[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van lid Bruyning over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2025D21996, datum: 2025-05-16, bijgewerkt: 2025-05-16 17:48, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z05540:

Preview document (šŸ”— origineel)


Hierbij treft u de beantwoording van de schriftelijke vragen van lid Bruyning (NSC) over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen.

De Staatssecretaris Rechtsbescherming,

T.H.D. Struycken

Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris Rechtsbescherming over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen

(ingezonden 25 maart 2025, 2025Z05540)

Vraag 1

Bent u bekend met de beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:10431 en ECLI:NL:RBNNE:2025:10312) waarin ernstige tekortkomingen in de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen worden geconstateerd door de kinderrechter Bart Tromp? Zo nee, kunt u dan alsnog deze twee uitspraken lezen?

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u deze twee uitspraken duiden voor ons?

Antwoord op vraag 2

In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling (hierna GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar niet is komen vast te staan dat ouders de zorg niet of niet voldoende accepteren of kunnen benutten. Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling inhouds- en doelloos is als er geen jeugdbeschermer is gekoppeld aan het kind en haar ouders.

In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 heeft de kinderrechter de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes weken. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) en GI hebben bij herhaling niet adequaat gereageerd op verzoeken van de kinderrechter om nadere informatie, waardoor de wettelijke grondslag voor de kinderbeschermingsmaatregelen niet goed kan worden onderzocht en de noodzaak hiervan niet kan worden vastgesteld. De GI wordt op verzoek van de RvdK vervangen door een andere GI wegens het onvoldoende uitvoering geven aan haar taken, waaronder aanstelling van een vaste jeugdbeschermer.

In beide zaken heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en de RvdK in onvoldoende mate uitvoering hebben gegeven aan hun taken.

Vraag 3

Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) hebben momenteel geen vaste jeugdbeschermer toegewezen gekregen? Kunt u garanderen dat in alle gevallen een jeugdbeschermer beschikbaar is? Zo nee, wat gaat u er aan doen dat alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregelen wel een vaste jeugdbeschermer krijgen?

Antwoord op vraag 3

Op peildatum 1 oktober 2024 wachtten 1.496 kinderen op een vaste jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder. Dit kunnen kinderen zijn die wachten in het kader van een OTS, een voogdij of jeugdreclassering. Dit zijn zowel kinderen die wachten bij de start van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (589), als kinderen die door personeelsverloop en ziekteverzuim nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben (907). In dat laatste geval is de noodzakelijke (jeugd)hulp veelal al ingezet.

Op 14 september 2022 is uw Kamer geĆÆnformeerd over het pakket aan maatregelen dat samen met GI en gemeenten is opgesteld om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken.3 EĆ©n van de belangrijkste problemen was de hoge werkdruk in de jeugdbescherming, een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van wachtlijsten. Op 24 oktober 2023 is uw Kamer geĆÆnformeerd over de bestuurlijke afspraken die met gemeenten gemaakt zijn over landelijke tarieven die het mogelijk maakte om de werkdruk aanzienlijk te verlagen.4 De gemiddelde workload van alle GI’s is gedaald van 17,1 kinderen (1 december 2022) naar 12,6 kinderen per medewerker (1 oktober 2024) en is daarmee op het beoogde niveau van werkdrukverlaging5. Deze daling van de workload moet nu verder bestendigd worden binnen de verschillende GI’s. Dit blijft gegeven de tekorten op de arbeidsmarkt een grote opgave voor de GI’s. Bij enkele GI’s is na de daling van het aantal cliĆ«nten in de afgelopen jaren weer sprake van een stijging van het aantal cliĆ«nten. Dit legt additionele druk op het werven van personeel in deze krappe arbeidsmarkt.

De GI’s hebben aangegeven dat nu de beoogde werkdrukverlaging over het geheel genomen gerealiseerd is, ze hun aandacht meer kunnen richten op het omlaag brengen van de wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Wij blijven dat met de GI’s nauwgezet volgen. In de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren we u over het aantal jeugdigen die wachten op een vaste jeugdbeschermer per peildatum 1 april 2025.

Voor alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp.

Vraag 4

Hoeveel van de 3300 kinderen bij de William Schrikker Stichting (WSS), waar u naar verwijst in de beantwoording van de Kamervragen6 van het lid Bruyning van 24 februari 2025 (vraag 3 en 4), hebben geen vaste jeugdbeschermer?

Antwoord op vraag 4

WSS heeft destijds naar aanleiding van de casus van het meisje in Vlaardingen een toets uitgevoerd op de 3.300 kind-dossiers binnen de WSS waarin sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis.

Het is mij niet bekend hoeveel van deze kinderen geen vaste jeugdbeschermer hebben. Wij informeren de Kamer periodiek over de stand van zaken bij de Gecertificeerde Instellingen op basis van de ā€˜monitor GI’s’. In deze monitor wordt gerapporteerd over alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer zonder onderscheid naar welke hulp (zoals b.v. pleegzorg of gezinshuis) de kinderen ontvangen.

Vraag 5

Deelt u de mening dat, indachtig art. 4.2.2 besluit Jeugdwet – die stelt dat binnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde instelling een gezinsvoogdijwerker aan, en wie hem vervangt, en vindt het eerste contact plaats tussen de gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder of voogd – een OTS niet kan worden uitgevoerd als er geen vaste medewerker en vervanger zijn aangewezen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 5

Helaas zijn er nog altijd kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer. Dat moet beter. Het gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind, betekent echter niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden, dan wel dat er niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. In 2022 stelden GI’s gezamenlijk het ā€˜Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen’ op. Het is een werkwijze voor wachtlijstbeheer in geval van onvoldoende personele capaciteit. De GI’s werken met het handelingsperspectief als een ā€˜minimumvariant’ – een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting. In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze niet (meer) in te zetten.

Vraag 6

Bent u het met de kinderrechter eens dat een OTS zonder vaste jeugdbeschermer dan ook inhoudsloos en doelloos is? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 7

Vindt u dat bij het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer een schending van artikel 8 lid 2 EVRM kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord op vragen 6 en 7

Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde. Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het bieden van bescherming aan minderjarigen.

Daarmee is niet meteen voldaan aan het vereiste van doelmatigheid, er zal bij iedere maatregel moeten worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet. De noodzakelijkheidstoets houdt in dat de maatregel proportioneel moet zijn, en dat minder ingrijpende maatregelen moeten zijn uitgeput. Het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer kan een schending van artikel 8 EVRM opleveren, als de GI haar taak niet voldoende uitvoert.

Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dient de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) en ontbreekt daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel.

Vraag 8

Kunt u aangeven in hoeveel gevallen kinderrechters op verzoek van de gecertificeerde instellingen(GI’s) een OTS verlengen zonder dat er daadwerkelijk hulp is of kan worden geboden? Indien u niet kan aangeven hoeveel gevallen dit zijn kunt u dan ook uitleggen waarom u dit niet kan aangeven?

Antwoord op vraag 8

Nee, dit kan ik niet aangeven. Dit wordt niet geregistreerd.

Vraag 9

Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechters een OTS verlengen en de GI’s een verzoek verlenging OTS verzoeken zonder dat er daadwerkelijk hulp ingezet wordt zoals beschreven in de twee uitspraken in vraag 1 en 2 van de kinderrechter Bart Tromp?

Antwoord op vraag 9

Het is aan de kinderrechter om zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk en proportioneel is. Het is niet passend om als bewindspersoon te treden in afwegingen die rechters maken in jeugdbeschermingscasuĆÆstiek. Verder verwijzen we u naar het antwoord op vraag 3 voor de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat kinderen wel direct een vaste jeugdbeschermer krijgen.

Vraag 10

Hoe vaak komt het voor dat een kinderrechter de GI, in dit geval Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, ontslaat wegens disfunctioneren en vervangt door een andere instelling?

Antwoord op vraag 10

Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.

Vraag 11

Wat zegt dit ontslag over de kwaliteit van toezicht op GI’s? Is er een vast toezicht protocol bij de Inspecties op dit punt? Overweegt u het toezicht uit te breiden naar aanleiding van deze uitspraak? Overweegt u verscherpt toezicht op te leggen aan slecht functionerende instellingen?

Antwoord op vraag 11

De Inspecties hanteren bij het toezicht eenĀ toetsingskader. Het toetsingskader bestaat uit een aantal normen en daarbij behorende toetsingscriteria. Deze zijn gebaseerd op wet- en regelgeving, veldnormen en richtlijnen die beroepsorganisaties van zorgverleners hebben opgesteld.Ā 

De inspecties voeren in 2025 een breed toezicht uit op de kwaliteit en de werkwijze bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het toezicht is gericht op de kwaliteit van de taakuitvoering, ook in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer aan de jeugdige is gekoppeld. Bij vijf GI’s wordt verdiepend toezicht uitgevoerd, waaronder Jeugdbescherming Noord. Over elk van deze GI’s zal een afzonderlijk rapport verschijnen. Als verdiepend toezicht of andere signalen daartoe aanleiding geven kunnen de inspecties verscherpt toezicht opleggen.

Vraag 12

Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren naar de prestaties van GI’s en te onderzoeken of structurele tekorten aan personeel leiden tot onrechtmatige OTS-besluiten?

Antwoord op vraag 12

Ik zie geen aanleiding om de voorgestelde evaluatie naar de prestaties van de GI te laten uitvoeren. Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven hebben we samen met GI’s en gemeenten maatregelen genomen om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken, waaronder de verlaging van de werkdruk, extra middelen en de regeling voor zij-instromers. Met ingang van 1 december 2022 informeren we uw Kamer – mede n.a.v. de motie Hijink7 - periodiek over de voortgang van de verbetermaatregelen, zoals de werkdruk/workload, de wachtlijsten, aantal jeugdbeschermers, ziekteverzuim en personeelsverloop. In de jeugdbeschermingsbrief van 2 december 20248 hebben we uw Kamer voor het laatst geĆÆnformeerd over de stand van zaken en de vorderingen die sinds 1 december 2022 gemaakt zijn. Er is een aanzienlijke daling van de workload/werkdruk. In deze periode zijn ook de wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer gedaald en is ook het personeelsverloop gedaald. Het kan en moet op onderdelen nog beter, maar de ontwikkeling is positief. We zullen u in de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren over de stand van zaken per 1 april 2025.

In de afgelopen periode is door de inspecties onafhankelijk toezicht uitgevoerd bij de GI’s en zijn diverse signalementen door de inspecties uitgebracht. De inspecties voeren - op basis van de uitvraag van de stand van zaken bij de GI’s op peildatum 1 oktober 2024 - op dit moment verdiepend toezicht uit bij vijf gecertificeerde instellingen. Over elke GI verschijnt een afzonderlijk rapport. Daarnaast verschijnt een overkoepelende publicatie met rode draden uit het toezicht bij de onderzochte GI’s.

Vraag 13

Komt het vaker voor dat kinderrechters constateren, zoals hier in de twee genoemde uitspraken van de kinderrechter Bart Tromp, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de GI cruciale informatie hebben achtergehouden en rechterlijke bevelen niet hebben opgevolgd? Heeft de kinderrechter gelijk als hij stelt dat hierdoor geen eerlijke rechtsgang mogelijk is?

Antwoord op vraag 13

Ja, het komt vaker voor dat kinderrechters oordelen dat de RvdK of GI’s in onvoldoende mate uitvoering geven aan hun taken.

Het achterhouden van cruciale informatie is in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de RvdK en de GI verplicht zijn om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Een eerlijke rechtsgang voor de burger kan worden belemmerd als het achterhouden van cruciale informatie ertoe leidt dat de rechter een beslissing neemt op basis van onvolledige informatie met verstrekkende (nadelige) gevolgen voor de burger, en de burger door het ontbreken van informatie bovendien niet effectief kon deelnemen aan het proces.

Daarnaast belemmert het niet opvolgen van rechterlijke bevelen door organisaties die onderdeel zijn van de overheid of wettelijke taken uitvoeren, een eerlijke rechtsgang in die zin dat het de rechtspraak ondermijnt en afbreuk doet aan het vertrouwen in en de legitimiteit van het handelen door de overheid.

Vraag 14

Deelt u de mening van de kinderrechter dat het onacceptabel is dat overheidsinstanties rechterlijke bevelen negeren? Welke sancties staan er op het niet naleven van rechterlijke uitspraken door de Raad en GI’s?

Antwoord op vraag 14

Rechterlijke bevelen in kinderbeschermingsprocedures dienen te worden opgevolgd. Wanneer een GI niet adequaat reageert op een verzoek van de kinderrechter, in dit geval om nadere informatie, kan de rechter, op verzoek van de RvdK, ouder of minderjarige van twaalf jaar en ouder, de GI vervangen voor een andere GI. Daarnaast kan de kinderrechter de Raad en GI’s op grond van artikel 611 Rv een dwangsom opleggen.

Vraag 15

Bent u bereid te onderzoeken of de rechtsbescherming van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken voldoende is gewaarborgd, gelet op deze problematiek van het niet naleven van rechterlijke uitspraken?

Antwoord op vraag 15

Diverse rapporten en adviezen hebben de afgelopen jaren reeds uitgewezen dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming tekortschiet. Met het wetsvoorstel ā€˜Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming’ wil ik de rechtsbescherming daarom verbeteren.

Vraag 16

Wat is uw visie op het feit dat een maatregel als een OTS geld kost maar de maatregel niet wordt uitgevoerd door een gezinsbeschermer? Wat gebeurt er met de financiering van deze maatregel wanneer de OTS niet uitgevoerd wordt? Krijgt de GI alsnog een bedrag voor de niet uitgevoerde maatregel? En als blijkt dat de GI onterecht geld heeft ontvangen wordt dit dan teruggevorderd? Kunt u duidelijkheid verschaffen wat de kosten zijn van het opleggen van een beschermingsmaatregel meer specifiek in dit geval een OTS, alsmede een OTS met een uithuisplaatsing en wat de consequenties zijn als deze maatregelen niet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord motiveren?

Antwoord op vraag 16

Het gegeven dat een maatregel niet volledig conform alle wettelijke vereisten uitgevoerd kan worden, betekent niet dat een GI gƩƩn kosten maakt om zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer voor het kind te realiseren. Nieuwe jeugdbeschermers moeten geworven en ook nog door de GI opgeleid worden om alle taken die een jeugdbeschermer moet uitvoeren goed onder de knie te krijgen. Een nieuwe jeugdbeschermer is voorts niet vanaf de eerste dag volledig productief en kan dus niet meteen een volledige workload van kinderen begeleiden. Daarnaast worden door de GI ook kosten gemaakt om de kinderen die nog wachten op een vaste jeugdbeschermer minimaal conform het door de GI’s opgesteld handelingskader te begeleiden.

Als de maatregel niet wordt bekostigd door de gemeente, betekent dat dat de GI niet de financiƫle middelen heeft die er juist voor moeten zorgdragen dat er wel zo snel als mogelijk een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is en om de veiligheid te borgen in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer is. Dat is uiteraard niet wenselijk.

Het gemiddelde tarief dat een GI ontvangt voor de uitvoering van een OTS conform de ā€˜Handreiking Landelijk Tarief en bekostiging JBJR’ bedraagt in 2025 € 14.189,22 per jaar. Dit is een gemiddeld tarief voor de uitvoering van een OTS waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen wel of niet uithuisgeplaatste kinderen. Een OTS duurt gemiddeld 2,6 jaar.

Vraag 17

Bent u bekend met het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33684, nr. 32) van 8 oktober 2013 en dat op 17 oktober 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer?

Antwoord op vraag 17

Ja. Ik wijs u in dit verband op artikel 3.3 van de Jeugdwet waarin is neergelegd dat de RvdK en de GI verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

Vraag 18

Bent u bekend met het feit dat sinds het aannemen van het amendement er meerdere pogingen zijn gedaan om het feitenonderzoek te borgen binnen de jeugdbescherming en de raad voor de kinderbescherming? En dat er sinds september 2024 weer een nieuw onderzoek loopt, nu bij BMC, onder de titel Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming? Kunt u ons informeren over de stand van dit onderzoek?

Antwoord op vraag 18

Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik verder naar mijn brief van 2 december 20249 waarin ik ben ingegaan op het project Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming. In volgende jeugd(beschermings)brieven wordt uw Kamer periodiek over de voortgang geĆÆnformeerd.

Vraag 19

Hoe kan het dat bijna 12 jaar nadat het amendement-Van der Burg/Bergkamp is aangenomen professionele organisaties binnen de veiligheidsketen nog altijd niet in staat zijn om heldere richtlijnen en protocollen vast te stellen om uitvoering te geven art. 21rv en art. 3.3 JW? Bent u het met ons eens dat dit zorgen moet baren? Bent u het ook met ons eens dat een niet deugdelijk feitenonderzoek kan leiden tot onjuiste besluitvorming met zeer ernstige gevolgen?

Vraag 20

Wordt het in uw ogen niet tijd dat, nu de sector het al 12 jaar niet voor elkaar krijgt, ook niet met commerciƫle consultancy organisaties, dat het ministerie met rechters, wetenschappers en deskundigen zelf gaat vaststellen hoe het feitenonderzoek vorm gegeven moet gaan worden en de veiligheidssector verplicht zich hieraan te conformeren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?

Antwoord op vragen 19 en 20

Uiteraard onderschrijf ik het belang van goede dossiervoering. Het is uitermate belangrijk dat ingrijpende besluiten worden genomen op basis van een zorgvuldige voorbereiding.

Naast de wettelijke verplichting voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zijn er voor professionals van Veilig Thuis, GI’s en RvdK richtlijnen, privacyprotocollen en kwaliteitskaders met een nadere toelichting hoe hiermee moet worden omgegaan.

De praktijk is echter weerbarstig en complex. Zoals ik in mijn brief van 2 december 2024 heb aangegeven, gaat het niet alleen om het scheiden van feiten en meningen, wat door verschillen van inzicht tussen cliƫnten en organisaties of tussen cliƫnten onderling al ingewikkeld kan zijn. Het gaat er ook om dat professionals kinderen en ouders goed betrekken bij het besluitvormingsproces, dat zij hoor en wederhoor toepassen en dat een dossier en besluitvorming op transparante en navolgbare wijze tot stand komt. Het onderwerp vergt en krijgt daarom structureel aandacht van de betrokken organisaties in de jeugdbescherming. In de genoemde brief heb ik bovendien aangegeven dat in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming een handelingskader wordt ontwikkeld, dat een uniform richtinggevend kader voor professionals wordt, waarin nadrukkelijk aandacht is voor de kwaliteit van de besluitvorming.

Vraag 21

In een van de zaken (ECLI:NL:RBNNE:2025:1031) wordt een kind mogelijk onterecht als minderjarige behandeld. Hoeveel zaken zijn er waarbij twijfel bestaat over de leeftijd van een kind in jeugdbeschermingsprocedures?

Antwoord op vraag 21

Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.

Vraag 22

Bent u bekend met wat de kinderrechter beschrijft dat de mogelijkheid aanwezig is dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet bij vreemdelingenzaken om verblijf te verkrijgen?

Hoe wordt voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen misbruikt worden voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden?

Antwoord op vraag 22

Het toelatingsbeleid kent sedert 2019 een verblijfskader waarin de mogelijkheid is opgenomen om een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen aan een kind met een ondertoezichtstelling, dat niet in aanmerking komt voor enig ander verblijfsrecht. Een voorwaarde voor de vergunning is dat de maatregel niet overgedragen kan worden aan het land van herkomst.

Dit verblijfrecht heeft dus als doel de opgelegde maatregel in Nederland te kunnen uitvoeren. Dit beleidskader is in 2022 geƫvalueerd.

In deze evaluatie zijn geen signalen van misbruik gebleken. Er werden in de periode van de evaluatie ongeveer 50 vergunningen verleend per jaar. Sedertdien loopt het aantal terug.

Vraag 23

Bent u bereid om per direct maatregelen te nemen om te waarborgen dat geen enkele OTS wordt uitgesproken of verlengd zonder dat er een beschikbare jeugdbeschermer is?

Antwoord op vraag 23

Zoals bij vraag 3 uiteen is gezet, zijn diverse maatregelen genomen om zorg te dragen dat er snel een jeugdbeschermer beschikbaar is en dat zonder wachtlijsten kan worden gewerkt. De GI’s werken er hard aan om dit te realiseren. De GI’s hebben aangegeven dat nu de noodzakelijke werkdrukverlaging gerealiseerd is, ze hun aandacht kunnen richten op het wegwerken van de wachtlijst. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Als er niet direct een vaste jeugdbeschermer is, betekent dat niet dat er niets in de uitvoering gebeurt. De GI’s dragen - als er nog geen vaste jeugdbeschermer is - in ieder geval zorg voor de veiligheid van het kind, zorgen voor (continuĆÆteit) van hulp en grijpen direct in als dat noodzakelijk is.

Vraag 24

Welke stappen gaat u zetten om de informatievoorziening vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en GI’s naar de rechter te verbeteren?

Antwoord op vraag 24

Ik verwijs u hiervoor Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024 waarin ik onder meer ben ingegaan op het verbeteren van het feitenonderzoek.

Vraag 25

Kunt u toezeggen dat de Kamer binnen drie maanden een plan van aanpak ontvangt over hoe u de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en het functioneren van GI’s gaat verbeteren zodat kinderen en gezinnen, maar ook kinderrechters niet meer geconfronteerd worden met onjuiste en onvolledige dossiers maar ook dat kinderrechters niet meer tegengewerkt worden waardoor rechters niet meer kunnen instaan voor juiste toepassing van de wet?

Antwoord op vraag 25

Er wordt op verschillende manieren reeds gewerkt aan verbetering van de (rechtsbescherming in de) jeugdbescherming. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024, de brief van 18 november 202410 over het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de voortgangsbrief Jeugd van 5 november 202411 die onder meer inging op het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd. Ik zie daarom geen meerwaarde in een nieuw en separaat plan van aanpak.

Vraag 26

Bent u het met kinderrechter eens dat, als gevolg van het onvoldoende onderbouwen en niet volledig informeren, ergo informatie achterhouden, door de raad en de GI van de kans op – in dit geval eergerelateerd geweld – het risico volledig voor rekening van de GI legt? Zo nee waarom niet?

Antwoord op vraag 26

Op grond van artikel 21 RV heeft de kinderrechter in een tussenbeschikking gelast dat de beschikbare informatie met hem wordt gedeeld. De kinderrechter stelt in zijn beschikking dat de betrokken autoriteiten (RvdK en GI) weigerachtig zijn deze informatie te verstrekken. Op grond van deze informatie kan ik de redenering van de kinderrechter volgen dat wanneer de gevraagde informatie niet wordt aangeleverd, de GI het risico draagt dat de kinderrechter genoodzaakt is het verzoek tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel af te wijzen, omdat de concrete onderbouwing voor het veiligheidsrisico ontbreekt.

Vraag 27

Bent u bekend met procedure rondom het beƫindigingscertificaat wat is afgegeven aan de voormalige GI Briedis? Klopt het dat het beƫindigingscertificaat voor Briedis mede is afgegeven omdat Briedis niet voldeed aan de wettelijke eisen voor jeugdbescherming?

Antwoord op vraag 27

Ja, daar ben ik mee bekend. Het certificaat van Briedis is beĆ«indigd omdat de certificerende instelling constateerde dat Briedis op acht kritische punten niet kon voldoen aan de eisen die in het zogenaamde ā€˜normenkader’ zijn gesteld. Deze eisen – die in een ministeriele regeling zijn vastgelegd - zijn noodzakelijk om een certificaat te kunnen krijgen. Het normenkader beschrijft de kwaliteitseisen waaraan een gecertificeerde instelling moet voldoen en is gebaseerd op de in diverse wetten opgenomen kwaliteitseisen en op de normen – branchecodes, methodes en programma’s – die voorgaande aan de invoering van de jeugdwet werden toegepast bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en die hun waarde bewezen hebben of veelbelovend zijn.

Vraag 28

Deelt u de mening dat de Rechtbank Noord-Nederland in de beschikking van 18 maart 2025 heeft vastgesteld dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis structureel tekortschiet en zelfs rechterlijke bevelen negeert en daarmee niet voldoet aan de wettelijk eisen die aan GI’s gesteld mogen worden?

Antwoord op vraag 28

De kinderrechter heeft in ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 en ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 geoordeeld dat de GI in deze gevallen onvoldoende uitvoering geeft aan haar taken.

Vraag 29

Ziet u parallellen tussen de situatie bij Briedis en bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 29

Het grote verschil tussen de situatie bij Briedis en de situatie bij Jeugdbescherming Noord is dat de certificerende instelling bij Briedis een beƫindigingscertificaat en bij jeugdbescherming Noord een overbruggingscertificaat heeft opgelegd. Een overbruggingscertificaat wordt alleen opgelegd als de certificerende instelling het voldoende aannemelijk vindt dat de gecertificeerde instelling binnen de daarvoor geldende periode (na verstrekking van het overbruggingscertificaat) alsnog kan voldoen aan de vereisten voor een nieuw certificaat. Briedis voldeed volgens de certificerende instellingen niet aan de eisen voor het verstrekken van een overbruggingscertificaat. Er is bij jeugdbescherming Noord dan ook sprake van een andere situatie dan bij Briedis.

Vraag 30

Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek te laten instellen naar Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis en, indien dezelfde structurele tekortkomingen als bij Briedis worden geconstateerd, over te gaan tot een aanwijzing om over te gaan tot intrekking van de certificering?

Antwoord op vraag 30

Het Keurmerkinstituut (hierna KMI) is de aangewezen certificerende instelling die de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering afgeeft. Indien het KMI constateert dat gecertificeerde instellingen (GI’s) niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. Het KMI houdt actief toezicht door middel van tussentijdse toetsingen, die aanvullend plaatsvinden op de reguliere audits om de voortgang van verbetermaatregelen te volgen.

In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven. Zoals ook bij vraag 29 is aangegeven is de situatie bij Jeugdbescherming Noord niet vergelijkbaar met de situatie bij Briedis. Bij Briedis werd door de certificerende instelling een beëindigingscertificaat afgegeven. Dat is bij Jeugdbescherming Noord niet het geval. 

De Inspecties zijn over de situatie bij Jeugdbescherming NoordĀ door het KMI geĆÆnformeerd. De InspectiesĀ houdenĀ vanuit hun eigen rol en takenĀ toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De Inspecties gaan verdiepend onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij Jeugdbescherming Noord. De Inspecties hebben geen bevoegdheid tot intrekken van het certificaat, dat is voorbehouden aan de certificerende instelling.


  1. Rechtbank Noord Nederland, 19 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1043ā†©ļøŽ

  2. Rechtbank Noord Nederland, 18 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1031ā†©ļøŽ

  3. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 839, nr. 876ā†©ļøŽ

  4. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 839, nr. 986ā†©ļøŽ

  5. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 31 839, nr. 1048ā†©ļøŽ

  6. Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024-2025, nr. 1533ā†©ļøŽ

  7. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 839, nr. 901ā†©ļøŽ

  8. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 31 839, nr. 1048ā†©ļøŽ

  9. Kamerstukken II 2024/2025, 31 839, nr. 1048ā†©ļøŽ

  10. Kamerstukken II 2024/2025, 31 839, nr. 1047.ā†©ļøŽ

  11. Kamerstukken II 2024/2025, 31 839, nr. 1031.ā†©ļøŽ