[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 12-13 mei 2025 (Kamerstuk 21501-07, nr. 2111)

Raad voor Economische en Financiële Zaken

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D20464, datum: 2025-05-09, bijgewerkt: 2025-05-14 16:18, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-2114 Raad voor Economische en Financiële Zaken.

Onderdeel van zaak 2025Z08923:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 2114 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 mei 2025

De vaste commissie voor Financiën heeft enkele vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Financiën voorgelegd over de brief van 30 april 2025 inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 12 en 13 mei 2025 (Kamerstuk 21501-07, nr. 2111), alsmede inzake de brief van 29 april 2025, waarmee het verslag van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 11en 12 april 2025 is aangeboden (Kamerstuk 21501-07, nr. 2110).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 april 2025 aan de minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 9 mei 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Nijhof-Leeuw

De griffier van de commissie,

Weeber

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de minister van Financiën

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad d.d. 12 en 13 mei. Bij de beantwoording is de volgorde van het schriftelijk overleg aangehouden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie constateren naar aanleiding van de toelichting op de verordening ‘Security Action for Europe’ (SAFE) dat het kabinet van mening is dat het voorstel van de Europese Commissie voldoende waarborgen biedt voor schuldhoudbaarheid en financiële stabiliteit. Is daarbij ook meegewogen dat na het vervallen van de ontsnappingsclausule van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) dit ertoe kan leiden dat lidstaten te maken krijgen met oplopende structurele begrotingstekorten?

Gedurende de activatie van de nationale ontsnappingsclausule blijven defensie-uitgaven meegerekend worden in het nationale begrotingstekort en de overheidsschuld van lidstaten, waarmee defensie-uitgaven niet buiten haken worden geplaatst. Dit tekort en deze schuld vormen het vertrekpunt van de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn die lidstaten over vier jaar opnieuw moeten opstellen. Die plannen moeten, op grond van de Europese begrotingsregels, dan opnieuw voorzien in een uitgavenpad dat leidt tot een geloofwaardige schuldafbouw en dat het tekort onder de referentiewaarde van 3% wordt gebracht of blijft. In het kader van de jaarlijkse monitoring van de toepassing van de nationale ontsnappingsclausule, zal het kabinet blijven oproepen om aandacht te houden voor schuldhoudbaarheid en financiële stabiliteit, waaronder het belang van herprioritering voor structureel hogere defensie-uitgaven.

Daarnaast informeer ik u dat het SAFE voorstel uiteindelijk waarschijnlijk als hamerpunt ter aanname voor zal liggen bij de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 20 mei a.s.

De leden van de PVV-fractie constateren dat het kabinet de voorgestelde mogelijkheden voor samenwerking met derde landen steunt en zelfs pleit voor verdere uitbreiding daarvan.

Geldt voor deze derde landen ook de eis dat ten minste 65% van de defensie-investeringen binnen het voorstel moet worden geproduceerd door de Europese defensie-industrie?

Binnen de SAFE-verordening hebben kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en landen waarmee de EU een veiligheid- en defensie-partnerschap heeft, de mogelijkheid om een bilaterale of multilaterale overeenkomst met de EU te sluiten waarin afspraken gemaakt kunnen worden over de componenten die hun oorsprong vinden in deze landen en de aanmerkingscriteria van SAFE. Zonder een dergelijke bilaterale of multilaterale overeenkomst moet gemeenschappelijke aanschaf onder SAFE door deze landen voldoen aan het algemene SAFE-criterium dat 65% van de geschatte kosten van de componenten van het eindproduct dat gemeenschappelijk aangeschaft wordt onder SAFE, afkomstig moet zijn uit de EU, Oekraïne of EEA/EFTA-staten.

De leden van de PVV-fractie constateren dat het kabinet kritisch is over de rol van de Europese Commissie bij de beoordeling van defensie-investeringsplannen en de besluiten over toekenning van middelen. En dat het kabinet aangeeft dat er in plaats daarvan een grotere rol moet komen van de Raad. Kan de minister deze afweging nader toelichten? En kan de minister toelichten op welke wijze het kabinet zich inzet om de rol van de Raad te versterken?

Gegeven de financiële effecten van het ondersteunen van de lidstaten door middel van het SAFE-instrument en de gekozen financieringswijze van het instrument is het kabinet van mening dat de Raad, en daarmee de lidstaten, inspraak moeten hebben in de allocatie van de SAFE-middelen. Om dit te bewerkstelligen zet het kabinet in de onderhandelingen erop in dat het uitvoeringsbesluit waarmee de leningen worden gealloceerd door de Raad wordt aangenomen, op basis van een voorstel van de Commissie, in plaats van dat de Commissie zelf het uitvoeringsbesluit aanneemt.

De leden van de PVV-fractie constateren dat het kabinet de digitale euro van toegevoegde waarde vindt als dit een pan-Europees betaalmiddel wordt, gestoeld op Europese infrastructuur, zodat de digitale euro kan bijdragen aan de strategische autonomie van de Europese unie.

Kan de minister toelichten waarom een digitale euro noodzakelijk zou zijn, terwijl het huidige Nederlandse betaalsysteem – met onder andere iDEAL – al snel, efficiënt en breed geaccepteerd is?

Het Nederlandse betalingsverkeer is, zoals de leden van de PVV-fractie terecht opmerken, efficiënt en digitale betaalmethoden zoals iDEAL zijn breed geaccepteerd. Ruim 80% van betalingen aan de kassa in Nederland wordt inmiddels met digitale betaalmethoden gedaan, 19% van de betalingen vindt plaats met contant geld.1 De digitale euro zou een aanvullende, nieuwe betaalmethode worden naast de bestaande digitale betaalmethoden en naast contant geld. Een digitale euro draagt eraan bij dat publiek geld een rol speelt in het betalingsverkeer, ook als consumenten minder gebruik zouden maken van contant geld in de toekomst. De digitale euro moet daarbij een pan-Europese, digitale betaalmethode worden die breed wordt geaccepteerd in de hele Eurozone.

Bovendien kan de digitale euro een rol spelen in de strategische autonomie van het Europese betalingsverkeer en de weerbaarheid van het betalingsverkeer versterken. Betalingen in Nederland lopen momenteel vaak via niet-Europese bedrijven. Een digitale euro die gestoeld is op Europese infrastructuur verkleint de afhankelijkheid van niet-Europese bedrijven in het betalingsverkeer en draagt daarmee bij aan onze strategische autonomie. Een digitale euro met offline functionaliteiten kan daarnaast, afhankelijk van het technische ontwerp, als terugvaloptie dienen wanneer andere digitale betaalmethoden tijdelijk niet werken.

Het kabinet stelt zich, gelet op het voorgaande, constructief op in de onderhandelingen over een digitale euro. Dat neemt echter niet weg dat een digitale euro ook direct voor Nederlandse consumenten bruikbaar moet zijn en voor winkeliers en financiële instellingen uitvoerbaar (ook in kosten) moet zijn. Of de digitale euro een noodzakelijke en nuttige bijdrage kan leveren in het Nederlandse betaalsysteem is afhankelijk van het verdere verloop van de onderhandelingen en de ontwikkelingen rond het technisch ontwerp waar het Eurosysteem aan werkt. Daar richt ik mij in de onderhandelingen dan ook in het bijzonder op. Ik informeer uw Kamer maandelijks over de voortgang in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad.

In hoeverre voorziet de bestaande infrastructuur, zoals SEPA (Single Euro Payments Area) en TARGET (Trans-European Automated Real-time Gross Settlement Express Transfer System), al in snel, veilig en betrouwbaar betalingsverkeer binnen Europa? Waar liggen volgens de minister de tekortkomingen van deze systemen, en op welke punten zou de digitale euro hierin wél een meerwaarde kunnen bieden?

SEPA (Single Euro Payments Area) heeft Europese betalingen gestandaardiseerd. Dit betekent dat alle nationale betaalsystemen en infrastructuren aan dezelfde Europese standaarden moeten voldoen, ook ten aanzien van beveiliging, hoe om te gaan met verstoring en de kosten van betalingen. TARGET (Trans-European Automated Real-Time Gross Settlement Express Transfer) is een systeem in de EU dat banken gebruiken om geld over te maken naar elkaar en naar centrale banken. Naast TARGET (T2) zijn er nog twee platformen voor de afwikkeling van transacties tussen financiële instellingen: TARGET2 Securities (T2S) voor effectentransacties en TIPS (Target Instant Payments Settlement) voor directe betalingen. Deze systemen zijn inderdaad veilig, snel en betrouwbaar. Zo waren T2-diensten in 2023 gedurende het kalenderjaar 100% beschikbaar en werd 99,85% van alle transacties via T2 in minder dan twee minuten verwerkt.2 Wel gaat het hierbij om systemen waar alleen financiële instellingen toegang toe hebben, de zogeheten wholesale-kant van het betalingsverkeer. De digitale euro waarover nu in Europa wordt gesproken, betreft de ontwikkeling van een nieuwe betaalmethode voor consumenten en winkeliers, de zogeheten retail-kant van het betalingsverkeer, waarvoor T2, T2S en TIPS niet gebruikt worden.

Als de digitale euro er komt, heeft deze een andere rol in het betalingsverkeer dan T2, T2S en TIPS. De digitale euro is dan een aanvulling op bestaande digitale betaalmethoden aan de kassa en haar infrastructuur moet geheel onafhankelijk van andere betaalmethoden en systemen zijn. Afhankelijk van het ontwerp kan de digitale euro daardoor de weerbaarheid van het betalingsverkeer vergroten. Weerbaarheid houdt in dat de maatschappij schokken aankan, niet alleen bij hybride aanvallen of een militair conflict, maar ook bij andere crises of langdurige uitval van vitale processen.3 Een digitale euro kan hieraan bijdragen doordat het een parallelle infrastructuur is voor digitale betalingen voor consumenten en winkeliers. Met name de offline functionaliteiten, die de mogelijkheid bieden om digitale betalingen te doen zonder internet, kunnen een aanvulling zijn op bestaande betaalmogelijkheden in Nederland en een terugvaloptie bieden voor digitale betalingen. Dit is wel afhankelijk van welk type betalingen offline beschikbaar wordt en van het technische ontwerp, zoals hoe om te gaan met derde partij ict-dienstverleners.

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie zich af op welke concrete wijze de digitale euro zou bijdragen aan de strategische autonomie van de Europese Unie, zeker gezien de aanwezigheid van bestaande, veelgebruikte private digitale betaalmiddelen. Hoe ziet de minister dat?

De huidige digitale betaalmiddelen, zoals betalingen met een pinpas of via een telefoon, zijn sterk afhankelijk van niet-Europese bedrijven om te functioneren. Zo spelen VISA en Mastercard een grote rol bij betalingen met de pinpas en hebben Google Pay en Apple Pay een spilfunctie als het gaat om digitale betalingen via de telefoon. Met de digitale euro wordt beoogd om een pan-Europese betaalmethode beschikbaar te maken die gestoeld is op Europese infrastructuur en niet afhankelijk is van niet-Europese bedrijven om te functioneren. Daarmee kan de digitale euro bijdragen aan de strategische autonomie van de Europese Unie. In de onderhandelingen rond de digitale euro zet ik mij er dan ook voor in dat dit een betaalmethode is die gestoeld is op Europese infrastructuur en gebouwd is door Europese bedrijven.

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie de minister hoe de privacy van burgers gewaarborgd zal worden bij het gebruik van de digitale euro. Op welke wijze wordt voorkomen dat transacties traceerbaar zijn door overheden of derden, en welke garanties kunnen er worden gegeven op het gebied van gegevensbescherming en het voorkomen van programmeerbaarheid?

Het is essentieel dat de digitale euro een hoog niveau van privacy heeft en niet-programmeerbaar is. In de onderhandelingen hebben deze beide kenmerken van de digitale euro dan ook mijn hoogste prioriteit.

In de wetsvoorstellen die de Europese Commissie heeft gepubliceerd staan waarborgen om de privacy van burgers te garanderen. Zo mogen de Europese Centrale Bank en een nationale centrale bank geen toegang hebben tot gegevens die herleidbaar zijn naar individuele gebruikers. Zoals nu ook het geval is voor andere betaalmethoden, zullen banken en betaaldienstverleners een distribuerende rol hebben voor de digitale euro. Daarbij zullen zij, zoals nu ook het geval is bij digitale transacties, wel toegang hebben tot (een beperkt aantal) gegevens van individuele gebruikers. Bij de digitale euro wordt ernaar gestreefd om de het gebruik en verzamelen van data in de hele infrastructuur te minimaliseren. Ik vind het goed dat deze data-minimalisatie onderdeel wordt van het ontwerp van de digitale euro.

Daarnaast staat in het wetsvoorstel van de Europese Commissie duidelijk dat de digitale euro niet-programmeerbaar mag zijn. Dat betekent dat het niet mogelijk is dat er digitale euro’s zijn met bestedingsvoorwaarden of met een vervaldatum. Naast dat het geheel onwenselijk is dat de digitale euro dit soort eigenschappen zou hebben, zou het ook schadelijk zijn voor de inwisselbaarheid van de digitale euro voor andere vormen van publiek geld (contant geld) of commercieel geld. Een digitale euro met bestedingsvoorwaarden of een vervaldatum zou immers minder waard zijn dan andere vormen van de euro. Dat is ontoelaatbaar. Er is zeer breed draagvlak onder lidstaten, bij de Europese Commissie en bij de Europese Centrale bank om de niet-programmeerbaarheid van de digitale euro te waarborgen en in de wet te verankeren.

Kortom, in de voorstellen van de Europese Commissie zijn waarborgen opgenomen die de niet-programmeerbaarheid van de digitale euro garanderen en die maken dat de digitale euro een zeer hoog niveau van privacy heeft, ook in vergelijking met private betaalmethoden. Dat neemt niet weg dat ik me in de gesprekken over de digitale euro blijf inzetten voor deze niet-programmeerbaarheid en voor een hoog niveau van privacy, nu en in de toekomst.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Kapitaalmarktunie

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van een verder geïntegreerde Europese kapitaalmarktunie. Dit is belangrijk voor de financiering van onze bedrijven en dus de concurrentiepositie van Nederland en Europa. Er zijn nu bedrijven die vanwege de kapitaalbehoefte vluchten naar de VS, en maatregelen zijn dus nodig. Juist nu er meer volatiliteit is op internationale markten is snelle voortgang nodig. De maatregelen zijn momenteel nog weinig concreet, waardoor een definitief oordeel over sommige maatregelen niet altijd te geven is. De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat het tijdens de Eurogroep alleen gaat om een gedachtewisseling en dat er geen besluiten of onomkeerbare stappen worden gezet. Wanneer worden meer concrete voorstellen verwacht? Wat is daarbij de status van de voortrekkersrol die Nederland wil nemen hierin?

In haar mededeling over de spaar- en investeringsunie heeft de Commissie een tijdslijn gegeven waarin voor de verschillende maatregelen is aangegeven wanneer de Commissie verwacht wetgevende voorstellen te doen of anderszins met verdere acties te komen.4 Na verzending van de geannoteerde agenda werd bekend dat deze gedachtewisseling tijdens de Eurogroep van de agenda gehaald is. De presentatie van de Europese Commissie over hetzelfde onderwerp tijdens de Ecofinraad is nog wel geagendeerd. Hier ligt geen besluitvorming voor over de kapitaalmarktunie of spaar- en investeringsunie.

Nederland maakt deel uit van een kopgroep van gelijkgestemde lidstaten met onder meer Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië, Polen en Luxemburg. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van afgelopen maart.5 Binnen deze groep wordt momenteel informeel gesproken over een mogelijk EU-beleggingslabel. Dit met het doel om zowel huishoudens meer te laten beleggen, alsook meer private financiering te bewerkstelligen voor het Europese bedrijfsleven. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer informeren bij relevante ontwikkelingen.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast in het verslag dat de Europese Centrale Bank (ECB) twee voorstellen heeft gedaan, namelijk het toewerken naar geïntegreerd EU-toezicht en het integreren van infrastructuur zoals clearing en settlement. Hoe kijkt het kabinet naar deze voorstellen?

De ECB heeft tijdens de informele Ecofinraad, evenals andere sprekers, aandacht gevraagd voor voortgang bij de ontwikkeling van de spaar- en investeringsunie. Daarbij lichtte de ECB twee prioriteiten uit: verdere integratie van het Europees toezicht en verdere integratie van de kapitaalmarktinfrastructuur. De ECB heeft geen concrete voorstellen gedaan tijdens deze informele werksessie. Het kabinet kan daarom geen directe appreciatie geven. Wel ziet het kabinet dat de beide prioriteiten in lijn zijn met de inzet van het kabinet op dit onderwerp. Sterk toezicht is één van de pijlers van de kabinetsinzet voor de kapitaalmarktunie.6 Het kabinet is het met de ECB eens dat het Europees toezicht versterkt moet worden. Harmonisatie van het effectenrecht en verbetering van de interoperabiliteit van de Europese kapitaalmarktinfrastructuur is een andere actie waar het kabinet op inzet. In het BNC-fiche over de spaar- en investeringsunie stelt het kabinet dat zij, net als de ECB, welwillend staat tegenover de herziening van regelgeving voor een efficiëntere marktstructuur voor handel in financiële instrumenten, clearing en settlement.7 Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar beide genoemde brieven.

Wanneer wordt een akkoord verwacht op het regelgevend kader voor Bankencrisisbeheer en Depositoverzekering (CMDI)?

De onderhandelingen over de herziening van het Europese kader voor herstel en afwikkeling van banken (Crisis Management and Deposit Insurance, CMDI) bevinden zich momenteel in een vergevorderd stadium van de triloogfase. Het huidige Poolse voorzitterschap van de Raad streeft ernaar een akkoord over de herziening van het kader te bereiken voor het einde van haar voorzitterschap deze zomer. Het kabinet zet hierbij in op verdere harmonisatie om te zorgen voor een gelijkere behandeling van falende banken in de EU. Daarbij heeft het kabinet aandacht voor behoud van bail-in van aandeel- en obligatiehouders als eerste verdedigingslinie, om belastinggeld te beschermen, en voor het voorkomen van significant hogere kosten voor het depositogarantiestelsel. Ik zal uw Kamer op de gebruikelijke wijze informeren over het verloop van de onderhandelingen en een mogelijk akkoord.

Eerder hebben de leden van de VVD-fractie het kabinet gevraagd in het BNC-fiche uitgebreid in te gaan op de verschillende voorstellen en gevolgen. Volgens deze leden is dat nog onvoldoende. Kan dat alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie willen een impactassessment naar de gevolgen van sommige voorstellen (onder meer insolventierecht, zekerhedenrecht, 28e regelgevend regime ondernemingsrecht) en of ze het probleem daadwerkelijk oplossen. Deze leden gaan ervan uit dat er verder gesproken wordt met het kabinet tijdens het commissiedebat Kapitaalmarktunie op 15 mei 2025.

De Commissiemededeling over de spaar- en investeringsunie bevat slechts aankondigingen van toekomstige voorstellen en andere maatregelen die de Commissie wil treffen. Dit zijn maatregelen die al eerder in rapporten van experts naar voren kwamen. Onder meer in de rapporten van Mario Draghi en Enrico Letta, en eerder door het IMF, de ECB en andere experts. Zij hebben aandacht gevraagd voor bijvoorbeeld verdere harmonisatie van het insolventierecht of suggesties gedaan voor mogelijke 28e regimes als alternatief voor integratie.8

Zoals ik in mijn brief met de kabinetsinzet op de kapitaalmarktunie heb geschreven (Kamerstuk 21501-07, nr. 2099), moet op alle pijlers – sterk toezicht, divers kapitaalaanbod en eenduidige regelgeving – voortgang geboekt worden. Dit is omdat deze gebieden elkaar onderling versterken. Een impactanalyse van slechts één deelonderwerp biedt te weinig inzicht omdat het totaalbeeld van de gevolgen en mate waarin de uitdagingen geadresseerd worden dan ontbreekt. Bovendien zijn de voorstellen van de Commissie nog niet concreet genoeg. Een impact assessment kan pas worden gemaakt als er Commissievoorstellen op deze onderwerpen liggen. De maatregelen die genoemd worden in de mededeling kunnen daarom nog niet op een gedetailleerder niveau geapprecieerd worden. De impact die daadwerkelijke voorstellen hebben is immers sterk afhankelijk van keuzes die de Commissie maakt bij de uitwerking van deze maatregelen.

Digitale euro

De leden van de VVD-fractie willen zeker weten dat de digitale euro ook toegevoegde waarde heeft. Dit is nu nog onduidelijk. Wanneer kan daar meer over aangegeven worden?

De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is erop gericht dat een digitale euro bruikbaar is voor consumenten en uitvoerbaar is voor winkeliers en financiële instellingen. Op basis van de voorstellen van de Europese Commissie zie ik daarvoor potentie, bijvoorbeeld als het gaat om het behoud van publiek geld in het financiële systeem, het hebben van een pan-Europees digitaal betaalproduct en het versterken van de weerbaarheid en strategische autonomie van het Europese betalingsverkeer. Daarbij ben ik van mening dat bepaalde functionaliteiten van de digitale euro, zoals het offline gebruik, een toevoeging kunnen zijn op bestaande betaalmethoden in Nederland. Of de digitale euro inderdaad in voldoende mate toegevoegde waarde biedt, hangt daarbij ook af van het verdere verloop van de onderhandelingen en het technische ontwerp van de digitale euro. Ik houd oog voor de uitdagingen bij de eventuele invoering van de digitale euro, bijvoorbeeld als het gaat om privacy, de verdeling van kosten en de (operationele) uitvoerbaarheid van een digitale euro voor winkeliers, banken en betaaldienstverleners. De onderhandelingen moeten uitwijzen of men tot een gedragen resultaat kan komen dat de doelstellingen van de digitale euro waarmaakt en niet tot disproportionele lasten voor consumenten, winkeliers of betaaldienstverleners leidt.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk zicht te hebben op impact, gevolgen en risico’s van de digitale euro. Het proces lijkt gestadig voort te gaan. Maar deze leden willen eerst meer duidelijkheid hebben. Zorgvuldigheid gaat boven snelheid, wat betreft de leden van de VVD-fractie. Ziet het kabinet door geopolitieke instabiliteit een toenemende druk op snelle invoering van de digitale euro vanwege een veronderstelde toename van strategische autonomie voor Europa? DNB-voorzitter Klaas Knot haalde dit argument laatst in een speech bijvoorbeeld aan.9

Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat kwaliteit essentieel is bij de invoering van een digitale euro. Ik heb er in de onderhandelingen dan ook meermaals op gewezen dat een digitale euro, als deze er komt, slechts één keer geïntroduceerd kan worden en aan diverse voorwaarden moet voldoen. Tegelijkertijd zie ik ook dat de geopolitieke ontwikkelingen invloed hebben op de onderhandelingen. Zo is er in de onderhandelingen meer aandacht voor de rol die een digitale euro kan spelen in de weerbaarheid van het Europese betalingsverkeer en voor het vergroten van de strategische autonomie van Europa. Ik vind het goed dat deze argumenten een plek krijgen in de discussie over de meerwaarde van een digitale euro. Dat neemt echter niet weg dat een goed ontwerp van de digitale euro en de wetsvoorstellen die hiervoor als basis dienen cruciaal zijn voor het eventuele slagen van de invoering daarvan. De digitale euro heeft immers alleen toegevoegde waarde voor de strategische autonomie en weerbaarheid van het Europese betalingsverkeer als het een aantrekkelijke betaalmethode is die toegankelijk is voor consumenten en geen disproportionele last is voor bedrijven en winkeliers. Dit vereist zorgvuldige behandeling van belangrijke onderwerpen in de wetsvoorstellen, zoals privacy, de aanhoudingslimieten en het compensatiemodel. Daarbij is het, zoals de leden van de VVD-fractie opmerken, ook wenselijk voldoende inzicht te hebben in de impact, gevolgen en risico’s van keuzes rond het ontwerp van de digitale euro.

De leden van de VVD-fractie willen ook weten wanneer de momenten zijn in het tijdpad waarop er besluiten genomen worden en op welke momenten de Kamer nog invloed kan uitoefenen. Deze leden zijn blij dat het kabinet aangeeft dat er geen onomkeerbare stappen gezet mogen worden.

De ECB kan pas overgaan tot uitgifte van een digitale euro, als er over de voorstellen van de Europese Commissie een akkoord is bereikt door de medewetgevers en de verordening in werking is getreden. Besluitvorming op dit dossier vindt plaats middels gekwalificeerde meerderheid in de Raad en het Europees Parlement is medewetgever. Op dit moment wordt er in de Raad op technisch niveau gesproken over de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel. Hierover is nog geen overeenstemming bereikt en het is ook nog niet bekend wanneer eventuele besluitvorming in de Raad zal plaatsvinden. Vervolgens moeten de medewetgevers nog tot een gezamenlijk akkoord komen.

De Kamer kan via de gebruikelijke wegen invloed uitoefenen op de kabinetsinzet. Ik blijf de Kamer daartoe maandelijks informeren over de ontwikkelingen in de onderhandelingen over een digitale euro in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad.

Het Nederlandse Herstel- en veerkrachtplan

De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen discussie wordt verwacht over de aanpassing van het raadsuitvoeringsbesluit over het Nederlandse Herstel- en veerkrachtplan (HVP). Dat is een goede ontwikkeling. Kan het kabinet nog aangeven of er nog meer mijlpalen zijn die onder druk staan als het gaat om het resterende deel van het Nederlandse HVP? Wat is de actuele stand van zaken? Hoe kijkt het kabinet daarnaast naar de grote hoeveelheid wijzigingen die Portugal en Slowakije hebben ingediend, respectievelijk 67 en 57 wijzigingen?

Met de laatste wijzigingen van het HVP, waarover ik uw Kamer op 7 februari en 17 april 2025 heb geïnformeerd, wordt het succesvol indienen van de toekomstige betaalverzoeken, en daarmee het ontvangen van de resterende middelen, mogelijk gemaakt. Niettemin blijft er een risico op een korting op de te ontvangen middelen (oplopend tot € 600 miljoen per mijlpaal of doelstelling) als er op een later moment alsnog door het heroverwegen of verlaat doorvoeren van een maatregel zoals nu opgenomen in het HVP mijlpalen en/of doelstellingen niet of te laat worden behaald.

Voor het aankomende derde betaalverzoek (indiening gepland voor tweede helft van 2025), is het van belang dat de Wet Versterking regie op volkshuisvesting, de Energiewet en de Wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) tijdig door de Kamer worden behandeld en in werking treden teneinde een korting te voorkomen.

U vindt een laatste stand van zaken met betrekking tot de mijlpalen en doelstellingen als bijlage bij de recente Kamerbrief over de halfjaarlijkse rapportage over de implementatie van het HVP (Kamerstukken II 21 501-07, nr. 2107). Het volledige, gewijzigde overzicht van de (resterende) mijlpalen en doelstellingen ontvangt u na de goedkeuring in de mei Ecofinraad in de vorm van het Raaduitvoeringsbesluit.

Concurrentievermogen

De leden van de VVD-fractie zien dat het Omnibus I voorstel (CSRD, CSDDD, CBAM, taxonomie) voor verminderen regeldruk in eerste instantie voortvarend is opgepakt met een “stop the clock”. Deze leden willen graag weten hoe het proces nu verder verloopt. De leden van de VVD-fractie verwijzen ook naar hun inbreng voor het schriftelijk overleg van 8 april 2025 over het Omnibus I voorstel. Wanneer ontvangt de Kamer de beantwoording daarvan?

Uw Kamer ontving op 6 mei jl. de beantwoording op het schriftelijk overleg van 8 april 2025 over het Omnibus I-voorstel. In het verslag van de afgelopen informele Eurogroep/Ecofinraad is tevens het proces ten aanzien van het Omnibus I-voorstel toegelicht, in lijn met de informatieafspraken die met uw Kamer zijn gemaakt.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er verdere stappen worden genomen in het verminderen van de regeldruk. De leden zijn benieuwd naar de plannen daarvoor en het tijdpad. Het is nu niet het moment op de aanpak van regeldruk stil te laten vallen.

Het aanpakken van regeldruk is voor dit kabinet een topprioriteit. Om de regeldruk te verminderen heeft minister van Economische Zaken in december jl. het actieprogramma Minder Druk met Regels [1] gepresenteerd. Met het Actieprogramma zet het kabinet in op het voorkomen van onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving en het aanpakken van onnodige regeldruk in bestaande regelgeving. Daarbij richt het kabinet zich op zowel nationale regelgeving als EU regelgeving. In lijn met het regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36471, nr. 96) wordt de Ministeriële Stuurgroep Ondernemingsklimaat, Regeldruk en Uitvoerbaarheid belast met de sturing van en toezicht op de realisatie van het Programma Versterking Ondernemingsklimaat en het Actieprogramma Minder Druk Met Regels. Het kabinet zal uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de voortgang en resultaten van de Stuurgroep.

De Europese Commissie zal in de komende maanden een drietal sectorale Omnibus voorstellen publiceren ten behoeve van versimpeling en vermindering van regeldruk. Conform huidige planning betreft dat op 14 mei het Omnibus-pakket Landbouw, op 21 mei het Omnibus-pakket Midden-en klein bedrijf en op 17 juni een Omnibus-pakket Defensie. Het kabinet zal per voorstel een appreciatie middels een BNC-fiche met uw Kamer delen, conform de staande informatieafspraken. In de beoordeling van nieuwe voorstellen van Europese Commissie wordt standaard aandacht besteed aan de gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven en (mede)overheden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat vertegenwoordigers van de Europese financiële sector op 20 maart 2025 ook voorstellen heeft gedaan voor aanpassing van FiDA (Financial Data Access). Wat vindt de minister van de huidige FiDA-voorstellen? Wat is de huidige stand van zaken?

Is de minister bereid om met voorstellen te komen om FiDA aan te passen tijdens de Eurogroep/Ecofinraad? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is de minister bereid om in gesprek te gaan met de financiële sector over wijziging van FiDA? Hoe ziet het Europese krachtenveld eruit met betrekking tot FiDA? De leden van de VVD-fractie zijn er voorstander van om ook de FiDA op de schop te nemen met het oog op de concurrentiepositie en regeldruk.

De European Banking Federation (EBF), European Assosciation of Co-operative Banks (EACB), European Savings Banks Group (ESBG), European Fund and Asset Management Association (EFAMA), Association for Financial Markets in Europe (AFME) en Insurance Europe (hierna: de sectorpartijen) hebben in een gezamenlijk statement zorgen geuit over de volgens hen onevenredige lasten, de omvang van de vereisten en het gebrek aan een grondige beoordeling die de radicaal veranderde omgeving weerspiegelt van FIDA. Ook geven zij aan dat er op dit moment geen sterke indicatie is voor vraag vanuit de klant voor FIDA.

FIDA heeft als doel om innovatie binnen de financiële sector te bevorderen en financiële klantdata te beschermen. Het huidige FIDA-voorstel brengt echter ook implementatiekosten voor de financiële sector met zich mee. Ik neem de zorgen van deze sectorpartijen uit de financiële sector serieus en ben zeker bereid om verder met hen in gesprek te gaan. De voorstellen van deze sectorpartijen kunnen ook bijdragen aan het verder verminderen van de regeldruk en kosten die gepaard gaan met de implementatie van FIDA. Een belangrijk uitgangspunt voor mij is ook dat de voordelen van FIDA dienen op te wegen tegen de kosten voor de financiële sector. De voordelen dienen beter onderbouwd te worden door de Europese Commissie.

Op dit moment zijn de triloogonderhandelingen tussen het Poolse voorzitterschap, het Europees Parlement en de Commissie gaande. Tijdens de onderhandelingen zet ik mij ervoor in om FIDA te vereenvoudigen en onnodige administratieve lasten en kosten te voorkomen. Daarnaast is de Commissie bezig met het opstellen van een non-paper waarin zij voorstellen zal doen om FIDA te vereenvoudigen en daarmee de regeldruk en kosten voor de financiële sector te verminderen. Ook een aantal lidstaten hebben hun zorgen geuit over de implementatiekosten die FIDA met zich meebrengt. Net zoals deze lidstaten zal ik, op het moment dat de Commissie haar non-paper deelt, beoordelen of deze voorstellen voldoende ambitieus zijn om onnodige administratieve lasten en kosten voor de financiële sector te voorkomen.  

Richtlijn btw-regels voor afstandsverkopen en btw bij invoer

De leden van de VVD-fractie willen weten of de voorliggende voorstellen met betrekking tot de btw-regels uitvoerbaar zijn voor de Nederlandse douane en de douane in andere lidstaten. Graag ontvangen zij een uitgebreide toelichting. Zijn de benodigde middelen (financieel, personeel, ICT) beschikbaar voor een succesvolle uitvoering? Op welke manier wordt rekening gehouden met bestaande systemen en processen van bedrijven? De leden van de VVD-fractie lezen dat andere lidstaten geen voorstander zijn van een snelle implementatie van het eenloketsysteem, of vinden dat meer tijd genomen moet worden. Welke complicaties treden er mogelijk op voor bedrijven wanneer andere lidstaten het eenloketsysteem niet, later of anders implementeren? Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat bedrijven baat hebben bij een eenduidige uitvoering in alle lidstaten? Wat gaat de regering eraan doen om dit doel te bereiken?

Het voorliggende voorstel met betrekking tot de btw-regels is uitvoerbaar voor de Nederlandse Douane. Het éénloketsysteem bij invoer bestaat al in alle lidstaten. De werking daarvan zal niet veranderen. Wel wordt verwacht dat het gebruik van het éénloketsysteem bij invoer door het voorliggende systeem zal toenemen. De Douane beschikt over de benodigde middelen voor een succesvolle uitvoering.

Het kabinet kan geen uitspraken doen over de uitvoering van de Douane in andere lidstaten. Tijdens de onderhandelingen hebben enkele lidstaten aangegeven dat het nog te vroeg was om het voorliggende voorstel aan de Ecofinraad voor te leggen. Aanvankelijk werd door deze lidstaten vaak aangegeven dat zij wilden wachten op de onderhandelingen over het nieuwe Douanewetboek. De voorliggende artikelen zien op het stimuleren van het éénloketsysteem bij invoer en staan los van deze onderhandelingen. Een akkoord over deze artikelen geeft juist duidelijkheid aan de collega’s van de Douane bij hun onderhandelingen. Ook zijn de artikelen een verbetering in de status quo om uitdagingen op het gebied van e-commerce gedeeltelijk het hoofd te kunnen bieden. Daarnaast is door dezelfde lidstaten aangegeven dat de voorgestelde implementatiedatum te vroeg is. Het éénloketsysteem bestaat echter al in alle lidstaten en is succesvol gebleken. De voorliggende artikelen stimuleren enkel het gebruik van het éénloketsysteem bij invoer en passen het systeem niet aan. Om die reden zijn de benodigde IT-aanpassingen dan ook beperkt. Bovendien sluit de implementatiedatum van deze richtlijn aan bij de implementatiedatum van de artikelen over het éénloketsysteem uit het op de Ecofinraad van 11 maart jl. aangenomen voorstel VAT in the digital age.

Het kabinet is het eens dat bedrijven baat hebben bij een eenduidige uitvoering in lidstaten. Dit geeft bedrijven duidelijkheid, vermindert de administratieve lasten en stimuleert grensoverschrijdend ondernemen. Het kabinet zet zich tijdens de onderhandelingen in voor harmonisatie, vermindering van administratieve lasten en genoeg tijd voor implementatie. Het stimuleren van het gebruik van het éénloketsysteem bij invoer zal hieraan bijdragen.

Security Action for Europe: SAFE-verordening

De leden van de VVD-fractie willen dat Europa meer investeert in defensie. We moeten doen wat nodig is. En we moeten minder leunen op de VS als het gaat om de verdediging van EU. Dat betekent dat alle landen eerst sowieso naar de 2% NAVO-norm moeten. En wat de leden van de VVD-fractie betreft op termijn naar 3,5% groeien. In dat licht kunnen de leden van de VVD-fractie de voorstellen van de Europese Commissie in deze uitzonderlijke situatie billijken, ook al vinden deze leden dat de EU-leningen voor leningen en uitzonderingen op het SGP eigenlijk niet nodig zouden moeten zijn. Nederland heeft gewoon ook zelf maatregelen genomen om de hogere defensie-uitgaven te financieren. En dat moeten andere landen ook doen. Als de Commissie eerder goed had gestuurd op financiële discipline en handhaving van de regels, dan was het ook niet nodig geweest.

De instemming met grotere flexibiliteit in het SGP in het verleden is voor de leden van de VVD-fractie Nederland gekoppeld aan strakke handhaving. Dat staat nog steeds, juist omdat op lange termijn investeren in defensie alleen kan als schulden niet te ver oplopen. Hoe gaat de Europese Commissie de handhaving doen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat die steviger is dan tot nu toe? Hoe vindt informatievoorziening plaats richting Kamer? Hoe wordt geborgd dat de schuldhoudbaarheid op de middellange termijn niet in gevaar komt? Landen als Frankrijk en Italië hadden nu qua staatsschuld al niet een geloofwaardig afbouwpad volgens de leden van de VVD-fractie.

Het feit dat de nationale ontsnappingsclausule voor een lidstaat tijdelijk en gericht wordt geactiveerd voor een toename van defensie-uitgaven tot 1,5% t.o.v. 2021 en dat de Europese begrotingsregels van toepassing blijven, past binnen de voorwaarden van de kabinetsinzet gericht op schuldhoudbaarheid en financiële stabiliteit. De Commissie benadrukt dat de handhaving van de begrotingsregels van toepassing blijft voor overige uitgaven. Het kabinet steunt dit. Ook steunt het kabinet dat de Commissie een dubbeltelling van defensie-uitgaven wil voorkomen. Een toename van defensie-uitgaven onder de nationale ontsnappingsclausule mag niet als relevante factor worden meegewogen in de beoordeling van een buitensporig tekort als gevolg van overige uitgaven. Tot slot steunt het kabinet dat defensie-uitgaven meegerekend blijven worden in het nationale begrotingstekort en de overheidsschuld van lidstaten, waarmee defensie-uitgaven niet buiten haken worden geplaatst. Dit tekort en deze schuld vormen het vertrekpunt van de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn die lidstaten over vier jaar opnieuw moeten opstellen. Die plannen moeten, op grond van de Europese begrotingsregels, dan opnieuw voorzien in een uitgavenpad dat leidt tot een geloofwaardige schuldafbouw. In het kader van de jaarlijkse monitoring van de toepassing van de nationale ontsnappingsclausule, zal het kabinet blijven oproepen om aandacht te houden voor schuldhoudbaarheid en financiële stabiliteit, waaronder het belang van herprioritering voor structureel hogere defensie-uitgaven.

De leden van de VVD-fractie blijven, net als het kabinet, tegenstander van eurobonds. En gaan ook er ook vanuit dat dit niet aan de orde is in de uiteindelijke voorstellen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat geen fundamentele wijzigingen zijn voortgekomen uit de onderhandelingen ten opzichte van het commissievoorstel. De leden van de VVD-fractie willen weten wat de wijzigingen dan wel zijn.

De onderhandelingen over SAFE hebben zich vooral gericht op de versterking van de rol van de Raad, betrekking van derde landen in het instrument, de criteria waaraan producten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor financiering vanuit SAFE en de indeling van militaire capaciteiten in de verschillende prioritaire categorieën. De belangrijkste wijzigingen bestaan uit (1) de rol van de Raad in de beoordeling van de defensie investeringsplannen en goedkeuring van de gealloceerde leningen d.m.v. een uitvoeringsbesluit van de Raad; (2) bevestiging in de considerans dat de MFK-rechtsstaatverordening van toepassing is; (3) mogelijkheid raketten aan te schaffen die in de EU onder licentie worden geproduceerd en (4) de toevoeging van maritieme oppervlak- en onderwatercapaciteiten in de productcategorieën. 

Daarnaast informeer ik u dat het SAFE voorstel uiteindelijk waarschijnlijk als hamerpunt ter aanname voor zal liggen bij de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 20 mei a.s.

De leden van de VVD-fractie willen weten wanneer de voorstellen vanuit de mededeling van de Europese Commissie over de nationale ontsnappingsclausule ten aanzien van het SGP komen. Hoe wordt de Kamer daarvan op de hoogte gehouden?

Uw Kamer heeft op 28 maart jl. een Kamerbrief ontvangen over de inhoud van de Commissiemededeling, de besluitvorming over activatie van de nationale ontsnappingsclausule, het vervolgproces en de kabinetsinzet (Kamerstuk 21501-07, nr. 2103). De Commissie doet in juni aanbevelingen aan de Raad voor de activatie van de nationale ontsnappingsclausule voor de lidstaten die dit hebben aangevraagd. Vervolgens neemt de Raad in juli aanbevelingen hierover aan. Het kabinet zal uw Kamer tijdig informeren in aanloop naar de besluitvorming ten aanzien van de implementatie van de nationale ontsnappingsclausule voor de betreffende lidstaten.

Oekraïne

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de Commissie op 1 april 2025 de derde reguliere tranche financiële steun onder de EU Oekraïne-faciliteit uitbetaald heeft. De overige 13,1 miljard euro zal voor eind 2025 uitbetaald worden. De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat dit zo snel mogelijk gebeurt als nodig is. De leden van de VVD-fractie lezen dat de totale herstel- en wederopbouwnoden van Oekraïne door de Wereldbank worden geschat op 524 miljard dollar, nog los van de schatting van het externe financieringstekort door het IMF. Deze leden zijn ervan op de hoogte dat bijvoorbeeld exportkredietverzekeringen het Nederlandse bedrijfsleven ondersteuning kunnen bieden om bij te dragen aan de wederopbouw van Oekraïne. Acht het kabinet dit tot dusver een voldoende instrumentarium?

Het kabinet ondersteunt met haar handelsinstrumentarium het Nederlandse bedrijfsleven actief in haar mogelijkheden om bij te dragen aan het herstel en wederopbouw van Oekraïne. De exportkredietverzekering (ekv) is een van de instrumenten. Sinds oktober 2023 biedt de ekv een faciliteit voor Oekraïne aan, waarvoor exporttransacties in aanmerking komen als deze bijdragen aan herstel en wederopbouw. Met deze faciliteit kunnen Nederlandse bedrijven ondanks de zeer hoge risico’s toch ekv-dekking krijgen voor export naar Oekraïne.

Het handelsinstrumentarium van RVO staat ook open. De voorwaarden hiervan zijn zoveel mogelijk toegespitst op de Oekraïense context. Daarnaast ondersteunt het subsidieprogramma Ukraine Partnership Facility (UPF) Nederlandse ondernemers en maatschappelijke organisaties om met Oekraïense ondernemers, organisaties en publieke partners samenwerkingen aan te gaan voor duurzame wederopbouw op basis van de behoefte van Oekraïne. Op dit moment wordt o.a. bekeken hoe UPF doelmatiger ingericht kan worden, en beter kan aansluiten op Oekraïense noden en prioriteiten onder andere door de betrokkenheid van de Oekraïense autoriteiten te vergroten. Ten slotte wordt er gewerkt aan kleinschalige bedrijvenmissies onder leiding van de Speciaal Gezant Oekraïne naar Oekraïne om het Nederlandse bedrijfsleven te positioneren bij Oekraïense publieke en private entiteiten.

Verslag Eurogroep/Ecofin 11-12 april

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Eurogroep en de informele bijeenkomst van Ecofin-ministers van 11 en 12 april 2025 te Warschau dat er is gesproken over het oprichten van een nieuwe intergouvernementele organisatie op het gebied van defensie, naar aanleiding van een Bruegel-rapport. Door Bruegel is de op te richten organisatie benoemd als European Defence Mechanism (EDM). De organisatie zou zich bezig moeten houden met planning, financiering, aanbesteding en eigendom van zogenoemde Europese strategic enablers, zoals satelliet- en luchtafweersystemen. Ook zou gezamenlijke inkoop van materieel via het EDM kunnen plaatsvinden. Het intergouvernementele karakter (een samenwerkingsverband van landen onderling, buiten EU-wetgeving om) betekent dat landen op vrijwillige basis deel kunnen nemen en dat de organisatie ook open gesteld kan worden voor landen buiten de EU (zoals Noorwegen of het VK). Nederland benoemde open te staan voor de verkenning van zo’n intergouvernementeel samenwerkingsverband, zo valt te lezen in het verslag. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een toelichting hoe zo’n nieuwe intergouvernementele organisatie zich volgens het kabinet zou verhouden tot de NAVO.

De NAVO vormt de hoeksteen van onze veiligheid. Uitgangspunt van het kabinet is daarom dat een eventueel nieuw intergouvernementeel samenwerkingsverband moet bijdragen aan het behalen van de NAVO-doelstellingen. Daarvoor is het bijvoorbeeld wenselijk dat een dergelijke samenwerkingsverband openstaat voor deelname van NAVO lidstaten en dat het van toegevoegde waarde is op de reeds bestaande instrumenten, zowel vanuit de NAVO als de EU. De variant die Bruegel beschreef, het Europees Defensie Mechanisme (EDM), richt zich op het helpen bij het plannen, aanbesteden en financieren van de herbewapening van deelnemende lidstaten. De inzet van de defensiemiddelen valt nog steeds onder de commando- en controlestructuur van de NAVO en de lidstaten.

De leden van de VVD-fractie zijn daarnaast verheugd te lezen dat er omtrent het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) een voorstel op tafel ligt om te komen tot zekerheid voor het bedrijfsleven. In dit voorstel volgt er alleen een aanpassing van de huidige drempelwaarde van 50 ton massa (gewicht) per jaar, als de benodigde massa om 99 procent van de emissies te ondervangen groter is dan 65 ton massa of kleiner dan 35 ton massa. De benodigde aanpassing van minimaal 15 ton massa zorgt ervoor dat de drempelwaarde niet te snel wordt aangepast en een aantal jaar hetzelfde kan blijven. Eerder hebben de leden van de VVD-fractie gepleit voor deze zekerheid.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat Bulgarije mogelijk per 1 januari 2026 toetreedt tot de eurozone. De economische indicatoren van Bulgarije zien er goed uit, dus dat is een positief teken, wil het toetreden tot de euro. Bulgarije heeft echter wel een probleem met corruptie. Bovendien is Bulgarije een van de armste landen van de EU en heeft regelmatig te kampen met politieke instabiliteit. Hoe beïnvloeden deze punten de mening van het kabinet over de wenselijkheid van toetreding van Bulgarije tot de eurozone?

Het is inderdaad mogelijk dat Bulgarije binnenkort aan de economische convergentiecriteria voldoet. Dit zijn economische voorwaarden die in het VWEU zijn vastgelegd om te bepalen wanneer een land mag toetreden tot de eurozone. Deze criteria moeten ervoor zorgen dat er nauwelijks een economisch risico is alvorens een land toetreedt tot de eurozone. De economische convergentiecriteria zijn: (1) prijsstabiliteit, (2) houdbare overheidsfinanciën, (3) stabiele wisselkoers en (4) convergentie van de rente. Daarnaast zijn ook de hervormingen relevant die Bulgarije heeft toegezegd bij toetreding tot het Europees Wisselkoersmechanisme (zogenoemde post-entry toezeggingen). Deze hervormingen zijn bedoeld om economische convergentie in aanloop naar eurotoetreding verder te bevorderen. Ook heeft Bulgarije stappen genomen om corruptie tegen te gaan. Het kabinet beoordeelt het als positief dat Bulgarije onder andere heeft toegezegd het anti-witwasraamwerk te versterken, door de capaciteiten van de toezichthoudende autoriteiten te vergroten en het opstellen van een actieplan om de geïdentificeerde risico’s te bestrijden. Ook worden veel staatsbedrijven omgevormd en verzelfstandigd. Uit een recente analyse van de Europese Commissie blijkt dat Bulgarije wezenlijke stappen heeft gezet in het voldoen aan deze post-entry toezeggingen. De nog openstaande toezeggingen zijn ook geïntegreerd in het Bulgaars Herstel-en Veerkrachtplan, zodat ook in de periode na mogelijke eurotoetreding de implementatie van de hervormingen door de Commissie wordt gemonitord. Het standpunt van het kabinet is dat het van belang is dat een toetredend land naast de formele convergentiecriteria ook werkt aan de post-entry toezeggingen. Het kabinet roept hier ook toe op in Europese discussies. Tegelijk erkent het kabinet dat de formele convergentiecriteria bepalend zijn voor de vraag of een land de euro kan invoeren en het voldoen aan de post-entry toezeggingen geen juridische voorwaarde voor eurotoetreding vormt.

En hoe groot acht het kabinet de kans dat Bulgarije daadwerkelijk per 1 januari 2026 tot de eurozone toetreedt?

Bulgarije heeft eind februari 2025 (buitengewone) convergentierapporten aangevraagd bij de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB). De convergentierapporten beoordelen in hoeverre Bulgarije voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan eurozonetoetreding. De Europese Commissie en de ECB zullen op 4 juni de convergentierapporten publiceren. Indien hieruit een positief oordeel volgt dan is het mogelijk dat Bulgarije per 1 januari 2026 kan toetreden tot de eurozone. Nadat de convergentierapporten gepubliceerd zijn, zal de Kamer geïnformeerd worden over het oordeel van de Commissie en de ECB en het vervolgproces.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie vragen naar de laatste stand van zaken van het SAFE-initiatief. Hoeveel landen zijn voornemens gebruik te maken van de leningfaciliteit van 150 miljard euro en voor welk bedrag?

Lidstaten dienen binnen zes maanden na inwerkingtreding van de verordening aan te geven of ze aanspraak willen maken op de SAFE-leningen. Het is momenteel dus nog niet bekend welke lidstaten gebruik zullen maken van het SAFE instrument en voor welk bedrag.

Daarnaast informeer ik u dat het SAFE voorstel uiteindelijk waarschijnlijk als hamerpunt ter aanname voor zal liggen bij de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 20 mei a.s.

Hoeveel landen zijn voornemens gebruik te maken van de ontsnappingsclausule van 650 miljard euro en voor welk bedrag?

De Commissie heeft gecommuniceerd dat 16 lidstaten een aanvraag voor activatie hebben ingediend. Dit betreffen België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Tsjechië. Overige lidstaten hebben nog geen besluit genomen of dienen geen aanvraag in. Lidstaten kunnen ook later nog een aanvraag indienen.

Volgens de Commissie biedt activatie van de nationale ontsnappingsclausule naar schatting ruimte voor 650 miljard euro aan nationale defensie uitgaven. Daarbij gaat de Commissie ervan uit dat lidstaten 1,5% per jaar meer uitgeven aan defensie ten opzichte van basispad. Naar verwachting doen niet alle lidstaten een aanvraag voor activatie van de nationale ontsnappingsclausule. Daarnaast is het op voorhand niet te zeggen of lidstaten die gebruik maken van de nationale ontsnappingsclausule hun defensie-uitgaven verhogen tot 1,5% t.o.v. 2021.

Hoe komt het dat Frankrijk niet gebruik wenst te maken van deze twee EU-initiatieven, terwijl president Macron zich hiervoor eerder wel leek uit te spreken? Franrijk heeft toch te maken met een instabiele minderheidsregering die niet in staat is te bezuinigen of de belastingen te verhogen, en dus aangewezen is op leningen? Of heeft Frankrijk zijn leidende rol in de wederopbouw van een Europese defensie-industrie alweer opgegeven?

Frankrijk heeft vooralsnog geen aanvraag gedaan voor activatie van de nationale ontsnappingsclausule. Ten aanzien van SAFE kunnen landen een aanvraag indienen nadat het voorstel is aangenomen door de Raad. Het kabinet gaat niet in op de beweegredenen van Frankrijk voor het al dan niet gebruik maken van deze instrumenten en het verhogen van defensie-uitgaven.

Kan inmiddels de conclusie worden getrokken dat deze 800 miljard euro voor de defensie-industrie er vermoedelijk niet zal komen? Klopt het dat deze 800 miljard euro vooral de vraag naar defensiematerieel zal verhogen, maar niet per se het aanbod? En dat zonder verhoging van het aanbod, vooral de prijzen van het defensiematerieel zullen stijgen, op kosten van de Europese belastingbetalers? Hoe kan voorzien worden in een Masterplan voor de defensie-industrie?

Het doel van de financieringsvoorstellen van de Commissie onder ReArm Europe is om een substantieel bedrag vrij te maken voor defensie. Volgens de Commissie zou tijdelijke en gerichte activatie van de nationale ontsnappingsclausule leiden tot een toename van defensie-uitgaven tot 1,5% bbp gedurende een periode van vier jaar vanaf 2025. Daarnaast gaat het bij het SAFE instrument volgens de Commissie om een omvang van 150 miljard euro. De nationale ontsnappingsclausule biedt de mogelijkheid om begrotingsruimte te creëren voor een toename in nationale defensie-uitgaven, en SAFE voor gezamenlijk aanbestedingen. Echter is het aan iedere lidstaat zelf om te besluiten of ze een aanvraag zullen doen voor activatie van de nationale ontsnappingsclausule en of ze gebruik zullen maken van SAFE.

In de defensiemarkt zijn nationale overheden de enige vragende partijen. Defensiebedrijven produceren in het algemeen ook niet op voorraad maar gecontracteerde hoeveelheden. Het aanbod van defensieproducten volgt dus de vraag en als de vraag stijgt zal het aanbod, op een zekere termijn en bij voldoende aanbod van productiefactoren, meestijgen.

De leden van de NSC-fractie vragen voorts of het klopt dat de mogelijke verhoging van de NAVO-norm van 2% van het bruto binnenlands product (bbp) een veel grotere impact zal hebben op de defensie-industrie dan het “plan van 800 miljard euro”. Klopt het dat een uitbreiding van de defensie-uitgaven naar 3,5% resp. 5% van het bbp zou betekenen dat 38 resp. 54 miljard euro aan defensie uitgegeven zou moeten worden? In hoeverre past dit binnen het Uitgavenkader van circa 427 miljard euro? Klopt het dus dat een dergelijke verhoging van de defensie-uitgaven niet kan binnen de huidige begrotingsregels en het trendmatig begrotingsbeleid?

Bij een nominaal bbp in 2025 van 1195,9 miljard euro zou er in totaal jaarlijks 41,9 miljard euro en 59,8 miljard euro uitgegeven moeten worden om in 2025 aan een inputnorm van respectievelijk 3,5% en 5% bbp te voldoen. Dit bedrag loopt in de toekomst op in absolute termen door veronderstelde volume- en prijsgroei van het bbp. Zo is de verwachting dat (bij een verondersteld bbp in 2030 van 1451,2 miljard euro) er in totaal jaarlijks 50,8 miljard euro en 72,6 miljard euro uitgegeven moeten worden om in 2030 aan een inputnorm van respectievelijk 3,5% en 5% bbp te voldoen.

Conform de begrotingsregels zijn aan het begin van de kabinetsperiode afspraken gemaakt over wat gedurende de kabinetsperiode in één jaar maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenkader). Conform de begrotingsregels dienen additionele uitgaven te worden ingepast binnen dit uitgavenkader. Hogere uitgaven moeten elders binnen de begroting worden gedekt, omdat anders lasten worden doorgeschoven naar toekomstige generaties terwijl er al een houdbaarheidsopgave resteert.

Is het kabinet bereid de eerstvolgende, 18e Studiegroep Begrotingsruimte om advies te vragen over een hervorming van de begrotingsregels, die meestal in de Startnota worden afgesproken? En daarbij ook mee te nemen dat steeds terugkomende uitgaven- en inkomstenmeevallers sneller en eerder kunnen worden bij de voorjaarsbesluitvorming?

Voor aantreden van een nieuw kabinet kijkt de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) standaard kritisch naar het begrotingsbeleid en de begrotingsregels en doet adviezen ter verbetering. Dit advies is onafhankelijk. Het is aan een volgend kabinet om, op basis van het advies van de SBR, de begrotingsregels vast te stellen.

De leden van de NSC-fractie vragen voorts in hoeverre de saldomeevaller van 2024 van 21 miljard euro is meegenomen in de voorjaarsbesluitvorming. En in hoeverre is de saldomeevaller van 2025 van 8 miljard euro meegenomen in de voorjaarsbesluitvorming? Op welke manier zijn deze meevallers meegenomen? Zijn deze meevallers meegenomen als dekking voor beleidsintensiveringen bij de Voorjaarsnota?

In het hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk 36471, nr. 37) en in de begrotingsregels van het kabinet is het volgende over de meevallerformule opgenomen: “Voorts hanteert het kabinet een meevallerformule ingeval het feitelijke EMU-saldo langjarig beter is dan een saldo van ‒ 1,5% BBP. Eventuele besluitvorming hierover vindt jaarlijks in het voorjaar plaats.” Hiermee kan ruimte in het EMU-saldo worden ingezet indien het feitelijke EMU-saldo langjarig beter is dan -1,5%. Hiervan is geen sprake. Conform bovenstaande zijn de saldomeevallers in 2024 en 2025 dan ook niet meegewogen in de voorjaarsbesluitvorming.

Waarom is de budgetflexibiliteit in de suppletoire begrotingen horende bij de Voorjaarsnota niet gerapporteerd aan de Kamer, zoals voorgesteld in de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Idsinga over “Realistisch ramen” (Kamerstuk 36672, nr. 2)? Immers, het kabinet had toch in zijn reactie daarop ((Kamerstuk 36672, nr. 4) aangegeven dit in overweging te nemen? Hoe kan de Kamer gebruik maken van zijn grondwettelijke budgetrecht, als onduidelijk is waar de vrije ruimte zit in de diverse suppletoire begrotingen?

Het kabinet zal het toevoegen van budgetflexibiliteit aan de eerste suppletoire begrotingen bij Voorjaarsnota meewegen in de overwegingen voor de verbetering, modernisering en vereenvoudiging van het begrotings- en verantwoordingsproces, zoals aangekondigd in de Kamerbrief Agenda toekomstbestendig begroten en verantwoorden. Dit is ook gecommuniceerd in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Idsinga over ‘realistisch ramen’. Het kabinet zal de Kamer informeren over de voortgang hierop in de Kamerbrief over het begrotingsproces die gepland staat voor medio 2025.

Deelt het kabinet de mening van de leden van de NSC-fractie dat de Europese begrotingsregels (het SGP) al zeer streng zijn? Waarom zijn er dan ook nog Nederlandse begrotingsregels in de vorm van de Startnota? Is dit niet een dubbel slot op de deur, of anders gezegd een kop op Europese wet- en regelgeving?

In Nederland voeren we trendmatig begrotingsbeleid. Aan het begin van een kabinetsperiode worden afspraken gemaakt over wat in één jaar maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenkader) en hoe hoog de beleidsmatige aanpassing van de belastingen en de premies per jaar mag zijn (het inkomstenkader). Daarbij weegt een kabinet verschillende keuzemogelijkheden zorgvuldig tegen elkaar af, waarbij ook de vereisten uit het Europese begrotingsraamwerk in acht worden genomen.

Een gestructureerd en voorspelbaar besluitvormingsproces is van groot belang om tot integrale afweging te komen tussen verschillende beleidsdoelstellingen. Dit leidt tot politieke rust, goed voorspelbaar beleid en effectieve besteding van belastinggeld. Voorts laat het kabinet de begroting via automatische stabilisatie meebewegen met de economische ontwikkeling. Om deze basisprincipes van het trendmatig begrotingsbeleid te ondersteunen spreekt het kabinet aan het begin van een kabinetsperiode een set met begrotingsregels af.

De Europese referentiewaarden voor het tekort (3% bbp) en de schuld (60% bbp) vormen de grenzen van wat vanuit het Europese begrotingsraamwerk is toegestaan. Voldoen aan deze Europese referentiewaarden betekent dat Nederland zonder handhavingsmaatregelen vanuit Brussel zelf gaat over de beslissingen die raken aan de overheidsfinanciën, waarmee ad-hoc ingrepen worden voorkomen. Dat maakt het mogelijk om besluitvorming te voeren gericht op de lange termijn en op stabiliteit.

In het herziene Europese begrotingsregels moeten lidstaten ook een uitgavenpad indienen dat ervoor zorgt dat het tekort en de schuld op de middellange termijn (aanpassingsperiode + 10 jaar) binnen de referentiewaarden blijven. Nederland voldoet hier op dit moment niet aan, al kunnen de Commissie en de Raad geen handhavingsmaatregelen opleggen zolang Nederland binnen de referentiewaarden blijft. Het kabinet is hieraan gecommitteerd. Het kabinet zet een eerste stap door de uitgaven structureel te beperken vanaf 2027, maar onderkent ook dat volgende kabinetten stappen moeten zetten om de schuldquote te stabiliseren op de middellange termijn.

De Wet Hof bevat het benodigde wettelijke instrumentarium voor het bereiken en vasthouden van houdbare overheidsfinanciën. Deze wet bevat zowel bepaling inzake de nationale begrotingsregels als de Europese begrotingsregels, waarbij uitgangspunt is dat de basisprincipes van het Nederlandse trendmatig begrotingsbeleid en de verplichtingen die voortvloeien uit het (herziene) Europese begrotingsraamwerk goed op elkaar aansluiten en elkaar kunnen versterken. Alles overwegende zijn de Nederlandse begrotingsregels dan ook geen kop op Europese wet- en regelgeving, maar een juist een aanvulling op deze regelgeving.

Klopt het dat Duitsland zijn eigen kop op Europese wet- en regelgeving (de Schuldenbrehmse) onlangs heeft hervormd via een grondwetswijziging?

Vlak voor het coalitieakkoord, in april 2025, werd een akkoord bereikt tussen CDU/CSU en SPD en de Groenen over een wijziging van de Duitse grondwet. Deze wijziging versoepelt de 'Schuldenbremse' (schuldenrem), waarmee de overheid meer ruimte heeft om te lenen voor specifieke doeleinden. De wijziging werd goedgekeurd door zowel de Bondsdag als de Bondsraad, met een tweederdemeerderheid in beide kamers. In het coalitieakkoord, getiteld "Verantwoordelijkheid voor Duitsland", bevestigen de partijen de afspraak om de schuldenrem te versoepelen. Het akkoord legt de nadruk op het versterken van de economie, stimuleren van investeringen in infrastructuur en defensie, en moderniseren van belasting- en pensioenstelsel. De schuldenrem is een Duitse begrotingsregel die sinds 2009 in de Duitse grondwet staat met als doel begrotingsdiscipline. Voor de federale overheid geldt dat het jaarlijkse begrotingstekorten niet groter mag zijn dan 0,35% van het bbp. Voor de deelstaten geldt dat zij een sluitende begroting moeten hebben (geen tekorten). De versoepeling houdt in dat: (1) Defensie-uitgaven boven 1% van het bbp buiten de schuldenrem vallen, (2) een speciaal investeringsfonds van 500 miljard euro wordt opgericht voor infrastructuur en klimaatbeleid, (3) de deelstaten gezamenlijk een begrotingstekort van maximaal 0,35% van het bbp wordt toegestaan. Duitsland blijft gebonden aan de Europese begrotingsregels. Duitsland zal binnenkort zijn budgettair-structurele plan voor de middellange termijn indienen waarin hun begrotingsplannen verder worden uitgewerkt. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd, zoals aangegeven in de Kamerbrief over implementatie van het Europees begrotingsraamwerk10.

De leden van de NSC-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de confiscatie van de 260 miljard euro aan tegoeden van de Russische centrale bank. Waarom wordt er ogenschijnlijk totaal geen voortgang geboekt in deze zaak?

Tegoeden van de Russische Centrale Bank in de EU en G7-landen zijn bevroren in het kader van de sancties tegen Rusland. Het kabinet kijkt serieus naar het onderzoeken van aanvullende mogelijkheden voor het gebruik van bevroren Russische centralebanktegoeden voor steun aan Oekraïne. Eventuele aanvullende maatregelen, zoals confiscatie van de tegoeden, moeten in EU- en G7-verband worden genomen. Er is internationaal geen gedeeld beeld over de juridische mogelijkheden en juridische en financieel-economische risico’s. Voor verschillende lidstaten vormen de mogelijke risico’s een reden voor terughoudendheid. Gedegen onderzoek naar de mogelijkheden en risico’s is daarom van belang. Het kabinet spreekt zich hier in multilateraal en bilateraal verband voor uit.

Hoe komt het dat de minister onlangs heeft aangegeven dat “we op dit punt aan het begin van de discussie staan”, terwijl deze discussie, net als de oorlog zelf, al meer dan drie jaar duurt?

De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen ten aanzien van de bevroren Russische tegoeden. Als gevolg van de sectorale sanctiemaatregelen die aan Rusland zijn opgelegd zijn op dit moment ca. EUR 260 mld. Russische centralebanktegoeden bevroren binnen de G7 en EU. Deze tegoeden kunnen daarom niet door Rusland worden ingezet voor financiering van de oorlog. In mei 2024 bereikte de Raad akkoord op het afromen van de buitengewone inkomsten en het beschikbaar stellen hiervan voor militaire en niet-militaire steun aan OEK. In juni 2024 hebben de G7-landen en EU hebben ca. EUR 45 mld. aan leningen aan Oekraïne toegezegd, waarbij de buitengewone inkomsten aan Oekraïne ter beschikking worden gesteld voor afbetaling en om rentebetalingen te voldoen. De discussie over aanvullende maatregelen, waaronder confiscatie, is complex vanwege de mogelijke juridische en financieel-economische risico’s. Op dit moment vindt er geen verdere gecoördineerde inhoudelijke discussie op internationaal niveau plaats. Nederland roept hier wel toe op. Daarnaast bevinden er zich geen bevroren Russische centralebanktegoeden in Nederland, waardoor Nederland afhankelijk is van samenwerking met EU en G7-partners.

Heeft de Oekraïense regering inmiddels zelf via civielrechtelijke weg beslag laten leggen op de Russische tegoeden, bijvoorbeeld in België, waar 190 miljard euro van deze tegoeden ondergebracht zijn? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet bij de Oekraïense regering nagaan waarom nog geen beslag is gelegd? Het klopt toch dat in het verleden dergelijke beslagen zijn gelegd op bijvoorbeeld schepen en vliegtuigen? Klopt het dat Rusland zelf in 2022 beslag heeft gelegd op honderden vliegtuigen uit andere landen?

Het kabinet beschikt niet over deze informatie. Of beslaglegging mogelijk is, en zo ja hoe, hangt af van de relevante nationale wet- en regelgeving.

De leden van de NSC-fractie vragen voorts of het klopt dat het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie naar verwachting tijdens een gezamenlijke top op 19 mei 2025 een veiligheids- en defensiepartnerschap zullen tekenen. Welke andere landen hebben een dergelijk partnerschap met de EU? Waarom is er nog geen dergelijk EU-partnerschap met Oekraïne? Welke financiële bijdrage zou het VK moeten betalen om mee te doen aan SAFE?

De Europese Commissie onderhandelt namens de EU over de partnerschappen van de EU. Binnen het kabinet houdt de minister van Buitenlandse Zaken zich bezig met buitenlandbeleid van de EU. De Raad moet een mandaat geven om onderhandelingen met het VK over een veiligheids- en defensiepartnerschap te starten. Het kabinet is hier voorstander van en hoopt dat rondom de EU VK Top op 19 mei een veiligheids- en defensiepartnerschap tussen de EU en het VK overeengekomen zal worden. Dit zou tot gevolg hebben dat EU lidstaten die gebruikmaken van SAFE leningen met het VK gezamenlijke aanbestedingen kunnen doen. Andere landen met een dergelijk partnerschap met de EU zijn Noorwegen, Moldavië, Zuid-Korea, Japan, Albanië en Noord-Macedonië. Indien de NSC fractie met ‘deelname aan SAFE’ doelt op het ontvangen van een deel van de SAFE-leningen; dit wordt momenteel niet beoogd. SAFE-leningen zijn alleen bestemd voor EU-lidstaten. Hoogstens kunnen bedrijven uit andere landen, wanneer deze landen aan bepaalde voorwaarden voldoen, meedingen naar opdrachten die worden bekostigd met SAFE-leningen.

Op dit moment is er geen veiligheids- en defensiepartnerschap tussen de EU en Oekraïne. Wel bestaat intensieve samenwerking op dit vlak. Zo kwamen de EU en Oekraïne op 27 juni 2024 tot een gezamenlijke veiligheidsarrangement voor 10 jaar, waarbij verschillende gebieden voor samenwerking uiteen worden gezet. Ook bij onderhandelingen over instrumenten ten behoeve van de Europese defensie-industrie, het Europese Defensie Industrie Programma (EDIP) en het Security Action for Europe (SAFE)-instrument, is Nederland positief over de grote mate van toegang voor Oekraïne in de huidige concept-verordeningen. Deze instrumenten kunnen een welkome impuls vormen voor versterkte samenwerking tussen de EU en Oekraïne op dit vlak.

Klopt het dat er sinds de zomer van 2024 weer meer toenadering is tussen het VK en de EU?

Is het denkbaar dat het VK op termijn weer zal toetreden tot de Europese Economische Ruimte (EER) en de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA)? Is het ook denkbaar dat andere landen binnen en buiten Europa, zoals Oekraïne en Canada, zouden kunnen toetreden tot de EER en de EVA?

Het VK heeft onder de Labourregering toenadering gezocht tot de EU en Europese lidstaten, in het kader van de zogenoemde ‘reset’ van de bilaterale betrekkingen. Dit beperkt zich tot het versterken van de bestaande relatie, waarvoor de handels- en samenwerkingsovereenkomst en het terugtrekkingsakkoord de basis vormen. De EU en het VK kijken momenteel naar de mogelijkheden voor intensievere samenwerking op een aantal onderwerpen. Het kabinet ziet kansen om nader samen te werken op het gebied van veiligheid en defensie en hecht aan lange termijn afspraken om duidelijkheid te bieden aan wind op zee-ontwikkelaars en stabiliteit voor de visserijsector. Op 19 mei vindt een EU-VK Top plaats waar naar verwachting een aantal tussentijdse stappen worden gezet. Toetreding van Canada tot de Europese Economische Ruimte is momenteel niet aan de orde. Met Oekraïne voert de EU sinds 2024 EU-toetredingsgesprekken.

De leden van de NSC-fractie vragen tot slot hoeveel begrotingsruimte de ontsnappingsclausule van het SGP voor Nederland zou opleveren. En wat betekent de activatie van de ontsnappingsclausule voor landen die reeds in een buitensporigtekortprocedure zitten, zoals Polen? Betekent dit bijvoorbeeld dat Polen daar weer uit kan worden gehaald?

Lidstaten mogen gebruik maken van de nationale ontsnappingsclausule, waarbij de toename in defensie-uitgaven (ten opzichte van 2021, met een maximum van 1,5% bbp) wordt uitgezonderd van het netto uitgavenpad. Gedurende de activatie van de nationale ontsnappingsclausule blijven defensie-uitgaven meegerekend worden in het nationale begrotingstekort en de overheidsschuld van lidstaten, waarmee defensie-uitgaven niet buiten haken worden geplaatst.

Het kabinet kiest ervoor om geen gebruik te maken van de nationale ontsnappingsclausule. Het kabinet kiest hiervoor met de gedachte dat de structurele toename in defensie-uitgaven structureel moet worden ingepast binnen de begroting, zodat er geen rekeningen worden doorgeschoven naar toekomstige generaties. Het kabinet blijft ook zonder gebruik van de nationale ontsnappingsclausule in de raming de gehele kabinetsperiode binnen de Europese referentiewaarden voor het tekort (3% bbp) en de schuld (60% bbp). Op basis van een eerste inschatting van de toename in defensie-uitgaven (COFOG-definitie) tussen 2021-2024, zou Nederland bij gebruik van de ontsnappingsclausule ook niet voldoen aan het door de Raad aanbevolen maximum uitgavenpad. Meer informatie over het Nederlandse uitgavenpad is te vinden in de voortgangsrapportage.11 Daarnaast kunnen de Commissie en de Raad geen handhavingsmaatregelen opleggen zolang Nederland binnen de referentiewaarden blijft.

De Raad heeft tijdens de Ecofinraad op 21 januari 2025 aanbevelingen gedaan aan België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië en Slowakije voor de correctie van hun buitensporige tekorten in het kader van artikel 126 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Een buitensporigtekortprocedure op basis van overschrijding van de 3%-tekortnorm kan alleen beëindigd worden indien het tekort duurzaam onder de 3% wordt gebracht. Het activeren van de algemene ontsnappingsclausule biedt tijdelijke ruimte voor afwijkingen van het door de Raad vastgestelde uitgavenpad voor een toename in defensie-uitgaven tot 1,5% t.o.v. 2021. De begrotingsregels blijven van toepassing voor overige uitgaven en defensie-uitgaven boven 1,5%. Lidstaten in een buitensporigtekortprocedure moeten effectief gevolg blijven geven aan de Raadsaanbeveling om hun buitensporig tekort te corrigeren.

Op 4 juni 2025 zal de Commissie het onderzoek naar de aanwezigheid van buitensporige tekorten in lidstaten publiceren. De Commissie kan in het onderzoek rekening houden met de activatie van de algemene ontsnappingsclausule, conform Verordening 1467/97. Namelijk, als de nationale ontsnappingsclausule voor een lidstaat is geactiveerd en de Commissie beoordeelt dat een lidstaat de 3% referentiewaarde voor het begrotingstekort (tekortcriterium) of de maximale toegestane uitgavengroei (schuldcriterium) overschrijdt als gevolg van een toename van defensie-uitgaven, dan kan de Commissie bij haar beoordeling concluderen dat er toch geen sprake is van een buitensporig tekort.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad van 12 en 13 mei 2025 en van het verslag van de vergaderingen van 11 en 12 april 2025. Zij hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de BBB-fractie lezen dat de minister over de kabinetsinzet ten aanzien van de digitale euro het volgende schrijft: “Daarnaast zet het kabinet zich bij de mogelijke invoering van de digitale euro in voor waarborgen omtrent privacy, niet-programmeerbaarheid en het kostenmodel. Zo is het kabinet van mening dat de digitale euro aan de hoogste standaarden moet voldoen op het gebied van privacy en daarmee zo veel mogelijk moet aansluiten bij de eigenschappen van contant geld. Daarnaast is het kabinet van mening dat de kosten voor de digitale euro proportioneel verdeeld moeten worden over winkeliers, betaaldienstverleners en burgers.”

De leden van de BBB-fractie blijven van mening dat de digitale euro geen tot weinig toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse burger in de huidige vorm. De komst van een digitale munt mag niet ten koste gaan van privacy en financiële bewegingsvrijheid van de burger, zo merken deze leden op. Is de digitale euro bij online koppeling met de Europese digitale identiteit niet per definitie programmeerbaar?

In de huidige wetsvoorstellen staat dat de digitale euro niet-programmeerbaar mag zijn, wat betekent dat de digitale euro geen vervaldatum of bestedingsdoel mag hebben. Daarnaast staat in de wetsvoorstellen dat de European Digital Identity Wallet (de EDI-wallet) op verzoek van de gebruiker gebruikt kan worden om te ondersteunen bij het openen van een rekening of het verifiëren van een transactie. De EDI-wallet is een tool, bijvoorbeeld via een app op je telefoon, die het makkelijker maakt om online je identiteit te bewijzen en gegevens digitaal te delen. Het gebruik van de EDI-wallet is vrijwillig. Het kabinet vindt het belangrijk dat het gebruik van de EDI-wallet voor digitale euro dienstverlening altijd op basis van vrijwilligheid is en dat het mogelijk is en blijft om de digitale euro te gebruiken zonder de EDI-wallet. Als de digitale euro er komt en gebruikers kiezen ervoor om via dienstverlening van de EDI-wallet een rekening te openen, dan zal de digitale euro nog steeds niet programmeerbaar zijn. Ook in dat geval kan de digitale euro geen bestedingsdoel of vervaldatum hebben.

De leden van de BBB-fractie waarderen de inzet van het kabinet. Zij vragen zich af welke mogelijkheden nationale lidstaten hebben om programmeerbaarheid en andere onwenselijke ontwikkelingen in de toekomst te voorkomen. Heeft de minister hier überhaupt een instrumentarium voor?

Programmeerbaarheid van de digitale euro wordt ondubbelzinnig verboden in artikel 24 van het voorstel van de Europese Commissie. Er is breed draagvlak onder lidstaten (waaronder Nederland), de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank om in de wetgeving te verankeren dat de digitale euro niet programmeerbaar is. Dit betekent dat het voor geen enkele instelling mogelijk zal zijn om de digitale euro te programmeren. Als onderdeel van het ontwerp van de digitale euro is de ECB ook geenszins bezig om programmeerbaarheid technisch mogelijk te maken.

De lidstaten in de Raad, waaronder Nederland, en het Europees Parlement bepalen als medewetgevers hoe de digitale euro wordt vormgegeven en besluiten dus zelf over het ontwerp van de digitale euro en eventuele aanpassingen in de toekomst. Gelet op het brede draagvlak onder lidstaten en Europese instellingen voor deze niet-programmeerbaarheid, en gelet op de zware wetgevingsprocedure die nodig zou zijn om de wetgeving rond de digitale euro aan te passen, is er geen aanleiding om te verwachten dat programmeerbaarheid in de toekomst wel mogelijk wordt.

De leden van de BBB-fractie hebben voorts een vraag over de kaders en de richtlijnen rond het SAFE-instrument. Is het voor lidstaten ook mogelijk om creatief om te gaan met wat bestaande en nieuwe investeringen in defensie zouden zijn? Is het denkbaar dat een lidstaat zijn huidige defensiebegroting zoveel mogelijk binnen de contouren van Readiness 2030 manoeuvreert, om zo zonder gevolgen de 3%-norm te overschrijden?

Uitgaven die lidstaten doen met een lening onder het SAFE-instrument blijven onderdeel van de normen voor, en monitoring van, de Europese begrotingsregels (het Stabiliteits- en Groeipact). Indien lidstaten gebruikmaken van de nationale ontsnappingsclausule onder het Stabiliteits- en Groeipact, zullen uitgaven gefinancierd met leningen onder het SAFE-instrument meetellen onder de maximale toename van de defensie-uitgaven tot 1,5% t.o.v. 2021 waarvoor de ontsnappingsclausule geldt.

Daarnaast informeer ik u dat het SAFE voorstel uiteindelijk waarschijnlijk als hamerpunt ter aanname voor zal liggen bij de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 20 mei a.s.

De leden van de BBB-fractie constateren dat de minister schrijft dat de Ecofinraad ook de (uitvoering van de) sancties tegen Rusland zal bespreken. In lijn met de motie-Boswijk blijft Nederland “serieus kijken” naar het onderzoeken van de mogelijkheden om aanvullende maatregelen t.a.v. de bevroren Russische Centrale-banktegoeden te nemen (Kamerstuk 21501-02, nr. 2962). Eventuele aanvullende maatregelen moeten in EU- en G7-verband worden genomen. De leden van de BBB-fractie vragen wat de actuele stand van deze discussie is. Is er een consensus met betrekking tot de omgang met Russische tegoeden? Hoeveel landen willen zich niet enkel beperken tot de renteopbrengsten, maar ook de tegoeden zelf aanspreken? Is dat wat de minister betreft nog altijd een optie? En hoe weegt de minister deze route in de context van het huidige financiële klimaat, waar het op dit moment ontbreekt aan vertrouwen en stabiliteit?

Er is nog geen internationale consensus met betrekking tot het nemen van aanvullende maatregelen ten aanzien van de Russische centralebanktegoeden. De EU en de G7 hebben zich wel politiek verbonden, o.a. in ER-conclusies, aan het bevroren houden van de Russische centralebanktegoeden tot Rusland zijn agressie staakt en de veroorzaakte schade in Oekraïne vergoedt. Het kabinet doet geen uitspraken over de positie van specifieke landen. Het kabinet blijft serieus kijken naar het onderzoeken van de verschillende mogelijkheden voor het gebruik van de bevroren Russische centralebanktegoeden ten behoeve van Oekraïne. Gedegen onderzoek naar de juridische, en financieel-economische risico’s is van belang, waarbij ook rekening wordt gehouden met het huidige financiële klimaat. Daarnaast is van belang dat eventuele aanvullende maatregelen in EU- en G7-verband worden genomen, en dat risico’s hierbij zoveel mogelijk geanalyseerd en gedeeld.

Tot slot hebben de leden van de BBB-fractie nog een vraag over de aanpassingen van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF). De minister schrijft dat Nederland een wijzigingsvoorstel heeft ingediend bij de commissie. De leden van de BBB-fractie lezen dat de wijzigingen betrekking hebben op in totaal 16 maatregelen. Het betreft een aantal technische en administratieve wijzigingen die vooral zijn gericht op het verminderen van administratieve lasten en het corrigeren van administratieve fouten. Zij lezen eveneens dat Nederland positief staat tegenover enkele wijzigingsvoorstellen van andere landen zoals Portugal en Luxemburg. Kan de minister een geactualiseerd overzicht geven van dreigende kortingen en beleidsmaatregelen die niet of niet tijdig dreigen te worden doorgevoerd, en daarmee door de minister als een risico worden beschouwd met betrekking tot het verkrijgen van fondsen uit de HVF?

Met de laatste wijzigingen van het HVP, waarover ik uw Kamer op 7 februari en 17 april 2025 heb geïnformeerd, wordt het succesvol indienen van de toekomstige betaalverzoeken, en daarmee het ontvangen van de resterende middelen, mogelijk gemaakt. Niettemin blijft er een risico op een korting op de te ontvangen middelen (oplopend tot € 600 miljoen per mijlpaal of doelstelling) als er op een later moment alsnog door het heroverwegen of verlaat doorvoeren van een maatregel zoals nu opgenomen in het HVP mijlpalen en/of doelstellingen niet of te laat worden behaald.

Voor het aankomende derde betaalverzoek (indiening gepland voor tweede helft van 2025), is het van belang dat de Wet Versterking regie op volkshuisvesting, de Energiewet en de Wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) tijdig door de Kamer worden behandeld en in werking treden teneinde een korting te voorkomen.

U vindt een laatste stand van zaken met betrekking tot de mijlpalen en doelstellingen als bijlage bij de recente Kamerbrief over de halfjaarlijkse rapportage over de implementatie van het HVP (Kamerstukken II 21 501-07, nr. 2107). Het volledige, gewijzigde overzicht van de (resterende) mijlpalen en doelstellingen ontvangt u na de goedkeuring in de mei Ecofinraad in de vorm van het Raaduitvoeringsbesluit.


  1. DNB, Betaalvereniging Nederland (2024). Betalen aan de kassa 2024.↩︎

  2. ECB (2024). TARGET Annual Report 2023.↩︎

  3. Tweede Kamer, 2024-2025, 30 821, nr. 249.↩︎

  4. COM(2025) 124.↩︎

  5. Kamerstukken II 2024/25, 21 501-17, nr. 2100.↩︎

  6. Kamerstukken II 2024/25, 21 501-07, nr. 2099.↩︎

  7. Kamerstukken II 2024/25, 22 112, nr. 4043.↩︎

  8. Zie Kamerstukken II 2024/25, 21 501-07, nr. 2099 voor een toelichting op deze probleemanalyse.↩︎

  9. https://www.dnb.nl/en/general-news/speech-2025/agnostic-or-preaching-the-gospel/↩︎

  10. Kamerstuknummer 21501-07, nr. 2085↩︎

  11. JAARLIJKSE VOORTGANGSRAPPORTAGE OP HET BUDGETTAIR-STRUCTUREEL PLAN VOOR DE MIDDELLANGE TERMIJN↩︎