[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over Voorhang ontwerpregeling houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (Kamerstuk 30196-844)

Duurzame ontwikkeling en beleid

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D19546, datum: 2025-04-28, bijgewerkt: 2025-04-30 08:57, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 30196 -846 Duurzame ontwikkeling en beleid.

Onderdeel van zaak 2025Z08544:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 846 Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld 28 april 2025

De vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief van 11 maart 2025 over voorhang ontwerpregeling houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (Kamerstuk 30 196, nr. 844).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 april 2025 aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voorgelegd. Bij brief van 28 april 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Postma

Adjunct-griffier van de commissie,

Morrin

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

II Antwoord / reactie van de minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang ontwerpregeling houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Deze leden hebben een aantal vragen voor de minister.

Op blz. 26 van de Regeling staat dat het subsidieplafond van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025 (hierna: DUMAVA 25) wordt vastgesteld op 405 miljoen euro. Er komt 121,5 miljoen euro beschikbaar voor aanvragen voor subsidie voor maximaal drie verduurzamingsmaatregelen en 283,5 miljoen euro voor aanvragen voor subsidie voor integrale verduurzaming. De leden van de PVV-fractie willen van de minister weten op welke manier in kaart wordt gebracht wat verstrekte subsidies precies hebben opgeleverd.

Op blz. 31 van de Regeling valt te lezen dat uit het Klimaatfonds ook middelen beschikbaar zijn met dezelfde doelstelling voor Caribisch Nederland. Deze middelen worden door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de eilanden besteed. De leden van de PVV-fractie willen van de minister weten, ondanks dat het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geen directe betrokkenheid heeft, hoeveel middelen vanuit het Klimaatfonds beschikbaar zijn voor Caribisch Nederland, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om betreffende middelen te krijgen, op welke manier wordt gecontroleerd wat er exact met de middelen is gedaan en wat ze precies hebben opgeleverd.

Op blz. 32 van de Regeling valt te lezen dat eigenaren die minder dan 25.000 euro aan subsidie aanvragen, de subsidie meteen vastgesteld krijgen en uitbetaald. Eigenaren die meer dan 25.000 euro aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Er wordt dan een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen krijgen ze een definitieve subsidievaststelling. De leden van de PVV-fractie willen weten van de minister waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet op een lager bedrag.

Op dezelfde bladzijde staat dat eigenaren bij aanvragen boven de 25.000 euro bij de aanvraag tot vaststelling, de maatregelen moeten verantwoorden door middel van een verklaring over de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ook hier zouden deze leden willen weten waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet op een lager bedrag.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling de stimuleringsregeling gelezen. Naar aanleiding van de regeling hebben deze leden een aantal vragen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, 20 procent van de kosten bedraagt, bedoeld in artikel 8, eerste lid, met een minimumbedrag van 5.000 euro per aanvraag en een maximumbedrag van 1.500.000 euro per gebouwde onroerende zaak. Deze leden vragen de minister of dit percentage en de bedragen toereikend zijn en of zij dit kan aantonen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vanaf 25.000 euro een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende bedrag. Deze leden vragen de minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent gekozen is.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, 30 procent van de projectkosten bedraagt van de subsidiabele activiteiten en ten minste 25.000 euro per aanvraag en ten hoogste 1.500.000 euro per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.3, wordt uitgevoerd. Deze leden vragen de minister of dit percentage en de bedragen toereikend zijn en of zij dit kan aantonen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende bedrag. Deze leden vragen de minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent gekozen is.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de vorige subsidieregeling op 31 december 2024 vervallen is en de nieuwe regeling start per 2 juni 2025. Deze leden vragen de minister waarom er niet gekozen is om de nieuwe regeling per 1 januari 2025 in te laten gaan aansluitend aan het verloop van de vorige regeling.

De leden van de NSC-fractie vragen de minister wat in deze regeling haar definitie is van ‘maatschappelijk vastgoed’.

Deze leden lezen dat in deze regeling amateursportorganisaties ook gebruik kunnen maken van de DUMAVA 25 evenals de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (hierna: BOSA), maar dit niet gecombineerd kan worden. Zij vragen de minister waarom er gekozen is om de DUMAVA 25 open te stellen voor deze verenigingen en wat redenen kunnen zijn voor een amateursportvereniging om over te stappen van de BOSA naar de DUMAVA 25.

De leden van de NSC-fractie lezen dat als een onderneming zuiver lokaal opereert er niet voldaan hoeft te worden aan de aanvullende voorwaarden voor ondernemingen die gelden bij de subsidie voor integrale verduurzaming. Deze leden vragen de minister wat zij verstaat onder zuiver lokaal opereren. Zij vragen daarnaast waarom er gekozen is om de zin ‘Werkt er 50 of meer FTE voor uw onderneming of is uw jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal meer dan EUR 10 miljoen’ toe te voegen bij het bepalen of de onderneming lokale activiteiten ontplooit, en of het klopt dat met deze zin vrijwel de gehele zorgsector buiten de criteria valt om subsidie voor losse maatregelen aan te mogen vragen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat zorgvastgoed, wat vaak eigendom is van ondernemingen, de afgelopen jaren gemiddeld steeds ruim onder de 300.000 euro aangevraagd heeft voor losse maatregelen maar er meer mogelijkheden komen voor bovenlokale ondernemingen om te investeren in losse verduurzamingsmaatregelen. Deze leden vragen de minister of zij kan aantonen dat het maximum van 300.000 euro inderdaad voldoende ruimte is om tegemoet te komen aan de aanvragen en in welke gevallen zij ervaren heeft dat dit niet zo was.

De leden van de NSC-fractie vragen de minister of het klopt dat zorginstellingen voor financiering van verduurzaming enkel aanspraak kan maken op de DUMAVA. Deze leden vragen de minister daarnaast of het klopt dat door wijzigingen in de regeling zorgsectoren geen volledige aanspraak meer kunnen maken op de DUMAVA omdat grote zorgpanden verduurzaamd worden per deel van het gebouw waar subsidie per adres aangevraagd moet worden. Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?

De leden van de NSC-fractie lezen de tabel die toelicht hoe tot de genoemde administratieve lasten is gekomen. Deze leden vragen de minister waarop het aantal uren en het uurtarief, zoals beschreven in de tabel, gebaseerd is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie vragen of de minister, gezien de grote belangstelling voor de DUMAVA in eerdere rondes en de uitbreiding naar amateursportorganisaties, kan uitleggen hoe het budget voor deze regeling is bepaald. Is daarbij rekening gehouden met de verwachte vraag en de nieuwe doelgroep? Welke maatregelen zijn er om te voorkomen dat aanvragers teleurgesteld raken als het budget snel op is?

De leden van de BBB-fractie lezen dat de regeling onderscheid maakt tussen "bovenlokale" en "zuiver lokale" ondernemingen vanwege de Europese staatssteunregels. Hoe wordt in de praktijk op een eenvoudige en duidelijke manier bepaalt of een onderneming echt "zuiver lokaal" is? Welke criteria worden hiervoor gebruikt? Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat onduidelijkheid of verschillende interpretaties leiden tot ongelijke behandeling van aanvragers.

De leden van de BBB-fractie merken op dat de invoering van de de-minimisverordening voor bovenlokale ondernemingen bij losse maatregelen en advieskosten vragen oproept over de complexiteit van de regeling. Is er een analyse gemaakt van de verwachte administratieve lasten voor deze groep? Hoe wordt voorkomen dat de regeling te ingewikkeld en ontmoedigend wordt?

De leden van de BBB-fractie merken op dat de mogelijkheid tot subsidiestapeling een belangrijke wijziging is. Er is echter zorg over mogelijke oneerlijke concurrentie of het bevoordelen van grotere, kapitaalkrachtige organisaties die makkelijker verschillende subsidies kunnen combineren. Hoe wordt in de praktijk gecontroleerd en gehandhaafd dat de maximumgrenzen van 50 procent (exclusief leningen) en 100 procent (inclusief leningen) niet worden overschreden? En welke maatregelen zijn er om te voorkomen dat kleinere, lokale initiatieven hierdoor benadeeld worden?

De limiet van 220 euro per mÂČ per labelsprong voor integrale verduurzaming roept vragen op bij de leden van de BBB-fractie over de haalbaarheid, vooral gezien de variĂ«rende staat van onderhoud en specifieke uitdagingen van maatschappelijk vastgoed. Waarop is dit bedrag gebaseerd, en welke data ondersteunen deze keuze? Is er een risicoanalyse gedaan voor projecten waarbij de werkelijke kosten boven dit maximum uitkomen, waardoor volledige verduurzaming mogelijk in gevaar komt?

De leden van de BBB-fractie zien dat voor monumenten aparte eisen zijn opgenomen voor integrale verduurzaming. Echter, de vereiste van minimaal 60 procent energiebesparing voor het hogere subsidiepercentage roept de vraag op of dit in alle gevallen haalbaar en betaalbaar is met behoud van de monumentale waarden. Zijn er specifieke financiële en technische analyses uitgevoerd om de impact van deze eis op monumenteneigenaren in kaart te brengen, en zijn er aanvullende ondersteuningsmogelijkheden voor deze groep overwogen?

II Antwoord/reactie van de minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Op blz. 26 van de Regeling staat dat het subsidieplafond van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025 (hierna: DUMAVA 25) wordt vastgesteld op 405 miljoen euro. Er komt 121,5 miljoen euro beschikbaar voor aanvragen voor subsidie voor maximaal drie verduurzamingsmaatregelen en 283,5 miljoen euro voor aanvragen voor subsidie voor integrale verduurzaming. De leden van de PVV-fractie willen van de minister weten op welke manier in kaart wordt gebracht wat verstrekte subsidies precies hebben opgeleverd.

De DUMAVA is een zeer populaire subsidieregeling voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Er wordt op verschillende manieren bijgehouden hoe de regeling gebruikt wordt en wat de verstrekte subsidies opleveren. Omdat de DUMAVA een relatief nieuwe subsidieregeling is, zijn er dit jaar voldoende resultaten voor een integrale evaluatie. Dit jaar zal namelijk het eerste jaar zijn waarin de uitvoeringstermijn van projecten uit de eerste subsidieronde afloopt (2022). Bij de evaluatie, die in de tweede helft van dit jaar start, kijk ik niet alleen naar het gebruik van de regeling, maar ook naar de resultaten van de subsidie. De Kamer zal geĂŻnformeerd worden over de resultaten. Daarnaast is elke subsidieronde door RVO zelf geanalyseerd. Door deze analyses is er al een goed beeld van de projecten waarvoor subsidie is aangevraagd. Ook is in het eerste jaar van de subsidieregeling (2022) door TNO een onderzoek uitgevoerd naar het effect op emissiereductie van de uit te voeren werkzaamheden. Deze rapporten zijn terug te vinden op www.rvo.nl/energiecijfers.

Op blz. 31 van de Regeling valt te lezen dat uit het Klimaatfonds ook middelen beschikbaar zijn met dezelfde doelstelling voor Caribisch Nederland. Deze middelen worden door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de eilanden besteed. De leden van de PVV-fractie willen van de minister weten, ondanks dat het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geen directe betrokkenheid heeft, hoeveel middelen vanuit het Klimaatfonds beschikbaar zijn voor Caribisch Nederland, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om betreffende middelen te krijgen, op welke manier wordt gecontroleerd wat er exact met de middelen is gedaan en wat ze precies hebben opgeleverd.

Er is voor Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) 3,5 miljoen euro beschikbaar voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Vanuit het ministerie van VRO is hiervoor een kader opgesteld in samenwerking met de ministeries van VWS, OCW en SZW. Deze ministeries kunnen vanuit dit kader jaarlijks middelen aanvragen per project en deze aanvraag wordt beoordeeld door VRO. Onlangs vond de eerste ronde plaats en is in totaal ongeveer 2,4 miljoen euro aangevraagd en toegekend door VRO. Deze aanvragen kwamen van VWS en OCW. Naast een jaarlijkse rapportage over de voortgang van de besteding van deze middelen op de eilanden, wordt na afloop een verantwoording ingediend. In principe zijn de middelen tot 2030 beschikbaar, maar het lijkt erop dat deze bij de tweede (2026) of derde tranche (2027) uitgeput zullen zijn.

Op blz. 32 van de Regeling valt te lezen dat eigenaren die minder dan 25.000 euro aan subsidie aanvragen, de subsidie meteen vastgesteld krijgen en uitbetaald. Eigenaren die meer dan 25.000 euro aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Er wordt dan een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen krijgen ze een definitieve subsidievaststelling. De leden van de PVV-fractie willen weten van de minister waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet op een lager bedrag.

Om de administratieve last voor burgers en bedrijven zo laag mogelijk te houden bij subsidies is rijksbreed het Uniform Subsidiekader (USK) ingevoerd. Voor subsidie lager dan 25.000 euro vraagt het USK om een minimale administratieve last bij het aanvragen van subsidie. Daar sluit de DUMAVA op aan.

Op dezelfde bladzijde staat dat eigenaren bij aanvragen boven de 25.000 euro bij de aanvraag tot vaststelling, de maatregelen moeten verantwoorden door middel van een verklaring over de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ook hier zouden deze leden willen weten waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet op een lager bedrag.

Zie het antwoord op de vorige vraag.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, 20 procent van de kosten bedraagt, bedoeld in artikel 8, eerste lid, met een minimumbedrag van 5.000 euro per aanvraag en een maximumbedrag van 1.500.000 euro per gebouwde onroerende zaak. Deze leden vragen de minister of dit percentage en de bedragen toereikend zijn en of zij dit kan aantonen.

Artikel 3, onderdeel a, heeft betrekking op subsidie voor losse maatregelen. Over het algemeen geldt dat het minimumbedrag van 5.000 euro en het maximumbedrag van 1,5 miljoen euro toereikend is voor deze aanvragen. In de eerste twee subsidierondes is zelfs het meeste budget aangevraagd voor losse maatregelen. Niet alleen bouwkundige maatregelen waren daarbij populair, maar ook voor zonnepanelen werd veelvuldig subsidie aangevraagd. Integrale verduurzaming levert echter meer energiebesparing op. In 2024 is er daarom voor gekozen om de subsidie voor integrale verduurzaming aantrekkelijker te maken. Door het subsidiepercentage voor losse maatregelen van 30% naar 20% te verlagen kon het subsidiepercentage voor integrale verduurzaming verhoogd worden van 30% naar 40% (voor integrale verduurzaming richting de renovatiestandaard). Dit heeft gewerkt, want er zijn veel aanvragen gedaan voor een integraal verduurzamingspakket. Het aangevraagd budget voor losse maatregelen was in 2024 lager dan de jaren ervoor, maar nog steeds aanzienlijk. Dit laat zien dat de beschikbare percentages en bedragen voor veel aanvragers toereikend zijn.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vanaf 25.000 euro een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende bedrag. Deze leden vragen de minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent gekozen is.

Dit is een gebruikelijk percentage voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), die de regeling uitvoert. Subsidieontvangers vinden het vaak ook prettig, omdat de ervaring leert dat een project niet altijd helemaal gerealiseerd wordt, wat bij de eindvaststelling op deze wijze gemakkelijk rechtgezet kan worden.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, 30 procent van de projectkosten bedraagt van de subsidiabele activiteiten en ten minste 25.000 euro per aanvraag en ten hoogste 1.500.000 euro per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.3, wordt uitgevoerd. Deze leden vragen de minister of dit percentage en de bedragen toereikend zijn en of zij dit kan aantonen.

De grote hoeveelheid aanvragen voor deze activiteiten laat zien dat het percentage en de bedragen voor veel organisaties toereikend zijn. In 2024 is er voor bijna 65 miljoen euro subsidie aangevraagd voor integrale verduurzamingspakketten. Hiermee worden ruim 900 eigenaren geholpen met de verduurzaming van hun gebouw. Met name decentrale overheden, de zorg en het onderwijs maken hier gebruik van. Daarnaast is nog eens 200 miljoen euro aangevraagd voor integrale verduurzaming naar een hoge energieprestatie waar eigenaren 40% subsidie voor kunnen krijgen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende bedrag. Deze leden vragen de minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent gekozen is.

Zie het antwoord hierboven.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de vorige subsidieregeling op 31 december 2024 vervallen is en de nieuwe regeling start per 2 juni 2025. Deze leden vragen de minister waarom er niet gekozen is om de nieuwe regeling per 1 januari 2025 in te laten gaan aansluitend aan het verloop van de vorige regeling.

Het aanvraagtijdvak van 2024 is al op 31 oktober 2024 gesloten. Op grond van artikel 23 van de DUMAVA blijft de vervallen regeling van toepassing op vóór 31 december 2024 reeds aangevraagde of verstrekte subsidies. Elk jaar start het nieuwe aanvraagtijdvak op de eerste maandag van juni. Dit jaar start het op 2 juni 2025. Er is dus geen noodzaak om nog verdere maatregelen te treffen voor de periode van 1 januari 2025 tot 2 juni 2025.

De leden van de NSC-fractie vragen de minister wat in deze regeling haar definitie is van ‘maatschappelijk vastgoed’.

Alle gebouwen met een maatschappelijke functie worden hiermee bedoeld. In artikel 1 wordt onder maatschappelijk vastgoed uiteengezet wat hieronder valt. Concreet gaat het om gebouwen van decentrale overheden, schoolgebouwen, gebouwen van bepaalde zorgaanbieders (met een in bijlage 2, onderdeel A, opgenomen SBI-code), gebouwen van culturele instellingen, monumenten, amateursportaccommodaties en een restcategorie, waaronder in elk geval buurthuizen, dorpshuizen, wijkcentra, gebedshuizen en gemeenschapscentra onder vallen.

Deze leden lezen dat in deze regeling amateursportorganisaties ook gebruik kunnen maken van de DUMAVA 25 evenals de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (hierna: BOSA), maar dit niet gecombineerd kan worden. Zij vragen de minister waarom er gekozen is om de DUMAVA 25 open te stellen voor deze verenigingen en wat redenen kunnen zijn voor een amateursportvereniging om over te stappen van de BOSA naar de DUMAVA 25.

Amateursportorganisaties konden voor verduurzaming bij de BOSA terecht, terwijl voor andere sectoren de DUMAVA vanuit het Rijk altijd het centrale instrument is geweest om maatschappelijke organisaties financieel te ondersteunen bij de verduurzaming. Door de amateursportorganisaties aan de DUMAVA toe te voegen, worden deze organisaties nu op dezelfde manier ondersteund bij de verduurzaming als andere maatschappelijke organisaties. Dit verlaagt ook de toegenomen druk op de BOSA van de afgelopen jaren. Daarbij geldt 2025 nog als een overgangsjaar. Vanaf 2026 kunnen amateursportorganisaties voor verduurzaming niet meer terecht bij de BOSA maar bij de DUMAVA, net als andere eigenaren van maatschappelijk vastgoed. Dit zorgt voor eenduidigheid en duidelijkheid in de sector.

De leden van de NSC-fractie lezen dat als een onderneming zuiver lokaal opereert er niet voldaan hoeft te worden aan de aanvullende voorwaarden voor ondernemingen die gelden bij de subsidie voor integrale verduurzaming. Deze leden vragen de minister wat zij verstaat onder zuiver lokaal opereren. Zij vragen daarnaast waarom er gekozen is om de zin ‘Werkt er 50 of meer FTE voor uw onderneming of is uw jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal meer dan EUR 10 miljoen’ toe te voegen bij het bepalen of de onderneming lokale activiteiten ontplooit, en of het klopt dat met deze zin vrijwel de gehele zorgsector buiten de criteria valt om subsidie voor losse maatregelen aan te mogen vragen.

Deze voorwaarde is opgenomen om te kunnen voldoen aan de staatssteunregels. Het is allereerst belangrijk om op te merken dat het grootste deel van de doelgroep van de DUMAVA niet te maken heeft met de staatssteunregels. Denk aan gemeenten, religieuze instellingen of het onderwijs. Staatssteunregels gelden alleen voor ondernemingen. Dat wordt in de Europese kaders voor staatssteun wel breed uitgelegd: het gaat om elke organisatie die een economische activiteit verricht, zoals het leveren van een dienst tegen betaling. In sommige sectoren van maatschappelijk vastgoed zijn ook ondernemingen actief, bijvoorbeeld in de zorg. Ook culturele instellingen en amateursportorganisaties kunnen als onderneming worden gezien.

Ik licht hieronder eerst toe hoe de staatssteunregels waren toegepast in de bij de Tweede Kamer voorgehangen regeling en daarna welke extra mogelijkheid in de regeling wordt opgenomen naar aanleiding van uw vragen.

Om binnen de kaders van het staatssteunrecht subsidie te verlenen, is een aantal uitzonderingsgronden toegepast, zoals de reguliere de-minimisverordening voor losse maatregelen en de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) voor integrale verduurzaming. Daarnaast is gekeken naar de ruimte die de Europese Commissie maakt voor zuiver lokale organisaties. Daarbij is niet alleen de reikwijdte van de activiteiten van belang, maar ook het marktaandeel van de onderneming. Hoe groter de onderneming hoe meer risico op concurrentie voor organisaties uit andere lidstaten.

Om te helpen beoordelen of aanvragers gelden als zuiver lokale ondernemingen is door RVO een vragenlijst gemaakt. De grootte van de onderneming wordt als criterium gebruikt om een klein marktaandeel te kunnen veronderstellen. Met name amateursportorganisaties en culturele instellingen kunnen van deze uitzondering gebruik maken. De inschatting is dat deze grondslag niet toepasbaar is voor de meeste zorgondernemingen. Een ruimere uitleg van het begrip ‘zuiver lokale onderneming’ past niet binnen een verantwoord gebruik van de staatssteunkaders.

Er is wel een andere verruiming gevonden. Om zoveel mogelijk ruimte te benutten voor de zorg is naar aanleiding van uw vragen nog eens heel goed gekeken naar de staatssteunkaders. Er is ruimte gevonden binnen de AGVV. In de regeling is nu ook subsidie mogelijk voor ondernemingen wanneer zij als losse maatregel energie uit hernieuwbare bronnen toepassen, zoals zonnepanelen en warmtepompen. Dit biedt ook voor grote ondernemingen een extra mogelijkheid. Daarnaast geeft de AGVV als mogelijkheid om subsidie te verlenen aan ondernemingen onder de voorwaarde dat de maatregelen leiden tot een minimale energieprestatieverbetering van 10% wanneer de maatregelen één type onderdeel van een gebouw betreffen, zoals de isolatie van de bouwschil van een vleugel van een ziekenhuis, of een energieprestatieverbetering van 20% wanneer de maatregelen gelden voor het gehele gebouw. Een analyse van de aanvragen van zorginstellingen voor losse maatregelen laat zien dat dit percentage ambitieus is wanneer alleen isolerende maatregelen getroffen worden. Wel is het haalbaar als het gecombineerd wordt met energie uit hernieuwbare bronnen, zodat hiermee een tweede extra mogelijkheid ontstaat. De nieuwe toegevoegde mogelijkheden zullen niet iedere onderneming kunnen helpen, maar het is zeker niet zo dat de gehele zorgsector buiten de criteria voor subsidie voor losse maatregelen valt.

De leden van de NSC-fractie lezen dat zorgvastgoed, wat vaak eigendom is van ondernemingen, de afgelopen jaren gemiddeld steeds ruim onder de 300.000 euro aangevraagd heeft voor losse maatregelen maar er meer mogelijkheden komen voor bovenlokale ondernemingen om te investeren in losse verduurzamingsmaatregelen. Deze leden vragen de minister of zij kan aantonen dat het maximum van 300.000 euro inderdaad voldoende ruimte is om tegemoet te komen aan de aanvragen en in welke gevallen zij ervaren heeft dat dit niet zo was.

De afgelopen jaren is veel subsidie toegekend aan zorginstellingen. In 2022 was dit 54 miljoen (37% van het totale budget), in 2023 57 miljoen (31% van het totale budget) en in 2024 84 miljoen (20% van het totale budget). In 2024 is er voor circa 30 miljoen euro aan losse maatregelen aangevraagd. In dat jaar bedroeg de gemiddelde toegekende subsidie voor losse maatregelen 98.820 euro per aanvraag. Hieruit maak ik op dat de 300.000 euro uit de de-minimisverordening in principe toereikend is als grondslag voor losse maatregelen. Het is wel zo dat sommige zorginstellingen al aan het plafond van 300.000 euro dat in de de-minimisverordening is opgenomen, kunnen zitten als zij meerdere keren staatssteun ontvangen van overheden. Zoals hierboven reeds aangegeven is er gezocht naar extra ruimte in de staatssteunkaders voor subsidie voor losse maatregelen en is die gevonden in de AGVV.

Overigens weten veel zorginstellingen gelukkig ook de weg te vinden naar de integrale verduurzamingsubsidie. Zo is in 2024 voor bijna 55 miljoen euro aan integrale verduurzaming aangevraagd door zorginstellingen. In dat jaar bedroeg de gemiddelde toegekende subsidie voor integrale projecten voor de zorg 448.805 euro per aanvraag. Zoals ik hierboven heb aangegeven geldt voor integrale verduurzaming een ander staatssteunkader om subsidie aan ondernemingen te verstrekken. De grens van 300.000 euro is dan niet relevant.

De leden van de NSC-fractie vragen de minister of het klopt dat zorginstellingen voor financiering van verduurzaming enkel aanspraak kan maken op de DUMAVA. Deze leden vragen de minister daarnaast of het klopt dat door wijzigingen in de regeling zorgsectoren geen volledige aanspraak meer kunnen maken op de DUMAVA omdat grote zorgpanden verduurzaamd worden per deel van het gebouw waar subsidie per adres aangevraagd moet worden. Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?

Zorginstellingen zijn voor verduurzaming niet alleen afhankelijk van de DUMAVA. De zorg valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega bij VWS. Het verduurzamen van de gebouwenportefeuille hoort hierbij. Het vastgoed wordt gefinancierd uit de reguliere bekostiging van de zorg. Zorgorganisaties maken daarbinnen zelf de afweging hoe dit besteed wordt. De DUMAVA is daar een aanvulling op en biedt een extra stimulans om te verduurzamen.

Om met deze aanvullende subsidie maximaal bij te dragen aan klimaatdoelen kies ik ervoor om zoveel mogelijk in te zetten op integrale verduurzaming van gebouwen. Eigenaren kunnen hiervoor een hoger subsidiepercentage ontvangen van 30% of 40% en moeten aantonen dat de maatregelen leiden tot minimaal drie labelsprongen. Voor de meeste maatschappelijke vastgoedeigenaren werkt dit goed. Ook veel zorginstellingen gebruiken ieder jaar de DUMAVA voor integrale verduurzaming: hierboven benoemde ik al dat in 2024 voor bijna 55 miljoen euro aan integrale verduurzaming is aangevraagd door ruim 120 zorginstellingen. Wanneer niet wordt gekozen voor een integrale verduurzaming, maar bijvoorbeeld per deel van het gebouw, dan is er de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor losse maatregelen. Verder kan worden gekozen om via een andere route verduurzaming te bekostigen.

De leden van de NSC-fractie lezen de tabel die toelicht hoe tot de genoemde administratieve lasten is gekomen. Deze leden vragen de minister waarop het aantal uren en het uurtarief, zoals beschreven in de tabel, gebaseerd is.

Het uurtarief wordt vastgesteld met behulp van de Handleiding overheidstarieven. Het aantal uur is een inschatting op basis van ervaring uit bijvoorbeeld het Ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed. Ook wordt het gecontroleerd door het Adviescollege Toetsing Regeldruk.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie vragen of de minister, gezien de grote belangstelling voor de DUMAVA in eerdere rondes en de uitbreiding naar amateursportorganisaties, kan uitleggen hoe het budget voor deze regeling is bepaald. Is daarbij rekening gehouden met de verwachte vraag en de nieuwe doelgroep? Welke maatregelen zijn er om te voorkomen dat aanvragers teleurgesteld raken als het budget snel op is?

Amateursportverenigingen zijn toegevoegd aan de DUMAVA. Het Kabinet heeft ervoor gekozen om de verduurzaming van sport niet apart te regelen en te financieren. Verduurzaming van de sportsector draagt immers bij aan de klimaatdoelen en is daarom één van de maatschappelijk vastgoedsectoren. Het opengestelde budget is vastgesteld op basis van eerdere jaren waarin subsidie werd aangevraagd en gesprekken met grote intermediairs die namens maatschappelijke vastgoedeigenaren subsidie aanvragen. Op basis hiervan is ervoor gekozen het budget voor 2025 te verhogen van de eerdere gereserveerde 345 miljoen euro naar 405 miljoen euro. Na openstelling van de regeling wordt via de website van RVO wekelijks een actueel overzicht van de besteding van het budget gepubliceerd.

De leden van de BBB-fractie lezen dat de regeling onderscheid maakt tussen "bovenlokale" en "zuiver lokale" ondernemingen vanwege de Europese staatssteunregels. Hoe wordt in de praktijk op een eenvoudige en duidelijke manier bepaalt of een onderneming echt "zuiver lokaal" is? Welke criteria worden hiervoor gebruikt? Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat onduidelijkheid of verschillende interpretaties leiden tot ongelijke behandeling van aanvragers.

Het onderscheid tussen bovenlokaal en zuiver lokaal is toegevoegd aan de regeling om voor ondernemingen binnen het maatschappelijk vastgoed zoveel mogelijk ruimte te benutten binnen de kaders van het staatssteunrecht. Om organisaties te helpen bepalen of zij “zuiver lokaal” zijn, is een vragenlijst opgesteld die gepubliceerd wordt op de website van RVO. De vragenlijst is zo feitelijk mogelijk opgesteld om interpretatieverschillen te voorkomen. De verwachting is dat met name amateursportorganisaties en sommige culturele instellingen hier gebruik van kunnen maken. Zorginstellingen zullen gebruik moeten maken van de andere grondslagen, zoals de reguliere de-minimisverordening of de AGVV. Buiten deze sectoren om, zijn de meeste andere doelgroepen van de DUMAVA geen ondernemingen, zodat het criterium bovenlokaal of zuiver lokaal voor hen niet relevant is.