Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Kabinetsreactie op de uitspraak van de Hoge Raad over reikwijdte arbeidskorting (Kamerstuk 29544-1273)
Arbeidsmarktbeleid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2025D17260, datum: 2025-04-16, bijgewerkt: 2025-05-16 09:53, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D17260).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (PVV)
- Mede ondertekenaar: W.A. Lips, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2025Z04795:
- Indiener: T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2025-03-18 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-03-20 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2025-04-15 14:00: Kabinetsreactie op de uitspraak van de Hoge Raad over reikwijdte arbeidskorting (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
2025D17260 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 16 april 2025 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane voorgelegd over zijn op 14 maart 2025 toegezonden brief inzake de kabinetsreactie op de uitspraak van de Hoge Raad over reikwijdte arbeidskorting (Kamerstuk 29 544, nr. 1273).
De voorzitter van de commissie,
Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie,
Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de brief van de Staatssecretaris en Minister met aandacht, maar ook enige bezorgdheid gelezen. Deze leden hebben veel vragen, in het bijzonder over de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mensen om wie het gaat.
Deze leden hebben het onderdeel van de brief over de wetsgeschiedenis van de arbeidskorting met interesse gelezen. Deze leden begrijpen hieruit dat arbeidskosten eigenlijk niet meer relevant zijn voor het bestaan van de arbeidskorting. De arbeidskorting heeft daarom op dit moment twee andere doelen: het stimuleren van arbeidsparticipatie en het voeren van inkomensbeleid gericht op specifieke groepen. Deze leden vragen het kabinet welke van deze twee doelen volgens hen het meest relevant is. Is de verhoging van de arbeidskorting sinds 2001 volgens het kabinet vooral bedoeld om arbeidsparticipatie nog meer te stimuleren of vooral om te voorkomen dat uitkeringsgerechtigden niet zouden profiteren van lastenverlichtingen? In hoeverre was dit beleid effectief, volgens het kabinet? Ook vragen deze leden of het kabinet bij het nemen van hun conceptbesluit de recente evaluatie van de heffingskortingen heeft meegewogen en zo ja, wat de overwegingen daarbij waren.
Voorts zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd in hoeverre het kabinet het stimuleren van arbeidsparticipatie relevant vindt voor mensen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Deze leden vragen het kabinet om hierop te reflecteren en daarbij ook in te gaan op de positie van mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en dus deels onontvankelijk zijn voor een prikkel om werk te zoeken. Kan het kabinet de stelling «Een inperking sluit het meest nauw aan bij een doel van de arbeidskorting (stimuleren arbeidsparticipatie)» nader toelichten in het licht van het bovenstaande? Ook vragen deze leden aan het kabinet om de zin «Een meer fundamentele aanpassing van de arbeidskorting vergt echter tijd, heeft budgettaire gevolgen en heeft voldoende draagvlak nodig» verder toe te lichten. Wat verstaat het kabinet onder «een meer fundamentele aanpassing»?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ook of het kabinet kan toelichten wat de overwegingen waren bij het bepalen van de hoogte van WIA-uitkeringen op het moment dat de WIA werd ingevoerd. Hoe is men tot de uitkeringspercentages gekomen en is daarbij rekening gehouden met de arbeidskorting en eventuele toekomstige verhogingen? Kan het kabinet daarnaast ook toelichten hoe de vervangingsratio zich heeft ontwikkeld sinds de invoering van de WIA en of daar bewuste beleidsoverwegingen achter zaten, of dat er sprake is geweest van neveneffecten van ander beleid?
Vanzelfsprekend dient een uitspraak van de Hoge Raad altijd opgevolgd te worden opgevolgd. Deze leden zien echter wel dat dat in dit specifieke geval op verschillende manieren kan. Is het kabinet het ermee eens dat de uitspraak van de Hoge Raad hiervoor ruimte laat? Zo ja, kan het kabinet een tabel naar de Kamer sturen met daarin de verschillende opties, de voor- en nadelen van die opties en wat de verwachte kosten van elke optie zijn? Deze leden vragen het kabinet hierbij in ieder geval de volgende opties mee te nemen: mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen alleen een arbeidskorting over hun loon, niet over hun uitkering; mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering die werken, krijgen een uitkering over hun volledige inkomen, zowel de uitkering als het loon; mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen arbeidskorting over hun uitkering ongeacht of zij werken; en de huidige groep mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering en werk blijft arbeidskorting krijgen over zowel hun loon als hun uitkering maar nieuwe instromers niet meer.
Specifiek vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het kabinet kan ingaan op de optie om het recht op arbeidskorting te laten blijven bestaan voor de huidige groep die er nu ook recht op heeft, zijnde een verworven recht en uit te faseren voor nieuwe gevallen. Zou dat een juridisch houdbare en uitvoerbare optie zijn of niet? Ook vragen deze leden of het klopt dat het genoemde bedrag van 1,5 miljard euro voor uitbreiding van de arbeidskorting naar alle WGA-uitkeringen alleen de kosten dekt voor uitbreiding naar mensen die zowel een uitkering ontvangen als inkomen uit werk of dat het gaat om alle mensen met een WIA-uitkering. In het eerste geval: hoeveel zou het kosten om de arbeidskorting toe te kennen over het volledige inkomen van iedereen met een WIA-uitkering? Om hoeveel geld gaat het als ook het volledige inkomen van mensen met een Wajong-uitkering in aanmerking komt? Klopt het dat in een dergelijk geval het niet te rechtvaardigen verschil tussen uitkeringsgerechtigden die een klein dienstverband hebben en uitkeringsgerechtigden die helemaal niet meer kunnen werken komt te vervallen? Deze leden vragen ook of de bewindspersonen het verband met WW-uitkeringen verder kunnen toelichten: voor die uitkeringen lijkt het genoemde doel van de arbeidskorting, namelijk het stimuleren van arbeidsparticipatie, immers relevanter dan voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts enkele vragen over de «forse negatieve gevolgen voor de groep mensen die het betreft». Deze leden zijn van mening dat «fors» hier nog een understatement lijkt te zijn, aangezien het gaat om een netto inkomensdaling van gemiddeld 3.000 euro per jaar, bij een groep met een inkomen dat lager is dan modaal. Deze leden vragen de bewindspersonen dan ook om meer informatie te geven over deze financiële gevolgen. Hoeveel gaan mensen er maximaal op achteruit? Hoeveel mensen gaan er veel op achteruit en hoeveel minder? Kan het kabinet dat verder kwantificeren?
Daarnaast willen deze leden graag weten of het kabinet ook heeft onderzocht in hoeverre deze zeer grote inkomensdaling draagbaar is voor de mensen om wie het gaat. Hoeveel mensen komen in acute problemen, omdat zij bijvoorbeeld hun huur niet meer kunnen betalen als zij er 250 euro netto per maand (of nog meer) op achteruitgaan? Als het kabinet niet over deze informatie beschikt, vindt het kabinet het dan verantwoord om een dergelijke grote inkomensval te veroorzaken bij een groep mensen met een relatief laag inkomen? Klopt het dat hier deels ook gaat over mensen die er al in inkomen op achteruit zijn gegaan door de verlaging van de algemene heffingskorting per 2025?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen graag weten waarom «een jarenlange compensatie» niet mogelijk is, maar het uitstellen van de aanpassing met twee jaar – en daarmee de facto dus twee jaar compenseren van de betreffende groep – wel. Kan het kabinet toelichten wat het verschil tussen deze twee dingen is? Bij welk jaar ligt het omslagpunt? Zou het vijf jaar voortzetten van het recht op arbeidskorting voor de desbetreffende groep ook mogelijk zijn? En tien jaar? En dertig jaar? In hoeverre zien de bewindslieden mogelijkheden om het afschaffen van de samenvoegbepaling later te laten plaatsvinden en gepaard te laten gaan met de al voorgenomen hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel, zodat de genoemde inkomensachteruitgang niet plaatsvindt of veel kleiner is? Daarnaast vragen deze leden of het klopt dat het voorstel van het kabinet is om de samenvoegbepaling ook in 2026 nog te behouden voor nieuwe gevallen, waardoor de groep met een grote inkomensdaling in 2027 groter wordt. Vindt het kabinet dit wenselijk? Hoe gaat het kabinet mensen hier adequaat over informeren?
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over het rechtsherstel voor de groep WIA-uitkeringsgerechtigden die niet onder de samenvoegbepaling valt en dus jarenlang gediscrimineerd is, omdat zij geen recht hadden op arbeidskorting over hun volledige inkomen, terwijl anderen in een vergelijkbare situatie dat wel hadden. Deze leden vragen hoe groot deze groep is en of het kabinet van plan is om deze groep enige vorm van rechtsherstel te bieden. Op welke manier wordt deze groep gecompenseerd voor het feit dat zij lange tijd niet gelijk behandeld zijn? Klopt het dat uitkeringsgerechtigden in het verleden verkeerd zijn voorgelicht over het verschil tussen uitbetaling van hun uitkering via hun werkgever en uitbetaling via het UWV? Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke claims vanuit deze groep?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Kabinetsreactie uitspraak Hoge Raad over reikwijdte arbeidskorting». Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat een werkende recht heeft op arbeidskorting over het arbeidsinkomen. Een belangrijk doel van deze arbeidskorting is namelijk dat (meer) werken lonend is ten opzichte van een uitkering. Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat het toekennen van arbeidskorting op een socialezekerheidsuitkering niet overeenkomt met het doel dat werken lonend moet zijn ten opzichte van een uitkering?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet de samenloop van uitkering, heffingskortingen (zoals de arbeidskorting) en toelagen verkent. Hoe is in deze verkenning het uitgangspunt dat werken moet lonen en meer werken moet meer lonen verankerd?
De leden van de VVD-fractie lezen op het punt van de historie en vormgeving van de arbeidskorting en de uitspraak van de Hoge Raad dat de samenvoegbepaling een middel is om werkgevers te helpen hun administratieve last te beperken. Is er een effect, en zo ja, in welke mate, op de administratieve last voor werkgevers als de samenvoegbepaling wordt aangepast? Ziet het kabinet kansen om de administratieve last verder te beperken?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat sommige werkgevers van belanghebbende de uitkering niet van het UWV wilden ontvangen om vervolgens door te betalen aan de belanghebbende waardoor de werknemer geen arbeidskorting ontving. Welke keuzemogelijkheden hadden de werkgevers op het gebied van het wel of niet zelf uitkeren? Welke bezwaren konden deze werkgevers hebben tegen het zelf ontvangen van het UWV en daarna zelf uitkeren aan de werknemer?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Hoge Raad stelt dat het uitbreiden van de reikwijdte van de arbeidskorting tot alle WGA-uitkeringen zou leiden tot een moeilijk te rechtvaardigen verschil in behandeling ten opzichte van andere uitkeringen. Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat er ten alle zeerste voorkomen moet worden dat er nieuwe spanning met het gelijkheidsbeginsel onstaat? Welke stappen worden er ondernomen om de kans tot een nieuwe spanning met het gelijkheidsbeginsel te voorkomen? Zijn er nog andere bepalingen in fiscale- en/of sociale zekerheidswetgeving die op gespannen voet staan met het gelijkheidsbeginsel? Zijn er lopende zaken bekent waarbij de juridische houdbaarheid van de arbeidskorting ter discussie wordt gesteld? Is, dan wel wordt, door het kabinet – als procespartij – de suggestie gedaan voor het stellen van prejudiciële vragen in lopende procedures?
De leden van de VVD-fractie lezen op het punt van het overgangsrecht dat een iets ruimer tijdsbestek wordt aangehouden om de aanpassing te implementeren en dat er rekening gehouden kan worden met uitzonderingen. Het is goed dat werkgevers meer ruimte krijgen om deze extra administratieve handeling uit te voeren. Om welke extra administratieve handelingen voor werkgevers gaat het? Wordt de aanpassing van de samenvoegbepaling onderdeel van het pakket Belastingplan 2026?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de uitspraak van de Hoge Raad over de reikwijdte van de arbeidskorting. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie delen de constatering van hat kabinet dat de uitspraak laat zien dat het goed is om meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting. Deze leden zijn positief dat het kabinet de samenloop van uitkering, heffingskortingen (zoals de arbeidskorting) en toeslagen verkent. Deze leden vragen het kabinet of hij een tijdspad kan schetsten van beoogde vereenvoudiging van de inkomensondersteuning en de herziening van het belastingen- en toeslagenstelsel. Op welke manier kan het rekenmodel TaxSolver een rol spelen bij de totstandkoming van een nieuw belastingen- en toeslagenstelsel? Wanneer wordt de testfase van TaxSolver afgerond?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de maximale arbeidskorting sinds 2001 is gestegen van 920 euro naar 5.599 euro in 2025, en dat daarnaast ook de vormgeving over de jaren is gewijzigd. Deze leden vragen het kabinet of de eerdere vormgeving van de arbeidskorting aanknopingspunten biedt in de herziening van de samenloop van uitkering, heffingskortingen en toeslagen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de samenvoegbepaling al decennialang bestaat. De Hoge Raad heeft in de aangespannen zaak geoordeeld dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Deze leden vragen het kabinet om te bevestigen dat er dus decennialang sprake is geweest van ongelijke behandeling van gelijke gevallen? Mocht dit zo zijn, kan het kabinet dan ingaan op hoe deze ongelijke behandeling zo lang onopgemerkt is gebleven?
De leden van de NSC-fractie maken uit de brief op dat het beperken van de reikwijdte van de arbeidskorting een financieel gevolg heeft voor 11.000 mensen. De verwachting is daarbij dat gemiddeld gezien bij de groep van circa 11.000 mensen er sprake zal zijn van een daling van het netto inkomen van 3.000 euro per jaar. Deze leden vragen het kabinet hoe de geschatte gemiddelde inkomensdaling van 3.000 euro zich verhoudt tot het besteedbaar inkomen van de betrokken groep (bijvoorbeeld als percentage van het netto-inkomen)? Welke mogelijkheden zijn er voor deze groep om dit verlies aan netto inkomen door middel van andere regelingen te dempen? Zijn er daarnaast ook mogelijkheden vanuit de rijksoverheid om deze groep zo goed mogelijk te begeleiden naar de daling van hun netto inkomen vanaf 2027?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de uitspraak van de Hoge Raad over de reikwijdte van de arbeidskorting.
De Hoge Raad oordeelde op 15 november 2024 dat het verschil in behandeling tussen uitkeringsgerechtigden die hun uitkering via het UWV ontvangen en zij die deze via de werkgever krijgen (en daardoor arbeidskorting ontvangen), discriminatie is en in strijd met mensenrechtenverdragen.
Deze leden begrijpen de keuze van het kabinet om de reikwijdte van de korting te beperken en daarmee de fiscale behandeling voor arbeidsongeschikten meer gelijk te maken.
Deze leden hebben enkele vragen met betrekking tot de verdere handelwijze. Het gaat daarbij om de volgende vragen: hoe zorgt het kabinet ervoor dat deze 11.000 mensen op tijd en duidelijk geïnformeerd worden? Komt er begeleiding voor mensen die met een forse inkomensdaling te maken krijgen? Wat is het budgettaire effect van deze maatregel? Hoe wordt de groep van 11.000 uitkeringsgerechtigden waarover het gaat verder uitgesplitst? Hoeveel mensen lijden een groter inkomensverlies dan 3.000 euro per jaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad over de reikwijdte van de arbeidskorting en de Kamerbrief daarover. Deze leden onderschrijven de stelling van het kabinet dat het goed is om meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting. Deelt het kabinet de uitspraak van Staatssecretaris Van Rij bij het Belastingplan 2023 dat «we tegen de grenzen van de arbeidskorting zijn aangelopen», gelet op het steeds hogere bedrag van de maximale korting? Overweegt het kabinet dit te verlagen, juist ook om het onuitlegbare verschil tussen een- en tweeverdieners en werkenden en arbeidsongeschikten te dichten? Ziet het kabinet ook dat de problematiek uit het onderhavige arrest er niet zou zijn geweest als de arbeidskorting niet zover was opgepompt?
Tevens vragen deze leden naar de juridische houdbaarheid van het afschaffen van de samenvoegbepaling later dan in 2027, gegeven dat in de tussentijd wel significante stappen gezet worden in de hervorming van het belastingstelsel. Kan het kabinet hierop reflecteren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende kabinetsreactie. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de arbeidskorting een fundamentele herziening nodig heeft. Naast de discriminerende gevolgen waarover de uitspraak van de Hoge Raad gaat, volgt uit de Evaluatie Heffingskortingen en Tariefstructuur dat de arbeidskorting beperkt doeltreffend is voor het stimuleren van arbeidsaanbod. Ook heeft de gestegen arbeidskorting mede gezorgd voor de grote belastingkloof tussen eenverdieners en tweeverdieners. Deelt het kabinet de mening dat de arbeidskorting herzien moet worden? Aan welke varianten wordt gedacht? Hoe kijkt het kabinet aan tegen een (forse) verlaging van de arbeidskorting in combinatie met een verlaging van de tarieven? Welke lessen trekt het kabinet uit deze casus voor de herziening van het belastingstelsel? Kan het kabinet toezeggen dat hij bij deze herziening expliciet aandacht zal besteden aan dit soort mogelijke negatieve effecten van heffingskortingen en de verschillen die de verhoging van deze kortingen veroorzaakt tussen groepen?
De leden van de SGP-fractie hebben de afgelopen jaren al diverse malen aandacht gevraagd voor de nadelige effecten van het verhogen van de arbeidskorting. De verschillen tussen groepen worden hierdoor enorm vergroot, terwijl de effecten op bijvoorbeeld arbeidsparticipatie steeds geringer worden. Onderzoeken tonen zelfs aan dat de grenzen van het verhogen van de korting bereikt zijn. Vooral de verschillende uitwerkingen op de diverse groepen kunnen leiden tot een schending van het discriminatieverbod of tot strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel. Kan het kabinet reflecteren op de juridische houdbaarheid van de hoge arbeidskorting? Waarop baseert het kabinet de bewering dat ook de meer recente verhogingen juridisch houdbaar zijn?
De leden van de SGP-fractie danken het kabinet voor de tabel waarin de bruto en netto-inkomens vermeld staan, met of zonder toepassing van de arbeidskorting. Deze leden constateren dat de voorbeelden slaan op situaties waarin het inkomen door één persoon verdiend wordt, zonder toepassing van de IACK. Kan het kabinet eenzelfde som maken voor de situatie waarin de werknemers niet de volledige 28.713 euro respectievelijk 46.500 euro zelf verdienen, maar dat twee partners in een huishouden beide de helft van deze bedragen verdienen, en er recht bestaat op de IACK? Wat is in dat geval (beide partners verdienen de helft van het huishoudinkomen) de totale belasting die de partners samen moeten afdragen?
De leden van de SGP-fractie constateren op het punt van het inperken van de reikwijdte van de arbeidskorting en het aanpassen van de samenvoegbepaling dat ervoor gekozen is om de samenvoegbepaling aan te passen, waardoor ongeveer 11.000 uitkeringsgerechtigden geen recht meer krijgen op de arbeidskorting. Dit heeft grote financiële gevolgen voor deze groep. Dit wringt des temeer nu dit om een kwetsbare groep gaat, bijvoorbeeld om arbeidsongeschikten. Op welke manier heeft het kabinet deze kwetsbare positie meegewogen in het maken van de keuze om de samenvoegbepaling aan te passen? Is ook overwogen de arbeidskorting op korte termijn af te schaffen of fors te verlagen met als doel het discriminerende effect te elimineren, en waarom is hiervoor niet gekozen?
Kan het kabinet inzicht geven in de inkomensopbouw van de groep mensen die erop achteruitgaat? Waarop is de gemiddelde achteruitgang van 3.000 euro gebaseerd? Kan het kabinet toezeggen om bij toekomstige gesprekken over de koopkracht van deze groep alert te zijn op de effecten hiervan en substantiële inkomensachteruitgang als gevolg van deze keuze te voorkomen, dan wel te repareren?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de aanpassing van de samenvoegbepaling ook gevolgen heeft op de hoogte van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Klopt het dat het effect van die korting gemiddeld 700 euro per jaar negatief is? Daarnaast wijzen deze leden erop dat de uitspraak van de Hoge Raad betrekking had op de arbeidskorting en niet op de IACK. In hoeverre kan dit nog tot rechtszaken leiden? Of is de inschatting dat de verlaging van de IACK, door aanpassing van de samenvoegbepaling, juridisch houdbaar is?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de Hoge Raad erop heeft gewezen dat de huidige situatie, met de huidige opzet van de samenvoegbepaling, heeft geleid tot een schending van het discriminatieverbod. Hoewel dit voor de toekomst wordt opgelost, wordt de schending van dit verbod in het verleden niet ongedaan gemaakt. Welke (juridische) risico’s kleven hieraan? Voorziet het kabinet hier juridische procedures?
De leden van de SGP-fractie lezen op het punt van het overgangsrecht dat de aanpassing van de samenvoegbepaling pas in 2027 ingaat. In hoeverre verwacht het kabinet, ook na alle aandacht die er voor dit thema is, dat mensen hun WGA-uitkering (tijdelijk) via hun werkgever laten lopen in plaats van via het UWV, om zodoende nog een jaar voordeel te verkrijgen door de arbeidskorting toegepast kan worden? Is er met dit gedragseffect rekening gehouden in de raming, en kan het kabinet dit effect toelichten?