeven aan het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering (Psn) via onder andere de bronmaatregelen binnen de sectoren mobiliteit, industrie, landbouw en bouw, alsmede de natuurherstelmaatregelen via het Programma Natuur.
Een van de bronmaatregelen voor de landbouw is de bronmaatregel 'stalmaatregelen'. Deze ziet toe op de aanscherping van de emissiegrenswaarden voor ammoniak uit nieuwe stallen per 2025 en voor bestaande stallen met een overgangstermijn. Daarbij was ook financiële ondersteuning voorzien voor het doen van de benodigde stalaanpassingen. Deze maatregel heeft in de uitwerking door diverse redenen, zoals ook geschetst in paragraaf I van deze brief, vertraging opgelopen. Via de voortgangsrapportages 'implementatie bronmaatregelen'9 is de Kamer daar eerder over geïnformeerd.
De aanpak van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel bevat ook 'een programma van maatregelen gericht op geborgde daling van stikstofemissie en geborgd natuurherstel- en verbetering'. In dat kader bezie ik hoe de verdere uitwerking van bovengenoemde bronmaatregel vormgegeven kan worden. Daarbij is de samenhang met de bedrijfsspecifieke emissiedoelen voor stikstof relevant.
Zoals ik hierboven al aangaf, heeft uw Kamer een separate brief over de beoogde systematiek voor bedrijfsspecifieke emissienormen voor stikstof en broeikasgassen ontvangen. Verder zijn de in paragraaf I van deze brief genoemde stappen rond de prestaties van technieken en de natuurvergunningverlening randvoorwaardelijk.
Hiermee wordt ook de toezegging van de staatssecretaris van IenW, om de Tweede Kamer te informeren over de voortgang van de aanscherping van emissiegrenswaarden, nadat overleg met de sector heeft plaatsgevonden, afgedaan (TZ14747).
IV. Overig
Motie-Van der Plas en Graus (Kamerstuk 29 383, nr. 401)
Met de motie van de leden Van der Plas en Graus wordt de regering verzocht te onderzoeken hoe van het innovatieve voerconcept voor varkens van de familie Van Gorp een pilot is te maken, zodat met eigen financiering gewerkt kan worden aan juridische borging. Mijn ambtsvoorganger heeft onderzoek in gang gezet om zo inzicht te krijgen in het reductiepotentieel en het werkingsprincipe van het innovatieve voerconcept. Ook is in het onderzoek in beeld gebracht welke nadere onderzoeken gedaan kunnen worden om de werking van het concept verder te onderbouwen. Het rapport is afgerond en heb ik aan de familie van Gorp aangeboden. Met dit onderzoek heb ik de familie Van Gorp gefaciliteerd om zelf verder te gaan met hun voerconcept. Hiermee beschouw ik de motie van de leden Van der Plas en Graus als afgedaan.
De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma
TZ202402-076↩︎
De Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) is per 1 januari 2024 opgegaan in de Omgevingsregeling onder de Omgevingswet. Bijlage 1 van de Rav is opgegaan in bijlage Ven VI van de Omgevingsregeling.↩︎
Innovatie biedt kansen voor minder stikstof en broeikasgassen uit de landbouw↩︎
WUR, ILVO, TNO en VITO: Richtlijnen voor het bepalen van emissies uit veestallen, https:j/edepot. wur.nl/646830↩︎
Nieuwe richtlijnen TNO over aanleveren emissiedata voor effectief toezicht stalvergunningen↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 383, nr. 406↩︎
Integraal aanpakken↩︎
De naam van deze regeling is gewijzigd in 'Subsidiemodules bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij'↩︎
Zie onder andere bijlagen bij Kamerstuk 35 334, nr. 260 en nr. 302↩︎