[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Beleidsreactie onderzoeksrapport Druk op de Keten (Kamerstuk 31839-1050)

Jeugdzorg

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D17105, datum: 2025-04-15, bijgewerkt: 2025-04-18 14:32, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31839-1079).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -1079 Jeugdzorg.

Onderdeel van zaak 2025Z07514:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

31 839 Jeugdzorg

Nr. 1079 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 april 2025

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 16 december 2024 over de Beleidsreactie onderzoeksrapport Druk op de Keten (Kamerstuk 31 839, nr. 1050).

De vragen en opmerkingen zijn op 7 februari 2025 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 15 april 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Mohandis

De griffier van de commissie,
Esmeijer

Inhoudsopgave

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 5
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie 5
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie 6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 6
II. Reactie van de Staatssecretaris 7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het onderzoeksrapport Druk op de Keten en hebben hierover geen aanvullende vragen of opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de beleidsreactie gelezen. Zij vragen zich allereerst af waarom deze reactie zo laat naar de Kamer is gestuurd? Het rapport «Druk op de Keten» is van 30 november 2023, de beleidsreactie is op 16 december 2024 naar de Kamer gestuurd. Waarom heeft dit meer dan een jaar moeten duren? Wat zegt dit over de urgentie die er bij de regering leeft over dit onderwerp? De leden willen hierbij opmerken dat zij dit gebrek aan urgentie op dit onderwerp ook herkennen aangezien er nog steeds geen beleidsreactie is op de initiatiefnota1 «Ons land is beperkt» die de leden twee jaar geleden hebben ingediend. Wanneer komt de regering met deze beleidsreactie?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het onderzoek laat zien dat de druk op de keten van kinderopvang, onderwijs en zorg voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte is toegenomen in de periode 2016–2019 en dat dit zich uit in onder meer hoge bezettingsgraden en lange wachtlijsten. Deze conclusie verrast de leden niet, zij trekken al jaren aan de bel over het gebrek aan goede, passende zorg en ondersteuning voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte in zowel de kinderopvang, het onderwijs als de zorg. Dit gebrek aan ondersteuning zorgt voor schrijnende situaties. Ouders die verdwalen in een doolhof van verschillende instanties en regelwerk of ouders die moeten stoppen met werk omdat een kind thuis komt te zitten. Kinderen die niet naar school kunnen en vereenzamen en bij wie de ontwikkeling stokt. Is de regering van mening dat zij zich nog houdt aan alle artikelen van het kinderrechtenverdrag? Ook de conclusie uit het onderzoek dat «de rek» uit de keten is, is niet nieuw. Kan de regering reflecteren op het beleid van de afgelopen jaren dat voor deze druk op de keten heeft gezorgd? Welke wet- en regelgeving (of juist niet genomen wet- en regelgeving) van de kabinetten van de afgelopen twintig jaar hebben volgens de regering geleid tot deze druk op de keten?

De leden lezen in het onderzoeksrapport dat er een discrepantie is tussen wat professionals ervaren en wat er uit het onderzoek blijkt. Professionals ervaren toegenomen druk niet zozeer vanwege de stijging van het aantal kinderen met een ondersteuningsbehoefte, maar vooral vanwege de stijging in de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte (lees: de aard van de klachten wordt erger). De onderzoekers kunnen geen bewijs vinden voor verzwaring van de ondersteuningsbehoefte van kinderen. Hoe kijkt de regering naar dit verschil tussen wat professionals ervaren en wat er uit het onderzoek komt? Waar denken zij dat dit vandaan komt? De leden lezen dat in het onderzoek is gekeken naar kinderen van ouders met een migratieachtergrond. Is er ook gekeken naar het opleidingsniveau van ouders en sociaaleconomische aspecten? Krijgen bijvoorbeeld kinderen die ouders hebben met een licht verstandelijke beperking (lvb) de juiste hulp en ondersteuning?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat één van de verklarende factoren die bijdraagt aan de druk op de keten ligt in de verkokering van wet- en regelgeving die het moeilijk maakt om domein overstijgend samen te werken en op casusniveau tot goede oplossingen te komen. Dit wordt al jaren geconstateerd, hoe kan het dat deze verkokering van wet- en regelgeving nog steeds niet is aangepast? Welke trajecten en maatregelen lopen er nu concreet om dit op te lossen? En terugkijkend, in deze brief2 uit 2018 worden al diverse knelpunten en oplossingsrichtingen genoemd, op welke van deze punten gaat het nu beter?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering in de reactie «waar passend» de voorgestelde oplossings- en denkrichtingen uit het onderzoeksrapport meeneemt. Kan de regering op alle 12 aanbevelingen van het rapport apart reageren en uiteenzetten wat ze ermee gaan doen? Kan de regering uitgebreid ingaan op de aanbeveling om de regio-indelingen te uniformeren, met de focus op het aansluiten van de jeugdregio’s en samenwerkingsverbanden? Het wetvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg dat binnenkort in de Kamer wordt besproken wil 41 Jeugdregio’s oprichten, er zijn ook ruim 150 samenwerkingsverbanden, hoe gaan zij (beter) samenwerken? Waarom is er niet gekozen voor een uniforme regio-indeling?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de reactie van de regering dat de regering onderzoek gaat laten doen en dat er een kwartiermaker is ingesteld. De leden zijn vooral benieuwd welke concrete maatregelen de regering gaat nemen om de verbindingsroute tussen opvang, onderwijs en zorg bij het jonge kind echt van de grond te krijgen? Welk concreet doel heeft de regering zichzelf gesteld bij deze aanpak?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er verwezen wordt naar de voortgangsrapportage over de Verbeteraanpak passend onderwijs en de stappen die worden gezet op de korte en lange termijn om de wachtlijsten in het gespecialiseerd onderwijs terug te dringen. Ook hier lezen de leden opnieuw verwijzingen naar onderzoek doen en kennisdeling. Wat de leden betreft is er meer nodig dan onderzoeken en kennisdeling. Kan de regering aangeven wat de genoemde korte termijnoplossingen, de middellange termijnoplossingen en de lange termijnoplossingen tot nu concreet hebben opgebracht? Welke concrete doelen heeft de regering zichzelf per oplossingstermijn gesteld? Neemt de wachttijd voor het gespecialiseerd onderwijs inmiddels af? En hoe ziet de regering de verhouding tussen de beschreven ambities en mooie woorden als er tegelijk door deze regering wordt bezuinigd op onderwijs en initiatieven om thuiszitten tegen te gaan? Is de regering het met de leden eens dat de randvoorwaarden (tijd, docenten, geld) in het onderwijs op orde moeten zijn om echt stappen hierin te maken en dat dit dan ook investeringen vereist in plaats van bezuinigingen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het uitgangspunt van de regering is dat het onderwijs en de kinderopvang zo inclusief mogelijk zijn. De regering noemt hierbij de doelstellingen uit de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap en de doelstellingen voor 2040 waarin «ieder kind welkom is op de kinderopvang en op school». De leden onderschrijven deze doelen, maar zien tot nu toe te weinig actie van de regering om deze doelen daadwerkelijk te halen. De regering heeft als doelstelling om tegen 2035 inclusief onderwijs te bereiken, maar de leden wachten nog steeds op de uitwerking van de motie Westerveld/De Hoop3 die in april 2023 is aangenomen, waarin gevraagd wordt om bij de werkagenda inclusief onderwijs gedetailleerd te beschrijven hoeveel elke actielijn en maatregel gaat kosten. Wanneer wordt deze motie eindelijk uitgevoerd? De leden zien ook dat deze regering geen budget heeft gereserveerd om de doelstelling van inclusief onderwijs te bereiken. Op welke manier denkt de regering de ambitie van 2035 nog te halen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich ook af waarom moties die juist oproepen tot meer inclusief onderwijs, zoals de aangenomen motie Westerveld c.s.4 over het stimuleren van Samen naar School-klassen in het voortgezet onderwijs door knelpunten weg te nemen, amper worden opgevolgd? De motie vroeg in juni 2024 om concrete stappen, de regering laat weten in 2025 de Kamer hierover te informeren. Is de regering het met de leden eens dat hier weinig urgentie uitspreekt?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering zich ook gaat inzetten om de doorontwikkeling van inclusievere vormen van kinderopvang te stimuleren. Ook hier wordt ingezet op kennisdeling en onderzoek. De leden vragen zich af of dit voldoende is om de ambitie te bereiken dat in 2040 elk kind welkom is op kinderopvang? Eerder stelden zij al schriftelijke vragen5 om kinderen uit het speciaal onderwijs het wettelijke recht op kinderopvang te geven. In de antwoorden op de vragen heeft de regering toegezegd om met de betrokken partijen in gesprek te gaan over de mogelijkheden voor deze wettelijke verankering en in gesprek te gaan over de mogelijkheden om kinderopvang voor kinderen in het speciaal onderwijs beter te faciliteren en stimuleren. Wanneer zullen deze gesprekken plaatsvinden en met wie gaat de regering hierover spreken? Kan de regering toezeggen dat er een verslag van deze gesprekken naar de Kamer wordt gestuurd?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen veel mooie woorden over het ontschotten en aanpassen van wet- en regelgeving om inclusief onderwijs te bevorderen, zoals bijvoorbeeld het Experiment Onderwijszorgarrangementen en de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd. Vaak worden dit soort experimenten

echter opgezet vanuit tijdelijke middelen, zonder wettelijke verplichtingen en kaders. Wanneer gaat de regering echt werken maken van het aanpassen van wet- en regelgeving zodat er duurzame oplossingen komen om de schotten en financiering tussen onderwijs en zorg weg te halen? In 2020 werd dit bijvoorbeeld al genoemd als één van de punten van de verbeteraanpak passend onderwijs, maar ondertussen lopen ouders en kinderen nog steeds tegen dezelfde problemen aan. Wat gaat deze regering concreet doen om deze ontschotting duurzaam mogelijk te maken? Hoe staat het met de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd? Kan de regering ook reageren op signalen dat bij sommige gemeenten een leerplichtontheffing een voorwaarde is om een persoonsgebonden budget (pgb) aan te vragen. Mag dat? Is de regering het met de leden eens dat dit onwenselijk is?

De leden merken op dat dit ook geldt voor de verschillen in regelgeving van kinderopvang, onderwijs en zorg. De schotten tussen de regelgeving en de financieringsstromen maken het ingewikkeld om samenwerking tussen de kinderopvang of het onderwijs met organisaties die jeugdhulp of zorg bieden duurzaam te organiseren. Wat gaat de regering concreet hieraan doen? Kan de regering een tijdspad schetsen voor het wegnemen van de tegenstrijdigheden in visie en eisen per sector, zodat kinderen in de toekomst niet meer te horen kunnen krijgen dat ze te complex zijn en daardoor niet naar school of de kinderopvang kunnen of geen jeugdhulp krijgen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het onderzoeksrapport Druk op de keten. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de VVD vragen zich allereerst af welk percentage van de kinderen die naar het speciaal onderwijs zijn gegaan, volgens de normen van het passend onderwijs, in theorie ingeschreven konden staan binnen het reguliere onderwijs.

Daarnaast lezen de leden dat de gemeenten bepalen welke kinderen in aanmerking komen voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE). De leden van de VVD-fractie weten uit de praktijk dat er veel verschillende aanpakken zijn onder gemeentes binnen de VVE. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er voorbeelden zijn van gemeenten waar de aanpak zeer succesvol is en wat deze aanpak dan zo succesvol maakt.

De leden van de VVD-fractie lezen ten slotte dat er voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben in hun (taal)ontwikkeling voorschoolse educatie beschikbaar is. Hoeveel procent van de kinderen binnen de kinderopvang maakt geregistreerd gebruik van ondersteuning vanaf 2019? Hoeveel procent van de kinderen met een indicatie voor voorschoolse educatie maakt daar daadwerkelijk gebruik van? Hoeveel beschikbare kindplaatsen zijn er nu?

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract hebben de beleidsreactie op het rapport «Druk op de keten» gelezen. Aan de hand van deze beleidsreactie hebben deze leden nog een aantal vragen aan de Staatssecretaris.

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen terug dat de Staatssecretaris in de beleidsreactie opschrijft dat er aan de hand van het rapport een aantal maatregelen genomen gaan worden. De beleidsreactie noemt een aantal maatregelen om de druk op de keten te verlichten, maar deze leden maken zich zorgen dat er niet voldoende wordt gekeken naar de dieperliggende oorzaken van de toenemende druk. Kan de Staatssecretaris toelichten en nader uitleggen waarom de genoemde maatregelen niet te veel gericht zijn op symptoombestrijding in plaats van het uitvoeren van fundamentele hervormingen in de keten? Het nemen van maatregelen om druk te verlichten zijn nodig en deze leden kunnen zich vinden in een groot gedeelte van de genoemde maatregelen. Deze leden willen aan de Staatssecretaris vragen hoe de maatregelen gemonitord gaan worden op meetbare effecten? Heeft de Staatssecretaris een concreet tijdspad en toetsbare criteria opgesteld zodat de maatregelen beoordeeld kunnen worden op het daadwerkelijk verlichten van de druk op de keten?

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen in de beleidsreactie terug dat een flink aantal genoemde maatregelen de nadruk leggen op samenwerking. Deze leden prijzen de erkenning dat de huidige keten flink gefragmenteerd is en de beleidsreactie heeft een aantal goede voorstellen om samenwerking te verbeteren. Toch missen deze leden de expliciete inzet op een integrale aanpak waarbij ouders, scholen, zorginstellingen en gemeenten op structurele basis gaan samenwerken. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe de maatregelen hierin voorzien of hoe dit alsnog vorm kan worden gegeven? Deze leden zouden ook graag zien dat er bijvoorbeeld één toegankelijk, laagdrempelig loket komt voor ouders en kinderen met hulpvragen of -behoefte. Hoe reflecteert de Staatssecretaris hierop?

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen concreet terug dat gemeenten, bestuurders, beleidsmakers en professionals een belangrijke rol kunnen spelen tijdens de eerste 1.000 dagen in de ontwikkeling van een kind. Zo lezen deze leden dat gemeenten kunnen bepalen welke kinderen in aanmerking komen voor voorschoolse educatie en dat gemeenten de mogelijkheid hebben om de samenwerking tussen professionals en het informeel netwerk te versterken. Deze leden willen graag aan Staatssecretaris vragen hoe gemeenten dit concreet doen. Hoe wordt een «Kansrijke Start aanpak» ingezet en hoe wordt de bekendheid van deze aanpak gepromoot onder ouders? Kunnen ouders zichzelf melden bij de gemeente, of is de gemeente de enige die actief handelt op het in aanmerking laten komen van kinderen voor extra ondersteuning en het versterken van het informele netwerk? Kan de Staatssecretaris uitleggen op basis van welke gegevens en data de gemeente kinderen in aanmerking laat komen voor de «Kansrijke Start aanpak»?

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen in de beleidsreactie terug dat de jeugdgezondheidszorg (JGZ) een rol kan spelen in brede teams van experts die door gemeenten worden ingesteld en kunnen inschatten welke zorg voor het kind nodig is. Deze leden willen aan de Staatssecretaris vragen of deze teams al bestaan? Speelt de JGZ op sommige manieren al een dergelijke rol, of moet deze rol nog worden vormgegeven? Kan de Staatssecretaris toelichten of er genoeg capaciteit en draagkracht is om deze teams in samenwerking met de JGZ in te stellen mochten deze er nog niet zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het onderzoeksrapport Druk op de Keten. De leden hebben geen vragen aan de Staatssecretaris.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van het kabinet op het onderzoeksrapport Druk op de Keten. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie merken op dat ouders van kinderen met een beperking nog regelmatig te maken krijgen met tegenstrijdige eisen vanuit de overheid, waarbij vanuit de ene instantie gestimuleerd wordt dat zij meer gaan werken en vanuit de andere instantie dat zij minder gaan werken. Hoe kijkt het kabinet naar deze problematiek en welke oplossingen kan het kabinet deze ouders bieden?

II. Reactie van de Staatssecretaris

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de beleidsreactie gelezen. Zij vragen zich allereerst af waarom deze reactie zo laat naar de Kamer is gestuurd? Het rapport «Druk op de Keten» is van 30 november 2023, de beleidsreactie is op 16 december 2024 naar de Kamer gestuurd. Waarom heeft dit meer dan een jaar moeten duren? Wat zegt dit over de urgentie die er bij de regering leeft over dit onderwerp?

Ik deel samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris Participatie en Integratie de urgentie die blijkt uit het onderzoek. Er is echter geen eenduidige oplossing voor het oplossen van de wachtlijsten en het verminderen van de druk in de keten van kinderopvang, gespecialiseerd onderwijs en zorg/jeugdhulp voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Het ontwikkelen van passende maatregelen vraagt zorgvuldige afstemming met het veld en tussen de departementen, waarvoor meer tijd nodig bleek.

De leden willen hierbij opmerken dat zij dit gebrek aan urgentie op dit onderwerp ook herkennen aangezien er nog steeds geen beleidsreactie is op de initiatiefnota6 «Ons land is beperkt» die de leden twee jaar geleden hebben ingediend. Wanneer komt de regering met deze beleidsreactie?

Op dit moment wordt met betrokken departementen, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties gewerkt aan de toegezegde werkagenda VN-verdrag Handicap. De initiatiefnota Westerveld bevat naast overlap ook aanknopingspunten voor de werkagenda. Daarom heeft de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg toegezegd dat de reactie op de initiatiefnota Westerveld voor de zomer, gelijktijdig met de werkagenda VN-verdrag Handicap, naar de Kamer wordt verzonden.7

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het onderzoek laat zien dat de druk op de keten van kinderopvang, onderwijs en zorg voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte is toegenomen in de periode 2016–2019 en dat dit zich uit in onder meer hoge bezettingsgraden en lange wachtlijsten. Deze conclusie verrast de leden niet, zij trekken al jaren aan de bel over het gebrek aan goede, passende zorg en ondersteuning voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte in zowel de kinderopvang, het onderwijs als de zorg. Dit gebrek aan ondersteuning zorgt voor schrijnende situaties. Ouders die verdwalen in een doolhof van verschillende instanties en regelwerk of ouders die moeten stoppen met werk omdat een kind thuis komt te zitten. Kinderen die niet naar school kunnen en vereenzamen en bij wie de ontwikkeling stokt. Is de regering van mening dat zij zich nog houdt aan alle artikelen van het kinderrechtenverdrag?

Nederland heeft zich 30 jaar geleden verbonden aan het kinderrechtenverdrag en werkt sindsdien op verschillende terreinen aan het versterken van de naleving van kinderrechten. Het kabinet werkt aan verbeteringen in het hele veld, zo zetten de betrokken departementen in op de volgende acties: een sterke pedagogische basis rond het jonge kind (0–6 jaar), voldoende capaciteit in de keten, het verminderen van wachtlijsten en -tijden, het stimuleren van inclusievere vormen van onderwijs en kinderopvang, het toerusten en ondersteunen van professionals en het vereenvoudigen van regelgeving. Door bovenstaande acties te implementeren zorgen we voor een veerkrachtiger en beter geïntegreerd systeem voor kinderopvang, onderwijs en zorg en daarmee voor betere ondersteuning aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte en hun ouders.

Ook de conclusie uit het onderzoek dat «de rek» uit de keten is, is niet nieuw. Kan de regering reflecteren op het beleid van de afgelopen jaren dat voor deze druk op de keten heeft gezorgd? Welke wet- en regelgeving (of juist niet genomen wet- en regelgeving) van de kabinetten van de afgelopen twintig jaar hebben volgens de regering geleid tot deze druk op de keten?

Belangrijke veranderingen in het onderwijs-zorg «veld» zijn de invoering van passend onderwijs in 2014 en de Jeugdwet in 2015. Daarmee is gewerkt aan de wensen tot verbetering van deze stelsels rond de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Momenteel zijn de doelen van de invoering van passend onderwijs en de Jeugdwet nog niet volledig gerealiseerd. In de afgelopen jaren hebben OCW en VWS ook kunnen vaststellen dat de samenhang tussen deze stelsels en de uitvoering in de keten verbetering behoeft. Er zijn diverse factoren van invloed op de vraag naar extra ondersteuning, denk bijvoorbeeld aan de covid-periode, maatschappelijke factoren en de druk in gezinnen door bijvoorbeeld vechtscheidingen en geldzorgen. Het heeft prioriteit om de uitvoering van passend onderwijs en de Jeugdwet te verbeteren. Daarom wordt door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gewerkt aan de verbeteraanpak Passend onderwijs en door mij aan de Hervormingsagenda Jeugd.

De leden lezen in het onderzoeksrapport dat er een discrepantie is tussen wat professionals ervaren en wat er uit het onderzoek blijkt. Professionals ervaren toegenomen druk niet zozeer vanwege de stijging van het aantal kinderen met een ondersteuningsbehoefte, maar vooral vanwege de stijging in de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte (lees: de aard van de klachten wordt erger). De onderzoekers kunnen geen bewijs vinden voor verzwaring van de ondersteuningsbehoefte van kinderen. Hoe kijkt de regering naar dit verschil tussen wat professionals ervaren en wat er uit het onderzoek komt? Waar denken zij dat dit vandaan komt?

De regering neemt de signalen van de professionals serieus. Maatschappelijke factoren, zoals de individualisering van de samenleving (waardoor gezinnen minder steun ervaren van hun sociale netwerk) en de druk in gezinnen, door bijvoorbeeld vechtscheidingen en geldzorgen, hebben invloed op de ontwikkeling van kinderen en de ondersteuning die zij nodig hebben. Dergelijke factoren bepalen mede de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte. Om die reden is van belang om te benadrukken dat ik mij, samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris Participatie en Integratie, wil richten op het voorkomen (en het verergeren) van problemen, waarbij nadrukkelijk meer aandacht is voor de sociale context van een kind. Het onderzoek laat namelijk zien dat niet alleen de druk op de keten toeneemt, maar ook de druk op gezinnen. Zowel de kern van het probleem, als de beste oplossingen, zitten vaak in het systeem om het kind heen en niet in oplossingen voor het individuele kind.

De leden lezen dat in het onderzoek is gekeken naar kinderen van ouders met een migratieachtergrond. Is er ook gekeken naar het opleidingsniveau van ouders en sociaaleconomische aspecten? Krijgen bijvoorbeeld kinderen die ouders hebben met een licht verstandelijke beperking (lvb) de juiste hulp en ondersteuning?

In het kwalitatieve deel van het onderzoek is gekeken naar het opleidingsniveau van ouders en sociaaleconomische aspecten, in tegenstelling tot het kwantitatieve deel van het onderzoek. Voor «kinderen van ouders met een verstandelijke beperking» gebruiken we de afkorting KOVB. Als een kind opgroeit bij ouders met een (licht) verstandelijke beperking kan dat grote invloed hebben op de kindertijd en op het volwassen leven. De kans dat een kind hierdoor zelf problemen ontwikkelt, is groot. De afgelopen jaren heeft het Trimbos instituut, in opdracht van VWS, in samenwerking met de denktank KOVB en belangenvereniging SIEN een aantal instrumenten ontwikkeld zodat deze kinderen beter in beeld kunnen komen en zij ook beter ondersteund kunnen worden. Zo is een website8 ingericht speciaal voor kinderen van ouders met een (licht) verstandelijke beperking. Hier vinden zij informatie over de problemen waar zij tegenaan kunnen lopen en welke hulp er voor hen is. Voor gemeenten zijn handvatten en aanbod9 voor beleid rondom kinderen van ouders met een (licht) verstandelijke beperking ontwikkeld en tools voor deskundigheidsbevordering van professionals. Daarbij is de inzet van informele steun aan deze gezinnen van groot belang, denk hierbij bijvoorbeeld aan een schaduwgezin10.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat één van de verklarende factoren die bijdraagt aan de druk op de keten ligt in de verkokering van wet- en regelgeving die het moeilijk maakt om domein overstijgend samen te werken en op casusniveau tot goede oplossingen te komen. Dit wordt al jaren geconstateerd, hoe kan het dat deze verkokering van wet- en regelgeving nog steeds niet is aangepast? Welke trajecten en maatregelen lopen er nu concreet om dit op te lossen?

Waar mogelijk zet het Rijk in op het vereenvoudigen van wet- en regelgeving, wat ten goede komt aan de samenwerking tussen professionals. Bijvoorbeeld middels de Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (WAMS)11, die beoogt knelpunten weg te nemen in relatie tot gegevensuitwisseling en privacy in het sociaal domein bij de aanpak van meervoudige problematiek. In meerdere doelstellingen van de verbeteraanpak passend onderwijs werkt OCW aan het verruimen van de mogelijkheden voor maatwerk via een ontschotte aanpak, zoals via het Actieprogramma Digitale School, het Experiment Onderwijszorgarrangementen en het bijbehorende wetstraject waarmee we structureel meer ruimte gaan bieden. Daarnaast werken OCW en VWS aan de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd12 waarmee de organisatie van zorg in onderwijstijd eenvoudiger moet worden om zo de administratieve lasten te verminderen. Ook inclusief onderwijs om aanpassing van wet- en regelgeving. Met de beleidsregel Inclusieve leeromgeving kunnen scholen voor regulier en speciaal onderwijs intensiever samenwerken en zo een start maken met inclusief onderwijs.

En terugkijkend, in deze brief13 uit 2018 worden al diverse knelpunten en oplossingsrichtingen genoemd, op welke van deze punten gaat het nu beter?

Er is de afgelopen jaren hard gewerkt aan het oplossen van de genoemde punten. Op sommige gebieden is er vooruitgang geboekt, terwijl andere nog steeds actueel zijn en verdere maatregelen vereisen. Hieronder gaan we in op deze knelpunten:

Knelpunt 1 (complexiteit en onduidelijkheid omtrent (de financiering van) zorg in onderwijstijd): OCW en VWS werken samen aan een verbeterde aanpak voor zorg in onderwijstijd:

Er zijn steeds meer positieve voorbeelden in het land van zorg in onderwijstijd die zo regelarm en collectief mogelijk zijn georganiseerd, binnen de bestaande stelsels. Ik verwacht u samen met mijn collega van OCW in aanloop naar het debat passend onderwijs verder te informeren over te zetten stappen.

Knelpunt 2 (onvoldoende preventie en jeugdhulp samen met school):

OCW, SZW en VWS werken samen met het veld aan het versterken van de pedagogische basis, onder meer vanuit de Verbindingsroute onderwijs, kinderopvang en zorg. Daarnaast zet ik mij, samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris Participatie en Integratie, in om ervoor te zorgen dat kinderen met extra ondersteuningsbehoeften in reguliere opvanggroepen of onderwijs passend worden ondersteund. Er zijn goede praktijkvoorbeelden, welke worden gebundeld in een handreiking ontwikkeld voor gemeenten, kinderopvangorganisaties en zorg- en onderwijspartijen.

Knelpunt 3 (onduidelijkheid over ruimte voor maatwerk):

Al langer wordt door OCW geconstateerd dat het niet altijd duidelijk is wat kan en mag, op het gebied van het bieden van extra ondersteuning. Ook op het snijvlak van onderwijs en zorg. In 2017 is via de brochure Ruimte in Regels verduidelijkt wat kan en mag, binnen de geldende regels in het onderwijs. Ook op het gebied van het bieden van extra ondersteuning. Eind 2023 is er in een brochure voor ouders en één voor scholen duidelijkheid geboden over wat er momenteel kan bij het bieden van digitaal afstandsonderwijs, als vorm van maatwerk voor kinderen met een ondersteuningsbehoefte. Daarnaast wordt door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gewerkt aan een wetsvoorstel voor het vergroten van de mogelijkheden voor het bieden van maatwerk in het onderwijs.

Knelpunt 4 (doorontwikkeling doorzettingsmacht):

Door OCW worden in het voorjaar van 2025 sessies georganiseerd met diverse belanghebbenden en partijen, met als doel te bezien op welke manier doorzettingsmacht het beste geregeld kan worden.

Knelpunt 5 (onvoldoende ontwikkelingsgericht aanbod voor kinderen met complexe en intensieve zorgbehoefte):

Sinds 2023 is door OCW het Experiment Onderwijs-zorgarrangementen gestart, waarmee maatwerk mogelijk wordt voor leerlingen met complexe ondersteuningsbehoeften. Dit experiment biedt scholen en samenwerkingsverbanden meer ruimte om af te wijken van wet- en regelgeving over onderwijsbekostiging, onderwijstijd, onderwijsinhoud en onderwijslocatie. De bevindingen zullen worden meegenomen in een wetsvoorstel waaraan, door OCW, gewerkt wordt. Verder is met het veld een handreiking gemaakt voor Samen naar School-klassen in het primair onderwijs en worden initiatiefnemers daar ondersteund, en verkent OCW op dit moment de mogelijkheden voor deze klassen in het voortgezet onderwijs samen met het veld.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering in de reactie «waar passend» de voorgestelde oplossings- en denkrichtingen uit het onderzoeksrapport meeneemt. Kan de regering op alle 12 aanbevelingen van het rapport apart reageren en uiteenzetten wat ze ermee gaan doen?

Aanbeveling 1 (creëer meer aanbod van plekken in het speciaal onderwijs):

Op dit moment groeit het aantal leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs landelijk, wat laat zien dat er regionaal nog meer plekken worden gecreëerd. Tegelijkertijd zet dit ook druk op de betaalbaarheid van het stelsel van passend onderwijs. De onderliggende knelpunten die in het rapport worden benoemd worden hiermee niet opgelost. Daarom wil de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de langere termijn inzetten op de beweging naar inclusief onderwijs. Onderdeel daarvan is om gezamenlijk met het gespecialiseerd onderwijs de expertise dat zij kunnen bieden naar de leerling en de reguliere school toe te brengen i.p.v. het aanbod in het gespecialiseerd onderwijs te vergroten. Het gespecialiseerd onderwijs blijft wel beschikbaar voor die leerlingen die dat nodig hebben.

Aanbeveling 2 (zorg voor de benodigde verdieping van de resultaten ten aanzien van KDC’s, aangezien hier een groep kinderen lijkt te zitten die eigenlijk ook op een andere plek terecht zouden moeten kunnen maar daar – bijvoorbeeld vanwege wachtlijsten bij het speciaal onderwijs – vooralsnog niet terechtkunnen):

VWS, OCW en SZW gaan in gesprek met de VGN over verdieping van de resultaten en de positionering van KDC’s in relatie tot onderwijs en kinderopvang. Eventuele vervolgstappen hieromtrent worden besproken met deelnemers van de onderwijs-kinderopvang- zorgtafel14

Aanbeveling 3 (heroverweeg de strenge eisen voor VOG’s, waardoor het makkelijker kan worden om professionals vanuit verschillende disciplines in te zetten):

In de Kamerbrief Stand van zaken rond de Verklaring Omtrent het Gedrag in het primair en voortgezet onderwijs is de Kamer geïnformeerd dat vanaf 1 juli 2024 een VOG-kinderopvang volstaat voor onderwijsprofessionals die in het primair onderwijs werken.15 Een aparte VOG voor het primair onderwijs is niet meer nodig. De nieuwe maatregel bespaart scholen en werknemers tijd en geld en maakt het gemakkelijker om in beide sectoren te werken. Daarnaast wordt door OCW verkend of periodieke en continue screening (de standaard in de kinderopvang) ook voor het onderwijs kan gelden, waardoor het uitwisselen van personeel nog eenvoudiger wordt. Het kabinet is ook een verkenning gestart of dit een oplossing kan bieden om het eenvoudiger te maken dat jeugdzorgpersoneel kan worden ingezet in de kinderopvang.

Aanbeveling 4 (breng in kaart hoe het gebruik van VE en VVE beter geregistreerd kan worden):

Om gerichter te werken aan het verhogen van de deelname van voorschoolse educatie wil de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vaststellen voor welke kinderen voorschoolse educatie in ieder geval is bedoeld.16 Voor het landelijk kader denkt de Staatssecretaris aan twee kenmerken: het opleidingsniveau van de ouders en een andere thuistaal dan Nederlands. Gemeenten behouden de ruimte om de doelgroepdefinitie aan te vullen, omdat zij lokaal het beste zicht hebben op welke kinderen baat hebben bij voorschoolse educatie. Het opstellen van dit landelijk kader kan ook bijdragen aan een betere registratie van het gebruik van voorschoolse educatie. Conform de regeling «Periodieke verstrekking systematische toezichtinformatie vve en lea» leveren gemeenten jaarlijks informatie aan de Inspectie van het Onderwijs hoeveel doelgroeppeuters er worden bereikt. Omdat gemeentes zelf hun doelgroep en meetmoment/-methode bepalen, kunnen cijfers per gemeente niet goed worden geaggregeerd naar een landelijk niveau. Het Ministerie van OCW gaat met de VNG en de Inspectie van het Onderwijs in gesprek om te komen tot meer eenduidige en beter vergelijkbare gegevens.

Aanbeveling 5 (breng in kaart in hoeverre wettelijke kaders en vaste financieringsvormen voor plusopvang noodzakelijk zijn):

VWS, OCW en SZW zien mooie voorbeelden waar extra ondersteuning, vaak plusopvang genoemd, wordt geboden. Er is bijvoorbeeld een extra medewerker op de groep of ondersteuning vanuit een zorgaanbieder. Kinderopvangorganisaties en gemeenten hebben aangegeven dat het complex is om samenwerking te organiseren en financiering te organiseren voor deze plusopvang. Daarom wordt er samen met hen een handreiking ontwikkeld met kennis over en voorbeelden van inclusieve vormen van kinderopvang. Deze handreiking beschrijft ook de wettelijke kaders en financieringsmogelijkheden. Gemeenten zetten op dit moment met name jeugdwetmiddelen en goab-middelen in om dit te bekostigen. Daarnaast bekostigen sommige kinderopvangorganisaties deze ook deels zelf. Deze handreiking wordt voor de zomer opgeleverd.

Aanbeveling 6 (beschrijf welke mogelijkheden er zijn binnen bestaande wet- en regelgeving om de organisatie van ondersteuning over wetten en domeinen heen te organiseren (bijvoorbeeld ten aanzien van BRIN-nummers) en stel deze informatie laagdrempelig beschikbaar):

VWS, OCW en SZW stimuleren de doorontwikkeling van inclusieve vormen van kinderopvang en onderwijs. Daarom zetten we in op kennisdeling en de ontwikkeling van een handreiking met goede praktijkvoorbeelden van voor inclusievere vormen van kinderopvang en een leidraad voor schoolbesturen, samenwerkingsverbanden, gemeenten en zorgkantoren om hen te ondersteunen bij het realiseren van een collectieve inzet van jeugdhulp en zorg op school. Naast kennisdeling onderzoeken we wat er verder nodig is om de samenwerking tussen de sectoren te verbeteren en intensiveren.

Aanbeveling 7 (bouw aan een fundamenteel andere manier van kijken naar de samenwerking tussen kinderopvang, onderwijs en jeugdzorg en kom los van het denken in ketens):

De inzet op de pedagogische basis legt de nadruk op de verbinding tussen kinderopvang, jeugd(gezondheids-)zorg en onderwijs en vormt een aanvulling op waar momenteel aan wordt gewerkt in Nederland. Daarom hebben partijen17 op 18 juni 2024 afspraken gemaakt over de verbindingsroute opvang, onderwijs en zorg. Afgesproken is dat partijen zich niet meer richten op enkel de steun en zorg aan individuele kinderen, maar zich juist gaan concentreren op het toerusten van ouders/verzorgers, professionals en de leefomgeving. Er is een kwartiermaker aangesteld voor het vormgeven van een lerende aanpak van de verbindingsroute opvang, onderwijs en zorg.

Aanbeveling 8 (geef prioriteit aan het beslechten van de discussies over de reikwijdte van de jeugdhulp (ook onderdeel van de Hervormingsagenda Jeugd):

In het kader van de Hervormingsagenda wordt het thema reikwijdte nader uitgewerkt. Onderdeel van het traject is een maatschappelijke dialoog. Als 1 op 7 jeugdigen een vorm van jeugdhulp ontvangt, dan is er iets aan de hand in onze samenleving. Dat kunnen en mogen we niet als een normaal gegeven beschouwen. Hoe voorkomen we dat zo’n groot beroep wordt gedaan op jeugdhulp? In welke gevallen accepteren we dat bepaalde situaties en problemen bij het leven horen en wanneer niet? Daarover gaat de maatschappelijke dialoog die we breed willen voeren waarin wordt ingezet op brede bewustwording, agendering en prioritering, en een duidelijk handelingsperspectief voor alle relevante partijen in de leefwereld van jongeren. Dat betreft naast henzelf ouders, hun netwerk, professionals, scholen, gemeenten, aanbieders en Rijk. Daarnaast is onderdeel van de uitwerking om de verantwoordelijkheid van gemeenten met betrekking tot het versterken van de sociale en pedagogische basis en de inzet op preventie te benadrukken. Tevens worden de taken van stevige lokale teams geborgd, inclusief het domein overstijgend werken en wordt er gestuurd op passende inzet van specialistische zorg. Zodat hulpvragen duurzaam worden beantwoord en er alleen jeugdhulp wordt ingezet als dat effectief is. Deze beweging wordt gefaciliteerd in een wetsvoorstel dat naar verwachting in de zomer van 2025 in consultatie gaat. Indiening bij de Tweede Kamer is voorzien begin 2026.

Aanbeveling 9 (breid de door ons uitgevoerde inventarisatie van kansrijke initiatieven uit en voer methodisch onderzoek uit naar de effectiviteit van interventies, aangezien de effectiviteit van interventies gericht op het verminderen van de druk op de keten nu onvoldoende inzichtelijk is):

Hier stappen in zetten is niet alleen een opgave voor de rijksoverheid. Gemeenten en andere partijen kunnen zelf onderzoek (laten) doen naar de effectiviteit van eigen initiatieven en interventies, denk bijvoorbeeld aan het realiseren van een «startklas». Daarnaast wordt in het land gewerkt aan het verkrijgen en delen van kennis. Zo heeft ZonMw een subsidieoproep vanuit de consortia Jeugd uitgezet: «Impact door samen lerend doen wat werkt», dit levert een bijdrage aan de kennisontwikkeling en kennisbenutting van: het versterken van de sociale en pedagogische basis; het vergroten van de collectieve verantwoordelijkheid voor het creëren van een veerkrachtige context; normaliseren en versterken van het gewone leven; vergroten van weerbaarheid van jongeren; versterken van passende zorg en ondersteuning en het versterken van lokale preventie en zorg. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt in de Hervormingsagenda over het verbeteren van kwaliteit met als doel het borgen van kwaliteit en blijvend leren in het jeugdstelsel. Ook bouwt bijvoorbeeld het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ) mee aan een lerend jeugdstelsel dat kinderen en jongeren in Nederland helpt gelukkig en veilig op te groeien. Zo ondersteunt OZJ initiatieven in het hele land die bijdragen aan vernieuwing en verbetering van de jeugdhulp, en helpen mee aan kennisuitwisseling, samenwerking en innovatie.

Aanbeveling 10 (uniformeer de regio-indelingen, waarbij de focus dient te liggen op het aansluiten van de jeugdregio’s en de samenwerkingsverbanden):

De kaders die met het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en het bijbehorende ontwerpbesluit gesteld worden aan regionale samenwerking in het jeugddomein zijn mede ingegeven om de instabiliteit en versnippering bij de inkoop van specialistische jeugdhulp tegen te gaan. In dat kader zijn zoals afgesproken in de Hervormingsagenda Jeugd de 42 bestaande jeugdregio’s getoetst om te bepalen of zij voldoende robuust zijn. Dat wil zeggen dat zij naar verwachting in staat zijn om een aanzienlijk deel van de specialistische jeugdzorg als regio zelf te organiseren.

In het ontwerpbesluit behorend bij het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg is na een zorgvuldig proces uiteindelijk een indeling in 41 regio’s opgenomen. Daarbij is rekening gehouden met een aantal samenhangende criteria: de schaal van de regio, de aanwezigheid van een gedragen en concrete regiovisie, de mate waarin samenwerking in de regio is geformaliseerd, de mate waarin sprake is van voldoende bestuurlijke slagvaardigheid en de kwaliteit van het inkoopproces. De regio’s zijn getoetst aan deze samenhangende criteria met behulp van een zelfscan en daaropvolgende verdiepende gesprekken. Naar aanleiding daarvan is geconstateerd dat de 41 regio’s die nu opgenomen zijn in het ontwerpbesluit voldoende robuust zijn. Hierbij is ook meegewogen dat juist voor regio’s die het nu al «goed doen» een wijziging in de regio-indeling grote gevolgen heeft voor bestaande contractering en uitvoering. De buitengrenzen van deze 41 jeugdregio’s vallen deels samen met de grenzen van de 151 samenwerkingsverbanden passend onderwijs.

Gelet op dit recent doorlopen zorgvuldige proces om te komen tot een regio-indeling voor de jeugdzorg, ligt het niet in de rede dat in verband met genoemde aanbeveling om regio-indelingen te uniformeren, de indeling voor jeugdregio’s verder zal worden aangepast. Voor de samenwerkingsverbanden passend onderwijs geldt dat, conform de motie Soepboer18, door OCW wel opnieuw wordt gekeken naar de regio-indeling om zo te komen tot een minder gefragmenteerde spreiding. Uw Kamer wordt, vooruitlopend op het debat over passend onderwijs in mei, geïnformeerd over de uitwerking van deze motie.

Uw Kamer is voor de zomer van 2024 door de voormalig Minister van BZK geïnformeerd over de voortgang van de Actieagenda Sterk bestuur, waarbij ook aandacht is besteed aan het thema (verplichte) regionale samenwerking.19 In het kader van de Actieagenda Sterk Bestuur wordt onder andere gewerkt aan een afwegingskader voor regionale samenwerking, dat in de toekomst onder meer behulpzaam kan zijn bij het sturen op meer congruentie bij regiovorming.

Aanbeveling 11 (verken, samen met de wetenschap, of het mogelijk is om de verklaringen voor regionale verschillen (effect van de populatie, samenwerking en werkwijze, beschikbaar ondersteuningsaanbod, personeelstekorten en gemeentelijk beleid) nader te onderzoeken):

Hierin stappen zetten is niet alleen een opgave voor de rijksoverheid. Er ligt een belangrijke opgave bij de gemeenten, de kinderopvang, onderwijs, jeugd(gezondheids-)zorg en professionals. We zien dat er op heel veel plekken in Nederland al wordt samengewerkt om op korte termijn te werken aan verlichting van de druk in de keten. Ik stimuleer, samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris Participatie en Integratie, het uitwisselen van goede (onderbouwde) voorbeelden uit diverse regio’s. Dit vindt onder meer plaats binnen het inspiratienetwerk van de aanpak Met Andere Ogen. Verdere oplossings- en denkrichtingen worden besproken met de deelnemers van de onderwijs-kinderopvang-zorgtafel20.

Aanbeveling 12 (overweeg een nieuwe analyse uit te voeren zodra de datasets van na de coronaperiode beschikbaar zijn):

VWS, OCW en SZW onderzoeken de mogelijkheden voor het uitvoeren van een nieuwe analyse. Gesprekken met veldpartijen wijzen uit dat de druk in de keten nog steeds hoog is. Daarom worden de beschreven acties ingezet om de druk in de keten te verminderen, waarna de nieuwe analyse kan plaatsvinden. Dit zal echter niet voor 2026 zijn.

Kan de regering uitgebreid ingaan op de aanbeveling om de regio-indelingen te uniformeren, met de focus op het aansluiten van de jeugdregio’s en samenwerkingsverbanden?

De kaders die met het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en het bijbehorende ontwerpbesluit gesteld worden aan regionale samenwerking in het jeugddomein zijn mede ingegeven om de instabiliteit en versnippering bij de inkoop van specialistische jeugdhulp tegen te gaan. In dat kader zijn zoals afgesproken in de Hervormingsagenda Jeugd de 42 bestaande jeugdregio’s getoetst om te bepalen of zij voldoende robuust zijn. Dat wil zeggen dat zij naar verwachting in staat zijn om een aanzienlijk deel van de specialistische jeugdzorg als regio zelf te organiseren.

In het ontwerpbesluit behorend bij het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg is na een zorgvuldig proces uiteindelijk een indeling in 41 regio’s opgenomen. Daarbij is rekening gehouden met een aantal samenhangende criteria: de schaal van de regio, de aanwezigheid van een gedragen en concrete regiovisie, de mate waarin samenwerking in de regio is geformaliseerd, de mate waarin sprake is van voldoende bestuurlijke slagvaardigheid en de kwaliteit van het inkoopproces. De regio’s zijn getoetst aan deze samenhangende criteria met behulp van een zelfscan en daaropvolgende verdiepende gesprekken. Naar aanleiding daarvan is geconstateerd dat de 41 regio’s die nu opgenomen zijn in het ontwerpbesluit voldoende robuust zijn. Hierbij is ook meegewogen dat juist voor regio’s die het nu al «goed doen» een wijziging in de regio-indeling grote gevolgen heeft voor bestaande contractering en uitvoering. De buitengrenzen van deze 41 jeugdregio’s vallen deels samen met de grenzen van de 151 samenwerkingsverbanden passend onderwijs.

Gelet op dit recent doorlopen zorgvuldige proces om te komen tot een regio-indeling voor de jeugdzorg, ligt het niet in de rede dat in verband met genoemde aanbeveling om regio-indelingen te uniformeren, de indeling voor jeugdregio’s verder zal worden aangepast. Voor de samenwerkingsverbanden passend onderwijs geldt dat, conform de motie Soepboer21, door OCW wel opnieuw wordt gekeken naar de regio-indeling om zo te komen tot een minder gefragmenteerde spreiding. Uw Kamer wordt, vooruitlopend op het debat over passend onderwijs in mei, geïnformeerd over de uitwerking van deze motie. Uw Kamer is voor de zomer van 2024 door de voormalig Minister van BZK geïnformeerd over de voortgang van de Actieagenda Sterk bestuur, waarbij ook aandacht is besteed aan het thema (verplichte) regionale samenwerking.22 In het kader van de Actieagenda Sterk Bestuur wordt onder andere gewerkt aan een afwegingskader voor regionale samenwerking, dat in de toekomst onder meer behulpzaam kan zijn bij het sturen op meer congruentie bij regiovorming.

Het wetvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg dat binnenkort in de Kamer wordt besproken wil 41 Jeugdregio’s oprichten, er zijn ook ruim 150 samenwerkingsverbanden, hoe gaan zij (beter) samenwerken?

Bij de gemeentelijke verantwoordelijkheid in het kader van de jeugdzorg hoort ook dat voorzieningen uit aanpalende domeinen betrokken worden als dat voor de jeugdige of het gezin noodzakelijk is. Daartoe is in de Jeugdwet voorzien in overlegverplichtingen met onder meer het onderwijs. In de onderwijswetgeving zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen over de afstemming met door de gemeente gefinancierde hulp. In het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en bijbehorende ontwerpbesluit wordt bovendien geregeld dat gemeenten verplicht zijn een regiovisie vast te stellen, waarin zij nadrukkelijk aandacht dienen te besteden aan de verbinding met onder meer het onderwijs.

Regionale samenwerking voor de inkoop van specialistische jeugdzorg is niet nieuw. De 41 jeugdregio’s die nu worden aangewezen in het kader van het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg komen voort uit de huidige, bottom-up ontstane, 42 jeugdregio’s. De verwachting is dat de stabiele samenwerking in Jeugdregio’s, die beoogd wordt met het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, ook ten goede zal komen aan de samenwerking met regionale samenwerkingsverbanden op andere terreinen, zoals de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.

Waarom is er niet gekozen voor een uniforme regio-indeling?

Voorafgaand aan het opstellen van de regio-indeling voor de verplichte regionale samenwerking op grond van het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, is onderzocht of het mogelijk en wenselijk zou zijn om aan te sluiten bij een reeds bestaande regio-indeling (zoals de 25 GGD- of Veiligheidsregio’s). In nauwe afstemming met alle betrokken partijen is hier evenwel niet voor gekozen, mede vanwege de ingrijpende gevolgen die een verregaande wijziging van de regio-indeling zou hebben voor bestaande contractering en uitvoering, juist voor regio’s die eigenlijk al succesvol conform de voorgestelde kaders werken.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de reactie van de regering dat de regering onderzoek gaat laten doen en dat er een kwartiermaker is ingesteld. De leden zijn vooral benieuwd welke concrete maatregelen de regering gaat nemen om de verbindingsroute tussen opvang, onderwijs en zorg bij het jonge kind echt van de grond te krijgen? Welk concreet doel heeft de regering zichzelf gesteld bij deze aanpak?

Er is eind 2024 een kwartiermaker aangesteld om een lerende aanpak in het kader van de verbindingsroute in te richten. De kwartiermaker komt eind maart met een voorstel hiervoor dat inzet op een intensievere en gerichte domein overstijgende samenwerking (op lokaal en regionaal niveau) door belemmeringen weg te nemen en randvoorwaarden te bevorderen. Doel van de verbindingsroute is het versterken van de pedagogische basis voor kinderen in de leeftijdsgroep 0–6 jaar, door betere samenwerking tussen opvang, onderwijs, zorg en ouders, gemeenten en het rijk te bevorderen (met impact op lokaal niveau). Daarbij is het uitgangspunt dat de samenwerking niet alleen is gericht op steun en zorg voor individuele kinderen en jongeren maar is gericht op het collectiever toerusten van ouders, verzorgers en professionals en de leefomgeving. Zodat zij samen die sterke pedagogische basis voor onze kinderen en jongeren kunnen zijn. Met een lerende aanpak willen we deze beweging stimuleren en belemmeringen hiervoor wegnemen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er verwezen wordt naar de voortgangsrapportage over de Verbeteraanpak passend onderwijs en de stappen die worden gezet op de korte en lange termijn om de wachtlijsten in het gespecialiseerd onderwijs terug te dringen. Ook hier lezen de leden opnieuw verwijzingen naar onderzoek doen en kennisdeling. Wat de leden betreft is er meer nodig dan onderzoeken en kennisdeling. Kan de regering aangeven wat de genoemde korte termijnoplossingen, de middellange termijnoplossingen en de lange termijnoplossingen tot nu concreet hebben opgebracht? Welke concrete doelen heeft de regering zichzelf per oplossingstermijn gesteld? Is de regering het met de leden eens dat de randvoorwaarden (tijd, docenten, geld) in het onderwijs op orde moeten zijn om echt stappen hierin te maken en dat dit dan ook investeringen vereist in plaats van bezuinigingen? Neemt de wachttijd voor het gespecialiseerd onderwijs inmiddels af?

Het kabinet werkt aan het vergroten van de maatwerkmogelijkheden voor leerlingen. Dit wordt onder andere gedaan via het bestaande experiment voor onderwijszorgarrangementen, maar ook het vergroten van de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs via de subsidieregeling digitale school, waarmee initiatieven kunnen worden gestart die het mogelijk maken om een deel van het onderwijs digitaal te volgen. Tegelijkertijd deelt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorbeelden van wat wel al kan, zoals voorbeelden van inclusief onderwijs, verspreid via het Steunpunt Passend Onderwijs, en vormt dit een onderdeel van de aanpak van OCW.

Eerder is ook gebleken dat de aanmeldprocedure soms leidt tot wachtlijsten. Samen met het veld wordt op dit moment, door OCW, gekeken wat er nodig is om dit te versnellen, bijvoorbeeld door hier gezamenlijke afspraken over vast te leggen. Uw Kamer ontvangt binnenkort een beleidsreactie vanuit OCW waarin wordt gereageerd op twee onderzoeken inzake de huidige tlv-systematiek in het gespecialiseerd onderwijs, waarop hierin ook wordt ingegaan. Verder is de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op dit moment in gesprek met de sectorraad Gespecialiseerd Onderwijs om te kijken wat er nodig is om binnen de aanpak van het lerarentekort specifieke acties op te nemen voor het gespecialiseerd onderwijs, mede in relatie tot de onderwijsregio’s, en wat er nodig is op het gebied van bevoegdheden.

In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs die voorafgaand aan het commissiedebat passend onderwijs van eind mei naar uw Kamer wordt gestuurd, wordt gerapporteerd over de laatste stand van zaken van de wachtlijsten en of de wachttijd voor jongeren afneemt.

En hoe ziet de regering de verhouding tussen de beschreven ambities en mooie woorden als er tegelijk door deze regering wordt bezuinigd op onderwijs en initiatieven om thuiszitten tegen te gaan?

De regering vindt dat ieder kind naar school moet kunnen gaan. Om die reden wordt door OCW ingezet op de verbetering van passend onderwijs via de uitvoering van de verbeteraanpak passend onderwijs. Om dat voor elkaar te krijgen, kiest de regering voor een doelmatige en duurzame inzet van middelen waarmee scholen en samenwerkingsverbanden passende ondersteuning kunnen bieden op een manier die bij de leerling past. Daarop wordt onder andere ingezet door extra subsidie te geven voor de verbetering van digitaal afstandsonderwijs. Verder is door OCW recent de regeling Ondersteuning en Preventie Thuiszittende Jeugdigen open gesteld, die samenwerkingsverbanden de mogelijkheid geeft om het ondersteuningsaanbod voor leerlingen uit te breiden. Dit is een tijdelijke impuls. Samenwerkingsverbanden kunnen daarna het nieuwe ondersteuningsaanbod voortzetten uit reguliere middelen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het uitgangspunt van de regering is dat het onderwijs en de kinderopvang zo inclusief mogelijk zijn. De regering noemt hierbij de doelstellingen uit de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap en de doelstellingen voor 2040 waarin «ieder kind welkom is op de kinderopvang en op school». De leden onderschrijven deze doelen, maar zien tot nu toe te weinig actie van de regering om deze doelen daadwerkelijk te halen. De regering heeft als doelstelling om tegen 2035 inclusief onderwijs te bereiken, maar de leden wachten nog steeds op de uitwerking van de motie Westerveld/De Hoop23 die in april 2023 is aangenomen, waarin gevraagd wordt om bij de werkagenda inclusief onderwijs gedetailleerd te beschrijven hoeveel elke actielijn en maatregel gaat kosten. Wanneer wordt deze motie eindelijk uitgevoerd?

De Tweede Kamer wordt in de loop van dit jaar verder over deze motie geïnformeerd.

De leden zien ook dat deze regering geen budget heeft gereserveerd om de doelstelling van inclusief onderwijs te bereiken. Op welke manier denkt de regering de ambitie van 2035 nog te halen?

Met de uitvoering van verschillende maatregelen uit de verbeteraanpak passend onderwijs zet ik, samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris Participatie en Integratie, ook nu al belangrijke stappen in de richting van inclusief onderwijs. Bijvoorbeeld met de wetsvoorstellen voor het terugdringen van verzuim en het vergroten van de maatwerkmogelijkheden voor leerlingen, maar ook met de introductie van het hoorrecht voor leerlingen en de inrichting van de digitale school. Niet voor alle belangrijke ontwikkelingen is extra budget nodig. Het bieden van ruimte, via de beleidsregeling inclusieve leeromgeving, maakt andere inzet van het beschikbare budget mogelijk. We informeren uw Kamer later dit jaar over de nadere uitwerking van de transitie naar inclusief onderwijs.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich ook af waarom moties die juist oproepen tot meer inclusief onderwijs, zoals de aangenomen motie Westerveld c.s.24 over het stimuleren van Samen naar School-klassen in het voortgezet onderwijs door knelpunten weg te nemen, amper worden opgevolgd? De motie vroeg in juni 2024 om concrete stappen, de regering laat weten in 2025 de Kamer hierover te informeren. Is de regering het met de leden eens dat hier weinig urgentie uitspreekt?

Nee, het kabinet werkt op dit moment intensief met partijen uit het veld samen om volgende stappen te zetten in de beweging naar inclusief onderwijs, bijvoorbeeld via het verspreiden van goede voorbeelden. Ook wordt gewerkt aan de uitvoering van de motie Westerveld c.s. waarnaar wordt gevraagd. In 2024 is door OCW gewerkt aan het in kaart brengen van de knelpunten die er zijn voor het opstarten van de Samen naar School-klassen in het voortgezet onderwijs. Dit is gedaan met mensen van het veld, waardoor dit ook langer de tijd nodig heeft gehad. Het kabinet heeft u in december 2024 per brief geïnformeerd over de geconstateerde knelpunten.25 De komende periode wordt samen met het veld gekeken wat er nodig is om deze knelpunten weg te nemen. Daarover wordt u in 2025 nader geïnformeerd.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering zich ook gaat inzetten om de doorontwikkeling van inclusievere vormen van kinderopvang te stimuleren. Ook hier wordt ingezet op kennisdeling en onderzoek. De leden vragen zich af of dit voldoende is om de ambitie te bereiken dat in 2040 elk kind welkom is op kinderopvang?

Naast het delen van kennis en goede voorbeelden van inclusievere vormen van kinderopvang, zet ik, samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris Participatie en Integratie, de komende jaren ook in op het vereenvoudigen van regelgeving, zodat samenwerking tussen kinderopvang en zorg makkelijker wordt. Een voorbeeld is het meer op een lijn krijgen van de verschillende VOG’s kinderopvang, onderwijs en zorg, zodat het uitwisselen van professionals eenvoudiger wordt. Ook is toegezegd26 dat OCW en SZW in gesprek gaan met partijen uit het veld over welke opties kansrijk zijn, waaronder een wettelijke verankering, om meer buitenschoolse opvang voor deze kinderen en hun ouders te realiseren.

De ambitie is om te zorgen dat in 2040 elk kind welkom is op de kinderopvang. Daarom worden op dit moment samen met ervaringsdeskundigen, ouderbelangenpartijen, gemeenten en het werkveld nog meer maatregelen ontwikkeld als onderdeel van de Werkagenda voor de implementatie van het VN Verdrag Handicap. Deze agenda wordt voor de zomer naar de Kamer verzonden.

Eerder stelden zij al schriftelijke vragen27 om kinderen uit het speciaal onderwijs het wettelijke recht op kinderopvang te geven. In de antwoorden op de vragen heeft de regering toegezegd om met de betrokken partijen in gesprek te gaan over de mogelijkheden voor deze wettelijke verankering en in gesprek te gaan over de mogelijkheden om kinderopvang voor kinderen in het speciaal onderwijs beter te faciliteren en stimuleren. Wanneer zullen deze gesprekken plaatsvinden en met wie gaat de regering hierover spreken? Kan de regering toezeggen dat er een verslag van deze gesprekken naar de Kamer wordt gestuurd?

Het voornemen van de betrokken ministeries is om in gesprek te gaan met in ieder geval een vertegenwoordiging van het gespecialiseerd onderwijs, samenwerkingsverbanden, de vertegenwoordiging van de kinderopvang- en zorgorganisaties, de VNG en ouderbelangenpartijen. Ook zullen partijen uit het veld worden gesproken die lokaal al ervaring hebben opgedaan met dit vraagstuk. Deze gesprekken zullen in 2025 plaatsvinden. De Staatssecretaris Participatie en Integratie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zullen de belangrijkste onderdelen uit dit verslag met uw Kamer delen, met daarbij de weging van het kabinet over de nodige vervolgacties.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen veel mooie woorden over het ontschotten en aanpassen van wet- en regelgeving om inclusief onderwijs te bevorderen, zoals bijvoorbeeld het Experiment Onderwijszorgarrangementen en de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd. Vaak worden dit soort experimenten echter opgezet vanuit tijdelijke middelen, zonder wettelijke verplichtingen en kaders. Wanneer gaat de regering echt werken maken van het aanpassen van wet- en regelgeving zodat er duurzame oplossingen komen om de schotten en financiering tussen onderwijs en zorg weg te halen? In 2020 werd dit bijvoorbeeld al genoemd als één van de punten van de verbeteraanpak passend onderwijs, maar ondertussen lopen ouders en kinderen nog steeds tegen dezelfde problemen aan. Wat gaat deze regering concreet doen om deze ontschotting duurzaam mogelijk te maken? Hoe staat het met de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd?

In de verbeteraanpak passend onderwijs zijn door OCW maatregelen opgenomen die nog altijd van toepassing zijn, zoals de verbeteraanpak zorg in onderwijstijd en het experiment Onderwijszorgarrangementen. De afgelopen periode is in afstemming met het veld gekeken naar maatregelen om de financiering van zorg in onderwijstijd te vereenvoudigen. Dit betreft een complex vraagstuk, waarbij het van belang is dat dit zorgvuldig en in afstemming met het veld gebeurt, zodat een wijziging aansluit bij wat er nodig is om de problemen aan te pakken. De afstemming met het veld en de voorbereidingen voor het aanpassen van eventuele wet- en regelgeving vinden momenteel plaats. Naar verwachting zal het kabinet u in de Kamerbrief, voorafgaand aan het debat passend onderwijs eind mei verder informeren.

Kan de regering ook reageren op signalen dat bij sommige gemeenten een leerplichtontheffing een voorwaarde is om een persoonsgebonden budget (pgb) aan te vragen. Mag dat? Is de regering het met de leden eens dat dit onwenselijk is?

Om in aanmerking te komen voor zorg, is een leerplichtontheffing niet nodig. Het is mogelijk dat de gemeente dergelijke voorwaarden in de eigen verordening en/of in beleidsregels heeft beschreven. Kinderen behoren altijd de mogelijkheid te krijgen (terug) deel te nemen aan het onderwijs als zij hiertoe in staat zijn.

De leden merken op dat dit ook geldt voor de verschillen in regelgeving van kinderopvang, onderwijs en zorg. De schotten tussen de regelgeving en de financieringsstromen maken het ingewikkeld om samenwerking tussen de kinderopvang of het onderwijs met organisaties die jeugdhulp of zorg bieden duurzaam te organiseren. Wat gaat de regering concreet hieraan doen?

Er wordt gewerkt aan aanpassingen in wet -en regelgeving om de samenwerking verder te versterken. Ook worden door het kabinet subsidies verstrekt waarmee praktische ondersteuning aan het veld wordt geboden. Denk hierbij onder andere aan Nederlands Jeugd Instituut, Steunpunt Passend Onderwijs, Met Andere Ogen, Onderwijsconsulenten en Regionale Expertise Centra. Omdat al veel mogelijk is binnen bestaande wet- en regelgeving, wordt ook ingezet op kennisdeling om de samenwerking tussen gemeenten, zorgaanbieders, zorgkantoren, scholen en kinderopvang te stimuleren. Dit doen VWS, OCW en SZW bijvoorbeeld door een handreiking op te stellen waarmee kinderopvangorganisaties en gemeenten op weg worden geholpen om inclusievere vormen van kinderopvang te realiseren. Ook in de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd is aandacht voor dit thema.

Kan de regering een tijdspad schetsen voor het wegnemen van de tegenstrijdigheden in visie en eisen per sector, zodat kinderen in de toekomst niet meer te horen kunnen krijgen dat ze te complex zijn en daardoor niet naar school of de kinderopvang kunnen of geen jeugdhulp krijgen?

De ambities zijn helder verwoord in de Nationale strategie VN-verdrag Handicap: «In 2040, is ieder kind welkom op de kinderopvang en op school. Kinderen en jongeren, met hun ouders, hebben vrijheid om te kiezen voor de school die het beste past en dichtbij is.» «Passende zorg en ondersteuning is beschikbaar, dit vormt geen belemmering om te kunnen leren en ontwikkelen.» Om daar te komen worden er momenteel samen met ervaringsdeskundigen, ouderbelangenpartijen, gemeenten en het werkveld gewerkt aan concrete maatregelen. De eerste Werkagenda (2025–2030) wordt voor de zomer naar de kamer verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de fractie van de VVD vragen zich allereerst af welk percentage van de kinderen die naar het speciaal onderwijs zijn gegaan, volgens de normen van het passend onderwijs, in theorie ingeschreven konden staan binnen het reguliere onderwijs.

Hier is geen specifiek antwoord op te geven door OCW. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft namelijk geen landelijk geldende normen waarop gebaseerd kan worden of een leerling naar regulier onderwijs had kunnen gaan. De gedachte van passend onderwijs is dat elke leerling een plek krijgt die past bij diens kwaliteiten en mogelijkheden, dat de leerling daar het beste uit zichzelf kan halen en daarbij de benodigde ondersteuning ontvangt. Hoe dit wordt ingericht kan verschillen per samenwerkingsverband.

Daarnaast lezen de leden dat de gemeenten bepalen welke kinderen in aanmerking komen voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE). De leden van de VVD-fractie weten uit de praktijk dat er veel verschillende aanpakken zijn onder gemeentes binnen de VVE. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er voorbeelden zijn van gemeenten waar de aanpak zeer succesvol is en wat deze aanpak dan zo succesvol maakt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft recent onderzoek uit laten zetten naar maatregelen die de ontwikkelingskansen voor kinderen op het moment dat ze starten in het basisonderwijs vergroten. Hierbij is ook gekeken naar verschillen tussen gemeenten als het gaat om hun aanpak voor voorschoolse educatie. Het type maatregelen dat vaak wordt ingezet voor het realiseren van een hoog doelgroepbereik zijn financiële prikkels (bijv. volledige vergoeding voor ouders); organisatiemaatregelen (bijv. voorschoolse educatie onderdeel maken van de 11-urige dagopvang, bevorderen dat voorschoolse educatie op korte afstand beschikbaar is); informatie en communicatie (bijv. felicitatiedienst bij 2 jaar, inzet van ambassadeurs uit eigen culturele of etnische groep, materiaal in meerdere talen aanbieden via consultatiebureau); en samenwerking en afstemming met relevante partijen en (zorg)professionals.

De leden van de VVD-fractie lezen ten slotte dat er voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben in hun (taal)ontwikkeling voorschoolse educatie beschikbaar is. Hoeveel procent van de kinderen binnen de kinderopvang maakt geregistreerd gebruik van ondersteuning vanaf 2019?

Het onderzoek Druk op de Keten toont voor de jaren 2016 tot en met 2020 bij hoeveel van de kinderen in de kinderopvang en het onderwijs er sprake is van geregistreerd gebruik van kinderopvang. In 2019 maakten 98.330 kinderen in de kinderopvang geregistreerd gebruik van ondersteuning (8,9%). In 2020 bedroeg dit 93.990 kinderen (8,5%). Er is voor de periode na 2020 geen data beschikbaar van het percentage geregistreerd gebruik binnen de kinderopvang.

Hoeveel procent van de kinderen met een indicatie voor voorschoolse educatie maakt daar daadwerkelijk gebruik van? Hoeveel beschikbare kindplaatsen zijn er nu?

Het is voor OCW niet mogelijk precies te noemen hoeveel kinderen met een indicatie voor voorschoolse educatie hier daadwerkelijk gebruik van maakt. Uit de meest recente vragenlijst van de Inspectie van het Onderwijs die gemeenten bevraagt over 2023 wordt geschat dat ongeveer 75% van de doelgroeppeuters is bereikt.28

Er is bij OCW geen data beschikbaar over het aantal beschikbare kindplaatsen voor voorschoolse educatie. Uit het Landelijk Rapport LEA/vve 2023–2024 blijkt dat van de 342 gemeentes die zijn bevraagd, 227 gemeenten (66%) voldoende kindplaatsen had. 63 gemeenten (18%) hadden onvoldoende kindplaatsen. Bij een deel van deze gemeenten lijkt er een werkelijk tekort aan kindplaatsen te zijn: de vraag naar ve overschrijdt het aanbod. Bij een deel van de gemeenten lijkt het aantal beschikbare kindplaatsen te laag, maar is het ve aanbod toch voldoende.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen terug dat de Staatssecretaris in de beleidsreactie opschrijft dat er aan de hand van het rapport een aantal maatregelen genomen gaan worden. De beleidsreactie noemt een aantal maatregelen om de druk op de keten te verlichten, maar deze leden maken zich zorgen dat er niet voldoende wordt gekeken naar de dieperliggende oorzaken van de toenemende druk. Kan de Staatssecretaris toelichten en nader uitleggen waarom de genoemde maatregelen niet te veel gericht zijn op symptoombestrijding in plaats van het uitvoeren van fundamentele hervormingen in de keten?

Het onderzoek laat zien dat niet alleen de druk op de keten toeneemt, maar ook de druk op gezinnen. Zowel de kern van het probleem als de beste oplossingen zitten vaak in het systeem om het kind heen en niet in oplossingen voor het individuele kind. Het kabinet zet daarom in op het versterken van de pedagogische basis en is ervoor gekozen om daarbij te focussen op het jonge kind (0–6), omdat juist voor deze groep een sterke pedagogische basis van groot belang is om gezond op te groeien. In de verbindingsroute onderwijs, opvang en zorg werken we aan meer integraal en inclusief beleid en samenwerking in de uitvoering. Daarnaast is het kabinet voornemens om de verantwoordelijkheid van gemeenten met betrekking tot het versterken van de sociale en pedagogische basis in de jeugdwet aan te scherpen. Dit is een van de onderdelen van het wetsvoorstel reikwijdte in het kader van de hervormingsagenda jeugd.

Het nemen van maatregelen om druk te verlichten zijn nodig en deze leden kunnen zich vinden in een groot gedeelte van de genoemde maatregelen. Deze leden willen aan de Staatssecretaris vragen hoe de maatregelen gemonitord gaan worden op meetbare effecten? Heeft de Staatssecretaris een concreet tijdspad en toetsbare criteria opgesteld zodat de maatregelen beoordeeld kunnen worden op het daadwerkelijk verlichten van de druk op de keten?

Het kabinet zet, zoals reeds naar uw Kamer gecommuniceerd in op diverse acties, waaronder: Kansrijke Start; Programma Ontwikkeling Jonge Kind; Voor- en vroegschoolse Educatie; de Hervormingsagenda Jeugd29; Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs30; de verbeteraanpak passend onderwijs en de beweging naar inclusief onderwijs31. Elke actie kent een eigen tijdspad en toetsbare criteria om de effecten te meten, waarover uw Kamer via bestaande voortgangsrapportages over de voortgang wordt geïnformeerd. Om de totale effecten in de keten goed te monitoren, verkennen wij de mogelijkheden om de data-analyse van het onderzoeksrapport Druk op de Keten te herhalen.

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen in de beleidsreactie terug dat een flink aantal genoemde maatregelen de nadruk leggen op samenwerking. Deze leden prijzen de erkenning dat de huidige keten flink gefragmenteerd is en de beleidsreactie heeft een aantal goede voorstellen om samenwerking te verbeteren. Toch missen deze leden de expliciete inzet op een integrale aanpak waarbij ouders, scholen, zorginstellingen en gemeenten op structurele basis gaan samenwerken. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe de maatregelen hierin voorzien of hoe dit alsnog vorm kan worden gegeven? Deze leden zouden ook graag zien dat er bijvoorbeeld één toegankelijk, laagdrempelig loket komt voor ouders en kinderen met hulpvragen of -behoefte. Hoe reflecteert de Staatssecretaris hierop?

In het land gebeuren al mooie dingen in de samenwerking tussen ouders, scholen, zorginstellingen en gemeenten die op structurele basis samen werken. Een goed voorbeeld hiervan is de inzet van brugfunctionarissen op school, waar het kabinet structureel in investeert. Een brugfunctionaris versterkt de band tussen ouder, kind en school en waar nodig met professionals, instanties en partners in de wijk. Ook bij de beweging naar inclusief onderwijs is deze integrale aanpak een centraal element. Bijvoorbeeld via de inzet op multidisciplinaire teams in school, waarbij alle expertise dichtbij het kind georganiseerd wordt, met als doel dat deze het onderwijs goed kan volgen. Dit vraagt ook samenwerking met partijen in de wijk rondom de school.

Er worden daarnaast ook al veel andere maatregelen genomen, die ervoor moeten zorgen dat ouders en kinderen met hulpvragen snel op de juiste plek terecht komen. Zo wordt, samen met de VNG en gemeenten, gewerkt aan stevige lokale teams die inwoners ondersteuning en hulp te bieden, zodat voor jeugdigen met (hulp)vragen laagdrempelige hulp beschikbaar is. Deze stevige lokale teams kunnen breed verbinden naar de sociale basis, schuldhulpverlening, onderwijs en andere domeinen. Daarnaast is het sinds 1 januari 2025 verplicht dat alle samenwerkingsverbanden passend onderwijs een ouder- en jeugdsteunpunt hebben. Dit steunpunt informeert ouders en leerlingen over en ondersteunt bij het zorgen voor passend onderwijs.

Het voorstel om te komen tot één toegankelijk, laagdrempelig loket voor ouders en kinderen met hulpvragen of -behoefte vind ik een sympathiek idee. Ik vind het heel onwenselijk dat ouders en kinderen met hulpvragen of -behoeften steeds weer opnieuw hun verhaal moeten doen of vastlopen. Een doel van het kabinet is dat alle mensen met zorgvragen aan overheidsorganisaties niet meer van het kastje naar de muur gestuurd worden, maar dat mensen, waar ze ook aankloppen, goede hulp krijgen. Om dit te realiseren sluit de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg aan op het programma «Inrichten overheidsbrede loketten», waar professionals van verschillende organisaties met elkaar samenwerken om hulpvragen van mensen te beantwoorden. Dit betekent dat alle betrokken partijen elkaar beter weten te vinden en dat zij de verantwoordelijkheid nemen om samen integraal naar iemands hulpvraag te kijken, ongeacht de achtergrond of complexiteit van die vraag of vragen. Daarna wordt ook samen gekeken hoe, over alle loketten heen er een oplossing kan komen voor de vraag. Er wordt daarbij bewust gezocht naar de meest laagdrempelige vorm van dit loket. Nog dit jaar gaat de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg deze manier van werken beproeven in de eerste gemeenten en werkt hierbij samen met de VNG, zodat de geleerde lessen snel bij andere gemeenten of regio’s kunnen worden toegepast. Deze maatregel werkt de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg verder uit in de Werkagenda van het VN-verdrag handicap.

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen concreet terug dat gemeenten, bestuurders, beleidsmakers en professionals een belangrijke rol kunnen spelen tijdens de eerste 1.000 dagen in de ontwikkeling van een kind. Zo lezen deze leden dat gemeenten kunnen bepalen welke kinderen in aanmerking komen voor voorschoolse educatie en dat gemeenten de mogelijkheid hebben om de samenwerking tussen professionals en het informeel netwerk te versterken. Deze leden willen graag aan Staatssecretaris vragen hoe gemeenten dit concreet doen.

Gemeenten hebben vanuit de Brede specifieke uitkering (SPUK) Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) middelen ontvangen om een lokale coalitie in te richten en via de lokale coalitie een ketenaanpak Kanrijke Start vorm te geven. De ketenaanpak Kansrijke Start bestaat uit goede samenwerkingsafspraken tussen het medische, sociale en informele domein om te komen tot een doorlopende lijn van ondersteuning voor (aankomende) gezinnen in een kwetsbare situatie gedurende de eerste 1.000 dagen van kinderen (van -10 maanden tot en met 2 jaar). Daarover maken de partijen binnen een lokale coalitie afspraken. Dit vraagt om samenwerking tussen de verschillende professionals in het medisch domein en het sociaal domein en de samenwerking met het informeel netwerk. De handreiking ketenaanpak Kansrijke Start geeft gemeenten en zorgverzekeraars een overzicht van bestaande informatie en tools om te komen tot een goede ketenaanpak Kansrijke Start. Naast het vroegtijdig signaleren van gezinnen in een kwetsbare situatie door de geboortezorg of de GGZ-zorg (verzekeraars) en het sociaal domein (gemeenten), kan indien nodig een prenataal huisbezoek door de jeugdgezondheidszorg (gemeenten) worden ingezet en kan zo nodig de juiste hulp en ondersteuning (interventies) vanuit de jeugdgezondheidszorg en het sociaal domein (gemeenten) worden aangeboden. Ouders kunnen ondersteund worden in hun ouderschap door interventies als Stevig Ouderschap en Voorzorg. Het jonge kind kan bijvoorbeeld ondersteund worden met programma’s voor taalstimulering (Taalschatten).

Een belangrijk onderdeel van de Kansrijke Start aanpak is om samen te werken met de mensen om wie het gaat. Zonder die samenwerking is de kans groot dat interventies de plank misslaan of niet aansluiten bij de behoeften. In meerdere coalities wordt daarom samengewerkt met (aanstaande) ouders en mensen met ervaringskennis en/of ervaringsdeskundigheid. Pharos heeft leertrajecten georganiseerd voor lokale coalities hoe de samenwerking met (aanstaande) ouders, mensen met ervaringskennis en/of ervaringsdeskundigheid en de inzet van het informele netwerk verder versterkt kan worden. Het bevorderen van informele steun is ook een belangrijk onderdeel van de leertrajecten van Pharos, als belangrijke beschermende factor bij thema’s als Opvoeden & Ouderschap, Armoede & Bestaanszekerheid en Gezond Zwanger worden. De input tijdens deze leertrajecten is opgenomen in infosheets voor alle lokale coalities.

Goede voorbeelden van een lokale coalities waar samenwerking met informele kant goed vorm krijgt zijn Heerlen (met de Ooienvaarmoeders) en Zeist (waar informele organisaties onderdeel uitmaken van de lokale coalitie).

Voorschoolse educatie valt na de eerste duizend dagen van een kind en daarmee buiten de scope van Kansrijke Start.

Hoe wordt een «Kansrijke Start aanpak» ingezet en hoe wordt de bekendheid van deze aanpak gepromoot onder ouders?

Centraal in de aanpak van Kansrijke Start staat de hulpbehoefte van ouders. (Aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie moeten optimaal ondersteund worden tijdens de eerste 1.000 dagen. Hiervoor is het van belang dat tijdig de juiste zorg, ondersteuning en interventies worden aangeboden, die aansluiten bij de hulpbehoefte van deze ouders. Op die manier worden zij versterkt in hun ouderschap en kunnen zij hun kind een Kansrijke Start bieden. Iedere gemeente wordt daarom gestimuleerd om een lokale coalitie Kansrijke Start en een Ketenaanpak Kansrijke Start in te richten. In de lokale coalities worden afspraken gemaakt tussen professionals uit het medische en sociale domein, inclusief de Jeugdgezondheidzorg, over de wijze waarop lokaal samengewerkt wordt om (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie te bereiken.

(Aanstaande) ouders worden bereikt doordat er in veel lokale coalities wordt samengewerkt met (aanstaande) ouders, mensen met ervaringskennis en/of ervaringsdeskundigheid en het informele netwerk. Daarnaast worden (aanstaande) ouders door professionals in de geboortezorg, in de jeugdgezondheidszorg en het sociaal domein geïnformeerd over mogelijke behulpzame interventies, zoals het prenataal huisbezoek, Voorzorg en Stevig Ouderschap. Vanuit een samenwerking met de Samenwerkende Gezondheidsfondsen (SGF) en Van Leer Foundation worden ouders ook direct geïnformeerd over het belang van de 1e 1.000 dagen en het vragen en ontvangen van informele steun, met als voorbeelden de campagnes «Trots op alle ouders» en «Bijspringers».

Kunnen ouders zichzelf melden bij de gemeente, of is de gemeente de enige die actief handelt op het in aanmerking laten komen van kinderen voor extra ondersteuning en het versterken van het informele netwerk?

Ouders kunnen zichzelf altijd melden bij de gemeente, bijvoorbeeld bij een lokaal wijkteam, indien zij behoefte hebben aan extra ondersteuning of voor het versterken van hun informele netwerk. In de lokale coalities Kansrijke Start worden afspraken gemaakt over het bieden van ondersteuning. Bij het bieden van die ondersteuning of het inzetten van bepaalde interventies kunnen verschillende partijen een rol spelen, denk aan de Jeugdgezondheidszorg, de huisarts of de kinderarts. Maar ook vanuit de kinderopvang en de school kunnen ouders geïnformeerd worden over de mogelijkheden voor ondersteuning in hun gemeente.

Kan de Staatssecretaris uitleggen op basis van welke gegevens en data de gemeente kinderen in aanmerking laat komen voor de «Kansrijke Start aanpak»?

De ambitie van het vervolgprogramma Kansrijke Start is dat in elke gemeente structureel een lokale Kansrijke Start-aanpak komt (inclusief de inzet van interventies), zodat (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie tijdig de juiste zorg en ondersteuning ontvangen, aansluitend op hun hulpbehoefte.

Het begrip «kwetsbaar» of de daaraan gerelateerde terminologie «zwangere vrouwen en/of gezinnen in een kwetsbare situatie» is relatief. Het kan vanuit verschillende beelden en perspectieven ingevuld worden. Om een beeld te krijgen of er sprake is van een kwetsbare situatie is het van belang te kijken naar de context (gezinssamenstelling), de omgeving en het aanwezig zijn van risico- en beschermingsfactoren. Belangrijk is de balans tussen deze twee factoren. Hoewel «kwetsbaar» op verschillende manieren kan worden bezien, wordt vanuit het programma Kansrijke Start verwezen naar de gemeenschappelijke definitie van de gemeente Rotterdam en de afdeling Verloskunde & Gynaecologie van het Erasmus MC. Dit om gemeenten en hun uitvoerende partijen handvatten te bieden om zwangere vrouwen en/of gezinnen in een kwetsbare situatie te kunnen ondersteunen. Daarnaast hanteren professionals bepaalde instrumenten voor vroegsignalering, zoals de GIZ-methodiek.

Met behulp van tools (denk aan de perinatale atlas, regiobeeld, waar staat je gemeente en de kwetsbaarheidsatlas) kunnen gemeenten zien waar en in welke wijken gezinnen wonen waarvan de kinderen een verhoogd risico hebben op een minder goede start. Deze tools vormen nuttige instrumenten voor gemeenten om zowel besluiten te nemen over de gewenste lokale aanpak rondom de eerste 1.000 dagen, als om de voortgang van hun aanpak te monitoren. Hoe een gemeente dit inricht valt evenwel onder de gemeentelijke beleidsvrijheid.

De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract lezen in de beleidsreactie terug dat de jeugdgezondheidszorg (JGZ) een rol kan spelen in brede teams van experts die door gemeenten worden ingesteld en kunnen inschatten welke zorg voor het kind nodig is. Deze leden willen aan de Staatssecretaris vragen of deze teams al bestaan? Speelt de JGZ op sommige manieren al een dergelijke rol, of moet deze rol nog worden vormgegeven?

De JGZ ziet vrijwel alle kinderen tot 18 jaar en is een belangrijke schakel in de samenwerking tussen het medische en sociale domein. JGZ-professionals kijken met een brede blik, ook naar achterliggende factoren van gezondheidsproblemen, zoals armoede en psychische problemen van ouders. Juist ook omdat zij opgeleid zijn om te signaleren wat er speelt, door te verwijzen naar beschikbare hulp in het sociale domein, door te verwijzen naar zorg als er sprake is van medische problematiek of door te verwijzen naar jeugdhulp maar ook om te kunnen normaliseren als dit kan en kinderen en gezinnen in hun eigen kracht te zetten. Juist omdat zij een goed beeld hebben van de levensloop van hun cliënten en de populatie, kunnen ze vroegtijdig problemen in de ontwikkeling of gezondheid van kinderen en het gezin signaleren en inschatten of en wat voor ondersteuning en hulp nodig is. Dit hoeft niet altijd een zorgtraject te zijn.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzet van de JGZ bij het uitvoeren van het basispakket JGZ uit de Wet publieke gezondheid en bij preventie in het kader van de Jeugdwet. In sommige gemeenten speelt de JGZ al een rol in brede lokale teams, bv op school. Dit is op dit moment verschillend geregeld per gemeente. In het kader van de Hervormingsagenda Jeugd werkt de VNG aan een convenant over de stevige lokale teams. Daarin zal ook aandacht zijn voor de samenwerking met de Jeugdgezondheidszorg.

Kan de Staatssecretaris toelichten of er genoeg capaciteit en draagkracht is om deze teams in samenwerking met de JGZ in te stellen mochten deze er nog niet zijn?

De lokale teams zijn op veel plaatsen nog in ontwikkeling en ook de samenwerking met de JGZ moet op veel plekken nog vorm krijgen. Of er genoeg capaciteit en draagkracht is hangt op dit moment af van de lokale inrichtingskeuzes. De gemeente dient hiervoor immers ruimte te bieden aan JGZ-organisaties om personeel in te zetten in deze lokale teams in financiële en personele zin. Ook door in de afspraken ruimte te bieden voor goede arbeidsvoorwaarden en een aantrekkelijk werkpakket en door in deze afspraken met hun JGZ-uitvoerder opleidingsbudget te verdisconteren voor het opleiden van extra JGZ HBO+ verpleegkundigen die ingezet kunnen worden in een breed lokaal team. Daarnaast is er al jaren een tekort aan JGZ-artsen. Mede door investeringen van VWS in het vergroten van het animo voor het vak en een intensivering van de opleidingsplekken zie ik dit jaar een stijging van de instroom in de opleiding tot JGZ-arts.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie merken op dat ouders van kinderen met een beperking nog regelmatig te maken krijgen met tegenstrijdige eisen vanuit de overheid, waarbij vanuit de ene instantie gestimuleerd wordt dat zij meer gaan werken en vanuit de andere instantie dat zij minder gaan werken. Hoe kijkt het kabinet naar deze problematiek en welke oplossingen kan het kabinet deze ouders bieden?

De zorg voor een kind met een beperking legt een flinke druk op ouders. Ik ben mij ervan bewust dat ouders van kinderen met een beperking hierdoor moeite hebben om de zorgtaken te combineren met hun werk. Momenteel wordt gekeken of maatregelen kunnen worden genomen om het combineren van werk en mantelzorg te vereenvoudigen. Gesprekken hierover worden gevoerd in het kader van de ontwikkeling van de werkagenda die voortkomt uit de Nationale Strategie VN-verdrag Handicap. De werkagenda wordt voor de zomer naar de Kamer gestuurd. Ook is door het vorige kabinet een adviesvraag bij de SER ingediend over de combinatie werk en mantelzorg. De SER is gevraagd naar toekomstscenario’s en domeinoverstijgende oplossingsrichtingen of ingrepen in het stelsel die nodig zijn voor een betere balans tussen arbeid, mantelzorg en andere informele activiteiten. Het SER-advies wordt in het eerste kwartaal van 2026 verwacht. Hierna zal het kabinet zich over het advies beraden.


  1. Kamerstuk 36 282, nr. 2↩︎

  2. Kamerstuk 31 497, nr. 282.↩︎

  3. Kamerstuk 31 497, nr. 462.↩︎

  4. Kamerstuk 31 497, nr. 487.↩︎

  5. Aanhangsel Handelingen II, 2024/25, nr. 832.↩︎

  6. Kamerstuk 36 282, nr. 2↩︎

  7. Kamerstuk 24 170, nr. 34, p. 44–45↩︎

  8. https://oudervanmijnouders.nl/↩︎

  9. https://www.trimbos.nl/kennis/kovb↩︎

  10. https://hetschaduwgezin.nl/↩︎

  11. Kamerstuk 36 295, nr. 2↩︎

  12. Kamerstuk 31 497, nr. 475↩︎

  13. Kamerstuk 31 497, nr. 282↩︎

  14. OCW, VWS, SZW, VNG, PO-raad, VO-raad, MBO Raad, AVS, sectorraad GO, Netwerk LPO en Sectorraad SWV VO, GGD GHOR Nederland, Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse GGZ, VGN, VOBC, Sociaal Werk Nederland, Actiz, Branche Maatschappelijke Kinderopvang, Branche Kinderopvang, Ouders & Onderwijs, JongPIT, PerSaldo, Ieder(in), Met Andere Ogen en NJi.↩︎

  15. Kamerstuk 27 923, nr. 491↩︎

  16. Kamerstuk 31 293, nr. 765↩︎

  17. OCW, VWS, SZW, VNG, PO-raad, VO-raad, MBO Raad, AVS, sectorraad GO, Netwerk LPO en Sectorraad SWV VO, GGD GHOR Nederland, Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse GGZ, VGN, VOBC, Sociaal Werk Nederland, Actiz, Branche Maatschappelijke Kinderopvang, Branche Kinderopvang, Ouders & Onderwijs, JongPIT, PerSaldo, Ieder(in), Met Andere Ogen en NJi.↩︎

  18. Kamerstuk 31 497, nr. 484↩︎

  19. Kamerstuk 33 047, nr. 27↩︎

  20. PO-raad, VO-raad, MBO-raad, sectorraad GO, sectorraad SWV VO, VNG, GGD GHOR Nederland, de Nederlandse GGZ, Jeugdzorg NL, NJi, BMKO, ONS, VOBC, IGJ, NCJ, Ouders & Onderwijs, PerSaldo, Ieder(In), Gedragswerk, OZJ, GO, Met Andere Ogen, SWV PO, Stichting Voor werkende ouders, JongPIT, Sociaal Werk Nederland, ActiZ Jeugd.↩︎

  21. Kamerstuk 31 497, nr. 484↩︎

  22. Kamerstuk 33 047, nr. 27↩︎

  23. Kamerstuk 31 497, nr. 462↩︎

  24. Kamerstuk 31 497, nr. 487↩︎

  25. Kamerstuk 31 297, nr. 777↩︎

  26. Aanhangsel Handelingen II, 2024/25, nr. 832↩︎

  27. Aanhangsel Handelingen II, 2024/25, nr. 832↩︎

  28. Kamerstuk 31 293, nr. 777↩︎

  29. Zie de agenda Hervormingsagenda Jeugd 2023–2028 (2023)↩︎

  30. Kamerstuk 31 293, nr. 762↩︎

  31. Kamerstuk 31 497, nr. 475↩︎