Vragenuur (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D18326, datum: 2025-04-22, bijgewerkt: 2025-04-23 09:25, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-04-22 14:00: Vragenuur (Vragenuur), TK
Preview document (đ origineel)
Vragenuur
Vragenuur
Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig
artikel 12.3 van het Reglement van Orde.
Vragen Wilders
Vragen van het lid Wilders aan de minister van Justitie
en Veiligheid over de demonstratie in Rotterdam tijdens Pasen en
het niet optreden tegen het rondlopen en zwaaien met de vlag van Al
Qaida en het luidkeels zingen van "from the river to the sea" door
demonstranten.
De voorzitter:
Aan de orde is het mondelinge vragenuurtje. Een hartelijk woord van
welkom aan de minister van Justitie en Veiligheid. Het is fijn u te
zien. Ik geef graag het woord aan de heer Wilders van de fractie van de
PVV voor het stellen van een vraag. Het woord is aan hem.
De heer Wilders (PVV):
Voorzitter, veel dank. Rotterdam leek op eerste paasdag wel een stad in
een of ander islamitisch land. Op eerste paasdag zagen we in Rotterdam â
of moet ik "Mekka aan de Maas" zeggen? â het resultaat van 40 jaar
massa-immigratie en een totaal mislukte inburgering. Grote menigten
mensen met Palestijnse vlaggen, gillende imams en slogans die oproepen
tot genocide: we zijn zo ongeveer vreemden in ons eigen land geworden.
Op nota bene onze christelijke feestdag Pasen wordt er een
anti-Israëldemonstratie gehouden in de straten van Rotterdam. Die
demonstratie was een pure provocatie, waarvoor natuurlijk nooit op die
dag, op paaszondag, toestemming had mogen worden gegeven. Is de minister
dat met mij eens?
Voorzitter. Ik zag beelden van mannen met baarden en in witte jurken,
die later imams bleken te zijn, en die ook nog eens in het Arabisch de
opgetrommelde menigte toespraken. Eén imam riep luidkeels: "We staan
hier omdat onze profeet roept." Dit gebeurde in de straten van
Rotterdam, op klaarlichte dag. Onze stad, Rotterdam, is overgenomen door
islamitisch machtsvertoon. Daar bleef het niet bij. Niet alleen werd er
herhaaldelijk "Allahoe akbar" over de Coolsingel geroepen, maar er
liepen ook mensen â dat zagen we in meerdere video's â met Al
Qaidavlaggen in verschillende kleuren en maten, die ook door de taliban
worden gebruikt. Er werden ook opnieuw verschillende slogans geroepen,
zoals de beruchte tekst "from the river to the sea". We weten inmiddels
allemaal dat dat een keiharde oproep is tot genocide op het Joodse volk
en tot vernietiging van de staat Israël. Ik vraag de minister waarom
hier door het bevoegd gezag, de burgemeester in dit geval, niet tegen
opgetreden is.
Voorzitter. Dit was een pure provocatie van de Nederlandse bevolking. Ik
vond het zelfs intimiderend. Deelt de minister mijn mening dat er nu
eindelijk moet worden opgetreden tegen het scanderen van "from the river
to the sea"? Waarom laat hij toe dat er met terroristische vlaggen mag
worden gewapperd in de straten van Rotterdam? Waarom laat hij toe dat er
door imams in het Arabisch mag worden geschreeuwd? We leven hier toch in
Nederland? Dit is toch nog steeds Nederland en geen Arabisch land?
Waarom kunnen demonstraties in Duitsland wel worden verboden en
ontbonden als deelnemers slogans in het Arabisch roepen en kan dat in
Nederland niet? Waarom staan we eigenlijk nog publiekelijk toe dat
islamitische strijdkreten als "Allahoe akbar" worden geuit tijdens
demonstraties, terwijl we weten dat dit soort uitingen door iedere
terrorist vlak voor zijn terreurdaad wordt gescandeerd? Waarom staan we
nog toe dat die ook hier in de straten van Rotterdam op paaszondag
tijdens haatdemonstraties mogen worden gebruikt?
De voorzitter:
Het woord is aan de minister.
Minister Van Weel:
Voorzitter. Demonstreren mag in ons land en demonstreren is belangrijk,
maar dit moet altijd gebeuren volgens de wet. In dit geval was de
demonstratie van afgelopen zondag aangevraagd en is er continu overleg
geweest. De burgemeester van Rotterdam heeft mij aangegeven dat de
demonstratie rustig is verlopen. De heer Wilders noemde een aantal
voorbeelden. Ik snap dat mensen aanstoot hebben kunnen nemen aan leuzen
of dat zij een gevoel van onveiligheid hebben gehad. Er zit veel
spanning in onze maatschappij. Vreedzaam demonstreren is een belangrijke
manier om deze spanning te kunnen uiten, maar daarbij moeten we ook oog
houden voor anderen. Ik stel mij echt de vraag waarom je in vredesnaam
zou demonstreren met een vlag van een terroristische organisatie. Dat
leidt alleen maar tot meer polarisatie in een al gespannen samenleving.
Dus als ik een normerende vraag zou moeten stellen aan demonstranten, nu
en in de toekomst, is het: draagt uw gedrag bij aan het verbinden van
onze samenleving of aan het verder polariseren en splijten ervan? Dat
zou wat mij betreft de leidende vraag moeten zijn.
Er waren nog een paar concrete vragen van de heer Wilders. Een daarvan
ging over Pasen. Hij vroeg of er wel toestemming had moeten worden
gegeven voor deze demonstratie, die samenviel met eerste paasdag.
Wettelijk is er geen belemmering om een demonstratie te houden met Pasen
of op andere feestdagen. Tegelijkertijd, als u mij vraagt of dit een
gelukkige samenloop was, is mijn persoonlijke antwoord daarop: nee. Wat
mij betreft hangt dat samen met de vraag die we ook in aanloop naar 4
mei gaan zien, aangezien dan ook tegendemonstraties zijn aangekondigd.
Niet alles wat mag, moet. We moeten met elkaar rekening houden met de
gevoelens van anderen, met wat anderen belangrijk vinden, als het gaat
om herdenkingen en het vieren van feestdagen. Anders gaat het niet goed
in dit land. Dat geldt ook voor het meedragen van vlaggen. Ik zei
daarnet al: wat bezielt je in vredesnaam om met een vlag van een
terroristische organisatie te gaan lopen tijdens een demonstratie? Maar
daarbij moet ik ook een stuk goed nieuws vermelden, want de burgemeester
heeft me laten weten dat toen er een vlag werd gesignaleerd die leek op
een vlag van ISIS, een verwerpelijke terroristische organisatie, de
organisatie zelf heeft ingegrepen en heeft gevraagd om deze vlag op te
bergen. Hetzelfde geldt voor de mensen die met gezichtsbedekkende
kleding rondliepen. De organisatie heeft ook die demonstranten ertoe
opgeroepen om dat niet te doen en om de gezichtsbedekkende kleding weg
te laten.
Voorzitter. Ik kan me voorstellen dat deze demonstratie gevoelens heeft
opgeroepen. Tegelijkertijd moeten we ook ruimte geven voor de spanningen
die leven in onze samenleving. Maar laten we alsjeblieft rekening houden
met elkaar.
De heer Wilders (PVV):
Het was een pure provocatie. Het waren pure provocaties. Imams in hun
eigen klederdracht kozen ervoor om voor het stadhuis in het Arabisch hun
ellende de wereld in te gooien op eerste paasdag van Nederland. Dat zie
ik in Nederland liever niet gebeuren. Ik ben blij dat de minister ook
zegt dat dat wat hem betreft â ik zeg het even in mijn eigen woorden â
misschien niet het meest gelukkige moment was. Maar ik wil toch van hem
horen of hij er met de burgemeester contact over heeft gehad en of de
burgemeester met hem, wellicht achteraf, vindt dat dat geen goed idee
was en dat dat niet had moeten gebeuren. Ik vind dat het ĂŒberhaupt niet
had moeten gebeuren. Maar u heeft gelijk; we hebben het
demonstratierecht in onze hand. Het had in ieder geval niet tijdens
Pasen moeten gebeuren. Is de minister dat op z'n minst iets harder met
mij eens?
Minister Van Weel:
Ik heb al gezegd dat het wat mij betreft geen gelukkige samenloop was.
Of eerste paasdag heeft meegespeeld voor de organisatoren van deze
demonstraties, vertelt het verhaal niet. Dat heb ik ook niet van de
burgemeester van Rotterdam gehoord. Strikt gezien maakt dat voor de wet
ook niet uit, omdat er nu eenmaal geen wettelijke belemmering is om op
een feestdag, of dat nou een christelijke of een andere feestdag is, een
demonstratie te organiseren. Maar u hoorde mij wel roepen, ook in de
richting van 4 mei, dat 4 mei een zeer belangrijke herdenkingsdag is
voor heel veel Nederlanders. Hou dat waardig, en denk aan elkaar op het
moment dat je dit soort zaken organiseert.
De voorzitter:
Heel kort.
De heer Wilders (PVV):
Dit is een Nederland waarin ik, en miljoenen mensen met mij, niet willen
wonen. Dit is een Nederland waarin ze hun kinderen niet willen laten
opgroeien. Nederland is geen islamitisch land en mag dat ook nooit
worden. Genoeg is genoeg. We zullen tien extra slagen moeten maken om de
instroom in ons land van nog meer vreemdelingen te keren. Daarvoor
zitten wij in het kabinet. Daarvoor zullen wij strijden. Wij zullen
binnenkort ook, om deze ellende te voorkomen, aanvullende voorstellen
doen. Nederland is Nederland, en geen islamitisch land.
De voorzitter:
De minister, wellicht?
Minister Van Weel:
Ik heb geen vraag gehoord, voorzitter.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik vind het echt walgelijk wat we net uit de mond van de heer Wilders
hebben gehoord. Als imams gebruikmaken van hun recht om te demonstreren,
dan is dat niet iets engs en dan is dat niet crimineel. Als mensen de
uiting "Allahoe akbar" doen, is dat niet crimineel. Als mensen Arabisch
praten, dan is dat niet crimineel. De islamitische geloofsbelijdenis, de
sjahada, is niet crimineel. De uiting "from the river to the sea,
Palestine will be free" is niet crimineel! Het opkomen voor de rechten
van Palestijnen is niet crimineel. Het is niet crimineel; het is een
recht. Ik zou van deze minister verlangen dat hij, als woordvoerder van
de Nederlandse regering, klip-en-klaar afstand neemt van de islamofobe
drek die we weer uit de mond van de heer Wilders hebben gehoord, en dat
hij gewoon gaat staan voor het recht van iedereen om te demonstreren en
het recht om in dit land jezelf te zijn. Is de minister bereid om dat te
doen?
Minister Van Weel:
De heer Wilders gaat over zijn woorden en ik ga over de mijne. Ik denk
dat ik in mijn inleiding heel duidelijk heb aangegeven wat wettelijk
toegestaan is, wat kan, wat mag, hoe in dit geval de burgemeester van
Rotterdam daarmee is omgegaan, en hoe de organisatie daarmee is
omgegaan. Ik ga dat niet allemaal herhalen. Het enige dat ik zou willen
herhalen, is mijn oproep om rekening met elkaar te houden in dit land.
Daarom zeg ik nogmaals tegen demonstranten, van alle denominaties en
voor alle doelen â daar gaat het mij namelijk echt niet om â dat je, als
je gaat demonstreren, moet nadenken of je bijdraagt aan de verbinding in
onze samenleving of aan verdere polarisatie. Het zou mij een lief ding
waard zijn als we niet bij alle demonstraties proberen de grenzen van de
wet op te zoeken. Nogmaals, ik zeg niet dat dat hier gebeurd is. U heeft
mij gehoord over deze demonstratie en over het verloop daarvan. Maar dat
zou, denk ik, zeer bijdragen aan het verlagen van de spanningen die wij
om ons heen zien.
De heer Van Baarle (DENK):
We hebben hier net de heer Wilders gehoord die mensen die vreedzaam
demonstreren door het slijk haalt, alleen maar omdat het Nederlandse
moslims zijn. We zien een minister die daar geen afstand van neemt. Ik
zou het volgende aan deze minister willen vragen over rekening houden
met elkaar. Tienduizenden mensen stonden in Rotterdam omdat er in Gaza
een genocide plaatsvindt, omdat er tienduizenden mensen in Gaza zijn
vermoord, omdat er hongersnood plaatsvindt, omdat de Palestijnen
werkelijk waar nergens meer zien dat hun rechten gerespecteerd worden.
Ik zou aan deze minister willen vragen, in plaats van dat hij met
allemaal voorbehouden komt en meegaat in het verhaal van de heer
Wilders, wat de minister te zeggen heeft over de boodschap van deze
mensen dat de genocide in Gaza moet stoppen. Wat gaat de Nederlandse
regering nu eindelijk doen om de misdaden van Israël tegen te gaan, om
dĂĂ© te stoppen?
Minister Van Weel:
Nogmaals, ik ga niet over de woorden van de heer Wilders. Ik heb me daar
niet bij aangesloten. Ik ga over mijn eigen woorden. Ik ga ook niet over
de inhoud van demonstraties, maar over de vorm van demonstraties. Dat is
mijn verantwoordelijkheid als minister van Justitie. Ik ga over de
openbare orde en ik ga over strafbare uitingen, maar ik laat me niet uit
over de inhoud. Ik heb gezegd dat ik snap dat er spanningen zijn in onze
samenleving. En demonstraties zijn zeer belangrijk, ook die van
afgelopen zondag, om je mening te kunnen laten horen. Maar doe dat op
een ordentelijke manier en hou daarbij rekening met anderen.
De heer Stoffer (SGP):
Drie weken geleden stond mijn collega Diederik van Dijk hier vanwege de
taferelen in Amsterdam waarbij "dood aan Israël" gescandeerd werd en er
een vlag werd verbrand. Nu, drie weken later, staat de heer Wilders hier
over soortgelijke uitingen in Rotterdam. Mijn vraag aan de minister is:
hoe voorkomen we, en hoe voorkomt hij, dat we hier over drie weken weer
staan omdat er in Den Haag, Utrecht of Almere iets vergelijkbaars
speelt?
Minister Van Weel:
Onze wet- en regelgeving is duidelijk. Ik zeg niet dat die in steen
gebeiteld is, want natuurlijk kunnen we daar verbetering en verscherping
in aanbrengen. Dat doen we ook regelmatig. Dat gesprek moeten we met
elkaar hebben, maar tegelijkertijd hebben we ons ook gewoon te houden
aan de wetten en regels zoals die nu gelden. Dat betekent dat het OM, in
samenspraak met de politie, bepaalt of er in bepaalde concrete gevallen
sprake is geweest van strafbare uitingen. Dat kan een combinatie zijn
van het verbranden van een vlag en het scanderen van bepaalde leuzen.
Maar wij hebben in Nederland niet op voorhand bepaalde uitingen
verboden. Dat staat gewoon niet in ons wetboek. De vraag is ook zeer of
we, als we ooit daartoe zouden komen in een discussie met uw Kamer, die
beknotting van de vrijheid van meningsuiting voor onze rekening zullen
willen nemen, of dat we genoeg zullen hebben aan het achteraf bezien of
bepaalde uitingen inderdaad strafbaar of opruiend waren of hebben
aangezet tot haat, en of, binnenkort, sprake is van verheerlijking van
terrorisme. Dat is het systeem zoals we het nu hebben zo wordt er op dit
moment door het OM en de politiek ook naar concrete zaken gekeken.
De heer Stoffer (SGP):
Dit is natuurlijk een procesmatig verhaal en geen direct antwoord op
mijn vraag. Dan toch een vraag die misschien iets verderop ligt. Ik denk
dat de heer Wilders die vraag in vergelijkbare termen stelde. Ik, en
velen met mij, herken me gewoon niet meer in mijn eigen land als ik dit
soort demonstraties zie. Kan de minister hier aangeven dat hij ook vindt
dat je dat gevoel gewoon niet moet willen in dit land? Dit voelt echt
als een vervreemding. Je denkt: in wat voor land leven we hier? Zou de
minister daar misschien op kunnen reflecteren?
Minister Van Weel:
We hebben demonstraties gezien waarbij de tempartuur hoog opliep. Dat
komt door de spanningen die leven in onze maatschappij. Dat snap ik tot
op zekere hoogte ook. Er moet ruimte zijn om die via vreedzame
demonstraties te kunnen uiten. Daar is het demonstratierecht voor. Dat
is er om te zorgen dat mensen hun stem kunnen laten horen. Maar, zeg ik
er tegelijkertijd bij, ik heb zorgen op een aantal punten als het gaat
om demonstraties. Eén is dat ik, en met mij het hele kabinet, een
scherper onderscheid wil tussen ontwrichtende demonstraties en vreedzame
demonstraties. Dat is één. Daar kijken we dus ook naar. Twee is dat we
een aantal normen willen stellen. Twee weken geleden zijn we gekomen met
het initiatief om gezichtsbedekkende kleding in een wetsvoorstel neer te
leggen, om te voorkomen dat mensen straffeloos strafbare feiten kunnen
plegen. Drie is: doe dat op een manier die de spanningen niet verder
verhoogt. Dat is meer mijn oproep. Je kunt je mening laten horen voor
het doel waarvan vindt dat het gerechtigd is, zonder dat je daarbij
nodeloos anderen kwetst of aanzet tot verdere polarisatie in onze
maatschappij.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Op hetzelfde moment dat deze demonstratie plaatsvond, waren er duizenden
Rotterdammers op heel veel plekken bijeen om Pasen te vieren, om eraan
te denken dat Jezus is opgestaan en dat dit groot en goed nieuws is, ook
voor de stad Rotterdam. Als er dan tegelijkertijd zo'n demonstratie
plaatsvindt, schuurt dat natuurlijk wel. Zo voel ik dat wel, los van de
inhoud van de demonstratie, want daar gaat het hier vandaag politiek
niet over, vind ik. Dat hebben we in onze wet- en regelgeving
afgesproken. Over de meeste inhoud van de uitingen moeten we het dan ook
nu niet hebben, tenzij we het hele demonstratierecht gaan bespreken.
Maar over een aantal uitingen heb ik wel vragen. Die zien op het gebruik
van vlaggen en op het gebruik van kreten die terroristische organisaties
aanmoedigen. Is daarop gehandhaafd? Is er voldoende
handhavingsperspectief? Of heeft de minister daar meer voor nodig?
Minister Van Weel:
Ik ben het met mevrouw Bikker eens: we moeten het hier niet over de
inhoudelijke boodschap hebben, maar over de vorm. Ik heb ik al eerder
gezegd dat ik niet weet of de samenloop met eerste paasdag daadwerkelijk
een rol heeft gespeeld bij het houden van deze demonstratie â we moeten
daar naar mijn mening op dit moment geen oordeel over vellen â en dat ik
die samenloop ongelukkig vind.
Dan over de specifieke vragen die u stelt over vlaggen en leuzen. Ik
legde net uit dat het hebben of meenemen van een vlag op dit moment niet
per se strafbaar is. Maar wat bezielt je in vredesnaam om met een vlag â
daar leek afgelopen weekend sprake van â van ISIS te zwaaien, een
organisatie die zo veel mensen op kille wijze de dood in heeft gestuurd?
Dat is werkelijk onbegrijpelijk. Ik snap niet dat iemand die hier in het
vreedzame Nederland woont zich zou willen associëren met zo'n
organisatie. Dat is één. Twee: het kan wel degelijk strafbaar zijn. Ik
noemde één concreet geval van afgelopen weekend, waarbij de politie na
een check de organisatie heeft gevraagd om een bepaalde vlag uit de
demonstratie te halen. Dus er wordt wel degelijk gekeken naar dit soort
situaties. Alleen is het lastiger om het op voorhand te verbieden. Ik
zeg daarbij wel: we zijn bezig met een tweetal wetsvoorstellen, over de
verheerlijking van terrorisme en over steun betuigen aan terroristische
organisaties. Zowel het uiten van bepaalde leuzen als het meenemen van
bepaalde vlaggen wil ik daar nadrukkelijk in meenemen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik zou de minister op dat punt willen vragen om de Kamer ook te voorzien
van informatie over hoe vaak hier nou op gehandhaafd is, zowel qua
vervolging als qua uiteindelijke berechting. Want mijn beeld is dat we
juist op dit punt helaas eigenlijk nog tekortschieten in dit land.
Minister Van Weel:
Dat zal ik doen.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik wil even doorpakken op het vorige punt, over de nieuwe
wetsvoorstellen die eraan komen, specifiek het wetsvoorstel
Strafbaarstelling verheerlijking terrorisme. Is er met zo'n wet
voldoende handelingsperspectief voor het OM in een casus zoals die op
eerste paasdag, waar daadwerkelijk gezwaaid wordt met een vlag van ISIS
of Al Qaida, zodat er niet alleen wordt gezegd dat die vlag weggestopt
moet worden en dat ze het niet moeten doen, maar dat er ook
daadwerkelijk gevolgen verbonden worden aan zo'n situatie zoals die nu
heeft plaatsgevonden?
Minister Van Weel:
Het hangt altijd af van de context waarin iets gedaan wordt. Het OM zal
altijd, op basis van wat het ziet, ter plekke besluiten of er sprake is
van strafbare feiten of niet. Maar ook nu al â ik denk dat dat
makkelijker wordt met de twee wetsvoorstellen die er bijna aankomen â
zou je kunnen zeggen dat zwaaien met een aperte vlag van een
terroristische organisatie, gecombineerd met bepaalde leuzen, valt onder
opruiing of aanzetten tot haat. Dat is al strafbaar. Dus het is meer een
uitbreiding van het palet dan iets volledig nieuws.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik hoor de minister zich afvragen: "Wat bezielt je als je zo'n vlag
meeneemt? Waarom zou je dat willen?" Ik hoor hem ook zeggen: "Er is goed
nieuws, want aan die mensen is gevraagd om die vlag op te bergen." Maar
ze nemen die vlag mee. Het zijn dus kennelijk mensen ⊠Wat bezielt je?
Nou, ik denk dat ze IS en een kalifaat in Nederland helemaal prima
vinden. We zien ook weleens demonstraties in Amsterdam waarbij daartoe
opgeroepen wordt. Ze nemen het mee. Dat is een groot probleem, want dit
zijn mensen die onze samenleving willen ondermijnen. Mijn concrete vraag
is: wat gaat de minister hieraan doen? Want dit zijn mensen die zwaaien
met zo'n vlagâ ze staan op beeld â en die het helemaal prima vinden om
IS hier zeggenschap te geven.
Minister Van Weel:
In handhavende zin heb ik het daar net over gehad. Ik heb gezegd wat
eraan komt, wat er nu al kan en wat er nog met de twee wetsvoorstellen
gaat gebeuren. Maar daarmee los je niet het feit op waar mevrouw Van der
Plas aan refereert, namelijk waarom mensen zo denken. Waar komt dat
vandaan? Waarom keren mensen zich af van onze samenleving of keren ze
zich zelfs tegen onze samenleving, terwijl ze hier in Nederland wonen?
Dat is, zou ik zeggen, niet alleen een probleem van de minister van
Justitie en Veiligheid, maar van ons allemaal. Daarom zeg ik ook dat we
in ons land een probleem hebben met polarisatie, met spanningen, met
steeds meer tegen elkaar willen demonstreren in plaats van voor of tegen
iets te demonstreren. Ik ben het met u eens dat we daar iets aan moeten
doen, maar ik heb daar zo een-twee-drie geen panklare oplossing
voor.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Mijn panklare oplossing zou zijn om een demonstratie onmiddellijk te
ontbinden als mensen met terroristische vlaggen gaan zwaaien. We krijgen
straks 4 mei en ik wil graag van de minister weten wat hij gaat doen, in
overleg met de burgemeesters van bijvoorbeeld Amsterdam en Den Haag,
waar al een alternatieve of inclusieve â zo heet het â herdenking wordt
georganiseerd, waar misschien ook weer dit soort gasten op afkomen. Hoe
wordt de veiligheid van onze Joodse medeburgers gegarandeerd op 4 mei op
de Dam? Hoe wordt de veiligheid van andere burgers gegarandeerd, als dit
soort gasten daarop afkomen, die wat terroristen doen kennelijk helemaal
prima vinden en daar zelfs met een vlag voor zwaaien? Wat wordt daaraan
gedaan? Zijn er al maatregelen genomen? Zijn er al gesprekken met
burgemeesters? Zo ja, wat is daar dan uitgekomen?
Minister Van Weel:
Mevrouw Van der Plas komt met een oplossing in handhavende zin. Daar ben
ik het helemaal mee eens. Dat moeten we ook doen. We moeten er iets aan
doen dat mensen met dit soort vlaggen naar demonstraties komen, maar dat
beantwoordt nog niet de vraag naar de dieperliggende oorzaak: waar komt
het vandaan dat wij mensen in onze samenleving hebben die, ondanks dat
ze in ons land wonen, denken dat het zwaaien met terroristische vlaggen
geoorloofd is? Dat daarover.
Dan 4 en 5 mei. Ja, natuurlijk maak ik me er ook zorgen over dat iets
wat een waardige herdenking moet zijn van de Tweede Wereldoorlog en
allen die toen zijn gevallen, verstoord wordt door demonstraties. Daar
heeft uw Kamer zich eerder over uitgesproken. Er is een motie over
aangenomen en mijn collega Uitermark kijkt nu naar de implementatie
daarvan, in overleg met burgemeesters: hoe kunnen we de waardigheid van
nationale herdenkingen beter bewaken? In aanloop daarnaartoe, want dit
is niet binnen een week geregeld, wil ik samen met de minister van
Buitenlandse Zaken aanbieden aan burgemeesters om het gesprek en de
dialoog daarover aan te gaan, om te leren hoe je zo'n herdenking waardig
houdt en hoe je ervoor zorgt dat er geen verstoring komt door
tegendemonstraties. Daar zijn echt goede voorbeelden van geweest.
Amsterdam heeft daar bijvoorbeeld een draaiboek voor, dat ze al een
aantal jaren volgen. Ik kan me voorstellen dat andere gemeentes die te
maken hebben met 4 meiherdenkingen daar graag van leren, om preventieve
maatregelen te kunnen nemen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Tienduizend mensen gingen dit weekend de straat op, omdat ze zich grote
zorgen maken over de aanhoudende genocide in Gaza. Duizenden,
tienduizenden mensen zijn vermoord. Vrouwen, kinderen en anderen wordt
hulp onthouden. Hulp wordt niet toegelaten en hulpverleners worden
vermoord. En wat doet het kabinet? Het kabinet kijkt weg. De rode lijn
is allang overschreden. Het is dus terecht dat mensen vreedzaam
demonstreren tegen die aanhoudende genocide.
Mijn vraag aan het kabinet is de volgende. Minister Veldkamp heeft het
eindelijk veroordeeld en gezegd dat dit in strijd is met het
internationaal humanitair recht. Wat doet het kabinet dan vervolgens?
Welke consequenties trekt het kabinet uit die veroordeling? Want anders
is het toch niet gek dat mensen de straat op gaan? Meer dan de helft van
de Nederlanders wil dat u zich kritischer opstelt, dus wat gaat het
kabinet doen?
Minister Van Weel:
Het is heel vervelend, maar dit valt wel buiten de orde van dit debat.
Dit debat gaat over demonstraties, openbare orde en veiligheid en de
grenzen die we daaraan stellen. Ik wil me daarbij nadrukkelijk niet
bemoeien met de inhoud, voor zover die niet strafbaar is. Dat doe ik
hier dus ook niet. Uw vraag zal ik dus zeker doorgeleiden naar de
minister van Buitenlandse Zaken.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dit heeft alles te maken met de inhoud. Er wordt hier namelijk weer aan
ophitspolitiek gedaan. Er wordt hier één vlag uitgepikt. Ik vind het
terecht dat daarop ingegrepen is door de organisatie, maar deze
demonstratie, die vreedzaam plaatsvond, hangt precies samen met wat er
op dit moment in Gaza plaatsvindt en de lakse houding van dit kabinet.
Ik wil van de minister binnen een week â elke seconde telt, omdat het
daar over mensenlevens gaat â een brief waarin het kabinet uitlegt welke
consequenties het trekt uit de veroordeling dat dit in strijd is met het
humanitair recht. Welke acties gaat het kabinet nu ondernemen tegen
Israël? Komt het tot sancties en het opschorten van het
associatieverdrag? Wanneer komt er nou eindelijk actie? Dat wil ik
binnen een week in een brief zien. Kan de minister dat toezeggen?
Minister Van Weel:
Het beste wat ik kan doen is uw verzoek doorgeleiden naar de minister
van Buitenlandse Zaken. Ik heb echt niet het idee dat hij nooit spreekt
over de situatie in het Midden-Oosten en de situatie in Gaza. Volgens
mij is dat een doorlopende dialoog. Ik ben hier nu in het mondelinge
vragenuurtje naar aanleiding van de demonstratie, niet naar aanleiding
van de inhoud van die demonstratie. Daar ga ik ook helemaal niet over.
Dat debat moet u dus echt met anderen voeren.
Mevrouw YeĆilgöz-Zegerius (VVD):
We hebben hier een debat alsof het gaat over iets wat binnen de kaders
van het demonstratierecht heeft plaatsgevonden. Maar wanneer er sprake
is van onversneden Jodenhaat, opruiing en haatzaaien, gaat het wat de
VVD betreft alle grenzen van het demonstratierecht te buiten. Het
vertonen van een vlag van Al Qaida of ISIS en het scanderen van
antisemitische leuzen hebben helemaal niks te maken met demonstreren.
Dit is het misbruiken van een recht. Dit is het misbruiken en
ondermijnen van alle vrijheden waar ons land op gebouwd is. Dat is
onacceptabel. Ik kan mij voorstellen dat dat de minister dat net zo
frustreert als mij. Dit heeft voor mij dus ook niks te maken met
polariseren of met wel of niet de verbinding opzoeken met elkaar. Dit is
onacceptabel en ik wil de minister vragen of hij het daarover met mij
eens is en hoe het staat met zijn gesprekken met de lokale driehoek,
politie en justitie om ervoor te zorgen dat er altijd strafrechtelijk
wordt ingegrepen op het moment dat je antisemitische leuzen en Jodenhaat
verkondigt of met terroristische vlaggen loopt te zwaaien.
Minister Van Weel:
Wij doen met dit kabinet een hoop aan het demonstratierecht en aan het
behouden van het draagvlak daarvoor. Een deel van het behouden van het
draagvlak komt voort uit demonstreren op een normale manier, binnen de
grenzen van de wet, zonder opruiende teksten, zonder haatzaaien, zonder
vernielingen en zonder gewelddadig gedrag. Daar moeten we naartoe. Dat
is waar we vandaan komen. We hebben hier in Nederland een hele lange
traditie van demonstraties, met zelfs honderdduizenden of miljoenen
mensen destijds tegen de kernwapens, die compleet vreedzaam verliepen,
die geen politie-inzet nodig hadden en waarbij mensen hun mening konden
laten horen, waarmee ze invloed konden hebben op het publieke debat.
Want dat is natuurlijk het doel van demonstranten: om zich te laten
horen en daarmee hun geluid als input te geven voor het debat dat we
uiteindelijk hier voeren. Dat dat nu zo vaak gebeurt op een manier die
bijdraagt aan het polariseren, doet me pijn. Wat ik kan doen om dat
tegen te gaan, zal ik zeker doen, zeg ik met mevrouw YeĆilgöz. Daar waar
de grenzen van het strafrecht worden overtreden, moet gewoon worden
opgetreden, ook om te laten zien dat dit niet geaccepteerd wordt en dat
dit niet de manier is waarop wij demonstraties willen zien
verlopen.
De twee wetsvoorstellen waar ik het over had, tegen verheerlijking van
terrorisme en steun betuigen aan een terroristische organisatie, gaan,
denk ik, zeker bijdragen aan in ieder geval het strafrechtelijk kader om
daardoor meer te kunnen optreden, voor zowel politie als OM.
Mevrouw YeĆilgöz-Zegerius (VVD):
Mijn stelling is dat de lui over wie we het nu hebben, die zwaaien met
een Al Qaidavlag of een ISIS-vlag en die Jodenhaat verkondigen, niet aan
het demonstreren zijn. Dan ben je de orde aan het verstoren en dan dien
je aangepakt te worden. We hebben in het hoofdlijnenakkoord met elkaar
afgesproken â dat is een voorstel waar de VVD al langer voor pleit â om
scherper onderscheid te maken tussen demonstraties en ordeverstoringen,
want nu worden ordeverstoringen onder het mom van demonstraties
eigenlijk gedoogd in ons land. Daar wil ik vanaf. Ik wil dus aan de
minister vragen hoever het staat met het moderniseren van het
demonstratierecht, zodat we deze gasten veel sneller en veel effectiever
kunnen aanpakken.
Minister Van Weel:
Daar loopt nu het WODC-onderzoek naar. Dat doet juist naar dit
onderscheid onderzoek. Dat kijkt daarbij ook naar landen om ons heen.
Bijvoorbeeld in Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk, maar meer
recent ook in Italië, zijn er wetten aangenomen, die dus ook binnen het
EVRM vallen, die wel ruimte bieden om dat onderscheid scherper te kunnen
maken en daarmee demonstraties weer terug te brengen tot waar ze voor
bedoeld zijn, namelijk vreedzame manifestaties. Daar kijken we zeker
naar. Na de zomer komt dat WODC-rapport. Voor die tijd werken we al â
dat hebben we laten weten â aan een verbod op gezichtsbedekkende
kleding, tenzij.
De heer Boswijk (CDA):
Het is, denk ik, goed dat mensen gaan demonstreren als ze ergens voor
willen staan. De minister noemde inderdaad al de demonstraties uit de
jaren tachtig tegen kernwapens en kruisrakketten. Alleen zitten er
natuurlijk wel grenzen aan. Die worden helaas continu overschreden met
antisemitische leuzen, maar inderdaad ook met Al Qaidavlaggen of
ISIS-vlaggen, die we afgelopen weekend ook weer zagen. Dat is de reden
dat wij als CDA eerder met een wetsvoorstel zijn gekomen om het
verheerlijken van terreur aan te pakken. Dat hebben we uiteindelijk
aangehouden. We hebben alle spullen naar het ministerie gestuurd, omdat
we zagen dat het in het hoofdlijnenakkoord is opgenomen en omdat we het
idee hadden: dat is misschien de snelste route, want de minister heeft
een hele batterij ambtenaren. Maar we zijn inmiddels al een paar maanden
verder. Ik was eigenlijk wel benieuwd: wanneer kunnen wij deze
wetsvoorstellen verwachten?
Minister Van Weel:
Die batterij ambtenaren heeft die spullen in goede orde ontvangen. We
zijn dat nu aan het omzetten in een wetsvoorstel ter consultatie. Wij
verwachten dat nog voor de zomer te kunnen doen.
De voorzitter:
Tot zover dit onderwerp.
Vragen Ceder
Vragen van het lid Ceder aan de minister van Justitie
en Veiligheid, bij afwezigheid van de staatssecretaris
Rechtsbescherming, over het bericht "Nederland krijgt boete van
Europees Hof: Staat pakte gezag moeder over haar kind te snel
af".
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan de heer Ceder van de ChristenUnie, die
een vraag heeft, eveneens aan de minister van Justitie en Veiligheid.
Het woord is aan hem.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. De afgelopen tien jaar heb ik mij beziggehouden, eerst als
advocaat en nu als Kamerlid, met een van de grootste tragedies van het
land: het uit huis plaatsen van kinderen, in een situatie waarin dit
gebeurt omdat dit in het belang van het kind zou zijn. Hoewel er echt
een aantal situaties denkbaar zijn waarin het echt niet anders kan, ben
ik na al die jaren nog veel meer dan ooit overtuigd van het volgende:
kinderen groeien het beste op bij hun eigen ouders, ook als het met de
ouders of met het kind minder goed gaat en ook als het gezin veel
ondersteuning nodig heeft om bij elkaar te blijven.
We moeten daarom ook veel meer aan de voorkant investeren in gezinnen.
Als een kind uit huis wordt geplaatst, gaan we ervan uit dat het kind in
principe ook weer wordt teruggeplaatst, maar daar komt in de praktijk
nog veel te weinig van terecht. Slechts vier op de tien kinderen komen
terug bij hun ouders. Dat is nog niet eens de helft.
Het Europees Hof heeft recent een uitspraak gedaan met grote gevolgen.
Een meisje was anderhalf jaar uit huis geplaatst. Het gezag is beëindigd
omdat de moeder onvoldoende zou hebben meegewerkt aan de terugkeer van
het kind. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt dat dit
niet genoeg reden is om haar moeder het ouderlijk gezag te ontnemen en
oordeelt dat de Nederlandse rechter te vroeg heeft besloten dat zij niet
terug kon. Ook hebben jeugdbeschermers de mogelijkheid van terugkeer
niet serieus onderzocht.
Laat het helder zijn: beëindiging van het ouderlijk gezag mag geen straf
zijn voor niet-meewerken. De Staat heeft de inspanningsverplichting om
het kind bij zijn ouders terug te brengen zodra het kan, maar de
Nederlandse wetgeving en de rechtspraak zijn daar in de praktijk nog
niet voldoende op ingericht, en dat heeft grote gevolgen. Daarom een
aantal vragen aan de minister.
Allereerst: wat betekent de uitspraak van het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens voor het beleid van uithuisplaatsing? Kan de
minister toezeggen dat hij voor het zomerreces een uitwerking van de
werkwijze in de praktijk stuurt?
Ik kan me voorstellen dat deze uitspraak wordt meegenomen in de
wetswijziging die de staatssecretaris aan het voorbereiden is. Maar
welke voorstellen om terugplaatsing in de praktijk tot een reële optie
te laten behoren, komen terug in dat wetsvoorstel? En wanneer verwacht
de minister dat deze wet in werking kan treden?
Voorzitter. Tot zover.
De voorzitter:
De minister.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank aan de heer Ceder voor zijn vraag. Ik sta hier
namens de staatssecretaris Rechtsbescherming, onder wiens portefeuille
dit dossier valt. Vanmiddag besprak ik ter voorbereiding op dit
vragenuurtje de casus van dit meisje en haar moeder. De situatie raakt
mij zeer, ook als vader van drie jonge kinderen. Vooral het signaal dat
er dingen fout zijn gegaan, moet echt serieus worden opgepakt. Dit mag
niet nog een keer gebeuren.
De staatssecretaris heeft mij laten weten dat hij vastbesloten is om te
zorgen voor verbeteringen van zijn aanpak van uithuisplaatsingen, om dit
soort onrecht te voorkomen. Het recht op eerbiediging van het gezins- en
familieleven is van het grootste belang. Een uithuisplaatsing en de
beëindiging van het ouderlijk gezag zijn ingrijpende maatregelen, waar
altijd zorgvuldig onderzoek aan vooraf moet gaan en die ook om een zeer
zorgvuldige besluitvorming vragen. Het toewerken naar terugplaatsing
moet daarbij altijd het doel zijn; dat deel ik met de heer Ceder.
Het verbeteren van de procedures rond uithuisplaatsingen en
terugplaatsingen en het versterken van de rechtsbescherming voor ouders
en kinderen die hiermee te maken krijgen, heeft voor de staatssecretaris
dan ook grote prioriteit. In dit kader heeft hij â u noemde het al â het
wetsvoorstel Versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming
opgesteld, waarin hij concrete maatregelen voorstelt om thuisplaatsing
na een uithuisplaatsing te bevorderen. Het uitgangspunt van het werken
aan thuisplaatsing wordt daarmee wettelijk vastgelegd. Het recht op
omgang krijgt ook een veel prominentere plek binnen de
uithuisplaatsing.
Daarnaast wordt de bepaling van het perspectief van een minderjarige
wettelijk geregeld en met waarborgen omkleed. Deze maatregelen
versterken de ontwikkelingen die breder plaatsvinden. Er wordt door alle
betrokken partijen terughoudend gekeken naar een uithuisplaatsing of een
gezagsbeëindiging. Dat laat ook het kritische rapport van de
commissie-Hamer uit februari van dit jaar zien. Het aantal van deze
maatregelen is dan ook aan het dalen.
De uitspraak van het Europees Hof zal de staatssecretaris betrekken bij
de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. Op dit moment worden daarin
de consultatiereacties verwerkt. Daarnaast werkt de staatssecretaris
samen met de betreffende stakeholders aan aanvullende maatregelen naar
aanleiding van het onderzoek Terugplaatsing na gedwongen
uithuisplaatsing van de Universiteit Leiden, ook uit februari van dit
jaar. Deze beleidsreactie kunt u in mei tegemoetzien.
In aanvulling op de vragen wat dit betekent voor andere zaken en of ik
een eerste appreciatie kan geven, zeg ik dat ik daar nog niet op vooruit
kan lopen. We hebben drie tot zes maanden de tijd om te reageren op de
uitspraak van het Hof. Die tijd zullen we echt nodig hebben om dit op
een zorgvuldige wijze te kunnen doen. Ik kan namens de staatssecretaris
wel toezeggen dat u in mei een eerste reactie zult krijgen, in de brief
die er dan komt over rechtsbescherming. Daarin zullen we dit
meenemen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik ben blij dat de toezegging is gedaan dat er in mei een
brief komt wat betreft die eerste appreciatie. We hebben het al
herhaaldelijk in de Kamer hierover gehad. Ik heb hier ook herhaaldelijk
voor gepleit. Ik spoor dit kabinet nogmaals aan om hier snel werk van te
maken. Tot nu toe staan ouders nog op grote achterstand. Het gebeurt
gewoon nog te vaak dat kinderen niet terug naar hun ouders kunnen. Dit
vindt nu bij minder dan de helft van de gevallen plaats. Ouders kunnen
niet wachten op een wetsvoorstel dat pas over een lange tijd ingaat. Ik
ben blij dat het wetsvoorstel nu in consultatie is, maar dat betekent
dat het nog wel even gaat duren voordat het in werking treedt. Daarom is
mijn vraag op welke manier de minister en de staatssecretaris nu al gaan
werken aan het vergroten van de mogelijkheid dat een kind terug naar de
ouders kan. We hoeven niet op een wetswijziging te wachten om nu al in
de praktijk beleid aan te passen. Dat is niet nodig; dat kan nu ook al.
Hoe worden ouders geĂŻnformeerd over hun rechten? Hoe worden zij
ondersteund? Hoe wordt beter meegewerkt en meegedacht met ouders, ook
als ze niet direct in de meewerkstand staan?
Tot zover.
Minister Van Weel:
Er zijn al een aantal procedurele wijzigingen doorgevoerd sinds deze
zaak. Deze zaak stamt natuurlijk al uit 2018; toen is die aanhangig
gemaakt bij het EHRM. Er zijn al een aantal verbeteringen doorgevoerd,
maar een aantal zullen moeten wachten op het wetsvoorstel. Daarnaast
zijn er ook een aantal pilots gestart, waaronder het bieden van gratis
rechtsbijstand voor dit soort ouders in dit soort gevallen. Daarbij
worden ze hopelijk meer actief gewezen op de mogelijkheden die zij
hebben om bepaalde rechtsmiddelen in te zetten en om hun recht te
behalen in dit soort gevoelige zaken. Daarnaast zal ik de
staatssecretaris vragen om in zijn eerste reactie in zijn brief in mei
te kijken wat op korte termijn, hangende het wetsvoorstel, aanvullend
mogelijk is aan praktische zaken om dit te verbeteren.
De heer Ceder (ChristenUnie):
De wetswijziging is momenteel in consultatie. Dat betekent dat het nog
even duurt voordat die in de Kamer komt en in werking kan treden. Welk
tijdpad heeft het kabinet voor ogen? Wanneer gaat deze wet, met alle
wijzigingen, in werking treden?
Minister Van Weel:
De consultatie-inbreng wordt op dit moment verwerkt in het wetsvoorstel.
Daarmee ga ik ervan uit dat dat zeker nog dit jaar naar de Raad van
State zal gaan. Naar verwachting zal de wet dan op zijn vroegst in 2027
in werking kunnen treden. Ik begrijp uw wens voor spoed, maar ik denk
dat we tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ook moeten kijken
naar praktische zaken die los van het lopende wetstraject kunnen worden
gedaan.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Een van de belangrijkste oorzaken voor waarom een kind uit beeld raakt
als het gaat om terugplaatsen, is omdat de nadruk bij een
uithuisplaatsing ligt op veiligheid. Dat snap ik, maar vervolgens moet
ook direct nagedacht worden over wat er nodig is om een kind terug te
kunnen laten keren, het zogeheten perspectiefbesluit. Wil de minister
opnieuw onder de aandacht brengen van de GI's dat dit belangrijk is, ook
in het licht van de huidige uitspraken?
Minister Van Weel:
U overvraagt mij nu een klein beetje op de inhoud, dus ik ga deze vraag
doorgeleiden naar de staatssecretaris en vragen of hij met een antwoord
komt in zijn brief in mei.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik zal de minister hierop blijven bevragen en hem manen tot haast, want
een kind heeft het recht om bij zijn ouders op te kunnen groeien.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Alle waardering voor de minister, die hier de rol van de
staatssecretaris overneemt, maar ik heb soms ook wel moeite met de grote
woorden die ik vanuit vak K hoor over de ernst van een uithuisplaatsing.
Dit is niet nieuw. We weten al jaren dat de rechten van ouders en
kinderen geschonden worden. Al vijf jaar geleden heeft de Kamer unaniem
een motie van ons aangenomen waarin wordt gevraagd om een concreet plan
van aanpak te maken. Het is mooi dat er een wetsvoorstel komt, maar als
ik de minister dan hoor zeggen dat er heel veel prioriteit is en dat ook
de staatssecretaris hier veel prioriteit aan geeft, vraag ik me af
waarom dat bijvoorbeeld niet blijkt uit de Voorjaarsnota, waarin nul
middelen gereserveerd staan om het stelsel van jeugdbescherming echt te
verbeteren. Waarom is daarvoor gekozen?
Minister Van Weel:
Ik kan niet alle keuzes uit de Voorjaarsnota toelichten. Het is kiezen
in schaarste. Daarbij zijn alle prioriteiten gewogen. De uitkomst is
zoals u heeft gezien. Dat neemt niet weg dat het onderwerp prioriteit
heeft. Maar u heeft gelijk: in de Voorjaarsnota zijn geen separate
middelen gereserveerd op dit moment.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Met kiezen in schaarste is op zich niets mis, als je dan maar wel
eerlijk en transparant bent over keuzes. Waar ik moeite mee heb, is dat
er voortdurend, ook vanuit vak K wordt aangegeven hoe heftig een
uithuisplaatsing is. Ik spreek niet deze minister persoonlijk aan, maar
wel bewindspersonen in het algemeen. Nederland is op de vingers getikt
omdat er mensenrechten worden geschonden. Je kunt niet blijven zeggen
dat het heftig is en een enorme prioriteit is, als we in het beleid
niets terugzien en als we meer dan vijf jaar hebben moeten wachten op
een wet die de rechten van ouders en kinderen verbetert. De minister
geeft aan dat er enorme prioriteit is voor het stelsel van
jeugdbescherming, maar dat blijkt niet uit daden. Dus vandaar mijn vraag
aan de bewindspersoon: is het een prioriteit en merken we dat ook aan
daden en middelen, of is het geen prioriteit? Want dan hebben we hier
ook een discussie, maar wel een andere discussie.
Minister Van Weel:
Het is niet zo zwart-wit als mevrouw Westerveld hier nu stelt.
Natuurlijk heeft dit onderwerp prioriteit. Daarom werken we ook aan het
wetsvoorstel. Heeft dat lang geduurd? Ja. Daarover zou ik het eens
kunnen zijn met mevrouw Westerveld. Maar we zijn nu wel een heel eind
onderweg. We komen dus na de consultatie zo snel mogelijk met een
wetsvoorstel dat naar de Raad van State kan. Tegelijkertijd is er wel
geld gereserveerd voor de Hervormingsagenda Jeugd. Met dat geld zijn er
ook belangrijke verbeteringen voor de jeugdbescherming mogelijk, zij het
dat we daar nog niet de volledige stelselherziening mee gedekt hebben.
Maar nogmaals, het was kiezen in schaarste tijdens de Voorjaarsnota.
Nogmaals, er is geld via de Hervormingsagenda Jeugd. Dat zal ook naar
jeugdbescherming komen. We werken onverminderd voort aan het
wetsvoorstel. We zullen doen wat er mogelijk is met de middelen die
daarvoor gereserveerd zijn op dit moment.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Deze zaak staat natuurlijk niet op zichzelf. Ook in deze zaak is
onafhankelijk onderzoek naar de mogelijkheid tot terugkeer geweigerd.
Als onafhankelijk onderzoek een van de weinige instrumenten is waarmee
ouders zich juridisch kunnen verdedigen, waarom worden zulke verzoeken
dan systematisch afgewezen?
Minister Van Weel:
Ik zal ook deze vraag doorgeleiden naar de staatssecretaris, zodat hij
daar in zijn brief in mei uitvoerig op kan ingaan. Ik heb dat antwoord
namelijk niet paraat.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover dit onderwerp. Dank aan de minister van Justitie
en Veiligheid voor zijn aanwezigheid hier vandaag.
Vragen Lahlah
Vragen van het lid Lahlah aan de staatssecretaris
Participatie en Integratie over het bericht "Kinderhulp:
stijging aantal aanvragen, steeds vaker basale producten".
De voorzitter:
We heten de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
harte welkom. Hij heeft een vraag van mevrouw Lahlah van de fractie van
GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Afgelopen donderdag, op de Dag van de
Kinderarmoede, kreeg ik dit rapport overhandigd van drie krachtige
meiden. Zij zijn geen beleidsadviseurs of lobbyisten, maar jongeren die
zelf weten hoe het is om op te groeien zonder basis. Het rapport heet
"Armoedestress voor kinderen en jongeren in Nederland:
basisvoorzieningen onder druk", van het Nationaal Fonds Kinderhulp. Wat
bedoelen we met "basisvoorzieningen"? Laat ik het heel concreet maken:
een goed bed om in te slapen, want zonder nachtrust kun je niet leren,
een bril, zodat je op school het bord kunt lezen in plaats van achter te
raken, menstruatieproducten, zodat je niet dagenlang thuis hoeft te
blijven van school, schoolspullen, zoals pennen, schriftjes en een
rekenmachine, een warme winterjas, een werkende wasmachine en een
stevige eettafel, waar je je huiswerk aan kunt maken. DĂĄt is de basis.
Het gaat om dingen die kinderen nodig hebben om gezond, veilig en met
waardigheid op te groeien. Juist daarin ziet het Nationaal Fonds
Kinderhulp een enorme stijging van hulpvragen van meer dan 40%. Dan komt
deze Voorjaarsnota, waarin dit kabinet bezuinigt op het kindpakket én
bezuinigt op een regeling voor gelijke kansen op scholen in arme buurten
â juist nu, terwijl gezinnen steeds vaker afhaken, hulp niet meer kunnen
vinden en kinderen letterlijk met slaapgebrek, pijnlijke ogen of honger
in de klas zitten. Ouders kunnen niet meer voorzien in de basisbehoeften
van hun kinderen en dit kabinet bezuinigt verder. Ouders komen voor
onmogelijke keuzes te staan. Wat raadt de staatssecretaris deze ouders
aan: kiezen voor een bril voor hun zoon of voor maandverband voor hun
dochter?
De voorzitter:
Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter, dank u wel. Laat ik vooropstellen dat mevrouw Lahlah niet de
enige is bij wie de drie dames zijn geweest. Ik heb het rapport ook in
ontvangst mogen nemen. Allereerst ook vanaf deze plaats dank daarvoor.
Ik denk dat het goed is dat we het vandaag hebben over kinderen die in
armoede opgroeien, want ieder kind dat in armoede opgroeit, is er een te
veel. Aan mij vragen om een keuze te maken: dat wil ik eigenlijk
helemaal niet. Ik denk dat iedereen hier vandaag aanwezig niet wil dat
kinderen in hun kansen of hun schoolprestaties worden belemmerd doordat
ze het thuis financieel zwaar hebben.
Voorzitter. Tegelijkertijd is het niet mogelijk om armoede in zijn
geheel de wereld uit te helpen; daar moeten we, denk ik, ook eerlijk
over zijn. In 2018 lag het percentage op 8,6% en in 2025 â het is nog
een raming â zitten we op 3,2%. Dat betekent dat de kinderarmoede de
afgelopen jaren meer dan gehalveerd is. Dat is toch iets waar we best
trots op mogen zijn. Dat is ook de reden dat het kabinet heeft gezegd
niet te willen dat de armoede verder stijgt, ook omdat het heel
ingewikkeld wordt om de armoede nog veel verder te laten afnemen.
De afgelopen periode heeft dit kabinet een behoorlijk aantal stappen
gezet om kinderarmoede niet verder te laten stijgen. Denk aan de
verhoging van het kindgebonden budget, denk aan de verhoging van de
huurtoeslag, maar denk ook aan de structurele voortzetting van de
schoolmaaltijden. En daarnaast â dat kwam ook al terug in de bijdrage
van mevrouw Lahlah â steunt dit kabinet een heel aantal organisaties die
kinderen die in armoede zitten of ouders die in armoede verkeren, uit
die situatie te halen. Vanaf 2023 is dit bedrag verhoogd naar 15 miljoen
euro. De toename die mevrouw Lahlah beschrijft, wijd ik aan het feit dat
dit kabinet er heel veel aan doet om de voorzieningen die er zijn, bij
mensen onder de aandacht te brengen. Ik constateer dus dat steeds meer
mensen, gelukkig, gebruikmaken van de regelingen die we als
rijksoverheid hebben ingericht voor mensen die in armoede
verkeren.
Voorzitter. Helaas zien we achter de cijfers dat er een verschuiving
plaatsvindt. Steeds meer mensen die werken, zitten net boven de
armoedegrens. Dat baart me wel zorgen. Ik zal begin juni hierop
specifieker ingaan in het nieuwe Nationaal Programma Armoede en
Schulden.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris geeft terecht aan dat het pijnlijk is als je moet
kiezen tussen een bril voor je zoon of maandverband voor je dochter.
Toch is dit wel de keuze waar duizenden ouders voor staan. Een van de
doelen die zijn opgesteld in het regeerprogramma, is het niet laten
oplopen van kinderarmoede ten opzichte van 2024; de staatssecretaris
refereerde er al aan. De staatssecretaris is hier ook heel eerlijk over
geweest: hij wil de situatie niet verbeteren, het moet alleen niet
slechter worden dan het jaar ervoor. Ze zeggen: als je de lat maar laag
genoeg legt, kom je er altijd overheen. Maar zelfs dat lijkt de
staatssecretaris niet te lukken. Hoe kijkt hij zelf naar dit falen?
Erkent het kabinet de stijging van 40% in hulpvraag, zoals gemeld door
het Nationaal Fonds Kinderhulp? Gaat dit kabinet ook met concrete
maatregelen reageren op dit alarmsignaal?
Staatssecretaris Nobel:
Ik denk dat er een verschil van inzicht is over of er nu wel of niet een
positieve ontwikkeling is. Ik heb geschetst dat in 2018 de cijfers van
armoede en ook kinderarmoede vele malen hoger waren. In 2025 is dat
getal bijna gehalveerd. Dat is iets waar we trots op kunnen zijn. Dat is
een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd, ieder kind dat in armoede
verkeert, is er een te veel. Maar dit kabinet zet ontzettend veel
stappen om in ieder geval dat aantal niet weer toe te laten nemen. Ik
heb ze zojuist ook genoemd: de verhoging van de huurtoeslag, de
verhoging van het kindgebonden budget en de schoolmaaltijden. Maar denk
ook aan al die maatregelen die we op dit moment in Nederland al hebben,
veelal ook bij gemeenten, waarmee we kinderen, maar vooral ook hun
ouders, in de gelegenheid stellen om een aanvraag te doen. Daar maakt
dit kabinet ook structureel geld voor vrij, zodat ouders de weg ook
weten te vinden. Het feit dat ouders de weg weten te vinden naar die
regelingen verklaart volgens mij die enorme stijging, die 40% die uit
het rapport van Kinderhulp naar voren komt.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
We hebben het niet over 2018 of 2019. We hebben het over nu. Afgelopen
week is het rapport overhandigd met daarin die stijging van 40% in de
afgelopen drie jaar. Dit kabinet heeft de envelop Groepen in de knel,
met geld om mensen die in de knel zitten te helpen. Waarom geeft het
kabinet dit geld dan uit aan regulering van buy now, pay later en aan
aanmaningskosten voor mensen die al diep in de schulden zitten? Hoe kan
het zijn dat er wel geld is voor controle en boetes, maar dat we
bezuinigen op de basisvoorzieningen die kinderen nodig hebben om
ĂŒberhaupt mee te kunnen doen? Wat zegt dat over je ambities?
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb zojuist ook aangegeven dat dit kabinet zich structureel inzet om
ervoor te zorgen dat dat cijfer niet verder toeneemt. Als je de middelen
ziet die we beschikbaar stellen om te zorgen dat mensen de organisaties
weten te vinden waar ze geholpen kunnen worden en om tegen te gaan dat
deze middelen niet gebruikt worden, dan ben ik eigenlijk ontzettend
trots dat het toch lukt om deze ambitie overeind te houden, zeker in
tijden waarin we toch weer forse ombuigingen zien met elkaar.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Ik zei het net al: dit kabinet heeft bij de Voorjaarsnota
aangekondigd de onderwijskansenregeling te schrappen. Dat is echt
ongekend, zeker in het licht van dit rapport. Kan de staatssecretaris
dan ten minste aangeven welke concrete alternatieven zijn onderzocht
voor het besluit te bezuinigen op deze zeer waardevolle regeling?
Staatssecretaris Nobel:
Ik snap dat als de Voorjaarsnota er op een gegeven moment ligt, het
makkelijk is om er een of twee dingen uit te halen die negatief
uitpakken, helemaal als het gaat om de allerkwetsbaarsten in de
samenleving, namelijk kinderen. Tegelijkertijd blijf ik hier toch ook
herhalen dat dit kabinet ontzettend veel in het werk stelt om er ook
juist voor die groep te zijn. Denk hierbij aan het kindgebonden budget,
de verhoging van de huurtoeslag, het voortzetten van de schoolmaaltijden
en het feit dat dit kabinet structureel middelen opzijzet om ervoor te
zorgen dat de meest kwetsbaren uiteindelijk ook de route weten te vinden
naar regelingen die er allang zijn. Dit kabinet doet dus ontzettend
veel.
De voorzitter:
"Te weinig" roept mevrouw Lahlah nog even. Dan de heer Dijk van de
SP.
De heer Dijk (SP):
Het is toch gĂȘnant dat er hier een staatssecretaris staat die een
rapport heeft gekregen waarin overduidelijk staat dat een groot aantal
kinderen niet in hun basale behoeften zijn voorzien? Dan zegt hij hier
trots te zijn dat 3,2% van alle kinderen in Nederland in armoede leeft.
Hij zegt gewoon trots te zijn dat dat is gelukt. 3,2% van alle kinderen
in Nederland leeft in armoede. Dat zijn tienduizenden, honderdduizenden
kinderen in armoede! Daar is dit kabinet trots op. Deze staatssecretaris
is er ook trots op dat het kabinet dat in stand weet te houden. Hoe
harteloos kunt u eigenlijk zijn?
Staatssecretaris Nobel:
Ik denk dat dit enigszins selectief luisteren is van de heer Dijk. Waar
ik, denk ik, best trots op mag zijn, ook namens dit kabinet â dat is
niet alleen te danken aan dit kabinet, maar ook aan het vorige kabinet â
is dat dat cijfer sinds 2018 gehalveerd is. Ik zeg nog steeds dat ieder
kind dat in armoede leeft er een te veel is. Maar ik denk wel dat dat
iets is waar we trots op mogen zijn. Dat is ook niet vanzelf gegaan. Dat
is ook de reden dat dit kabinet maatregelen zal treffen om dat cijfer
niet toe te laten nemen. Het zou ontzettend mooi zijn als dat verder
afneemt, maar ik denk ook dat we realistisch moeten zijn. Uiteindelijk
ga je armoede niet helemaal de wereld uit krijgen. We zullen ons als
kabinet ook in blijven zetten om dat cijfer in ieder geval zo laag
mogelijk te houden, zeker onder kinderen.
De heer Dijk (SP):
Het is een grove schande. Het is een aanslag op al die kinderen. Het is
een aanslag op hun bestaan. Er staat hier iemand die zegt het op te
nemen voor die kinderen, die zegt dat hij ook graag wil dat de armoede
de wereld uit gaat, ook voor de kinderen. Maar hij zegt dat dat wel heel
erg moeilijk is en hij hoopt dat het toch lukt. Het is echt een aanslag
op die kinderen. Weet u wat het is? Het meest gĂȘnante is dat hier een
stoere man staat die donders goed weet dat er ieder jaar, keer op keer
op keer, recordwinsten zijn gemaakt door grote bedrijven en dat die
kinderen, die in hun bestaan bedreigd worden, maar zo'n klein beetje
nodig hebben: een gum of een pen.
Staatssecretaris Nobel:
Ik hoorde geen vraag, maar dit stelt me wel in de gelegenheid om aan te
geven dat veel minima gelukkig ook de mogelijkheid hebben om via
gemeenten bijvoorbeeld een gemeentepolis af te sluiten, zodat de bril
waar zojuist naar werd verwezen ook in het pakket valt.
De heer Esser (PVV):
Wat de PVV betreft mogen kinderen nooit de dupe worden van armoede. Dat
is afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. Uit het rapport van de
stichting Kinderhulp blijkt dat er een stijging te zien is. Mijn vraag
is of bepaalde basisvoorzieningen uit dat rapport worden ondersteund
door het huidige kabinetsbeleid, en zo ja, welke.
Staatssecretaris Nobel:
Ik denk dat de heer Esser namens de PVV terecht aansnijdt dat we met
elkaar hebben afgesproken dat dat cijfer niet verder mag stijgen. Toen
ik het rapport ontving en daarbij ook de persoonlijke verhalen hoorde
van de jeugdambassadeurs, deed dat ook echt wel iets met me. Maar ik
verwees zojuist al naar de bril, die niet in het zorgpakket zit, maar
die minima via het afsluiten van een gemeentepolis toch vaak kunnen
krijgen. Ik denk dat dat zaken zijn waar dit kabinet oog voor houdt. Ik
weet dat het ministerie van VWS op dit moment ook aan het kijken is wat
het zou kunnen doen met een aantal zaken die in het rapport genoemd
zijn.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik wil graag nog even doorvragen op de onderwijskansenregeling. De
staatssecretaris ging daar zojuist eigenlijk niet op in. Waar hebben we
het over? We hebben het over de kinderen met de minste kansen, de armste
kinderen van het land. Zij worden geraakt door deze bezuiniging van 180
miljoen. Het gaat in de praktijk om kinderen van ouders die in de
schuldsanering zitten, zelf geen opleiding hebben gevolgd of de taal
niet spreken. Met dit geld kunnen zij via scholen een laptop krijgen om
ĂŒberhaupt opdrachten te kunnen maken, en kunnen zij kleinere klassen,
meer begeleiding en extra lesuren krijgen. Dit geld wordt volledig
wegbezuinigd. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: wat zegt hij tegen
deze kinderen?
Staatssecretaris Nobel:
Wat ik wil zeggen, is dat dit kabinet ook ontzettend veel doet. U haalt
er nu één maatregel uit. Tegelijkertijd zet dit kabinet in op financiële
educatie. Dit kabinet verhoogt het kindgebonden budget. Dit kabinet
verhoogt de huurtoeslag. Dit kabinet zorgt ervoor dat de
schoolmaaltijden in stand blijven. Daarnaast proberen we er natuurlijk,
ook met de medeoverheden, voor te zorgen dat de weg naar al die
regelingen die er zijn, uiteindelijk gevonden wordt door ouders. Sociale
Zaken investeert 15 miljoen euro per jaar om ervoor te zorgen dat mensen
die regelingen weten te vinden en dat het niet-gebruik omlaaggaat. Dat
is ook de reden dat het percentage zo toeneemt in het rapport dat recent
is overhandigd. Dat is omdat â gelukkig, zeg ik daarbij â de schaamte en
het taboe rondom armoede afnemen en dat mensen de weg weten te vinden
naar de hulp die hen geboden wordt namens dit kabinet.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat is opnieuw geen antwoord op de vraag. De staatssecretaris begint nu
over allerlei andere zaken, maar mijn vraag was wat hij zegt tegen deze
kinderen. Over schaamte gesproken: dit kabinet moet zich schamen! Er
wordt gewoon bezuinigd op de armste kinderen met de minste kansen. Geef
dat dan ook eerlijk toe. Ik hoor een staatssecretaris Onderwijs in het
nieuws zeggen: "We gaan in gesprek met scholen over wat dit betekent."
Scholen zeggen: "Wij hoeven niet in gesprek. Dit is vreselijk! Dit is
gewoon iets wat je niet doet. Dit kan je niet doen." Dus nogmaals de
vraag: wat zegt hij tegen de kinderen die hierdoor geraakt worden? Ik
heb het dus niet over die andere maatregelen waar hij net naar verwees,
maar over déze maatregel.
Staatssecretaris Nobel:
Ik weet dat mevrouw Rooderkerk ook woordvoerder Onderwijs is, maar ik
sta hier om namens dit hele kabinet een reactie te geven. Ik constateer
dat er niet wordt bezuinigd op armoede, dat er niet wordt bezuinigd op
kinderen die in moeilijke omstandigheden zitten, maar dat het kabinet
juist heel veel actie onderneemt. Dan kunt u er wel één maatregel uit
halen, maar daar zet ik een veelvoud aan maatregelen tegenover, die ik
zojuist heb benoemd.
De voorzitter:
Dank aan de staatssecretaris. Fijn dat u bij ons was, of bent, want u
blijft ook nog even voor de stemmingen, stel ik vast. Tot zover het
mondelinge vragenuurtje. Ik schors een paar minuten, en dan gaan we
stemmen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.