Verslag
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Bankwet 1998 en enige andere wetten in verband met de goede werking van het chartale betalingsverkeer (Wet chartaal betalingsverkeer)
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2025D22054, datum: 2025-05-19, bijgewerkt: 2025-06-17 14:54, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36711-5).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (PVV)
- Mede ondertekenaar: R.A. van der Steur, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36711 -5 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Bankwet 1998 en enige andere wetten in verband met de goede werking van het chartale betalingsverkeer (Wet chartaal betalingsverkeer).
Onderdeel van zaak 2025Z05560:
- Indiener: E. Heinen, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2025-03-26 12:44: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-03 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2025-05-13 14:00: Wet chartaal betalingsverkeer (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Financiën
- 2025-06-17 16:30: Extra procedurevergadering commissie Financiën (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 711 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Bankwet 1998 en enige andere wetten in verband met de goede werking van het chartale betalingsverkeer (Wet chartaal betalingsverkeer)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 19 mei 2025
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de vaste commissie,
Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie,
Van der Steur
INLEIDING
De leden van de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, D66, BBB, CDA, SP, DENK, SGP en ChristenUnie hebben kennisgenomen van de Wet chartaal betalingsverkeer, en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien de voorgestelde wet als een goede manier om het betalen met contant geld mogelijk te blijven maken.
De leden van de NSC-fractie hebben altijd het belang van contant geld benadrukt als basisvoorziening, die altijd aanwezig dient te zijn. Contant geld is daarbij onderdeel van een breder pakket van goederen en diensten, zoals internet, energie, water en voedsel, waarvan Nederland niet afhankelijk dient te zijn van derde landen.
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van een inclusief en robuust betalingsverkeer waarin iedereen, ongeacht digitale vaardigheid of sociaaleconomische positie, volwaardig kan deelnemen. Contant geld vervult hierin een belangrijke publieke functie als publiek betaalmiddel en als vangnet bij storingen in digitale systemen. Ze zijn dan in principe ook positief over het voornemen om de toegankelijkheid en continuïteit van contant geld wettelijk te borgen. Tegelijkertijd constateren ze dat dit niet de kern van het probleem aanpakt: het niet kunnen meedoen aan het digitale betalingsverkeer, waarvoor digitale inclusie cruciaal is. Daarom hebben deze leden enkele vragen en aandachtspunten bij de uitwerking van dit wetsvoorstel.
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat de beschikbaarheid van contant geld essentieel is voor een goed functionerende economie. Niet alleen is de toegang tot chartaal geld belangrijk voor kwetsbare groepen zoals ouderen, daklozen en mensen met een beperking, maar biedt het ook een uitweg bij bepaalde crises zoals landelijke pinstoringen.
De leden van de CDA-fractie steunen het doel van deze wet om het beschikbaar en toegankelijk blijven van contant betalingsverkeer te waarborgen. Om redenen van inclusiviteit en als terugvaloptie bij storingen, vinden zij het dan ook terecht dat door middel van deze wet het in stand houden van de chartale basisinfrastructuur en het leveren van de chartale diensten daarop als dienst van algemeen economisch belang wordt aangemerkt.
De leden van de DENK-fractie onderkennen het belang van contant geld als wettig betaalmiddel en als publieke voorziening. Tegelijkertijd constateren ze dat het wetsvoorstel onvoldoende aandacht heeft voor de concrete praktijk van kleine ondernemers en gebruikers met een kwetsbare positie.
De leden van de SGP-fractie zijn positief over dit wetsvoorstel, omdat het de toegankelijkheid van contant geld verbetert. Ook in het licht van de aankomende acceptatieplicht van contant geld, als gevolg van het amendement van de leden Dijk en Flach (Kamerstuk 36 228 nr. 19) zien zij de meerwaarde in van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de toegang tot het chartale betalingsverkeer belangrijk is voor een volwaardige deelname aan onze samenleving en economie. Voor deze leden is het van groot belang dat mensen die met contanten willen betalen – of dat nu uit praktische of principiële redenen is – ook die mogelijkheid hebben. Hiertoe is het wenselijk dat contant geld goed verkrijgbaar is, bijvoorbeeld met een (regionaal) dekkend netwerk van pinautomaten. Initiatieven die deze situatie verbeteren, kunnen op steun van deze leden rekenen.
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat contant betalen een belangrijke rol vervult in de Nederlandse samenleving, ondanks de afname van het aantal contante betalingen. Zeker in de huidige periode waarin weerbaarheid van groot belang is, is het wenselijk dat de toegang tot contant geld goed geregeld is. De leden vinden ook dat de toegang tot contant geld goed geregeld moet zijn voor iedereen in Nederland. Dus onafhankelijk van je woonplaats. Pinautomaten moeten beschikbaar zijn in de steden, maar ook op het platteland. Wat hun betreft geldt dat ook voor de ondernemers, bijvoorbeeld in de detailhandel. Het is belangrijk dat zij niet alleen maar de potentiële nadelen ondervinden in het betalingsverkeer, zoals een acceptatieplicht van contant geld, maar dat ook goed geregeld is dat zij geld kunnen afstorten in de nabijheid en tegen redelijke tarieven.
In algemene zin vragen deze leden zich af hoe dit wetsvoorstel past in de onlangs gepresenteerde visie voor de financiële sector van het kabinet. Met name daar waar het gaat om meer concurrentie en meer nieuwe toetreders.
De leden van de VVD-fractie willen graag een overzicht van de overeenkomsten en verschillen in de voorliggende wet met de vrijwillige afspraken in het Convenant Contant Geld. Deze leden begrijpen dat een aantal zaken geregeld wordt in lagere regelgeving (algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regeling), met name vanwege de flexibiliteit. Ze willen graag een totaaloverzicht van de lagere regelgeving en hoe de betrokkenheid van het parlement is geregeld bij de lagere regelgeving in deze wet (zware of lichte voorhang, nahangprocedure). En ze willen weten wanneer de lagere regelgeving beschikbaar is c.q. afgerond is en wanneer de Tweede Kamer daarbij betrokken wordt. Dus graag een planningsoverzicht. In de memorie van toelichting wordt op verschillende plekken gesproken het «op besluitniveau regels vast stellen». Wat wordt daar precies mee bedoeld?
De leden van de VVD-fractie snappen dat de acceptatieplicht voor contant geld geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige wet. Met een amendement is dit geregeld bij de Wet plan van aanpak witwassen. Deze leden hebben tegen dit amendement gestemd, niet omdat ze tegen acceptatie van contant geld is, maar omdat er met alle belanghebbende partijen, betrokken bedrijven een goed proces moet worden doorlopen. Omdat ook uitzonderingen belangrijk zijn, bijvoorbeeld in het kader van veiligheid. Op 21 oktober 2024 heeft de Minister een reactie gestuurd op het amendement en aangegeven dat in het belang van de rechtszekerheid noodzakelijk is om eerst een uitzonderingsbesluit uit te werken. Ze zijn benieuwd naar de stand van zaken; wanneer wordt de Kamer hier uitgebreider over geïnformeerd en wanneer wordt het uitzonderingsbesluit aan de Tweede Kamer voorgelegd?
De leden van de SGP-fractie vragen naar de huidige stand van zaken met betrekking tot de voorbereidingen voor de acceptatieplicht van contant geld.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn voorstander van een acceptatieplicht voor contant geld. Deze acceptatieplicht zou in eerdere instantie deel uitmaken van deze wet, maar is geschrapt vanwege het aangenomen amendement op de Wet Plan van aanpak witwassen. Zij vragen de regering in hoeverre het aangenomen amendement verschilt van de voorgenomen maar geschrapte acceptatieplicht uit deze wet. Is de regering van mening dat het beter was geweest om deze acceptatieplicht in een regulier wetgevingsproces te implementeren, zodat ook uitvoeringstoetsen en een Raad van State-advies geraadpleegd hadden kunnen worden? Is de regering voornemens dergelijke adviezen alsnog op te vragen voor het reeds aangenomen amendement?
§ 2. Aanleiding
De leden van de DENK-fractie vragen of de regering erkent dat kleine ondernemers nog altijd sterk afhankelijk zijn van contant geld. Hoe is hun positie specifiek meegenomen in de totstandkoming van dit wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting lezen deze leden dat wordt erkend dat bepaalde mensen, waaronder mensen met een visuele of mobiele beperking, senioren, mensen met een licht verstandelijke beperking of mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, relatief vaak afhankelijk zijn van contant geld. Kan de regering aangeven welke concrete maatregelen dit wetsvoorstel bevat om de toegang tot contant geld voor deze mensen te waarborgen?
De leden van de DENK-fractie vragen de regering welke waarborgen er op dit moment bestaan voor kwetsbare groepen die in sterke mate afhankelijk zijn van contant geld, nu de acceptatieplicht nog niet wettelijk is vastgelegd. Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze groepen niet onevenredig benadeeld worden zolang formele verplichtingen tot acceptatie van contant geld ontbreken?
Daarnaast vragen de leden van de DENK-fractie zich af of de regering het wenselijk acht om het opnemen van een acceptatieplicht voor contant geld in dit wetsvoorstel achterwege te laten op basis van andere lopende wetgevingstrajecten, zoals het wetsvoorstel Plan van aanpak witwassen en Europese regelgeving, die nog niet zijn afgerond en waarvan de uitkomst nog onzeker is. Wordt hiermee niet het risico genomen dat er uiteindelijk geen wettelijke acceptatieplicht tot stand komt, terwijl de behoefte daarvan maatschappelijk urgent is?
Deze leden vragen tot slot of de regering bereid is om in toekomstige wetswijzigingen of uitvoeringsmaatregelen specifieke aandacht te besteden aan de bescherming van kleine ondernemers die niet of beperkt kunnen overstappen op digitale betalingssystemen. Zo ja, op welke wijze?
§ 3. Probleembeschrijving
§ 3.1 Inrichting van en wisselwerking binnen de chartale keten
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat het gebruik van contant geld niet langer daalt, maar grosso modo stabiliseert.
Klopt het, zo vragen deze leden verder, dat contant geld onderdeel uitmaakt van het noodpakket van 72 uur, dat de overheid adviseert voor noodsituaties? Deelt de regering de mening dat het bedrag van 50 euro, dat in dat kader genoemd is, aan de lage kant is? Is een bedrag van 200 euro niet een beter alternatief? Wanneer kan weer een voorlichtingscampagne verwacht worden over noodpakketten, die aangehouden zouden moeten worden?
Klopt het, zo vragen de leden van de NSC-fractie, dat grote stroom- en internetstoringen nog steeds mogelijk zijn, en mogelijk zelfs vaker zullen voorkomen, zoals in Spanje en Portugal op 28 april 2025?
§ 3.2 Chartale dienstverlening
De leden van de NSC-fractie vragen waarom het nultarief voor het opnemen en storten van contant geld in een AMvB wordt geregeld en niet in de wet zelf. Zij overwegen om een amendement in te dienen om het nultarief in de wet op te nemen, dan wel de AMvB (al dan niet verzwaard) voor of na te laten hangen. Deze leden ontvangen daarover graag een reactie van de regering. Ze wensen de AMvB ook te zien voordat de plenaire behandeling van het wetsvoorstel begint.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de stand van zaken is m.b.t. het in september 2024 aangenomen amendement-Flach betreffende de acceptieplicht van contant geld. Gaat hiervoor een «ja, tenzij»-regime gelden (acceptatie tenzij het echt niet anders kan)? Bestaat er ook een acceptatieplicht ten aanzien van de herinneringsmunten van de KNM? Bestaat deze acceptatieplicht alleen in Nederland of ook in andere eurolanden?
Deze leden vragen ook of kan worden overwogen om een geografische beschikbaarheidsnorm voor geldautomaten in te voeren. Zou deze beschikbaarheidsnorm grosso modo gelijk kunnen staan aan de beschikbaarheidsnorm voor brievenbussen, oftewel een brievenbus per 5.000 inwoners? Ze overwegen ook hier een amendement over in te dienen.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering bereid is te overwegen om een nultarief te introduceren voor het afstorten van contant geld voor goede doelen, kerkgenootschappen en verenigingen. Is de regering bereid om het proces voor het afstorten van briefgeld te vereenvoudigen, in lijn met het proces voor muntgeld?
Voorts vragen de leden van de NSC-fractie of het begrip «chartale basisinfrastructuur» nader gedefinieerd kan worden in een AMvB op grond van art. 3:267k lid 4, met aandacht voor het aantal locaties waar automaten te vinden zijn en het aantal munt- en briefgeld automaten per locatie. Kan de regering zeker stellen dat deze basisinfrastructuur op ten minste hetzelfde niveau zal zijn als in het huidige Convenant Contant Geld uit 2022?
De leden van de DENK-fractie constateren dat in de probleemstelling het afschalen van de chartale voorzieningen is meegenomen. Ze vragen of het wetsvoorstel voldoende duidelijkheid biedt over de verantwoordelijkheid voor het beschikbaar houden van contant geld in kwetsbare gebieden en binnen wijken waar voorzieningen verdwenen zijn. Kan de regering toelichten in welke mate het beschikbaar houden van contant geld in kwetsbare gebieden en binnen wijken waar voorzieningen verdwenen zijn meegenomen zijn in dit voorstel?
De leden van de SGP-fractie hechten grote waarde aan de toegankelijkheid van contant geld, en de voorzieningen die daarvoor nodig zijn. Zo moet er volgens hen een voldoende dekkend aanbod van geldautomaten zijn, zowel voor het opnemen als voor het storten van geld. Klopt het dat dit wetsvoorstel hier in essentie niets voor regelt? Waarom is daar niet voor gekozen? Acht de regering het wenselijk dat er aanvullende wetgeving komt om de beschikbaarheid van geldautomaten te verhogen? Deze leden wijzen daarbij ook naar de trend van een steeds mindere dekking van geldautomaten, waardoor bijvoorbeeld ondernemers en goede doelen steeds meer moeite moeten doen om geld af te storten.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bij de invulling van de AMvB op grond van artikel 3:267k ook nadere regels gaat stellen over de beschikbaarheid en toegankelijkheid van geldautomaten. Kan de regering het antwoorden toelichten?
§ 3.3 Geldtransport
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat het geldtransport in Nederland grosso modo, voor 90 tot 95%, in handen is van het private bedrijf Brink’s. Deelt de regering de mening dat deze quasi-monopolistische marktstructuur niet gezond is en dit prijsopdrijvend gaat werken? Deelt de regering ook de mening dat dit het geldtransport kwetsbaar maakt, terwijl het hier om een basisvoorziening gaat? Kan de regering in overweging nemen om het bedrijf Brink’s te laten uitkopen door de BNG, de Volksbank of een andere overheidsinstelling, teneinde het publieke belang hier veel steviger te borgen?
§ 3.4 Doelen en alternatieven
De leden van de VVD-fractie lezen dat er met betrekking tot de beschikbaarheid van contant geld in andere Europese landen al wettelijke verplichtingen voor banken gelden (Zweden) of dat deze verplichtingen worden overwogen (Verenigd Koninkrijk, Ierland). Hoe is dit aldaar precies vormgegeven, of wat behelzen de plannen? En wat zijn in het geval van Zweden de bevindingen?
De leden van de NSC-fractie vragen waarom belangrijke bepalingen van dit wetsvoorstel beperkt zouden moeten blijven tot banken met meer dan 3.000.000 rekeninghouders, en niet 500.000 of 50.000 rekeninghouders. Welk deel van de consumenten zou er in deze laatste twee gevallen ook onder vallen? Welk deel van de rekeninghouders valt onder de drie grootbanken?
§ 3.5 Chartale dienstverlening in Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat Caribisch Nederland buiten de reikwijdte van deze wet is gelaten. Waarom is hiervoor gekozen? Zijn daar geen signalen dat beschikbaarheid van contant geld onder druk staat?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er verschillen zijn met betrekking tot het betalingsverkeer in Europees Nederland en in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius, Saba). Deze leden snappen dat er verschillende wetten van toepassing zijn. In 2012 is de Wet financiële markten BES ingevoerd. Dat laat onverlet dat er wel grote problemen zijn als het gaat om de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden. In de toelichting wordt gezegd dat er vooral uitdagingen zijn op de kleinere bovenwindse eilanden, met name Saba. Maar deze leden zijn van mening dat de problemen breder zijn dan alleen Saba. Ze hebben inmiddels vernomen dat ING van plan is om de inwoners van Saba en Sint Eustatius alle bankdiensten aan te bieden. In 2026 wordt het definitieve besluit genomen, waarna dan eind 2026 van start gegaan kan worden. De leden van de VVD-fractie hebben eerder aandacht gevraagd voor de problemen met bancaire dienstverlening en betalingsverkeer op de BES-eilanden en zijn dus blij met deze stap. Ze vragen zich wel af waarom het voor Bonaire niet ook geregeld is of wordt. Het moet echter niet van één financiële instelling afhankelijk zijn. Eigenlijk zou het gewoon ook goed in de wet- en regelgeving geregeld moeten worden. Waarom is er niet voor gekozen om de beschikbaarheid van geldautomaten ook direct te regelen voor de BES, en dan dus in de Wet financiële markten BES? Wat is daar op tegen? Hoe zou dat alsnog geregeld kunnen worden?
De leden van de NSC-fractie vragen of ervan kan worden uitgegaan dat ook in Caribisch Nederland het opnemen en storten van chartaal geld kosteloos blijft Blijft het opnemen en storten van chartaal geld kosteloos in zowel dollars als in euro’s?
De leden van de D66-fractie vragen welke afweging de regering heeft gemaakt bij het niet opnemen van Caribisch Nederland in dit wetsvoorstel. Wordt daar toch de vinger aan de pols gehouden, en op welke manier wordt maatwerk geboden bij bestaande uitdagingen?
§ 4. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
§ 4.1 Chartale basisinfrastructuur
De leden van de PVV-fractie merken op dat er de facto sprake is van verplichte aansluiting op de Geldmaat-infrastructuur voor kleinere partijen (gemeten naar balanstotaal) op basis van het aantal gebruikers. Van kleinere banken (gemeten naar balanstotaal) ligt hun winst per gebruiker tot wel veertig keer lager dan bij traditionele grootbanken zoals ING, Rabobank en ABN AMRO. Deze leden vragen zich hierom af of de regering zich bewust is dat het hanteren van een gebruikersdrempel als enige criterium leidt tot een disproportionele financiële belasting voor innovatieve banken, en daarmee een risico vormt voor een gezonde concurrentiepositie binnen de sector. Hoe beoordeelt de regering dit?
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten waarom in andere EU-lidstaten, zoals Ierland en Spanje het balanstotaal wordt gebruikt als maatstaf voor toetreding tot soortgelijke verplichtingen. Waarom wordt in het wetsvoorstel niet aangesloten bij deze landen die het balanstotaal wel als proportioneel en controleerbaar beschouwen? Dergelijke overwegingen hebben ze ook niet in de memorie van toelichting kunnen teruglezen. Klopt het dat de zorgen van kleinere (gemeten naar balanstotaal) innovatieve banken over de onevenwichtigheid van de voorgestelde drempel niet zijn verwerkt in de memorie van toelichting? En zo ja, wat is hiervan de reden?
In het verlengde hiervan willen de leden van de PVV-fractie weten of de regering onze mening deelt dat de beoordeling van het verschil tussen banken met veel klanten en weinig vermogen (zoals digitale consumentenbanken) en banken met weinig klanten maar grote balansen (zoals Private Banks), op een enkel criterium onvoldoende is. Is de regering bereid om een hybride model te overwegen, bijvoorbeeld een ondergrens van 500.000 gebruikers én een balanstotaal van circa EUR 50 miljard–100 miljard. Zo nee, hoe wil de regering dan omgaan met de genoemde verschillen tussen banken?
Ook willen de leden van de PVV-fractie weten hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de ambitie van de regering om innovatie en concurrentie op de Nederlandse bankenmarkt te versterken. Is de regering zich bewust van het feit dat de voorgestelde inrichting van de toetredingsplicht kan leiden tot minder concurrentie, hogere kosten voor consumenten en vertraging van innovatie? Indien kleine banken (gemeten naar balanstotaal) door deze verplichting moeten bezuinigen op bijvoorbeeld klantacquisitie of technologische vernieuwing, zal dat ten koste gaan van het aanbod voor consumenten.
Deze leden vragen voorts of de regering het standpunt deelt dat het huidige voorstel leidt tot een zeer scheve verhouding tussen kosten en draagkracht per type bank. Hoe zit de regering dit?
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie aan de regering of ze bereid is om alternatieve modellen aan de Kamer voor te leggen, inclusief een analyse van de gevolgen per type bank. Heeft de regering een overzicht opgesteld van de afwegingen per drempelmodel (gebruikersaantallen, balanstotaal, hybride)? Zo ja, kan de regering dat delen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af of de concentratie bij een aanbieder van geldautomaten in het belang is van de consument. Ze vragen in hoeverre het gebruik van alternatieve aanbieders zoals IAD’s (Independant ATM Deployers, onafhankelijke geldautomatenexploitanten) kan bijdragen aan de belangen van consumenten. Wordt het gebruik daarvan gestimuleerd of belemmerd binnen deze wet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de grenzen voor de wettelijke verplichtingen alleen worden gelegd bij het klantenaantal, en niet bij het balanstotaal. Waarom is er gekozen voor deze eenzijdige grensbepaling? Is het niet logischer om uit te gaan van het balanstotaal omdat dat meer zegt over de proportionaliteit van de extra transactiekosten die gemoeid zijn met het overschrijden van de drempelwaarde? Zou een combinatie van deze twee grensbepalingen een mogelijkheid zijn?
In artikel 3:267k wordt de chartale basisinfrastructuur geregeld. De leden van de VVD-fractie lezen dat het vierde lid de grondslag biedt om eisen te stellen aan deze voorzieningen. Deze leden vinden ook dat de toegang tot contant geld goed geregeld moet zijn voor iedereen in Nederland. Dus onafhankelijk van je woonplaats. Pinautomaten moeten beschikbaar zijn in de steden, maar ook op het platteland. En ook voor de ondernemers moeten de voorzieningen goed geregeld zijn. Deze leden vinden het cruciaal dat de Kamer bij deze lagere regelgeving wordt betrokken.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de huidige vijfkilometernorm voor het opnemen van bankbiljetten wordt betrokken bij het opstellen van de lagere regelgeving. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Zij nemen aan dat deze norm gewoon wordt overgenomen c.q. opgenomen in de lagere regelgeving. Verder vragen ze zich af aan welke eisen verder nog wordt gedacht. Komt er een norm voor het afstorten van geld? Komt er een norm voor het storten en opnemen van munten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaraan wordt dan gedacht? En wanneer is deze lagere regelgeving gereed?
De leden van de VVD-fractie vragen ook waarom IAD’s ofwel andere aanbieders van geldautomaten geen onderdeel kunnen zijn van het voorzieningenniveau.
Eerder in de memorie van toelichting lezen deze leden dat gedacht wordt aan eisen op het gebied van het aantal, de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van automaten, hun plaatsing, capaciteit en uiterlijk. Waaraan wordt gedacht als het gaat om eisen qua uiterlijk?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het denkbaar is dat een bank in de toekomst boven de grenzen (50.000, 500.000 en 3.000.000) komt die gesteld worden. Hoe gaat dat geregeld worden, want het aantal betaalrekeninghouders kan natuurlijk schommelen en dan is het zeker lastig als je net rond de grenzen schommelt. Hoe wordt daar mee omgegaan? Hoe gaat dat in de praktijk werken? Waarom is er niet een overgangstermijn in dat soort gevallen? Bijvoorbeeld dat je een bepaalde tijd boven de grens moet zitten.
De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke banken straks onder welk regime gaan vallen. Voor de grote banken is het duidelijk, maar waar vallen Bunq, de Volksbank, Van Lanschot, Revolut, etc. straks onder? Wat zijn de gevolgen van de aangepaste wet- en regelgeving voor deze kleine en middelgrote banken in de praktijk? Welke diensten moeten de kleine en middelgrote banken straks wel leveren of aan meedoen, die ze nu niet hebben? En welke gevolgen heeft dit, onder meer waar het gaat om cliëntenonderzoeken? Want die zijn anders en zwaarder voor het storten van geld. In hoeverre belemmert dit in de toekomst de doorgroei van nieuwe toetreders op de Nederlandse markt?
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor nieuwe toetreders die ook kunnen uitgroeien tot concurrenten van de bestaande grote banken, want er is te weinig concurrentie. Hoe is daar rekening mee gehouden in het onderhavige wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de grens van 50.000 naar 500.000 rekeningen is opgetrokken voor de extra regels voor banken. De leden willen wel weten waarom de grens bij 500.000 is gelegd en niet hoger. En waarom is er gekozen voor aantal rekeninghouders en niet voor balanstotaal, dan wel een combinatie van beide. Wat zijn de voor- en nadelen van een andere basis voor de grens?
De allerkleinste banken worden uitgezonderd van alle verplichtingen. Om welke banken gaat het dan, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af.
Deze leden willen ook weten waarom er is gekozen voor de maatregel dat banken geen betaalrekeningpakketten mogen aanbieden zonder opname- en stortmogelijkheden voor eurobiljetten en -munten. Is afgewogen om dit te beperken tot een of twee van de onderdelen? Een aantal kleinere banken bieden nu wel de mogelijkheden voor opname, maar niet voor de andere opties. Wat zijn daar de voor- en nadelen van? Wat zijn de gevolgen voor de middelgrote banken?
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden dat de chartale basisdiensten voor de middelgrote banken zich beperken tot onverpakt storten en niet tot verpakt storten (sealbag).
De leden van de VVD-fractie lezen dat de precieze regels en tarieven op besluitniveau worden ingevuld. Wat betekent dit precies? Wie neemt het besluit?
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met het nultarief per transactie voor het opnemen en storten van contant geld voor particulieren. Daarbij merken de leden wel op dat gratis niet bestaat, en dat de kosten uiteindelijk ergens in verdisconteerd worden. Hoe wordt hier zicht op gehouden? Waarom geldt dit nultarief niet voor ondernemers of in ieder geval kleine ondernemers? Het idee is om de prijzen voor zakelijke klanten te maximeren. Hoe wordt dit geregeld? Wie bepaalt dat? Welk overleg vindt daarover plaats met de ondernemers?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of het klopt dat als buitenlandse partijen die Nederlandse betaalrekeninghouders hebben, deze rekeninghouders wel gebruik kunnen maken van de Nederlandse chartale basisinfrastructuur, maar daar niet structureel aan hoeven mee te betalen en in plaats daarvan tegen gereguleerde tarieven en voorwaarden per transactie betalen. In hoeverre leidt dit ertoe dat instellingen ervoor zullen kiezen om dan maar via een vestiging in het buitenland diensten te leveren in Nederland in plaats van zich in Nederland te vestigen en onder Nederlands toezicht te staan? Wat betekent voor nieuwe toetreders en de toetredingsdrempels? Hoe wordt gezorgd voor een gelijk speelveld?
De leden van de NSC-fractie delen het uitgangspunt dat zowel het opnemen als het storten van contant geld kosteloos dient te blijven voor de consument. Ze vinden echter dat precies hetzelfde principe moet gelden voor betalen met en overboeken van giraal geld (en de digitale euro): dit dient kosteloos te blijven voor de consument. Deelt de regering deze mening? Deelt de regering de mening dat je niet zou moeten betalen om te kunnen betalen?
Om dit te bewerkstelligen vinden de leden van de NSC-fractie het nodig dat iedere Nederlander toegang krijgt tot ten minste een kosteloze basisbetaalrekening. Hiertoe is inmiddels in januari 2025 de motie-Idsinga c.s. (Kamerstuk 31 477, nr. 109) aangenomen over hogere spaarrentes en het garanderen van een betaalrekening. Hoe staat het met de uitvoering hiervan? Wat is daarnaast de stand van zaken m.b.t. de volgende aangenomen moties:
• de motie-Idsinga c.s. over onderzoek naar directe regulering van de spaarrentes (Kamerstuk 32 545, nr. 219)
• de motie-Idsinga c.s. over koppelverkoop van spaar- en betaalrekeningen verbieden (32 545, nr. 218)
• de motie-Six Dijkstra/Idsinga over het voorkomen van weigerlijsten door banken (Kamerstuk 36 584, nr. 15)
• de motie-Flach/Idsinga over zakelijke klanten accepteren (Kamerstuk 32 545, nr. 217)?
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat de banken vele miljarden euro’s aan winst maken. Kan de regering een tabel geven van de tien grootste banken en de nettowinsten die zij in 2023 en 2024 gemaakt hebben? Klopt het dat deze banken het zich kunnen veroorloven om een gratis basisbetaalrekening aan te bieden, zoals dit eerder ook al het geval was?
De leden van de NSC-fractie vragen voorts of de Volksbank in dit geval kan dienen als prijs- en normzetter in een oligopolistische markt, door een default optie aan te bieden, in de vorm van in ieder geval een gratis betaalrekening. Deelt de regering de mening dat deze oligopolistische sector anders steeds verder zal vervallen in prijs- en winstobesitas, steeds lagere spaarrentes, inefficiëntie en inertie, ten koste van de consument en het bedrijfsleven en ten koste van de productiviteit van de economie?
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor een drempel van drie miljoen betaalrekeninghouders als grens voor de verplichting om de chartale basisinfrastructuur in stand te houden. Hoe verhoudt deze grens zich tot de marktverhoudingen en tot het doel om ook toekomstige toetreders of snelgroeiende instellingen tijdig tot deze verantwoordelijkheid te verplichten? Is overwogen om naast een absolute grens ook een relatieve marktaandeel-grens op te nemen?
Daarnaast vragen deze leden of overwogen is om via een overgangstermijn of gefaseerde implementatie kleinere banken beter in staat te stellen aan hun verplichtingen te voldoen, mocht hun klantenbestand groeien boven de gestelde drempel.
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de keuze om geen uniforme bekostigingsstructuur vast te leggen. Begrijpen zij goed dat banken onderling de verdeling van kosten moeten afspreken, met als enige norm dat deze eerlijk en niet-discriminerend moet zijn? Acht de regering het wenselijk dat mogelijk juridische procedures nodig zijn om bij geschillen over die kostenverdeling duidelijkheid te krijgen?
De leden van de D66-fractie constateren dat, hoewel dit wetsvoorstel begrijpelijkerwijs de focus legt op chartaal geld, de onderliggende problematiek – het niet kunnen meedoen aan het digitale betalingsverkeer – in de kern draait om bredere digitale inclusie. Zij vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot andere trajecten binnen de rijksoverheid die digitale inclusie bevorderen. Wordt er structureel samengewerkt met bijvoorbeeld het Ministerie van BZK, of met maatschappelijke partners die zich inzetten voor digivaardigheid?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader kan toelichten op welke wijze bij AMvB zal worden ingevuld aan welke eisen ten aanzien van de bereikbaarheid, capaciteit en beschikbaarheid de chartale infrastructuur moet voldoen. Is een landelijke spreiding gegarandeerd, en zo ja, wat zijn de criteria daarvoor?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre de regering risico’s ziet op verdringing van digitale innovaties indien banken verplicht worden om blijvend te investeren in een afnemend gebruikte infrastructuur.
De leden van de BBB-fractie merken op dat er recentelijk een bredere maatschappelijke discussie gaande is over concurrentie op de kapitaalmarkten en in het bijzonder ook concurrentie tussen banken. Enkele kleinere marktpartijen zoals internetbanken stellen dat de verplichting om bij te dragen aan chartale infrastructuur disproportioneel drukt op hun businessmodel. De kostenverdeling voor de chartale infrastructuur is in het wetsvoorstel gebaseerd op het aantal chartale transacties van klanten van de banken. Dit voorkomt dat kleinere banken onevenredig worden belast, aangezien zij minder chartale transacties faciliteren. Is er wat de regering betreft alsnog sprake van een spanningsveld tussen het garanderen van concurrentie in de bancaire sector en het verplicht stellen van het optuigen van chartale infrastructuur aangezien kleine banken ondanks bovengenoemde maatregel van de regering op dit moment überhaupt nog niet hebben geïnvesteerd in chartale infrastructuur? Derhalve worden zij eenmalig alsnog geconfronteerd met aanpassingskosten van bijvoorbeeld IT-systemen, daar waar grote banken deze infrastructuur al hebben opgezet. Is dit volgens de regering aanvaardbaar?
De leden van de BBB-fractie constateren dat kleine banken het bezwaar aandragen dat het aantal klanten niet representatief is voor de draagkracht die zij hebben om te participeren in verplichte chartale infrastructuur. Het bedienen van 500.000 klanten zou nog niet betekenen dat er genoeg budgettaire ruimte aanwezig is om de regeldruk aan te kunnen. Hoe weegt de regering dit bezwaar? Is er gekeken naar een alternatief criterium zoals balanstotaal? Waarom is hier niet voor gekozen?
De leden van de BBB-fractie vinden dat de instandhouding van de chartale infrastructuur ook in de toekomst betaalbaar moet blijven. Hoe verhoudt volgens de regering de opkomst van de digitale euro zich tot deze ambitie? Door de toevoeging van de digitale euro in het betalingsverkeer zal immers de contante geldhoeveelheid slinken, wat mogelijk hogere relatieve exploitatiekosten met zich meebrengt voor de instandhouding van de chartale infrastructuur.
De leden van de CDA-fractie lezen dat ten aanzien van de chartale basisinfrastructuur de voorzieningen bij AMvB nader zullen worden ingevuld, qua soorten van en eisen aan voorzieningen, zodat ruimte is in te spelen op technologische ontwikkelingen en veranderend betaalbedrag. Op zich zien zij daarvan de logica, maar ze vinden de eisen zoals aantal, bereikbaarheid en beschikbaarheid van automaten wel belangrijke onderdelen. Deze leden hebben immers al vaker zorgen geuit over de beschikbaarheid van betaalautomaten voor burgers en ondernemers, die niet pas in een volgend dorp beschikbaar moeten zijn. Hoe zal deze AMvB nader worden ingevuld, wie worden daarbij betrokken en wanneer wordt deze naar de Kamer gestuurd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel ook eisen stelt aan de voorwaarden en tarieven van opname- en storttransacties op de chartale basisinfrastructuur, maar dat de precieze regels en tarieven op besluitniveau worden ingevuld, waarbij een nultarief per transactie zal gelden voor het opnemen en storten van contant geld door particulieren en het voornemen is de overige tarieven te maximeren. Waarom zal dit pas later worden ingevuld, in plaats van nu al in deze wet? En hoe zullen de eisen nader worden ingevuld, wie worden daarbij betrokken en wanneer worden deze naar de Kamer gestuurd?
De leden van de CDA-fractie begrijpen verder dat goede doelen, kerkgenootschappen en verenigingen nu soms wel tienduizenden euro’s betalen voor het afstorten van contant geld, bijvoorbeeld van collectes, terwijl deze kosten niet werden berekend voordat de banken zijn gaan samenwerken in Geldmaat. Dit heeft een grote impact, aangezien contant geld bijvoorbeeld bij collectes erg gebruikelijk is. Deze leden vragen of de regering meer inzicht kan geven in waarom deze kosten voor goede doelen, kerken en verenigingen zo hoog kunnen zijn en hoe zwaar deze drukken op hun ontvangsten. Laat een AMvB ook ruimte om voor dergelijke stichtingen, organisaties en verenigingen met een maatschappelijk doel eveneens een nultarief in te voeren? Wat zou dit voor effect hebben op de tariefstelling voor overige gebruikers?
De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens dat ook nadere regels voor het gebruik van de chartale basisinfrastructuur in een besluit kunnen worden vastgelegd, zoals aantal transacties, of transacties boven een bepaald bedrag. Ook hier hebben zij de volgende vragen bij: hoe zullen de eisen nader worden ingevuld, wie worden daarbij betrokken en wanneer worden deze naar de Kamer gestuurd?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme niet afdoen aan de maatschappelijke belangen die contant geld dient, en dat het daarom van belang is dat enerzijds de toegang tot contant geld gewaarborgd blijft, en anderzijds eventuele risico’s voldoende geadresseerd worden. Zijn naast witwasrisico ook andere overwegingen meegenomen, zoals risico’s voor ondernemers met betrekking tot veiligheid en fraudegevoeligheid van contant geld (met financiële gevolgen daarvan)?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een nadere toelichting van de open norm «eerlijke, redelijke en niet-discriminerende tarieven» en wat deze norm inhoudt. Klopt het dat deze norm ingevuld gaat worden op basis van het aantal transacties op de chartale basisinfrastructuur? Wanneer komt hierover duidelijkheid en wat betekent dit concreet voor de kostenverdeling voor banken? Kunnen de kosten die banken doorrekenen aan hun klanten op basis hiervan ook verschillen? Zal bij bepaling van de maximumtarieven inzicht worden gegeven in de daadwerkelijke kostenstructuren die ten grondslag liggen aan de tarieven?
De leden van de SP-fractie vragen of er is overwogen om de chartale basisinfrastructuur publiek te organiseren. Graag ontvangen zij een overzicht van de overwegingen hiervoor en -tegen.
Ook vragen deze leden welke maatstaf wordt aangehouden bij de bereikbaarheid van geldopname en stort locaties. Graag ontvangen ze een overzicht met de verschillen ten opzichte van de huidige situatie en de aankomende algemene maatregel van bestuur hieromtrent.
De leden van de SP-fractie lezen: «Grote banken bieden alle diensten aan, middelgrote banken alleen biljetopname en onverpakt storten, en kleine banken alleen biljetopname. [...] De allerkleinste banken worden uitgezonderd van alle verplichtingen.» Is er hierdoor dus sprake van ongelijke toegang tot de chartale basisinfrastructuur, afhankelijk bij welke bank men rekeninghouder is? Waarom is hiervoor gekozen? Hoe strookt dit met het uitgangspunt dat iedereen toegang moet hebben hiertoe?
Het verbaast deze leden dat kleine banken zouden worden vrijgesteld van de verplichting om geldstortingen te accepteren aangezien dit het principe van acceptatie van contant geld ondermijnt en niet strookt met de geest van de acceptatieplicht voor contact geld. Graag ontvangen ze een overzicht van de proportionaliteitsoverwegingen en specifieke verwachte kosten voor kleine banken, inclusief een overzicht van alle instellingen die dit betreft. Voorts horen ze graag welke mogelijkheden er zijn voor klanten om te zien welke mate van toegang er voor hen is bij een betreffende bank en of minimumeisen worden gesteld aan duidelijke actieve communicatie door hun bankinstelling over deze (on)mogelijkheden bij hun bank.
De leden van de DENK-fractie constateren dat het wetsvoorstel weinig aandacht besteedt aan kleine ondernemers die afhankelijk zijn van contante betalingen. Kan de regering toelichten hoe het wetsvoorstel de beschikbaarheid van chartale infrastructuur voor deze groep waarborgt?
De leden van de DENK-fractie vragen de regering of zij kennis heeft genomen van de bevindingen uit het periodieke onderzoek van Panteia waaruit blijkt dat de kosten voor contante betalingen de afgelopen jaren fors zijn gestegen terwijl de kosten voor pinbetalingen nagenoeg gelijk zijn gebleven1. Acht de regering het wenselijk dat contant geld als wettig betaalmiddel structureel duurder is voor ondernemers? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat met name kleine ondernemers, voor wie deze kosten relatief zwaarder wegen, hierdoor financieel worden benadeeld?
De leden van de DENK-fractie wijzen op het risico dat ondernemers zonder toegang tot digitale technologie of vaardigheden worden uitgesloten indien het betalen van contant geld op termijn geleidelijk zal verdwijnen. Welke maatregelen neemt de regering om de positie van deze groep ondernemers zonder toegang tot digitale technologie of vaardigheden te beschermen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat een groot deel van de toepassing van het wetsvoorstel is gebaseerd op het aantal rekeninghouders van een bank. Afhankelijk daarvan geldt er bijvoorbeeld al dan niet een stortverplichting. Waarom is gekozen voor deze variabele? Het aantal rekeninghouders van een bank is toch niet per se een indicator van de behoefte van deze rekeninghouders om geld af te storten?
De leden van de SGP-fractie wijzen ook op de aanwezigheid van meer digitale banken in het Nederlandse bankenlandschap. Hun rekeninghouders zijn in mindere mate op zoek naar voorzieningen voor contant geld. Toch moeten ook deze banken voldoen aan de verplichtingen volgend uit het wetsvoorstel, indien zij aan de voorwaarden voldoen. Waarom is geen rekening gehouden met het type bank?
Deze leden overwegen dat er ook kan worden beargumenteerd om de verplichting te laten gelden voor banken met een bepaald balanstotaal, omdat dan verwacht mag worden dat ze de financiële middelen hebben om bij te dragen aan de voorzieningen voor contant geld. Waarom is hier niet voor gekozen?
De leden van de SGP-fractie vragen hoeveel banken op dit moment meer dan vijfhonderdduizend rekeninghouders hebben. Hoeveel banken zouden onder de stortverplichting vallen als de grens van het aantal rekeninghouders op 50.000 zou blijven? En om hoeveel banken zou het gaan als de grens bijvoorbeeld bij tweehonderdduizend zou liggen?
De leden van de SGP-fractie vragen naar de argumentatie en de afwegingen die ertoe geleid hebben om de grens voor de stortverplichting te leggen bij vijfhonderdduizend rekeninghouders?
De leden van de SGP-fractie constateren dat er maximumtarieven komen voor het storten en opnemen van contant geld voor zakelijke klanten. Gelden deze tarieven voor alle entiteiten die geen particulieren zijn? Welke maximumtarieven overweegt de regering? Worden deze tarieven jaarlijks geïndexeerd? Hoe wordt bij het vaststellen van de tarieven rekening gehouden met de kosten voor ondernemers en goede doelen?
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat het nultarief voor het storten en opnemen van contant geld ook voor goede doelen, kerkgenootschappen en verenigingen moet gelden. Waarom is daar niet voor gekozen? Is de regering het eens dat dit wel wenselijk is, gezien de grote (maatschappelijke) waarde van deze instellingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in artikel 3:267m dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de tarieven die een bank aan haar in Nederland woonachtige of gevestigde betaalrekeninghouders in rekening brengt voor het gebruik van de chartale basisinfrastructuur, waarbij geldt dat deze tarieven op nul kunnen worden vastgesteld. In de memorie van toelichting geeft de regering tevens aan dat voor het opnemen en storten van contant geld door particulieren een nultarief zal gelden. Deze leden wijzen erop dat ook bij verschillende initiatieven in het maatschappelijk middenveld, zoals goede doelen, kerkgenootschappen en verenigingen vaak stortingen van zowel munt- als briefgeld worden gedaan. Contante giften zijn immers een belangrijke inkomstenbron voor dergelijke organisaties zonder winstoogmerk. Daarom vragen deze leden of de regering voornemens is om bij de uitwerking van de AMvB ook voor deze organisaties een nultarief te hanteren, iets wat ze zeer zouden onderschrijven.
§ 4.2 Continuïteit geldtransport
De leden van de VVD-fractie vinden het uitermate kwetsbaar dat er op dit moment één geldtransportonderneming in Nederland is met een marktaandeel van 90 tot 95%. Dat is een ongewenste situatie. De markt is zo gegroeid, ook door de afname van het gebruik van cash. Het is goed dat er daarom een aantal verplichtingen worden opgelegd. Maar hoe dragen de voorgestelde regels eraan bij dat ook nieuwe toetreders een eerlijke kans krijgen op de Nederlandse markt voor geldtransport? Zorgen de extra verplichtingen er juist niet voor dat nieuwe toetreders worden afgeschrikt?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er sprake is van een zeer beperkte marktwerking of eigenlijk geen marktwerking op dit moment. Dat brengt risico’s met zich mee. Kan de regering toezeggen dat de ACM regelmatig onderzoek doet naar de prijzen en de kwaliteit van de dienstverlening met betrekking tot het geldtransport? In dit soort situaties is een sterke marktmeester en toezichthouder van cruciaal belang.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe de invalshoek van strategische autonomie is meegewogen in de voorgestelde verplichtingen voor geldtransportondernemingen. Brink’s, de geldtransportonderneming met een marktaandeel van 90% tot 95%, is van origine geen Nederlands bedrijf. Geldtransport is echter wel een dienst van gewichtig nationaal belang, menen ze. Acht de regering een afwikkelplan voor geldtransportondernemingen, zoals in artikel 9m derde lid wordt voorgesteld, afdoende om de gevolgen te ondervangen indien een geldtransportonderneming met een significant marktaandeel om niet-financiële reden zijn dienstverlening in Nederland beëindigt? Zo nee, wat gaat de regering hier aan doen? Het afwikkelplan ziet immers enkel toe op beëindiging van de werkzaamheden van de geldtransportonderneming om financiële redenen, volgens interpretatie van deze leden.
De leden van de BBB-fractie hebben een vraag over het quasi-monopolie van Brink’s. Om het continuïteitsrisico te beperken, heeft DNB een living will-overeenkomst gesloten met Brink’s. Deze overeenkomst verplicht Brink’s om onder andere regelmatig informatie te verstrekken over zijn financiële gezondheid en DNB tijdig op de hoogte te stellen van grote veranderingen in de dienstverlening. Deze leden zijn blij dat er geregeld gemonitord wordt op het functioneren van Brink’s als aanbieder van geldtransporten. De regering verwacht dat de markt voldoende robuust is om zichzelf te reguleren, maar bij afhankelijkheid van een enkele aanbieder en monitoring op vrijwillige basis is er wat deze leden betreft een aanzienlijk risico dat andere marktpartijen onvoldoende snel kunnen reageren wanneer Brink’s niet langer de huidige dienstverlening zou kunnen voortzetten. Daarom zijn ze van mening dat het opstellen van een noodplan voor het scenario dat Brink’s daadwerkelijk dreigt te verdwijnen of in financiële problemen komt geen overbodige luxe is, is de regering dat met hen eens?
Is de regering bereid om verdere voorzorgsmaatregelen te nemen om de continuïteit van het aanbod van geldtransporten in de toekomst zoveel mogelijk te garanderen?
§ 5. Verhouding tot hoger recht
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de Raad van State een risico ziet op kartelvorming wanneer alleen de grote banken de dienst uit maken bij Geldmaat. Hoe wordt er gewaarborgd dat de verplichte deelname hieraan door kleine banken niet leidt tot torenhoge tarieven die de positie van deze banken ondermijnen? Het wetsvoorstel tracht dit op te vangen door te eisen dat de toegang eerlijk, redelijk en niet-discriminerend moet zijn. Hoe wordt dit in de praktijk afgedwongen? Waarom is deze eis hard genoeg volgens de regering? Op welke manier zorgt de regering ervoor dat deze zorg van de Raad van State volledig wordt weggenomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke wijze de regering borgt dat de kostenverdeling tussen grote en kleine banken eerlijk en transparant plaatsvindt. Op welke manier wordt gecontroleerd dat tarieven daadwerkelijk «eerlijke, redelijke en niet-discriminerende» vergoedingen zijn? Ziet de regering een rol voor DNB of de ACM in toezicht op deze tariefstelling?
De leden van de D66-fractie constateren dat met name op het gebied van geldtransport sprake is van een zeer geconcentreerde markt met één dominante speler. Zij vragen de regering in hoeverre het voorgestelde wettelijke kader voldoende bijdraagt aan het waarborgen van marktwerking en het voorkomen van misbruik van een economische machtspositie. Kan de regering nader toelichten welke rol de ACM hierin heeft, en of aanvullende sectorspecifieke toezichtinstrumenten overwogen zijn?
Verder vragen deze leden of het wettelijk openstellen van de chartale basisinfrastructuur voor andere banken, tegen «eerlijke, redelijke en niet-discriminerende» voorwaarden, in de praktijk voldoende waarborgen biedt om toetreding te faciliteren en machtsconcentratie te beperken. Kan de regering reflecteren op internationale voorbeelden waarin soortgelijke infrastructuren zijn opengesteld?
§ 6. Gevolgen
§ 6.1 Verwachte feitelijke gevolgen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af hoe het wetsvoorstel is voorbereid op verdere afname van het gebruik van contant geld. Worden de eisen aan de infrastructuur periodiek geëvalueerd en aangepast? Kan de regering reflecteren op een scenario waarbij het gebruik van contant geld nog verder terugloopt?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de middelgrote banken (Volksbank, Bunq en Revolut) zich zorgen maken over de gevolgen van de voorgestelde regelgeving. Waar zitten hun grootste zorgen en hoe zijn die geadresseerd in het voorliggende wetsvoorstel?
Deze leden lezen daarnaast dat op besluitniveau constructies als een «korting» of cashback op betaalpakketten als een gebruiker geen contant geld gebruikt, aan banden kunnen worden gelegd. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Wie besluit daartoe?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de wetgeving voor de IAD’s slechts beperkte gevolgen heeft. Het gaat dus niet om geen gevolgen. Wat zijn dan de gevolgen? En ze kunnen nog steeds concurreren met bancaire geldautomaten wordt gesteld in de memorie van toelichting. In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld?
§ 6.3 Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de middelgrote banken zich nu ook kunnen vinden in de kosten die deze wet- en regelgeving voor hen meebrengt, zoals weergegeven in deze paragraaf. Klopt het dat de gevolgen van de wet- en regelgeving voor de middelgrote banken in financiële en organisatorische zin het grootst zijn? Hoe had hier nog meer aan tegemoet kunnen worden gekomen, want zij zijn toch wel de uitdagers van de gevestigde grote banken?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de tariefregulering voorkomt dat banken alle kosten van de chartale infrastructuur via transactietarieven aan rekeninghouders kunnen doorberekenen, waardoor het voorzienbaar is dat een deel van die kosten in de vaste tarieven voor betaalpakketten zullen worden verdisconteerd. Kan de regering, hoewel zij aangeeft dat ze het effect hiervan nog niet kan kwantificeren totdat een maximumtarief wordt vastgesteld, toch een inschatting maken van een bandbreedte van mogelijke kostenstijging bij een laag of een hoog maximumtarief scenario? Verwacht de regering dat vooral bij de drie grote banken hogere pakkettarieven zouden kunnen worden ingevoerd, aangezien daar de meeste kosten zullen neerslaan?
§ 7. Uitvoering, toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie zien dat het voorstel in de voorliggende wet is om DNB de tarieven te laten vaststellen. Waarom is ervoor gekozen om DNB dit te laten doen? Waarom is niet gekozen voor de ACM, die de prijsregulering voor meer sectoren doet? Wat zijn de voor- en nadelen van de keuze voor DNB en voor ACM? Zou de ACM deze taak kunnen uitvoeren? Graag een uitgebreide toelichting, omdat de ACM volgens deze leden op het eerste gezicht een logischer keuze is.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of zij het goed begrijpen dat de kosten voor het toezicht voortvloeiend uit deze wet volledig ten laste komen van de monetaire opbrengsten. Worden deze dus niet doorbelast aan de onder toezicht staande ondernemingen?
Deze leden vragen ook in hoeverre de AFM nog een rol met betrekking tot de voorliggende wetsvoorstel heeft?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de DNB heeft gesignaleerd dat de handhaving bij met name geldtransportondernemingen complexer en mogelijk minder effectief is als deze hun zetel in het buitenland hebben, alsmede dat de afhankelijkheid van banken van andere partijen (zoals pandeigenaren of gemeenten) bij het inrichten van de chartale basisinfrastructuur kan leiden tot knelpunten in de handhaving voor DNB. In de memorie van toelichting worden deze opmerkingen afgedaan door te stellen dat als DNB in de toekomst problemen ondervindt met de handhaving, de Minister van Financiën dit dan graag verneemt. Graag ontvangen deze leden een reflectie van de regering waarom zij op deze twee punten nu geen problemen verwacht die nopen tot aanpassing van de wetgeving.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering nader kan toelichten op welke wijze en op welke termijn de delegatiebepalingen zullen worden uitgewerkt.
§ 8. Evaluatie
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting op pagina 41 dat de Minister van Financiën het graag van DNB verneemt als knelpunten met betrekking tot de handhaafbaarheid zich in de toekomst zouden voordoen, en DNB van opvatting is dat voor het adequaat adresseren daarvan aanpassing in wet- of regelgeving nodig is. Kan de regering toelichten waarom deze afwachtende houding wordt verkozen boven een evaluatiebepaling in de wet?
De leden van de NSC-fractie en de leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom er geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel is opgenomen. De leden van de NSC-fractie vragen waarom er in plaats daarvan wordt vertrouwd op externe signalen alvorens er eventueel wordt overgegaan tot evaluatie van de wet.
Ten aanzien van technologische ontwikkelingen en veranderend betaalgedrag vragen de leden van de CDA-fractie waarom geen evaluatiebepaling of periodiek evaluatieonderzoek is opgenomen. Over de afgelopen 20 jaar zijn immers al grote veranderingen in de betaalmarkt te zien, die zich mogelijk doorzetten. Zij vragen of het niet juist goed is de kostenstructuren voor banken, ondernemers en gebruikers te volgen en waar nodig te kunnen herijken. Zij vragen of de regering bereid is toch een evaluatiebepaling op te nemen, waarin ook de nationale acceptatieplicht voor contant geld en ontwikkelingen in Europese regelgeving kunnen worden betrokken.
§ 9. Consultatie en advies
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering kan reageren op het standpunt van Revolut, Bunq, Knab, Van Lanschot Kempen en Triodos, die zich verzetten zich tegen dit wetsvoorstel waarmee de regering ervoor wil zorgen dat er een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten in stand blijft? Deelt de regering de mening dat het beschikbaar stellen van cash niet afgeschoven mag worden naar andere banken en naar andere instanties? En dat buurtwinkels geen «innovatie» zijn maar een houtje-touwtje oplossing die geen echt alternatief is en buurtwinkels bovendien zelf contant geld nodig hebben als wisselgeld? Kan de regering hierop ingaan?
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom kwantificering van de regeldrukgevolgen naar het oordeel van de regering weinig zou toevoegen.
§ 9.1 Voorbereidingsfase
De leden van de DENK-fractie vragen op welke wijze de praktijkervaringen van kleine ondernemers betrokken zijn bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel. Welke praktijkervaringen zijn meegenomen en op welke wijze zijn deze in het voorstel meegenomen?
§ 9.2 Internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarom het kabinet de verplichting voor het aanbieden van stortdiensten voor de kleine/middelgrote banken niet disproportioneel vindt.
De leden van de VVD-fractie merken op dat zowel MKB Nederland als ONL en de Raad Nederlandse Detailhandel opmerkingen hebben gemaakt bij dit wetsvoorstel. Ze vragen of het inzichtelijk kan worden gemaakt wat de gevolgen zijn voor het MKB en detailhandel.
Omdat IAD’s zelf geen bankrekeningen aanbieden, is het evenmin mogelijk om de tariefregulering op hun geldautomaten toe te passen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe wordt voorkomen dat mensen een poot wordt uitgedraaid als zij bij deze pinautomaten pinnen. Ook al worden voor Nederlandse rekeninghouders op dit moment beperkte kosten in rekening gebracht voor het gebruik van een IAD, en ook al moeten de kosten van een geldopname bij deze automaten op voorhand zichtbaar worden gemaakt, ligt dit risico voor met name toeristen wel op de loer.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Stichting Collecteplan in een reactie aangeeft dat goede doelen problemen ervaren met het storten van contant geld. De regering geeft aan dat de Minister van Financiën in overleg zal treden met de goede doelensector en de banken om dit probleem te verhelpen, zo valt te lezen in de memorie van toelichting. Welke problemen ondervinden de goede doelen precies? Welke maatregelen uit het Convenant Contant Geld worden nu niet goed nageleefd en door wie komt dit? Aan welke duurzame oplossing voor dit probleem denkt de regering?
De Raad Nederlandse Detailhandel (RND) heeft bij de Kamer aan de bel getrokken over deze wet en de acceptatieplicht van contant geld, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Hoe is de RND, maar zijn ook andere brancheorganisaties en VNO/NCW, MKB-Nederland en ONL betrokken bij deze wet? En hoe is of worden ze betrokken bij de invulling van het amendement met een acceptatieplicht voor contant geld?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering vindt van de volgende opmerking van RND: «Het gebruik en de opname van contant geld mag noch door ondernemers, noch door banken aan de consument in rekening worden gebracht. Ondanks dat in het wetsvoorstel staat dat vergoedingen gemaximeerd worden, hebben we aanwijzingen dat in de algemene maatregel van bestuur een tweejaarlijkse indexatie wordt voorgesteld. Daarmee betaalt een ondernemer dus én voor alle eigen interne kosten én krijgt hij te maken met stijgende tarieven van enkele banken en Brink’s. Zij weten dat we verplicht zijn bij hen in te kopen en kunnen vragen wat ze willen. Ondernemers krijgen de kosten niet kwijt. Kosten die online webwinkels niet hebben omdat contant afrekenen aan de deur geen optie (meer) is. Ergo, de toonbankondernemer zit bekneld.» Graag een uitgebreide reactie. In hoeverre is er voldoende rekening gehouden met de toonbankondernemers c.q. detailhandel? Wat zijn de gevolgen voor de toonbankondernemers van het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe is gekeken naar de samenloop met de Europese interchange fee regulation die regelt dat ondernemers geen tarieven mogen rekenen voor particuliere betalingen met debitcard en creditcard, en met de Consumer credit Directive (II) die regelt dat voor Buy Now, Pay Later slechts «onbetekenende kosten» in rekening mogen worden gebracht, waardoor kopen op krediet gratis wordt? Welke impact kunnen de genoemde Europese richtlijnen hebben?
Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op dat RND oproept om vast te leggen dat regelmatig onderzoek wordt gedaan naar de acceptatie en de kosten van betalingsverkeer in het algemeen en van contant geld in het bijzonder. Hoe kijkt de regering naar een dergelijke verplichting?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een indicatie te geven hoe de kosten van chartale infrastructuur naar aanleiding van het wetsvoorstel verdeeld zullen worden over maatschappij, banken en toonbankinstellingen. Houdt de regering de mogelijkheid open dat de staat op termijn gaat meebetalen aan het in stand houden van een redelijk niveau van chartaal betaalverkeer, als het gebruik ervan steeds verder afneemt, vanwege het algemeen belang karakter hiervan? Deze leden lezen dat de regering dit niet voor zich ziet, omdat dit een efficiëntieprikkel weg kan nemen en omdat het ongewenst is om banken te ondersteunen uit algemene middelen, maar zij vragen of dit kan veranderen als het gebruik van contant geld tot onder een bepaald niveau daalt.
De leden van de DENK-fractie merken op dat de regering stelt dat de toegang tot het opnemen en storten van contant geld niet afhankelijk gemaakt mag worden van onredelijke eisen, voorwaarden of procedures in het kader van fraudebescherming. Ze vragen de regering in hoeverre de kamerbreed aangenomen motie-Ergin en Van der Lee (Kamerstuk 31 477, nr. 107), waarin wordt verzocht de monitoring van ongebruikelijke transacties te wijzigen naar verdachte transacties, is meegenomen in de huidige vormgeving van de Wet chartaal betalingsverkeer. Kan de regering aangeven op welke wijze de zorgen uit deze motie met betrekking tot de oneerlijke bejegening van Nederlanders en de kosten van de uitvoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), in het wetsvoorstel zijn verwerkt?
De leden van de DENK-fractie vragen zich daarnaast af in hoeverre het wetsvoorstel rekening houdt met overmatige bureaucratie, mede gelet op de invoering van de Wwft. Kan de regering uitleggen in hoeverre het huidige wetsvoorstel voorziet in maatregelen om te voorkomen dat ondernemers, met name kleine ondernemers, onterecht worden belast door overmatige administratieve lasten of onnodige meldingen van ongebruikelijke transacties?
§ 10. Invoering
De leden van de VVD-fractie lezen dat overgangsrecht niet noodzakelijk wordt geacht. Er komt wel een overgangstermijn van 12 maanden na inwerkingtreding van de relevante bepalingen voor de banken kleinere banken die zich aansluiten bij de chartale basisinfrastructuur. In hoeverre is deze termijn van 12 maanden haalbaar en redelijk? Wat hebben de betrokken banken daarover zelf aangegeven?
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I (Wft)
C (afdeling 3.5.11)
Artikel 3:267k: chartale basisinfrastructuur
De leden van de DENK-fractie merken op dat wordt verwezen naar de vijfkilometernorm als bereikbaarheidscriterium voor geldopname. Kan de regering toelichten waarom deze norm als uitgangspunt is gekozen? In hoeverre is deze norm afgestemd op de praktijk in kwetsbare wijken of buitengebieden waar de dichtheid van voorzieningen afneemt? Is overwogen om voor deze gebieden strengere normen of aanvullende garanties te hanteren?
Betaalvereniging Nederland, 15 november 2024, https://www.betaalvereniging.nl/actueel/nieuws/kostenverschil-pinnen-contant-toonbank/↩︎