[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Amendement van het lid Van Waveren over een systeem van ontheffing voor het aanvaarden van functies met de mogelijkheid van handhaving middels bestuurlijke boete

Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen)

Amendement

Nummer: 2025D22578, datum: 2025-05-20, bijgewerkt: 2025-05-20 15:40, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36549 -24 Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen).

Onderdeel van zaak 2025Z09825:

Preview document (🔗 origineel)


TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2
Vergaderjaar 2024-2025
36 549 Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen)
Nr. 24 AMENDEMENT VAN HET LID van waveren
Ontvangen 20 mei 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “is verleend,” ingevoegd “gaat geen dienstverband aan zonder daartoe strekkende ontheffing van Onze Minister-President. Onze Minister-President”.

2. In het vierde lid wordt “een advies” vervangen door “een ontheffing”.

3. Het zevende lid vervalt, onder vernummering van het achtste tot en met veertiende lid tot zevende tot en met dertiende lid.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt “de bewindspersoon of de gewezen bewindspersoon die dit verzoek heeft ingediend” vervangen door “Onze Minister-President”.

5. In het achtste lid (nieuw) wordt “het achtste lid” vervangen door “het zevende lid”.

II

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

1. Onze Minister-President kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van artikel 2, eerste lid.

2. De op grond van het vorige lid op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. Onze Minister-President kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

4. Met de toezicht op de naleving van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, zijn belast de bij besluit van Onze Minister-President aangewezen personen.

5. Van het besluit als bedoeld in het vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

III

In artikel 3, vierde lid, wordt “elfde tot en met veertiende lid” vervangen door “tiende tot en met dertiende lid”.

IV

In artikel 4, vijfde lid, wordt “elfde tot en met veertiende lid” vervangen door “tiende tot en met dertiende lid”.

Toelichting

De indiener beoogt met dit amendement een regeling van handhaving met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen in de wet te realiseren. De in het wetsvoorstel voorgestelde regeling van advisering over de aanvaardbaarheid van een nieuwe functie door een gewezen bewindspersoon kent vooralsnog geen handhavingsmechanisme. Gewezen bewindspersonen kunnen immers afzien van het vragen van advies over een vervolgfunctie, of een negatief advies van het adviescollege over een vervolgfunctie naast zich neerleggen, zonder dat daaraan rechtsgevolgen zijn verbonden. De voorgestelde regeling is in dit opzicht vrijblijvend. Dit amendement regelt dat een gewezen bewindspersoon in de periode van twee jaar na het neerleggen van zijn ambt verplicht is om de minister-president te verzoeken om een ontheffing. De minister-president verleent de ontheffing op basis het advies van het adviescollege over de aanvaardbaarheid van de vervolgfunctie. Indien de gewezen bewindspersoon bij het aanvaarden van een vervolgfunctie zich niet houdt aan de voorschriften inzake de ontheffing, kan de minister-president betrokkene een boete opleggen wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de wet.

De in dit amendement voorgestelde regeling van handhaving van de wettelijke voorschriften inzake het loopbaanvervolg van gewezen bewindspersonen draagt in het bijzonder bij aan de versterking van het integriteitsbeleid voor het openbaar bestuur. Bij het stellen integriteitsregels op het punt van het tegengaan van (schijn van) belangenverstrengeling en corruptie, of het anderszins tegengaan van integriteitsschendingen door ambtsdragers, is het niet alleen van belang om integriteitsnormen te formuleren in de wet, maar ook om te voorzien in een adequaat handhavingsmechanisme. Het bevorderen van integriteit in het openbaar bestuur is van groot belang voor het vertrouwen van de burgers in het openbaar bestuur. Voor het vestigen van dat vertrouwen is daadwerkelijke en adequate handhaving van integriteitsregels een onmisbare voorwaarde. De praktijk leert dat zonder adequate handhaving integriteitsregels dikwijls niet meer dan een wassen neus blijken te zijn. In dit verband kan nog gewezen worden op de rapportage van de Raad van Europa werkgroep GRECO (group of states against corruption) uit 2018, waarin het belang van effectieve handhavingsmechanismen bij het stellen van integriteitsregels wordt benadrukt.1

Bij een overstap van een gewezen bewindspersoon naar het bedrijfsleven gaat het niet zelden om forse inkomenswijzigingen en hoge vergoedingen. Dergelijke overstappen kunnen de schijn van belangenverstrengeling versterken. Juist om deze schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan, is de voorgestelde boetecategorie proportioneel. De hoogte van de boete is afgestemd op het mogelijke financiële gewin uit dergelijke vervolgfuncties en beoogt een afschrikwekkende preventieve werking te hebben. Dit voorkomt dat gewezen bewindspersonen zich zonder consequenties kunnen onttrekken aan de verplichting om een ontheffing aan te vragen en vergroot de effectiviteit van het integriteitsbeleid.

De verplichting voor gewezen bewindspersonen om ontheffing te verzoeken over de aanvaardbaarheid van een vervolgfunctie raakt de in artikel 19 Grondwet verankerde vrije keuze van arbeid. Indien een ontheffing niet wordt verleend, wordt de gewezen bewindspersoon beperkt in de functies die hij of zij kan uitoefenen en opdrachten die hij of zij kan aanvaarden. De toepassing van de regeling kan aldus neerkomen op een inperking van de vrije keuze van arbeid. Voor zover daarvan sprake is, voorziet de onderhavige wet in de daarvoor benodigde formeel wettelijke grondslag.

Het niet verlenen van een ontheffing betreffende een vervolgfunctie voor een gewezen bewindspersoon kan daarnaast een inperking opleveren van art. 8 EVRM. Deze beperking kan gerechtvaardigd zijn als zij bij wet is voorzien, een legitiem doel dient, en daarnaast noodzakelijk en proportioneel is. Zoals gezegd wordt voldaan aan het vereiste dat de ontheffingsverplichting voorzien is bij wet. De handhavingsregeling van de ontheffingsverplichting voor gewezen bewindspersonen draagt wezenlijk bij aan het realiseren van een adequaat integriteitsbeleid in openbaar bestuur, en daarmee aan het tegengaan van (schijn) van belangenverstrengeling en corruptie, en het tegengaan van andere integriteitsschendingen. De regeling bevordert een betrouwbare en integere overheid binnen de Nederlandse democratische rechtsstaat. De ontheffingsverplichting is proportioneel. Zij gaat niet verder dan noodzakelijk is. Slechts op beperkte gronden zal een ontheffing niet worden verleend door de minister-president. De verplichting voor de gewezen bewindspersoon om een ontheffing te verzoeken, geldt slechts voor de duur van twee jaar. Gelet op het overwegende belang van het vestigen van een adequaat handhavingsmechanisme bij het stellen van integriteitsregels voor (gewezen)bewindspersonen leidt het wettelijk verankeren van een ontheffingsverplichting niet tot een inbreuk op grond- of mensenrechten.

Het amendement voorziet erin dat de minister-president ontheffing verleent. De minister-president krijgt aldus een centrale en zichtbare rol in het bevorderen van integriteit van bewindspersonen gedurende een periode van twee jaar na hun ambtsvervulling. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op het belang hiervan gewezen in haar advies bij het wetsvoorstel. Door de minister-president de bevoegdheid toe te kennen om ontheffing te verlenen wordt tevens invulling gegeven aan het belang van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de toepassing van de wettelijke regeling. Het parlement wordt in staat gesteld de toepassing van de wettelijke procedure en de genomen besluiten te controleren.

Het besluit van de minister-president betreffende een ontheffing in de zin van art. 2, eerste lid, is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Er staat na het vaststellen van het besluit door de minister-president voor de betrokken (gewezen) bewindspersoon rechtsbescherming open bij de bestuursrechter. Ook in dit opzicht biedt het amendement een verbetering van de regeling van vervolgfuncties voor bewindspersonen

Van Waveren


  1. Greco, Preventing corruption and promoting integrity in central governments (top executivefunctions) and law enforcement agencies (Fifth evaluation round): Evaluation report Netherlands, 2018.↩