Reactie op verzoek commissie over de uitspraak van de Raad van State inzake lelieteelt en impact gebruik gewasbeschermingsmiddelen op natuurgebieden
Gewasbeschermingsbeleid
Brief regering
Nummer: 2025D20791, datum: 2025-05-12, bijgewerkt: 2025-05-15 15:24, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Uitspraak van de Raad van State inzake lelieteelt en impact gebruik gewasbeschermingsmiddelen op natuurgebieden
- Beslisnota bij Kamerbrief over reactie op verzoek commissie over de uitspraak van de Raad van State inzake lelieteelt en impact gebruik gewasbeschermingsmiddelen op natuurgebieden
Onderdeel van kamerstukdossier 27858 -710 Gewasbeschermingsbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z09047:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-05-14 14:37: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-05-15 17:45: Gewasbeschermingsmiddelen (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-05-21 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (đ origineel)
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 710 Brief van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2025
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 9 april 2025 (Kenmerk 2025Z06761/2025D15816), informeer ik u over de uitspraak van de Raad van State van 2 april 2025 (tevens publicatiedatum) in vervolg op een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in een procedure tussen de Vereniging Milieudefensie Amsterdam en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. De zaak betreft een provinciaal handhavingsbesluit op grond van de Wet natuurbescherming over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in het kader van de lelieteelt nabij een Natura 2000-gebied in Drenthe zonder natuurvergunning. De provincie is in deze zaak het bevoegd gezag.
Verder heeft de commissie mij verzocht in te gaan op de impact van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op Natura 2000-gebieden in den brede, en daarbij aan te geven wat een erfenis is uit het verleden en wat actuele betekenis heeft. Zie hiervoor het kopje âImpact op Natura 2000â.
Uitspraak
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 2 april 2025 uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank NoordÂ-Nederland van 18 juni 2021 in zaak nr. 19/1028 in het geding tussen Vereniging Milieudefensie Amsterdam en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe over lelieteelt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied âHet Holtingerveldâ. De Vereniging Milieudefensie Amsterdam is belanghebbende in deze zaak. Dat Milieudefensie Amsterdam belanghebbende zou zijn, was aangevochten door de teler, maar deze is op dit punt in het ongelijk gesteld. De Afdeling komt tot het oordeel dat de rechtbank Noord-Nederland terecht het besluit op bezwaar van 7 februari 2019 heeft vernietigd, voor zover dat ziet op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de lelieteelt op de in dit geding betrokken percelen. De twee belangrijkste onderdelen waar de Afdeling zich over uitspreekt zijn:
in dit geval zijn er aanwijzingen dat het standpunt van de provincie dat er geen (directe) effecten zijn op het op het nabijgelegen Natura 2000-gebied door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen onvoldoende onderbouwd is en;
wanneer gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden worden gebruikt, is niet op voorhand uitgesloten dat:
deze middelen significante effecten kunnen hebben op Natura-2000-gebieden;
een vergunningplicht bestaat en een passende beoordeling moet worden gemaakt.
In deze casus is sprake van gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in open lelieteelt in de nabijheid van een Natura-2000 gebied en tevens een toename in de omvang van de lelieteelt sinds de start van het bedrijf in 1990 van 1 naar 100 ha, waardoor er sprake is van een nieuw project. De uitspraak heeft tot gevolg dat de betrokken lelieteler in beginsel een vergunning nodig heeft voor het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen in zijn teelt. Als met een voortoets kan worden aangetoond dat significante effecten uitgesloten zijn, dan is er geen natuurvergunning nodig. De âbewijslastâ hiervoor ligt bij de teler en wat hier precies voor moet worden aangeleverd is aan de provincie als bevoegd gezag.
Vervolg
De uitspraak zou gevolgen kunnen hebben voor soortgelijke (toekomstige) zaken (lelieteelt en ook teelt van andere gewassen) waarbij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nabij Natura 2000-gebieden aan de orde is.
Tegelijkertijd is nog onduidelijk hoe andere telers door de uitspraak worden geraakt. Ook zijn nog een aantal juridische zaken onduidelijk. Zo is onder meer nog niet duidelijk in hoeverre het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan worden aangemerkt als een bestaand recht vanwege toestemming van voor het moment dat de Habitatrichtlijn ging gelden.
De Afdeling heeft geconstateerd dat er nog veel onbekend is over de natuureffecten. Er is dus meer onderzoek nodig naar de gevolgen voor de natuur bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de daarin aanwezige werkzame stoffen, ook in samenhang met de afstand tot een Natura 2000-gebied. Uit het nu beschikbare onderzoek kon niet uitgesloten worden dat deze middelen en de daarin aanwezige werkzame stoffen negatieve gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden. De Afdeling specificeert in haar uitspraak overigens niet om welke middelen het gaat (chemische, biologische, laag-risico etc.) en welke stoffen het betreft.
Ik zie in de uitspraak van de Afdeling geen aanleiding om alle beschermingsdoelen van alle Natura 2000-gebieden op te nemen in het reguliere toetsingskader tot toelating van het Ctgb. Dit zou een nationale kop opleveren voor wat betreft de doorwerking van de Europese verordening 1107/2009. Ik vind dit niet passend omdat het bij natuurvergunningverlening3 gaat om gebiedsgerichte effecten en het daarmee aan het bevoegde gezag is om hier een beoordeling te maken en een concreet besluit in te nemen. Dit is in lijn met de uitspraak van de afdeling die voorligt, maar ook met de Omgevingswet die vooral uitgaat van zaken decentraal regelen.
Wel wil ik onderzoeken of en hoe er vanuit het Rijk kaders kunnen worden aangereikt voor het uit te voeren ecologisch onderzoek naar het effect van gewasbeschermingsmiddelen op Natura 2000-waarden (habitattypen en soorten aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).
Hoewel in deze fase nu nog te prematuur - zo kort na de uitspraak - om aan te geven hoe het kader er precies gaat uitzien en wie nodig zijn om daar invulling aan te geven, is een kader wel nodig om verdere juridificering van dit dossier tegen te gaan. Ik zal daarom de Kamer nader informeren over het vervolgproces na het zomerreces.
Impact op Natura 2000
In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. In deze zaak is door Milieudefensie o.m. gewezen op metingen uitgevoerd door Vereniging Meten=Weten die aantonen dat gewasbeschermingsmiddelen worden aangetroffen in vegetatie in Natura 2000-gebieden in Drenthe. Hierover heb ik u geĂŻnformeerd, zie Kamerbrief 27858 nr. 569. Ook wijzen zij op studies waaruit blijkt dat stoffen die voorkomen in gewasbeschermingsmiddelen in lage concentraties effecten kunnen hebben op levende organismen zoals algen en insectenlarven. Op basis van de aangedragen informatie oordeelt de Afdeling dat niet uitgesloten kan worden dat de werkzame stoffen uit deze middelen in de aangetroffen concentraties geen negatieve effecten kunnen hebben op (het netwerk van) Natura 2000-gebieden en dat meer onderzoek nodig is.
In de hiervoor genoemde metingen zijn ook (resten van) stoffen in gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen die reeds geruime tijd niet meer toegelaten zijn binnen Nederland. Ook metingen in de bestrijdingsmiddelenatlas tonen soms aanwezigheid aan van âoude stoffenâ in gewasbeschermingsmiddelen (zie Handelingen, vergaderjaar 2023-2024, nr. 1422). De bron is echter niet altijd te achterhalen. Het kan gaan om gebruik in het verleden, illegaal gebruik (illegale dumping) of nalevering van bijvoorbeeld verontreinigende stoffen uit waterbodems. Ook valt niet altijd te achterhalen wanneer de verontreiniging is ontstaan. Dat geldt ook voor aangetroffen stoffen die op dit moment wel toegelaten zijn. Ook daarvan is niet uitgesloten dat de aanwezigheid (deels) het gevolg is van toepassing in het verleden.
Zoals hiervoor al gemeld zal ik uw Kamer na het zomerreces nader informeren over het vervolgproces.
De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma