Kabinetsreactie op het rapport over het vermogen in familiestichtingen
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2025
Brief regering
Nummer: 2025D18773, datum: 2025-04-24, bijgewerkt: 2025-04-24 14:10, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Beslisnota bij Kamerbrief met kabinetsreactie op het rapport over het vermogen in familiestichtingen
Onderdeel van kamerstukdossier 36600 IX-43 Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2025.
Onderdeel van zaak 2025Z08225:
- Indiener: T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2025-05-15 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Op 17 februari jl. heb ik uw Kamer een onderzoek naar het vermogen in familiestichtingen toegezonden.1 Uw Kamer heeft hierop verzocht om een kabinetsreactie en een technische briefing. Die technische briefing heeft inmiddels plaatsgevonden op 11 maart jl. Tijdens het commissiedebat Nationale Fiscaliteit op 26 maart jl. heb ik vervolgens met de Kamer van gedachten gewisseld over dit onderzoek. Daar heb ik ook enkele toezeggingen gedaan, die ik in deze kabinetsreactie graag bevestig. In deze brief geef ik eerst een samenvatting van de belangrijkste resultaten en de conclusies van het onderzoek. Daarna volgt de appreciatie van het kabinet.
Inleiding van het onderzoek
In 2022 is het rapport IBO Vermogensverdeling verschenen.2 Dit onderzoeksrapport heeft kennis bijeen gebracht over de vermogensverdeling en de belasting op verschillende typen vermogen. Voor dit onderzoek zijn onder andere experts geraadpleegd, die vermoedden dat een deel van het privévermogen van huishoudens om fiscale redenen was ondergebracht in stichtingen. Dit vermogen was nog niet eerder in kaart gebracht en werd gezien als een blinde vlek in de vermogensverdeling van Nederlandse huishoudens. In het IBO Vermogensverdeling is daarom de aanbeveling opgenomen om nader onderzoek te doen naar de omvang van dit vermogen. In de kabinetsreactie op het rapport3 en in de Miljoenennota 2023 (bijlage 9)4 heeft het kabinet vervolgens dit onderzoek toegezegd. Het onderzoek naar het vermogen in familiestichtingen geeft invulling aan deze toezegging.
In het onderzoek wordt gekeken naar twee soorten familiestichtingen. De “feitelijke familiestichtingen” zijn stichtingen waarbij leden van een gelieerde groep, meestal familie, ten minste de helft van het zittende bestuur leveren. De “statutaire familiestichtingen” zijn stichtingen waarbij in de statuten een bestuurdersrol voor bepaalde leden van een familie is vastgelegd. In sommige gevallen is vastgelegd dat expliciet een meerderheid van het bestuur, of zelfs het gehele bestuur, uit familie dient te bestaan of zijn regels over opvolging van bestuurders bij overlijden vastgelegd. Deze twee soorten familiestichtingen zijn stichtingen waarop één groep familieleden een significante mate van invloed heeft. Bij deze familiestichtingen hoeft het vermogen overigens niet om fiscale redenen te zijn ingebracht – de reden van het inbrengen van vermogen is niet bekend en niet onderzocht.
Voor dit onderzoek zijn, voor het eerst, data over stichtingen uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gecombineerd met gegevens van de Belastingdienst over vermogen in eigendom van stichtingen en kenmerken van de bestuurders. Hierdoor heeft dit onderzoek nieuwe resultaten en inzichten over vermogen in (familie)stichtingen opgeleverd. Daarnaast zijn inspecteurs en andere experts van de Belastingdienst gevraagd om hun praktijkervaring te delen.
De onderzoeksvragen zijn als volgt:
Hoeveel vermogen bevindt zich in Nederlandse familiestichtingen?
Waar bevinden de personen met mogelijke zeggenschap over dit vermogen zich in de Nederlandse vermogensverdeling?
In hoeverre en op welke wijze wordt dit vermogen momenteel in de belastingheffing betrokken?
Samenvatting van de resultaten
Begin 2022 telde Nederland 234.200 stichtingen. In het onderzoek worden allereerst de stichtingen onderscheiden met als taak het beheren van het vermogen van anderen, zoals stichtingen administratiekantoor. Deze stichtingen zijn niet de economische eigenaar van het vermogen dat op hun naam staat en worden in het onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.
Van de overige 169.600 stichtingen kwalificeerden er 66.800 (39%) als een feitelijke familiestichting, omdat ten minste de helft van de bestuurders aan elkaar gelieerd was. Hiertoe behoorden ook 6.000 algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). In een groot deel van de gevallen (30%-punt van de 39%) was de kwalificatie als familiestichting automatisch, omdat de stichting slechts 1 of 2 bestuurders had. De overige 15.100 stichtingen (9% van het totaal) kwalificeerden als feitelijke familiestichting vanwege een familiaire of zakelijke relatie tussen bestuurders. Daaronder bevinden zich 3.000 ANBI’s.
De familiestichtingen die in het onderzoek worden geïdentificeerd bezaten gezamenlijk € 30,8 miljard aan vermogen. Deze € 30,8 miljard aan vermogen bestaat voornamelijk uit beleggingsvermogen, zoals huurwoningen, effecten en in de rol van aandeelhouder het eigendom van bedrijven. Dit vermogen concentreert zich voor een relatief groot deel bij niet-ANBI-stichtingen. Zo bezitten 18 niet-ANBI-familiestichtingen gezamenlijk € 18 miljard.
Dit vermogen genereert in de regel een rendement. Dit rendement komt in aanmerking voor belastingheffing in de vennootschapsbelasting als de stichting, kort gezegd, een onderneming drijft. Het vermogen kan ook in aanmerking komen voor de inkomstenbelasting, mits het kwalificeert als “afgezonderd particulier vermogen”. Dat is onder andere het geval wanneer een particulier over het vermogen kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen, bijvoorbeeld als een bestuurder de pinpas van de stichting gebruikt om de eigen boodschappen mee te betalen. Als sprake is van een afgezonderd particulier vermogen worden de bezittingen en schulden en de inkomsten en uitgaven toegerekend aan degene die het vermogen heeft afgezonderd of, na zijn overlijden, aan zijn erfgenamen. Uit het onderzoek blijkt dat in 2022 (het rendement op) dit vermogen in 82% (bij de feitelijke familiestichtingen) tot 99,7% (bij de statutaire familiestichtingen) van de gevallen op geen enkele wijze in de belastingheffing is betrokken.
Het onderzoek laat verder zien dat de families achter deze familiestichtingen relatief vaak tot de meest vermogende Nederlanders behoren: bij deze stichtingen behoort 1 op de 5 tot de helft van de bestuurders op basis van het privévermogen tot de top 1% meest vermogende huishoudens. Ten slotte blijkt uit dit onderzoek dat de Belastingdienst specifiek bij sommige familiestichtingen ziet dat gebruik wordt gemaakt van bepaalde belastingstructuren, waarvan in sommige gevallen de vraag kan worden gesteld of deze maatschappelijk wenselijk zijn.
Conclusies van het onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de fiscale behandeling van familiestichtingen in de praktijk relatief gunstig is. Dat ziet op drie thema’s:
Het (meestal) niet kwalificeren als afgezonderd particulier vermogen;
De kwalificatie (meestal) als niet-belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting;
In bepaalde gevallen de kwalificatie als ANBI, met bijbehorende voordelen zoals de giftenaftrek, wanneer aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
Het gevolg is dat in de meeste gevallen (het rendement op) het vermogen in familiestichtingen niet in de belastingheffing blijkt te worden betrokken. De maatschappelijke bijdrage van stichtingen kan een gegronde reden zijn voor deze fiscaal gunstige behandeling. Ook veel familiestichtingen dragen door filantropie bij aan onze maatschappij. Wanneer echter niet (voldoende) geborgd wordt dat fiscale voordelen alleen toekomen aan stichtingen die het maatschappelijke belang boven het familiebelang stellen, dan kan de gunstige fiscale behandeling gaan schuren. Dit wordt in het bijzonder zichtbaar wanneer van bepaalde belastingstructuren gebruik wordt gemaakt.
Deze drie thema’s vragen volgens het onderzoek om aandacht, zodat goed of beter geborgd wordt dat fiscale voordelen alleen terechtkomen daar waar dat maatschappelijk ook gewenst is. Het ligt volgens de onderzoekers voor de hand om de wetgeving omtrent afgezonderd particulier vermogen te evalueren, omdat de laatste evaluatie dateert uit 2013. In een evaluatieonderzoek kan onder andere gekeken worden of de huidige formulering de Belastingdienst voldoende handvatten biedt om alle vormen van misbruik en oneigenlijk gebruik aan te pakken of dat uitbreiding of aanpassing nodig is. De vennootschapsbelastingplicht van stichtingen is volgens het onderzoek een complex onderwerp waarbij zorgvuldige afwegingen van belang zijn, en ook moet worden voorkomen dat eventuele maatregelen verder gaan dan nodig is. Voor ANBI’s adviseren de onderzoekers om de resultaten van de evaluatie van de ANBI-regeling af te wachten, zodat de resultaten in samenhang kunnen worden bezien.
Appreciatie van het kabinet
Het kabinet dankt de onderzoekers voor dit inzichtelijke rapport. Het acht de resultaten van dit onderzoek een waardevolle aanvulling op de bestaande rapporten over (het belasten van) vermogen in Nederland. De resultaten laten zien dat er veel geld omgaat in familiestichtingen.
Veel familiestichtingen vormen een belangrijke schakel voor het geven aan goede doelen. Het kabinet waardeert dit. Dat rechtvaardigt ook een gunstige fiscale behandeling voor stichtingen die hun geld aan goede doelen besteden.
Tegelijkertijd kunnen familiestichtingen ook om andere redenen worden opgericht, bijvoorbeeld om familievermogen te beheren en bij elkaar te houden, of om fiscale redenen. Het kabinet erkent dat bij lang niet alle stichtingen zicht is op de aanwending van dit vermogen, terwijl in de meeste gevallen geen belasting wordt geheven over het rendement. Hier kan een ongewenst heffingsvacuüm ontstaan en bestaat een risico op ongewenst gebruik van de regels die bedoeld zijn om stichtingen met maatschappelijke doelen te faciliteren. Dat vindt het kabinet onwenselijk. Daarom wil ik nader onderzoek laten doen, dat hieronder per thema wordt toegelicht.
Het kabinet volgt de aanbeveling op om de antimisbruikwetgeving over afgezonderd particulier vermogen te evalueren. Dit onderzoek zal worden opgenomen in de strategische evaluatieagenda die in de bijlagen van de Miljoenennota 2026 wordt gepresenteerd. In dit evaluatieonderzoek zal ten minste onderzocht worden of deze wetgeving doeltreffend en doelmatig is en of deze de Belastingdienst voldoende handvatten biedt om alle vormen van misbruik en oneigenlijk gebruik met afgezonderde vermogens aan te pakken.
De vennootschapsbelastingplicht van stichtingen is een ingewikkeld en ingrijpend onderwerp dat het kabinet eerst verder wil laten onderzoeken. Het is mijn streven om dit najaar aan uw Kamer een brief te doen toekomen over de vennootschapsbelastingplicht van stichtingen en verenigingen. In die brief zal worden ingegaan op de geschiedenis van de huidige regels voor stichtingen en verenigingen in de vennootschapsbelasting en op de mogelijkheden om deze aan te passen, met daarbij de voor- en de nadelen.
Wat betreft de ANBI-regeling is nader onderzoek recent afgerond: eerder deze week is de evaluatie van deze regeling naar uw Kamer verzonden. Het kabinet zal deze evaluatie bestuderen en komt voor de zomer met een reactie. In de kabinetsreactie op de evaluatie van de ANBI-regeling zal het kabinet ook ingaan op de conclusies uit het rapport over familiestichtingen ten aanzien van ANBI’s.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit, Belastingdienst en
Douane, T. van Oostenbruggen |
|
---|---|
Kamerstukken II 2024/25, 36602, nr. 38.↩︎
IBO Vermogensverdeling: Licht uit, Spot aan: de Vermogensverdeling. Kamerstukken II 2021/22, 35925 IX, nr. 38, p. 45 en 96. IBO staat voor interdepartementaal beleidsonderzoek. IBO’s worden in opdracht van het kabinet uitgevoerd door een interdepartementale werkgroep en voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 36200 IX, nr. 4.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 36200, nr. 1.↩︎