[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie op het rapport van de Inspectie J&V over de “Inburgering van statushouders die langdurig in de asielopvang verblijven”

Integratiebeleid

Brief regering

Nummer: 2025D17418, datum: 2025-04-16, bijgewerkt: 2025-04-17 10:49, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32824 -452 Integratiebeleid.

Onderdeel van zaak 2025Z07685:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Hierbij sturen wij u de kabinetsreactie op het rapport van de Inspectie J&V over de “Inburgering van statushouders die langdurig in de asielopvang verblijven”. We bedanken de inspectie voor het uitvoeren van dit onderzoek.

Het is belangrijk dat asielzoekers en statushouders hun tijd in de COA-opvang nuttig besteden met het leren van de taal, het doen van vrijwilligerswerk of betaald werk. Wij zien ook dat de knelpunten in de opvang ervoor zorgen dat dit niet altijd mogelijk is.

Langdurig verblijf in de opvang

De Inspectie J&V constateert correct dat statushouders lang in de asielopvang verblijven nadat zij hun asielstatus hebben gekregen. De wachttijd voor statushouders in de asielopvang is te hoog en de uitstroom naar huisvesting blijft achter. De Inspectie J&V beveelt aan om structureel snellere uitstroom te realiseren, zodat de statushouder kan deelnemen aan de maatschappij en de gemeenten hun regierol kunnen nemen. De onderzoekers voegen daaraan toe dat de effecten van het wetsvoorstel voor een verbod op voorrang op sociale huurwoningen en de geplande afschaffing van de gemeentelijke taakstelling gemitigeerd dienen te worden.

Het kabinet vindt het belangrijk om grip op migratie te krijgen. Hiervoor heeft het kabinet onder andere al verschillende wetsvoorstellen ingediend en maatregelen genomen. De maatregelen dienen ervoor te zorgen dat de asielketen per direct en duurzaam wordt ontlast en de instroom van asielzoekers en nareizigers daalt. Onderdeel van deze maatregelen is ook het intrekken van de Spreidingswet. Deze intrekking, maar ook het wijzigen van de Huisvestingswet en de doelen op het gebied van participatie, integratie en arbeid zijn communicerende vaten. De maatregelen hebben directe impact op het asielsysteem, de woningvoorraad en het inburgeringssysteem. Deze causaliteit maakt een samenhangend pakket noodzakelijk, met name voor de medeoverheden, om zo ook de effecten van de (geplande) wetsvoorstellen te mitigeren. Onderdeel van dit pakket is het beperken van de instroom en het bevorderen van uitstroom van statushouders naar huisvesting in de gemeente. Daarnaast wordt voor de langere termijn samen met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de medeoverheden gewerkt aan een samenhangend pakket van maatregelen om de woningvoorraad met ‘opstartwoningen’ uit te breiden.

Deze woningen zijn bedoeld voor onder andere statushouders en spoedzoekenden zodat meer urgenten hier baat bij hebben.

Om ook op korte termijn uitstroom van statushouders te bevorderen heeft het kabinet ook een tweetal maatregelen genomen. Te weten 1) een eenmalig bedrag voor gemeenten voor het overnemen van statushouders van het COA en 2) een doorontwikkeling van de doorstroomlocaties in de vorm van een specifieke regeling met aangepaste voorwaarden voor gemeenten. Op 14 februari jl. is uw Kamer per brief hierover geïnformeerd. Bij de regeling eenmalig bedrag zijn er twee opties: statushouders kunnen worden gehuisvest in onzelfstandige huisvesting in de bestaande woningvoorraad waardoor deze wordt vergroot (bij woningdelen) of een plek die niet geschikt is voor permanente bewoning.

De doorstroomlocaties zijn locaties die gericht zijn op de huisvesting van statushouders. Deze locaties moeten daarmee ook voldoen aan de eisen van huisvesting conform de huisvestingswet. Daarmee zijn er in de basis kwaliteitskaders voor deze vorm van huisvesting. Dat gemeenten en organisaties (financieel) in staat moeten worden gesteld deze doorstroomlocaties te realiseren, zoals de Inspectie J&V aanbeveelt, onderstrepen wij. Met een specifieke regeling voorzien we in een vergoeding aan gemeenten voor de kosten van een doorstroomlocatie. Gemeenten ontvangen een normbedrag van 60 euro voor een plek die bezet wordt door een statushouder en een vergoeding voor de transitiekosten voor het verbouwen van panden.

De onderzoekers constateren daarnaast dat statushouders na het verkrijgen van hun status nog regelmatig worden geconfronteerd met verhuisbewegingen. Des te belangrijker is het dat statushouders snel uit de opvang gaan. Het COA tracht verhuisbewegingen zoveel mogelijk te beperken. Helaas zijn verhuizingen niet altijd te voorkomen. Het minimaliseren van het aantal verhuisbewegingen is een belangrijk uitgangspunt van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen. Door middel van een integrale aanpak in het asielproces zal het aantal verhuisbewegingen zoveel mogelijk dalen. Desalniettemin is het van belang dat er voldoende asielopvang-capaciteit beschikbaar is en er minder afhankelijkheid is van tijdelijke opvangplekken. Met het COA zijn afspraken gemaakt over het toegroeien naar en het aanhouden van een vaste voorraad van 41.000 plekken die betaalbaarder zijn en waarmee samen met gemeenten langjarig beleid gevoerd kan worden op en rondom een locatie, ter verhoging van lokaal draagvlak. Indien deze 41.000 plekken niet volledig nodig zijn voor asielopvang, kunnen deze worden gebruikt voor andere doelgroepen zoals spoedzoekers. Met de vanaf 2027 beschikbare middelen in de begroting is het nog niet mogelijk om deze stabiele capaciteit van 41.000 opvangplekken aan te blijven houden. Daarmee is de structurele financiering van de vaste voorraad vooralsnog niet geborgd in de Rijksbegroting. Bij de voorjaarsnota zal hierover besluitvorming plaatsvinden.

Knelpunten programma Voorinburgering

De onderzoekers geven terecht aan dat er organisatorische knelpunten zijn om voorinburgering aan alle inburgeringsgerechtigden aan te kunnen bieden. De aantallen gerechtigden fluctueren fors, waardoor het COA niet in staat is om (snel) capaciteit op te schalen als het aantal gerechtigden toeneemt. Daarnaast werkt het COA met noodopvanglocaties. Uitvoeringstechnisch is het niet altijd haalbaar om voorinburgering aan te bieden op deze locaties. Er liggen uitdagingen op verschillende terreinen zoals de tijdelijke aard van de noodopvanglocatie en het al dan niet aanwezig zijn van trainingsruimten/leslokalen en de benodigde COA-medewerkers. Het tekort aan personeel op de arbeidsmarkt zorgt ervoor dat de formatie om de Voorinburgering uit te voeren niet altijd toereikend is. Dit geldt met name voor Nt2-docenten.

Daarnaast wil een deel van de inburgeringsplichtigen zelf niet deelnemen aan het vrijwillige programma. Het percentage inburgeringsplichtige vergunninghouders dat instemt met deelname aan Voorinburgering lag in 2024 op 69%. Redenen om niet deel te nemen zijn o.a. het hebben van een (betaalde) baan, de start van inburgering of de teruggelopen motivatie na een lange wachttijd.

We hebben het COA gevraagd een plan te maken om verbeteringen door te voeren aan zowel de aanbod- als vraagzijde. In 2025 worden daarom verschillende regionale initiatieven opgestart om het aantal deelnemers aan het programma Voorinburgering te verhogen. Het COA onderzoekt hoe ze, ondanks de druk op de capaciteit, de doelgroep beter kunnen bereiken, door de beschikbare formatie flexibeler in te zetten en te onderzoeken of locaties meer kunnen samenwerken bij het organiseren van geschikte faciliteiten in de vorm van een centrale leslocatie. Ook gaat COA meer gebruik maken van het inkopen van taallessen bij externe partijen. Daarnaast brengt het COA beter in beeld welke factoren van invloed zijn op de motivatie van vergunninghouders en welke interventies bijdragen aan een hogere deelname.

Stagnerende inburgering na veertien weken bij uitblijven ‘vroege start’

De onderzoekers merken ook op dat het programma voorinburgering van veertien weken kort is vergeleken met de gemiddelde verblijfsperiode van statushouders in de COA-opvang van vierendertig weken. Sinds de inwerkingtreding van de Wi2021 is het asiellandschap sterk veranderd. De duur van het programma voorinburgering van veertien weken is gebaseerd op de normale situatie dat statushouders na veertien weken een woning toegewezen kregen. Nu is dit niet meer het geval door het gebrek aan woningen. Dit heeft, zoals de inspectie aangeeft, gevolgen voor de doorlopende leerlijn van het inburgeringstraject.

Zoals al eerder gecommuniceerd in brieven aan uw Kamer in het afgelopen jaar, hecht het kabinet veel waarde aan deze doorlopende leerlijn in de vorm van de vroege start door gemeenten. Het is van belang dat nieuwkomers snel mee kunnen doen in de Nederlandse samenleving. Daarom vinden we het belangrijk dat, wanneer het mogelijk is, statushouders in het azc al starten met hun inburgering. In de Wi2021 is de vroege start door gemeenten als ambitie geformuleerd en niet als verplichting. We zien dat gemeenten willen, maar ook dat zij hierbij verschillende knelpunten ervaren. De afgelopen periode hebben we met gemeenten en ketenpartners gewerkt aan oplossingen voor de ervaren knelpunten bij het uitvoeren van de Vroege start om gemeenten te stimuleren hiermee aan de slag te gaan.

Een van de knelpunten is de reisafstand en daarmee de reiskosten voor het volgen van taallessen vanuit de COA-opvang. Daarom hebben we samen met COA een werkwijze ingericht voor een tijdelijke vergoeding van reiskosten (openbaar vervoer) voor inburgeraars die al in een opvanglocatie beginnen met het inburgeringstraject. Het gaat om een totaalbedrag van circa 5,1 miljoen euro, verdeeld over 2025 en 2026.

Een ander genoemd knelpunt voor de vroege start is dat de inburgeringstermijn al begint te lopen bij het starten van het traject, terwijl inburgeraars op een azc niet dezelfde randvoorwaarden hebben als inburgeraars die al gehuisvest zijn. Gemeenten aarzelen daarom met het starten van het inburgeringstraject op het azc. Daarom komt er een verlengingsgrond voor asielstatushouders die al in een opvanglocatie van het COA beginnen met het inburgeringstraject. Het kabinet hoopt met deze wijziging van de Regeling inburgering 2021 gemeenten te stimuleren met de vroege start aan de slag te gaan.

Langdurig verblijf in de opvang staat integratie in de weg

Er zijn meerdere programma’s en activiteiten waar statushouders aan deel kunnen nemen tijdens hun verblijf in de opvang om alvast aan integratie en participatie te werken. Zo is er het eerder genoemde programma Voorinburgering en de Vroege start, maar ook het programma Vroege Integratie en participatie (VrIP). Het programma VrIP omvat de activiteiten en werkzaamheden van het COA om goed en in een vroeg stadium aan te sluiten bij de kansen en talenten van bewoners, waardoor zij zo snel mogelijk kunnen participeren en integreren in Nederland. Asielzoekers en statushouders kunnen hier aan deelnemen, ook na afronding van het programma voorinburgering.

Het programma VrIP bestaat, naast de kansrijke koppeling en taalles voor kansrijke asielzoekers, uit activiteiten voor een zinvolle dagbesteding gericht op integratie en participatie. Zo voert COA met alle COA-bewoners een begeleidingsgesprek participatie waarin de casemanager de participatiemogelijkheden op en in de nabije omgeving van de opvanglocatie bespreekt. Daarnaast stimuleren en faciliteren de Meedoenbalies asielzoekers en statushouders om mee te doen in de samenleving. Medewerkers van de Meedoenbalies begeleiden hen naar participatieactiviteiten en vrijwilligerswerk. Er zijn Meedoenbalies op 38 van de ongeveer 300 azc’s. Deze zijn verspreid over het hele land.

We nemen de aanbevelingen van de Inspectie mee, ook in het licht van het samenhangend pakket van maatregelen op het gebied van migratie- integratie- en huisvestingsbeleid waar participatie, arbeid en inburgering een integraal onderdeel van uitmaken. We gaan onderzoeken of er binnen de huidige financiële en juridische kaders meer opties zijn om de doorlopende leerlijn in stand te houden. Het is belangrijk dat statushouders snel en volwaardig mee kunnen doen in de samenleving. Het leren van de Nederlandse taal, bij voorkeur in combinatie met werk, is daarbij essentieel.

De Minister van Asiel en Migratie,

M.H.M. Faber- van de Klashorst

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

I. Coenradie